De Gids. Jaargang 95
(1931)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |||||||
1903, een keerpunt in Engelands geschiedenisGa naar voetnoot1)Wanneer heeft Engeland zich geschaard aan de zijde van Duitschlands wederpartijders? Het laatste kwart der 19e eeuw zag het vasteland van Europa zich splitsen in twee groepen, het Drievoudig Verbond van Duitschland, Oostenrijk-Hongarije en Italië en het Tweevoudig Verbond van Frankrijk en Rusland. Dit laatste was aanvankelijk evenzeer tegen Engeland als tegen Duitschland gericht: in Afrika waren Frankrijk en Engeland mededingers, die in 1898 door de ontmoeting te Fasjoda bijna met elkaar in oorlog kwamen. In Azië was Rusland Engelands groote tegenstander. Groot-Britannië sloot zich bij geen van beide groepen aan: het wist zich sterk in zijn ‘splendid isolation’, een politiek wier drager de trotsche Salisbury was. De eerste jaren der twintigste eeuw zien zich voltrekken Engelands aansluiting aan de Fransch-Russische groep. De zoogenaamde Triple Entente komt tot stand en hiermede de groepeering der mogendheden, waarin zij bij het uitbreken van den Wereldoorlog tegenover elkaar staan. Een voor de wordingsgeschiedenis van den oorlog zeer gewichtige vraag is nu: wanneer en waarom heeft de Britsche regeering deze beslissing genomen? Meestal vindt men de gebeurtenissen aldus weergegeven: Omstreeks 1900 gevoelt Engeland de Fransche en de Russische vijandschap erg duidelijk: In Oost-Azië dringt Rusland vooruit, in Marokko Frankrijk en Engeland, beziggehouden in Transvaal, beleeft angstige jaren. Men richt zich tot Duitschland en vraagt een verdedigend verbond. De Duit- | |||||||
[pagina 62]
| |||||||
schers weigeren, althans stellen te hooge eischen, daar ze Engelands gevaren te hoog aanslaan en de eigene onderschatten. Teleurgesteld wendt zich nu Engeland tot de leden van het Tweevoudig Verbond; eerst komt, in 1904, de Entente met Frankrijk tot stand en, als consequentie daarvan en dank zij Frankrijks hulp en aandringen, in 1907 de Entente met Rusland. Over de hier genoemde onderhandelingen tusschen Duitschland en Engeland wil ik hier niet handelen; wel echter memoreeren tot welk resultaat kort geleden een nauwkeurig onderzoeker gekomen is: n.l. dat het initiatief niet van den Engelschen maar van den Duitschen kant gekomen is, en dat de wensch het verbond tot stand te brengen te Berlijn sterker werd gevoeld dan te Londen.Ga naar voetnoot1) In het hier volgende wil ik een poging doen aan te toonen dat in 1903 te Londen drie beslissingen zijn gevallen, die tegelijk de Entente met Frankrijk en die met Rusland mogelijk maakten en de omstandigheden nagaan, waaronder dit is geschied. Drie gebeurtenissen uit dat jaar moeten we hiervoor bestudeeren.
De vraag naar het waarom dezer wereldhistorische beslissingen kan hier niet in vollen omvang behandeld worden. Velen grijpen bij het verklaren van politieke gebeurtenissen allereerst naar economische drijfveren; zij spreken van economisch imperialisme, jacht op koloniën als afzetmarkten, van den strijd om concessies, van kapitaalexport en tariefkwesties, vooral ook van petroleum. Stellen wij ons dit beperkte doel: te zien of de vastgestelde feiten materiaal leveren | |||||||
[pagina 63]
| |||||||
voor het staven van deze beschouwing m.a.w. te zien of er aanwijzingen zijn, dat aan de beschreven politieke beslissingen economische beweegredenen ten grondslag liggen. Immers, hoezeer bij velen deze materialistische opvatting deel uitmaakt hunner geheele politieke levensbeschouwing, het is duidelijk, dat zij in het geheel geen axiomatisch karakter heeft en slechts in zooverre aanspraak kan maken op algemeene erkenning als zij van geval tot geval door de gebeurtenissen wordt bewezen.
