| |
| |
| |
Stemmen uit de redactie
Zomertijd
- Het voor den stedeling zoo aangename instituut van zomertijd is telkenjare weder een bewijs van het onvermogen van onze maatschappij, een gewenschten maatregel langs directen weg tot stand te brengen. Men kan de menschen er slechts toe krijgen een uur vroeger op te staan, door hen elken zomer opnieuw zichzelf te laten verlakken door hun horloge een uur vooruit te zetten. Helaas zijn echter de juiste en duurzame oplossingen meestal niet te verkrijgen langs den weg van den minsten weerstand. Het gaat zelden als met de vroede vaderen van Kampen, die het zich met hun turfmuur rond het vuur moeilijker maakten dan noodig was en les in de eenvoudiger en tevens betere oplossing van hun probleem van de Kamper kat moesten ontvangen. De hedendaagsche bestuurderen kiezen nu veelal den eenvoudigsten en gemakkelijksten weg, die weliswaar voorloopig soulaas geeft maar op zelfbedrog is gebaseerd en dus onder de rubriek van ‘zomertijd’ is te rekenen.
Het verlaten van Engeland van den gouden standaard is er een bewijs van. Inplaats van te trachten den te hoogen levensstandaard binnenslands openlijk op lager niveau te brengen, koos men den weg van zelfbedrog door den waardemeter te verkleinen, zonder zijn naam te veranderen, als een koopman, die, om zijn voorraad goederen grooter te doen schijnen, een stuk van zijn meter afsneed.
Wellicht dat dit voorbeeld anderen zal afschrikken, velen heeft het reeds aangetrokken; slapheid werkt aanstekelijk. Maar wat Nederland betreft is er alle reden voor te gelooven, dat men met succes de moeilijke en reëele oplossing zal trachten te vinden die niet den meter regelt naar het te meten goed, maar de consequenties trekt uit de lessen, die
| |
| |
de werkzaamheid van het meten ons leert, ook al zijn die lessen hard. Slechts in de worsteling met de moeilijkheden en niet door ze uit den weg te gaan wordt karakter gevormd.
| |
De militaire oefeningen van September.
- Er liep een denkbeeldige stippellijn in oost-westelijke richting dwars door den Achterhoek. Aanwezig veronderstelde legercorpsen, grooter dan wij er zelfs op papier bezitten, een rood leger uit het oosten, een blauw uit het westen opgerukt, stonden ten zuiden dezer lijn tegenover elkander in evenwicht. Dit alles dus nog in de verbeelding. De werkelijkheid echter der oefeningen speelde zich af ten noorden der stippellijn. Daar was het Nederlandsche leger in twee partijen verdeeld, een roode partij en een blauwe, die elkaar op de flanken hunner machtige maar imaginaire bondgenooten bestreden, Blauw een linker flanktroep van West, Rood een rechter flanktroep van Oost.
Wat zulk een opzet doet inzien, is dat onze legerleiding zich geen onaangeleunden oorlog van Nederland meer indenkt. Wij zullen altijd slechts als een flanktroep optreden, op de linkerflank als het een Fransche, op de rechter als het een Duitsche macht geldt die wij moeten verlengen. Dat Nederland nog ooit eens zelfstandig oorlog zal voeren, om eigen recht of anderer onrecht, wordt, als deze opzet een blik geeft in de gedachtengang der militaire autoriteiten, voor uitgesloten gehouden.
Hieruit kan volgen dat onze bevelvoerder, als commandant eener flankafdeeling, steeds bevelen zou hebben af te wachten van den generalissimus eener reeds in ons land staande, dus min of meer vijandelijke hoofdmacht.
| |
Cassandre en Van Nelle's koffie.
- Er leeft geen bekwamer affiche-kunstenaar dan de Franschman Cassandre, wiens ontwerpen altijd de breede gladheid vertoonen van perfect uitgewogen constructies. Dat de firma Van Nelle hem voor haar pakjes koffie een reclameplaat liet teekenen, verwondert ons niet, evenmin echter, dat het resultaat allereerst een Franschman zal aanspreken. Wat heeft Cassandre gedaan? Hij verdeelde de oppervlakte der plaat en tegelijk hiermede het woord VANNELLE vertikaal in twee gelijke
| |
| |
helften. Op de linker ziet men, in een doorschijnend pakje, een zuiveromlijnde koffieboon, wier verpoederde schaduw het pakje vult, en tevens staat hier, gestyleerd in schier onleesbaar schrift, het eerste gedeelte van den voor ons zonderling gesplitsten firmanaam VANN geschreven. Daarnaast, op de rechter helft, daartoe geheel vrijgehouden, leest men in ruime en roode kapitalen terstond de rest van het verdeelde woord: ELLE. Het behoeft geen uitleg, waarom deze laatste letterverbinding eer de aandacht van een Franschman dan die van een Hollander naar de plaat trekt, en wij hopen voor Van Nelle van harte, dat ZIJ dit spoedig aan den uitvoer harer koffie naar Frankrijk zal bespeuren.
| |
De Historische afdeeling in het Rijksmuseum.
- In de verleden week geopende zalen, gewijd aan onze geschiedenis op en over zee, heeft de Heer Schmidt Degener, met zijn staf, iets tot stand gebracht, waarvoor hem, naar het ons voorkomt, niet anders dan levendige bewondering en oprechte dank kan worden betuigd. Aan de wanden de groote schilderijen, bijna alle van zeeslagen, daaronder, in vitrines, gravures die op dezelfde gebeurtenissen betrekking hebben, uitstekende drukken, niet uit het Prentenkabinet gelicht, maar als bruikleen te danken aan een bekend verzamelaar. Onder in de vitrines de enkele bewaarde voorwerpen, die verband houden met hetgeen de schilderijen voorstellen. Dan in het midden de scheepsmodellen. Bijzonder geslaagd schijnt het arrangement, dat den spiegel van de Royal Charles te zien geeft als achtergrond der De Ruyter-relieken, vrij van alle snorkerij en praal, en toch fier en treffend. De geheele reeks vertrekken geeft een indruk van rust, ruimte en waardigheid. Het heeft niets van een ‘Ruhmeshalle’ en even weinig van een dorre antiquiteitenkamer.