* * *
Behandelen wij eerst den Bagdadspoorweg.Ga naar voetnoot1) Wel waren reeds in 1902 moeilijkheden gerezen tusschen Engeland en Duitschland, zoo bij de ontruiming van Sjanghai en de gemeenschappelijke vlootdemonstratie tegen Venezuela; dit waren slechts episoden, die spoedig vergeten konden worden. De beslissing echter, die in 1903 door Engelands' regeering en volk genomen werd, heeft overheerschenden invloed gehad op de gebeurtenissen der volgende tien jaren. Leek het tot in 1903, dat de Bagdadspoor door samenwerking der beide landen zou worden tot stand gebracht, door de beslissing van 1903 werd hij een oorzaak van wederzijdsch wantrouwen en wrok. In 1888 was de eerste trein uit Weenen in Konstantinopel aangekomen. Nog in hetzelfde jaar kreeg de Deutsche Bank concessie voor een spoorweg naar Angora en spoedig kwam deze Anatolische spoorweg tot stand. In 1896 werd de zijlijn naar het Zuidelijker gelegen Konia geopend. De bedoeling was den weg vanaf Angora, dicht langs den Zuidoever van de Zwarte Zee naar het Tigrisdal te leiden en naar Bagdad. Een dergelijke spoorweg echter, die de Turksche mobilisatie naar den Kaukasusgrens zou versnellen, verontrustte de Russische regeering ten zeerste en deze wist in 1900 van den Sultan de belofte te verkrijgen, dat in Noordelijk Klein Azië en Armenië aan geen anderen dan aan Russen spoorweg- | |||||||
[pagina 64]
| |||||||
concessies zouden worden gegeven. De voortzetting van de Anatolische spoor zou dus niet van Angora mogen uitgaan, maar van het Zuidelijker liggende Konia, om dan door de Cilicische passen en via Aleppo Bagdad te bereiken. Door deze concessie waren de Russen geenszins gerustgesteld: zij bleven met argwaan een onderneming beschouwen, die den Turkschen erfvijand beloofde te versterken. Inmiddels was in 1899 een Fransch-Duitsche samenwerking ontstaan voor de totstandbrenging van deze voortzetting. De Duitsche Anatolische Spoor en de Fransche Banque Ottamane sloten zich aaneen om naar de concessie te dingen. 18 Maart 1902 kwam de overeenkomst met den Sultan tot stand. Concessionaris werd de (Duitsche) Anatolische Spoor. De Fransche en de Duitsche groep zouden ieder 40% van het kapitaal fourneeren en zouden volgens de overeenkomst van 1899 samenwerking zoeken met anderen, vooral Rusland en Engeland. Zou die samenwerking tot stand komen, dan zouden de Duitschers en Franschen van hun 40% ieder een gelijk gedeelte afstaan aan de nieuw toegetredenen. Hierbij was echter een groote moeilijkheid te voorzien: de Sultan wantrouwde, en waarlijk niet zonder reden, de Russen en de Engelschen; hij gaf de concessie dus aan Duitschers en wilde de onderneming ook in Duitsche handen weten. Siemens, directeur der Duitsche Bank, meende ook bij deze internationale samenwerking de Duitsche leiding te kunnen handhaven. Hij had echter de medewerking van anderen noodig, daar de Duitsche technische en financieële hulpmiddelen lang niet voldoende waren om het groote werk te voleindigen. In 1902, als de Transvaalsche moeilijkheden overwonnen zijn, gaat Lansdowne, de Britsche minister van buitenlandsche zaken, zijn aandacht aan de zaak wijden. Hij heeft misschien aan het voorbeeld van Disraeli gedacht, die in 1875 de aandeelen van de Suezkanaalmaatschappij opkocht. Den 21en April 1902 schrijft hij: ‘Het zou naar mijn meening een groot ongeluk zijn, als deze spoorweg zou worden gebouwd zonder Britsche deelneming. De lijn zal een allerbelangrijkste heerbaan worden naar het Oosten, met een débouché aan de Perzische Golf. Het is duidelijk ons belang, | |||||||
[pagina 65]
| |||||||
dat de onderneming een internationaal karakter krijgt, en dat wij ons volle deel hebben in de leiding evenzeer als in alle voordeelen die ervan te verwachten zijn.’ Hij berekent dan verder, dat het voor Engeland zeer moeilijk zal zijn den aanleg te verhinderen. Er is dus geen keus: Engeland moet meedoen en Lansdowne wendt zich tot eenige Britsche geldmannen. Het initiatief schijnt dus uit te gaan van de Engelsche regeering. Lansdowne wint nu twee vooraanstaande bankiers voor het plan: Sir E. Cassel en Sir C. Dawkins, welke laatste vertegenwoordiger is van Morgan. Deze beide heeren stellen echter eenige voorwaarden om de kansen voor de jonge onderneming zoo goed mogelijk te maken. 1o. De Engelsche regeering moet de verhooging der Turksche invoerrechten toestaan, welker opbrengst voor den aanleg van den spoorweg moet dienen, 2o. De regeering moet zoo spoedig mogelijk den spoorweg gebruiken voor post- en passagiersvervoer, 3o. zij moet medewerken voor het verschaffen van een geschikt eindpunt aan de Perzische Golf. Daarna beginnen zij besprekingen met Gwinner, den opvolger van Siemens aan de Deutsche Bank. Alles gaat naar wensch; de Duitschers zijn zeer tegemoetkomend en een concept overeenkomst wordt opgesteld, volgens welke de Anatolische spoorweg (de concessionaris) geheel zou worden opgenomen in de nieuwen Bagdadspoorweg, terwijl hierin de Duitsche, Fransche en Engelsche groep ieder 25% van het kapitaal zouden verschaffen, de Anatolische spoor 10%, overige landen 15%. In de directie zouden zitten 8 Duitschers, 8 Engelschen, 8 Franschen, 3 vertegenwoordigers van den Anatolischen spoorweg, 3 anderen, tezamen 30. Zoo scheen een samenwerking geschapen te worden, die uit economisch oogpunt zoo doelmatig mogelijk was en ook op het gebied der politiek zeer gunstige gevolgen beloofde te hebben, doordat zij de regeeringen steeds tot samengaan zou nopen. Er is echter helaas van al dit goede en hoopgevende niets terechtgekomen. Reeds in April 1903 begonnen de National Review en de Spectator een heftige campagne tegen de Britsche deel- | |||||||
[pagina 66]
| |||||||
neming. Een noodlottige gebeurtenis gaf deze campagne nieuw voedsel. We zagen dat 13 Maart 1902 de concessie voor de Bagdadspoor aan de Anatolische spoor gegeven was. Hierover werd verder onderhandeld en 5 Maart 1903 kwam een nieuwe overeenkomst tot stand tusschen de Turksche regeering en de Fransch-Duitsche Bagdadspoormannen, volgens welke de concessie aan een afzonderlijke maatschappij de Bagdadspoor, werd gegeven, waardoor de Anatolische spoor onttrokken werd aan de internationale contrôle, die voor zijn voortzetting noodig bleek. Het directorium van deze nieuwe maatschappij, werd verder vastgesteld, zou bestaan uit 11 leden, waarvan 3 werden aangewezen door de Anatolische spoor- en 3 anderen Ottomaansche onderdanen moesten zijn. De meerderheid zou dus Duitsch-Turksch zijn. Het verschil tusschen de Duitsch-Engelsche en de Duitsch-Turksche overeenkomst, die beide in denzelfden tijd tot stand kwamen, is duidelijk: in de eerste is het aandeel van Duitschers en Engelschen ongeveer gelijk; in de tweede verzekeren zich de Duitschers met hun Turksche vrienden de leiding. Hoe moeten wij deze tegenspraak verklaren? Beide overeenkomsten hadden een voorloopig en voorbereidend karakter. Gwinner was nog midden in zijn werk van verzoening der verschillende wenschen en de overeenkomsten waren stappen op den weg daarheen. Wij zagen wat zijn moeilijkheid was: zonder de hulp van de Franschen en Engelschen kon hij er niet komen en de wantrouwende Sultan wilde de Engelschen er niet in hebben. Het ongeluk was nu dat de Duitsch-Turksche overeenkomst van 5 Maart 1903, dus diegene, die een Duitsch-Turksche leiding instelde, uit een consulair rapport in Engeland bekend werd en de ronde deed in de pers. De perscampagne, die toch reeds aan den gang was, verdubbelde in hevigheid, nu men zag dat aan Engeland slechts een ondergeschikte positie was toegedacht. Een interpellatie in het Lagerhuis volgde en in antwoord daarop deelde Balfour mede, dat men afzag van deelneming in de onderneming (23 April). Nu kan men vragen: Hebben we hier misschien te doen met een list van Gwinner, die de Engelschen met gunstige | |||||||
[pagina 67]
| |||||||
voorwaarden in de onderneming lokte, echter achter hun rug een overeenkomst met de Porte sloot om voor zichzelf de grootste voordeelen te reserveeren? Zoo was het echter niet: ook na 5 Maart handhaaft Gwinner zijn aanbiedingen aan de Engelschen. En uit de in Band VI der Britsche Dosumenten nu geheel afgedrukte depeche van O'Conor van 28 AprilGa naar voetnoot1) weten we, dat Gwinner de bedoeling had het directorium van 11 leden, zooals het voor wam in zijn overeenkomst met de Turken later uit te breiden tot 30, het met de Engelschen overeengekomen aantal. Men kan zich den weinig aangenamen toestand indenken, waarin zich nu Gwinner bevond. Tegen zijn plannen was een storm van verzet teweeggebracht door het bekend worden van zijn overeenkomst met de Turken. Publicatie van zijn overeenkomst met de Engelsche bankiers had de gemoederen weer vrij wat tot bedaren kunnen brengen; maar die was onmogelijk met het oog op den Sultan, die als hij op dit oogenblik hiervan hoorde misschien alle onderhandeling zou afbreken. Het eenig mogelijke was dus, en dat verlangde hij ook van de Engelsche regeerders en bankiers, dat zij zoolang het ontketende verzet zouden trotseeren, totdat de eindovereenkomst alle gegadigden, Duitschers, Turken, Engelschen, Franschen en de rest, naar ieders zin onder één dak had vereenigd. Bleven de Britsche leiders nog slechts enkele maanden standvastig, dan zou een internationale onderneming tot stand zijn gebracht, die allerbelangrijkste waarborgen bood voor de samenwerking tusschen de twee grootste mogendheden en dus voor den vrede. Zij hebben dit niet gedaan, hetzij omdat ze niet konden, niet dorsten of niet wilden; en de Bagdadspoor werd een oorzaak van onmin tusschen Duitschland en Engeland, die eerst 1914, daags voor het uitbreken van den Wereldoorlog, scheen te zullen worden weggenomen. Wat was de oorzaak van de betreurenswaardige beslissing? In voor zijn doen ongewoon heftige aanteekeningen klaagt Lansdowne over ‘the anti-German fever from which this country is suffering,’ en over den ‘insensate outcry which | |||||||
[pagina 68]
| |||||||
arose against the scheme.’ Ook anderen klagen luide over de noodlottige inmenging van volkshartstochten. En deze waren ook zeer heftig. Toch zijn er aanwijzingen, dat hierin niet de voornaamste, althans niet de eenige reden gelegen heeft bij de Engelsche regeerders. Op denzelfden 14en April toch, waarop in een memorandum Lansdowne spreekt van zijn ‘strong conviction,’ dat men zaken als deze op internationalen voet moet inrichten en meent, dat hij den ‘anti German fever’ wel de baas zal worden, spreekt hij met.... den Russischen gezant Benckendorff en deze gaf op zijn eenigszins ongeruste vraag, hoe de Russische regeering er over dacht, ten antwoord, dat deze van het plan afkeerig was en een Duitsch overwicht in Klein-Azië vreesde. Wat er in de dagen van 14 tot 23 April tusschen Petersburg en Londen verder gesproken is