Deze schilderijen zijn hier dan bijeengebracht, niet om hun kunstwaarde te doen schitteren, maar om hun historisch belang. Laat men echter niet denken, dat ze daarom als Nederlandsche kunst geen waarde zouden hebben. Verreweg de meeste vertoonen hooge qualiteiten. Wie de opvatting van den scheepsstrijd als picturaal motief zou willen bestudeeren,
| |
| |
vindt hier stof genoeg: naïeve romantiseering bij Vroom, bezonken, bijna serene romantiseering bij den statigen Van de Velde, daartusschen het sobere realisme van Simon de Vliegher's slag op het Slaak.
Wanneer men 's Rijks schatten op dit gebied aldus geordend bijeen ziet, dan treft het, hoe gering het aantal der overblijfselen is, vergeleken met dat der afbeeldingen, en onder deze laatste, hoe schraal de koopvaardij vertegenwoordigd is tegenover de oorlogsmacht. En dit geeft te denken. De nu geopende afdeeling vormt het begin van uitvoering van het grootsche ideaal, dat in de jaren 1916 tot 1921 velen voor oogen zweefde, en druk besproken is: 's Rijks Historisch Museum. Bedenkt men, dat dit luisterrijk begin ook wel de middenmoot zal moeten blijven, dan blijkt meteen, hoezeer allen zonder uitzondering, die destijds aan dat twistgeschrijf hebben deelgenomen, over onomschreven wenschelijkheden hebben gepraat, zonder zich rekenschap te geven van praktische uitvoerbaarheden. Men heeft toen geredeneerd, alsof het Rijk in het bezit was van een onuitputtelijk materiaal uit alle gebieden van 's lands geschiedenis: handel, industrie, waterbouwkunde, wetenschap, rechtswezen, bestuur, zeden en gewoonten, huiselijk leven en wat niet al. Ziet men nu, hoe gering de oogst al is aan overblijfselen op het gebied, waaraan de vaderen de meeste aandacht hebben geschonken, dan wordt het duidelijk, dat het Rijk voor dat volledig en veelzijdig Historisch Museum van onze droomen van weleer volstrekt de stof niet heeft. Wat er op al de genoemde gebieden bewaard is, zit in de plaatselijke musea of particuliere verzamelingen, en men zal het er rustig moeten laten.
Des te nieuwsgieriger zijn wij naar hetgeen de Hoofddirecteur ons verder nog van het Historisch Museum te zien zal weten te geven. Hier werkte hij met althans betrekkelijk nog rijk, en in ieder geval zeer aanschouwelijk materiaal. Straks zal hij hebben te woekeren met schrale en weerbarstige stof. Maar het lijdt geen twijfel, of hij zal ook daar iets goeds van weten te maken. Wie door den heer Schmidt Degener zelf in de scheepvaartafdeeling is rondgeleid, heeft kunnen bemerken, hoe deze, die weleens met niet overmatige belangstelling van zijn historisch museumbezit kon spreken, eenmaal voor de
| |
| |
taak gesteld, om ook dit te ordenen, er pleizier in heeft gekregen en met ijver en (wie zou het anders verwachten?) verrassend talent de historische vragen heeft nagespeurd, die zich daarbij voordeden.
In de museumpolemiek van ruim tien jaar geleden is herhaaldelijk sprake geweest van de scheiding tusschen kunst en wetenschap. Het Historisch Museum moest de wetenschap dienen. Sommigen meenden, dat het zich als 't ware van zelf zou constitueeren, als men maar van de kunstschatten afscheidde alles wat men, met dat oubollige wanbegrip ten opzichte van de wetenschap, dat men in Nederland juist onder beschaafden somtijds aantreft, ‘van slechts wetenschappelijk belang’ geliefde te noemen. Hoe anders ziet het eruit, als een bekwame hand toegrijpt en ordent. Wie stelt hier nog de vraag: wetenschap of kunst?
| |
Boerhaave verplaatst.
- Meer dan dertig jaar geleden schreef Diepenbrock eens in Tak's kroniek over Nederlandsche standbeelden, en hoe leelijk zij waren, van dat van Boerhaave te Leiden gewagende als het groene gedrocht. Misschien heeft meer dan éen lezer van dat artikel, onder de suggestie van Diepenbrock's zwaarwegend woord, Boerhaave, zooals hij daar stond tusschen Steenstraat en Stationsweg, langen tijd niet anders kunnen zien dan als het groene gedrocht. Tot hij wellicht allengs ontwaarde, dat Boerhaave, zoo ook groen, toch eigenlijk een heel persoonlijk standbeeld was, uit een te hoonend versmaden tijd.
En nu is Boerhaave verplaatst, en kijkt naar Leiden's indrukwekkend medisch kwartier, en staat daar hoog tegen de lucht, en lijkt tweemaal zoo groot als te voren. Hij is, - tijdelijk, hopen wij, - groener dan ooit. Maar wie nu, om hem heen wandelend, en de statige figuur van elke zijde aanschouwende, dit beeld nog gedrocht zou willen noemen, - het staat hem vrij, doch hij zal, in zulk een veroordeeling, een goed deel van het beste, wat de negentiende eeuw aan beeldhouwkunst voortbracht, mee moeten begrijpen. |
|