weten wij niet: Lansdowne voelde een zekere gêne met Benckendorff over deze zaak het gesprek te zijn begonnen, bracht na den 14en van het gesprokene niets meer in het archief en gaf maar liefst de schuld aan de ‘insensate outcry’ en de bankiers. Documenten uit later tijd geven ons hier echter vrijwel volkomen zekerheid, dat de oorsprong van Lansdownes omzwaai in Rusland ligt. In een brief van 22 October 1905 doet Metternich, Duitsch gezant te Londen, verslag van een gesprek met zijn Russischen collega Benckendorff en hierin lezen wij: Sehr überraschend war mir die Äusserung des Grafen Benckendorff dasz die Beteiligung englischen Kapitals an dem Bagdadbahnbau, wofür die englische Regierung schon gewonnen war, damals russischen Einspruch hervorgerufen habe.... es sei sehr wahrscheinlich dasz die Beteiligung englischen Kapitals an der Bagdadbahn auf den Wunsch Ruszlands zurückgezogen worden sei, um sich Ruszland gefällig zu erweisen.’Ga naar voetnoot1) Wanneer dan ook later tijdens Iswolski de Russen eraan denken hun oppositie tegen de onderneming te staken, verandert dit onmiddellijk de meening der Britten. Zoo zegt dan de Engelsche zaakgelastigde Spring Rice | |||||||
[pagina 69]
| |||||||
23 Mei 1906 tot Iswolski: ‘We had hitherto refused the German offer to participate mainly because we were not willing, as long as Russia was opposed to the project, to enter into a combination which Russia might regard as an unfriendly act.’Ga naar voetnoot2) Zulke uitlatingen vinden wij vrijwat; tegen het eind van 1906 n.l. scheen het of de Russische tegenwerking tegen de Bagdadspoor zou ophouden. ‘Dan kunnen wij ook mee doen,’ heet het dan plotseling in Engeland, wel een bewijs dat men daar terwille van Rusland zich had onttrokken. Hebben we aldus de feiten vastgesteld, dan moeten we dus de conclusie trekken, dat zoo men al aan economische factoren in de eerste plaats de verwijdering tusschen Engeland en Duitschland toeschrijft, men hierbij niet mag denken aan den Bagdadspoorweg. Van beide zijden was men bij deze onderneming bereid tot samenwerking. Maar uit de politieke sfeer komt dan in eens de verhindering, die deze economische samenwerking te niet doet. De politieke afkeer was primair, de latere economische strijd om de Bagdadspoor secundair. En de oorlog is uitgebroken, nadat in 1914 over de Bagdadspoor Berlijn en Londen tot overeenstemming waren gekomen.
* * *
Engelands' deelneming aan den Bagdadspoorweg zou een nieuwe Engelsch-Russische tegenstelling hebben doen ontstaan. Met gebruikmaking van de anti-Duitsche stemming in Engeland voorkwam Lansdowne dit. Wat waren nu de bestaande geschillen tusschen de beide landen? Deze strekten zich uit over geheel Oost en Zuid Azië van de Gele tot de Egeïsche Zee. In Mantsjoerije was tegen Ruslands opdringen Engeland sinds 1902 met Japan verbonden en in 1903 werd het duidelijk, dat het hier tot een oorlog zou komen. In Thibet, Afghanistan en Perzië stond Engeland alleen tegenover Rusland, dat vanuit zijn Transkaspisch binnenland naar den Indischen Oceaan dreigde door te breken en Engelands Indisch rijk in gevaar bracht. Hier zou met | |||||||
[pagina 70]
| |||||||
geven en nemen, waarbij Engeland zich tot het strikt noodzakelijke beperkte, misschien een vergelijk te bereiken zijn. De grootste en oudste moeilijkheid echter vormden de Bosporus en DardanellenGa naar voetnoot1). De geheele 19e eeuw had het vraagstuk van de doorvaart van oorlogsschepen door deze Zeestraten in het middelpunt gestaan van de Britsch-Russische moeilijkheden. Men denke aan den vrede van Adrianopel (1829), het verdrag van Unkiar Skelessi (1833), aan 1841, den Krimoorlog, het verdrag van Londen in 1871. Steeds was Ruslands wensch vrijelijk met zijn Zwarte-Zeevloot te kunnen passeeren en in de Middellandsche Zee te kunnen optreden, zonder dat andere vloten het recht hadden de Zwarte Zee binnen te varen. Steeds was Engelands streven de Middellandsche Zee vrij te houden van Russische oorlogsschepen. In 1887 nog had het zich met Oostenrijk en Italië verbonden tot handhaving van de bepalingen van 1871, die de Zeestraten gesloten hielden voor alle oorlogsschepen. Omstreeks 1894 echter, tijdens het ministerie Rosebery, was deze overeenkomst op den achtergrond geraakt. Het spreekt vanzelf, dat wanneer deze zaak steeds bleef zooals ze was en de beide landen even onverzoenlijk tegenover elkaar bleven staan als zij de geheele 19e eeuw gedaan hadden, dat dan van een verzoening, een Entente tusschen hen beide niets kon komen. En ziet in hetzelfde voorjaar 1903 wordt een beslissing genomen, die schijnt te strekken om ook deze zaak uit de wereld te helpen. Het is zeer eigenaardig te zien hoe te Londen alles zoo tegelijk kwam. In Augustus 1902 vroeg de Russische regeering te Konstantinopel aan 4 torpedobooten door de Zeestraten te mogen zenden om ze bij de Zwarte-Zeevloot te kunnen voegen. Den 19en September gaf de Porte de toestemming onder eenige voorwaarden (dat de schepen niet gewapend mochten zijn, en derg.). Lansdowne zag hierin een verbreking van de verdragen en wendde zich tot Rome en Weenen, met het voorstel om door middel van gelijkluidende of gelijktijdige nota's aan | |||||||
[pagina 71]
| |||||||
de Porte hiertegen te protesteeren. De beide regeeringen weigerden dit, zegden echter blijkbaar wel eenigen steun toe en in de verwachting hiervan liet Lansdowne 6 Januari door O'Conor, Britsch gezant bij de Porte, het Britsche protest indienen. Den 9en droeg Lansdowne zijn gezanten te Weenen en Rome op er bij de regeeringen aldaar op aan te dringen dat zij hun ondersteuning zouden verleenen. ‘Wanneer bij deze gelegenheid zij ons in den steek laten, zal het voor ons noodig zijn onze positie ten opzichte van deze geheele zaak opnieuw in studie te nemen.’ Lansdowne laat hier dus de mogelijkheid doorschemeren, dat Engeland de sluiting van de Zeeëngten zou loslaten. Terwijl Prinetti te Rome een soort tusschenpositie poogde in te nemen, antwoordde Goluchowski te Weenen met een weigering. Gelijk men weet was omstreeks dien tijd de verhouding tusschen Rusland en Oostenrijk zeer intiem. Rusland was geheel in beslag genomen door zijn plannen in Mantsjoerije en Korea en had rust noodig op den Balkan. De Bulgaarsche opstand en de daarop gevolgde gruwelen dreigden de Slavisch gezinde openbare meening op te winden en evenals 1827, 1853 en 1876 kon deze de regeering meesleepen en tot een oorlog tegen Turkije noodzaken, die alle Oost-Aziatische expansie zou doen mislukken. De onrust op den Balkan moest dus gesust worden en dit kon alleen in samenwerking met Oostenrijk. Nog in 1902 was Lamsdorff naar Weenen gegaan en was erin geslaagd de Oostenrijkers voor die samenwerking te winnen. In 1903 zijn de afspraken nader uitgewerkt in de overeenkomst van Mürzsteg. Men zou op de Balkanregeeringen krachtige pressie oefenen om niet op een oorlog aan te sturen en de Macedonische ontevredenen hoopte men te kalmeeren en tevreden te stellen door de Turken tot hervormingen aldaar te dwingen en op deze hervormingen toe te zien. Goluchowski nu verklaarde, dat de voor de voorkoming van een Balkanoorlog noodige samenwerking met Rusland, die zoo veelbelovend begonnen was, hem meer waard was dan de zaak van de Russische torpedobooten en dat zijn land dus niet in de gelegenheid was het Britsche protest te ondersteunen. | |||||||
[pagina 72]
| |||||||
Engeland stond nu alleen; de beide bondgenooten, die het sinds den Krimoorlog gehad had, trokken zich terug en zijn protest kon door de Porte terzijde worden gelegd. Nu ging men dus te Londen zijn positie ten opzichte van deze geheele zaak opnieuw in studie nemen. Aan het Defence Committee werd de volgende vraag voorgelegd: Welk verschil zou het maken voor het machtsevenwicht in de Middellandsche Zee, indien Rusland, door middel van het bezit van Konstantinopel, vrije uitvaart mocht verkrijgen van de Zwarte Zee door de Dardanellen, terwijl deze gesloten zouden blijven voor andere mogendheden? Den 11en Februari 1903 was het eenstemmige antwoord der Commissie, dat ‘hoewel Rusland ongetwijfeld eenige maritieme voordeelen bij deze verandering zou verwerven, de tegenwoordige strategische positie in de Middellandsche Zee er niet fundamenteel door zou worden gewijzigd.’ Door niemand minder dan Balfour was deze conclusie op schrift gebracht. De gronden, waarop de deskundigen van het Defence Committee zijn gekomen tot deze allergewichtigste conclusie, die met een traditie van bijna honderd jaren brak, zijn ons onbekend; maar het is duidelijk, dat, nu de omstandigheden (het wegvallen van Oostenrijks en Italië's steun) deze beslissing hadden teweeggebracht. de mogelijkheid van een verzoening met Rusland ten zeerste werd vergroot. Gelijk bekend is eerst in 1907 de Engelsch-Russische Entente tot stand gekomen. Rusland was toen door de nederlaag tegen Japan vrij wat gedeemoedigd. Aangaande Korea en Mantsjoerije bestonden geen geschillen met Engeland meer. In die Entente werden alleen Midden Aziatische zaken geregeld (Thibet, Afghanistan, Perzië); tevergeefs zoekt men er naar een artikel nopens de Zeestraten. Tijdens de onderhandelingen echter heeft Grey een belangrijke verklaring dienaangaande afgelegd: ‘Engeland moet het niet langer als een onwrikbaar deel van zijn politiek beschouwen de bestaande regeling van de doorvaart door de Dardanellen te handhaven.’Ga naar voetnoot1) Wie nauwlettend den gang der geheele | |||||||
[pagina 73]
| |||||||
onderhandeling nagaat, bemerkt, dat eerst door deze verklaring van Grey de Russen tot hun groote concessie hebben besloten, die de Entente mogelijk maakte. En wanneer zijn de besprekingen voor deze Entente begonnen? In 1907? Na den Russisch-Japanschen oorlog? Mag men Nekloedof gelooven, dan was in 1903 al veel bereikt. Zeker is dat in November 1903, de Britsche documenten zijn daar om het te bewijzen, een gesprek heeft plaats gehad tusschen Lansdowne en den nieuwen Russischen gezant Benckendorff, waarin zij afspraken op een algeheele regeling der geschillen te zullen aansturen. Bij het uitbreken van den Russisch-Japanschen oorlog kwamen zij overeen de onderhandelingen niet af te breken, maar ze slechts tijdelijk te staken om ze onmiddellijk na den oorlog weer te kunnen hervatten. Van beide zijden begreep men, dat deze oorlog groote moeilijkheden zou brengen. Men zou echter steeds vasthouden aan de gedachte: eigenlijk zijn we nog bezig aan het tot stand brengen van een entente. Volkomen vervreemding wilde men vermijden. En wanneer dan ook gevaarlijke oogenblikken als het incident van de Doggersbank tot groote verbazing der tijdgenooten en vooral van de Duitschers, zonder oorlog overwonnen worden, dan is dat aan deze afspraak te danken, d.w.z. aan de beslissing, die in 1903 door de Engelsche politiek is genomen.
* * *
Twee dingen blijken uit het tot dusver behandelde: 1o. terwijl Lansdowne's bedoeling eerst was den Bagdadspoorweg tot stand te brengen met Duitschland samen, besluit hij in 1903 hem te verhinderen met Rusland samen; 2o. tegelijkertijd ontdekt hij, dat het oude geschil over de Zeestraten aan een verzoening met Rusland niet meer in den weg behoeft te staan. Ook in zijn verhouding tot Ruslands bondgenoot Frankrijk brengt hij nu een principiëelen ommekeer. Zien wij voor 1903 bij de Engelschen een neiging om zich in Marokko van Duitschland als tegenwicht tegen Frankrijk te bedienen, in dat jaar wenden zij zich af van deze gedachte, zij plaatsen | |||||||
[pagina 74]
| |||||||
zich geheel aan den kant van de Franschen en beloven dezen zelfs hun steun tegen de Duitsche aanspraken. In Marokko, Gibraltars overzijde, was Engeland langen tijd de preponderante mogendheid; op de eerste Marokkoconferentie te Madrid (1880) plaatsten zich de overige mogendheden hiertegenover in een afweerstelling, In de jaren '90 wies Engelands invloed. Een Engelsch officier Maclean en de Times-correspondent Harris waren voorname raadgevers van den Sultan. Ook Duitschland begon zich een positie op te bouwen en sloot in 1890 een handelsverdrag.Ga naar voetnoot1) Met de eeuwwisseling kwam een grondige verandering. Frankrijk trad op den voorgrond, gebruik makend van Engelands moeilijkheden aan de Kaap. In zekeren zin werd het door de omstandigheden naar Marokko gedreven: de in Marokko heerschende anarchie bracht de rust in Algiers in gevaar en tallooze klachten slaken de Franschen over invallen van roovende benden. Daarbij hadden zij een sterken troef in handen: zij konden vanuit Algiers tegen Marokko's Oost- en Zuidgrens een actie voeren, die geheel buiten het bereik der andere mogendheden lag en hun door geen enkele belet kon worden. Reeds begin 1899 komt het Fransche opdringen ter sprake tusschen Salisbury en den Duitschen gezant Hatzfeldt en als ingeval van een mogelijke liquidatie Hatzfeldt tegenover de aanspraken, die de Engelschman maakt op Tanger ook een deel voor Duitschland opeischt, antwoordt Salisbury ‘Divisons, divisons.’ In den loop van datzelfde jaar kwam eenige malen Chamberlain over Marokko te spreken, die zich zeer over het Fransche opdringen verontrustte en als Engeland ingeval van liquidatie zich van de Middellandsche-Zeekust verzekerde, aan Duitschland de Atlantische kust wilde laten. Dat in de nu volgende paar jaren geen Duitsch-Engelsch verdrag over Marokko tot stand kwam, moeten we zien in het grootere verband van de mislukking van een algemeen | |||||||
[pagina 75]
| |||||||
verbond waarover, gelijk we hierboven reeds zagen, belangrijke besprekingen zijn gevoerd tusschen 1898 en 1901. Eén man heeft hierop grooten en overheerschenden invloed gehad Salisbury, die reeds in 1900 blijk geeft over Marokko met Duitschland niet meer te willen onderhandelen, terwijl in dat jaar de Duitschers een poging doen over Marokko besprekingen te beginnen. In 1901 echter is het gevaar voor Engeland het grootst: de Franschen bezetten eenige oasen aan Marokko's Zuidgrens en sluiten zoo het land naar het Zuiden in. Gelijk bekend is 1901 ook het jaar, waarin de Duitsch-Engelsche verbondsonderhandelingen hun hoogtepunt bereiken en hun mislukking. Het Duitsche standpunt is, dat een Duitsch-Engelsche Marokko-overeenkomst voor Duitschland oorlogsgevaar met Frankrijk mee brengt en dat zoodanige overeenkomst dus alleen gesloten kan worden in het verband van een algemeen Duitsch-Engelsch defensief verbond. Zou men in Duitschland dit oorlogsgevaar riskeeren en de Engelschen in Marokko steunen, dan zou dit Engelands behoefte aan dit algemeen verbond verminderen. Van een gemeenschappelijke Duitsch-Engelsche politiek kon dus niets komen. De Engelschen wenschten in afzonderlijke gevallen zich van Duitschland te bedienen, maar, zei Bülow: ‘Wij moeten in de Marokkaansche zaken alles vermijden wat naar buiten den indruk zou kunnen wekken alsof wij ons door Engeland op sleeptouw hadden laten nemen.’ Zoo kwam het dus niet verder dan tot eenige voorzichtige polsingen van Engelsche zijde. Natuurlijk waren de Franschen terdege op hun hoede. Toen 27 Juli 1901 Delcassé de instructie opstelde voor zijn gezant St. René Taillandier, die naar Tanger ging, gaf hij hem speciale opdracht de betrekkingen tusschen de Duitsche en Engelsche legatie scherp in de gaten te houden.Ga naar voetnoot1) Zeer kenmerkend voor de Marokkopolitiek van Engeland, Duitschland en Frankrijk in 1901 is ieders houding in de zaak der Marokkaansche gezantschappen. In April besloot de Sultan een gezantschap naar Londen te zenden ter be- | |||||||
[pagina 76]
| |||||||
groeting van den Koning naar aanleiding van zijn troonsbestijging; naar spoedig bleek zou dit gezantschap tevens Berlijn bezoeken. Natuurlijk wekt dit het wantrouwen op van de Franschen en zij weten door te zetten, dat tegelijkertijd een Marokkaansch gezantschap naar Parijs en Petersburg wordt gezonden. Zoo wordt de indruk van een speciale Engelsch en Duitsche verhouding tot Marokko vermeden. Blijkt hieruit reeds Frankrijks overheerschende positie, nog duidelijker treedt die aan het licht uit hetgeen Delcassé den Marokkaanschen gezanten durft te zeggen: Hij wijst hen op Frankrijks groote militaire en financiëele kracht. ‘En, vervolgt hij, in dezen geheel eenigen toestand, konden wij voor den Sultan slechts zijn, en geheel naar zijn keus, òf de meest beschermende vriend òf de meest geduchte vijand.’ Nooit had Frankrijk gepoogd de moderniseering van zijn land te verhaasten. ‘Maar de dag waarop hij eindelijk ertoe zou overgaan langzamerhand nieuwe wegen in te slaan, zouden wij het volste recht hebben erop te rekenen, dat hij zich bij voorkeur zou wenden tot de naburige en bevriende groote mogendheid, die steeds bereid was hem de middelen te verschaffen, die hij zou behoeven.’ Dit konden zij zich voor gezegd houden: Frankrijk had zich aangemeld voor het toekomstig protectoraat over hun land. In de Fransche pers werd hierover ook gesproken. Een Fransch-Marokkaansch verdrag over grensaangelegenheden kwam tot stand, dat Frankrijk velerlei recht tot inmenging in de Marokkaansche grensdistricten gaf. Het gezantschap bracht de Franschen dus een heel stuk vooruit. Daarentegen wist het gezantschap, dat naar Londen en Berlijn ging niet de minste toezegging of hulp te verkrijgen. Wij hebben een kostbare aanwijzing, dat men te Londen wel degelijk wenschte in contact te treden met Berlijn. Terwijl n.l. de Marokkaansche gezanten te Londen vertoefden, bevond zich daar ook Nicolson, de Britsche gezant te Tanger en deze wilde de door Engeland verworven concessie voor een telegraaflijn van Tanger naar Mogador overdoen ‘om Duitschland in de komende moderniseering van Marokko commerciëel te interesseeren, zoodat Engeland niet alleen de Fransche mededinging zou hebben te weerstaan.’ Van | |||||||
[pagina 77]
| |||||||
dit voorval vinden we geen enkele aanwijzing in de Duitsche documenten; slechts in de gedenkschriften van Eckardstein en de biographie van Nicolson.Ga naar voetnoot1) Berlijn is op de aanbieding niet ingegaan steeds om dezelfde reden: zonder verbond wilde men geen Engelsche politiek voeren. Had Nicolson bij de Duitschers eenige aanmoediging gevonden, dan hadden de Engelschen den Marokkanen steun kunnen geven. Deze laatsten keerden dus nu met leege handen uit Londen en Berlijn terug. Spoedig werd het gerucht verspreid, dat de leider van het gezantschap bij den Sultan in ongenade was gevallen. Daar na de ontvangst, die de Engelschen en Duitschers hem bereid hadden, dit zeer krenkend zou zijn, deden beide regeeringen stappen bij den Sultan om de ongenade te voorkomen, maar het bleven afzonderlijke stappen; zelfs de gemeenschappelijke actie voor dit toch zoo beperkte gemeenschappelijke doel werd door Berlijn afgewezen. We zien dus, dat Berlijn en Londen niet tot samengaan in Marokko kunnen komen: Berlijn wil het slechts als onderdeel van een algeheel politiek samengaan in een defensief verbond, Londen wil het incidenteel. Berlijn vreest echter aldus in een oorlog met het Tweevoudig Verbond te zullen worden gejaagd, waarvan Engeland veel profijt zou kunnen trekken. Van dit wantrouwen profiteert Frankrijk, dat vanaf 1901 de overheerschende positie in Marokko inneemt. Cambon had gelijk, toen hij zijn minister aanried zich over de Engelsch-Duitsche verhouding geen zorgen te maken. Zoo is het dus te verklaren, dat de Engelschen zich naar den Franschen kant wenden. Evenals tegenover de Duitschers is het ook hier Chamberlain die vooropgaat; als minister van koloniën voelde hij de gevaren het scherpst en reeds in Januari 1902 spreekt hij met Cambon, den Franschen gezant. Van meer gewicht is dan het gesprek, dat Cambon den 6en Augustus van dat jaar met Lansdowne heeft. Cambon komt meteen met de volle maat van Frankrijks eischen en aanspraken voor den dag. Hij begint met te klagen over de anti-Fransche intrigues van Engelsche onderdanen in Marok- | |||||||
[pagina 78]
| |||||||
kaanschen dienst. Hij verklaart verder dat Frankrijk in Marokko den statusquo gehandhaafd wil zien. Nu, dit is zeer naar Lansdowne's zin, die hem hierop graag wil vastspijkeren. Mocht echter het Sultanaat ‘in liquidatie’ gaan, dan wil hij Spanje de Noordkust toekennen, Tanger moet internationaal worden, Frankrijk moet de rest krijgen, Engeland.... niets. Lansdowne zal meteen de waarde gevoeld hebben van de belangrijke concessie, die Frankrijk bereid was te doen: het wilde afzien van alle aanspraken op Marokko's Noordkust en Tanger en Engeland behoefde dus niet een strijd te beginnen om de Franschen van Gibraltars overzijde vandaan te houden. Spanje aldaar was natuurlijk ongevaarlijk. In zijn antwoordt wijst nu Lansdowne op de gevaren van een liquidatie van het Sherifijnsche Rijk, omdat daar nog andere mogendheden belangen hebben n.l. Italië en Duitschland. Van de aanspraken van Duitschland echter wil Cambon niet hooren. Daar de besprekingen niet worden voortgezet, blijft het dus bij deze bekendmaking van de Fransche oogmerken. Delcassé's bedoeling zal geweest zijn te kennen te geven, dat hij deze plannen wilde verwezenlijken in contact met Engeland en zonder rekening te houden met de Duitsche aanspraken. Lansdowne heeft zich wel gewacht zijn instemming met Delcassé's plannen te betuigen. Hij wil zich nog geenszins op Frankrijks zijde plaatsen tegenover Duitschland. Integendeel: hij wijst juist op de Duitsche aanspraken. Hoe lang heeft hij deze houding volgehouden? Wij hebben nog één kostbare aanwijzing. In het najaar doet de Sultan door middel van den reeds genoemden Engelschen officier Maclean aanbiedingen aan de Britsche regeering in de hoop van haar hulp te verkrijgen tegen Frankrijk. Bij deze aanbiedingen behoort ook een Marokkaansche leening, die geplaatst zou kunnen worden in Engeland, Frankrijk en Duitschland, terwijl spoorwegconcessies aan deze drie landen zouden kunnen worden gegeven. Lansdowne verklaart deze voorstellen goed te keuren: deze handelwijze, zegt hij, schijnt wel berekend om naijver tusschen de mogendheden te voorkomen, al vereischt de vaststelling van beginpunt en loop van ieders | |||||||
[pagina 79]
| |||||||
spoorweg zorgvuldige studie. Hij behandelt dus deze zaak in denzelfden geest als die van den Bagdadspoorweg: hij wil samengaan der drie mogendheden; ieder krijgt zijn deel. Den 15en October deelt Lansdowne dan Cambon mee, dat hij een mondeling toestemmend antwoord aan den Sultan heeft gegeven; deze antwoordt dat zijn regeering den Sultan zal afraden geld te leenen. Maar ziet: op denzelfden 24en October waarop Lansdowne zijn schriftelijk toestemmend antwoord aan Maclean overhandigt, komt in Marokko een leening tot stand, verschaft door het Fransche huis Gautsch. Wel zeer duidelijk komt hier aan het licht over welk een machtspositie de Franschen toen reeds in Marokko beschikten. Wij weten niet of Duitschland verzocht is aan de door Lansdowne genoemde leening deel te nemen; en dus ook niet of het geweigerd heeft en om welke reden. In de Duitsche documenten is hierover niets te vinden. Heeft Lansdowne nog eenigen tijd vastgehouden aan een Fransch-Engelsch-Duitsch evenwicht in Marokko? Na den 24en October 1902 vinden wij hiervoor geen enkele aanwijzing meer. In Februari 1903 zijn de Engelschen echter bezig de leening Gautsch uit te breiden tot een Fransch-Engelsch-Spaansche. Maar de Spanjaarden blijken dan niet in staat hiervoor geld te verschaffen en zoo is het eind, dat twee Engelsche bankiers, Cassel en Stern, een leening afsluiten voor hetzelfde bedrag en op dezelfde voorwaarden als Gautsch, zoodat voor het uiterlijk het Fransch-Engelsche evenwicht hersteld is. In Februari 1903 is dus bij Lansdowne het streven de Duitschers in de Marokkaansche zaken te betrekken verdwenen. Intusschen hielden de Franschen niet op als hun meening te kennen te geven, dat Duitschlands aanspraken ontkend moesten worden. Meldde het zich aan, zei Cambon, dan moest het erop gewezen worden, dat het geen ‘locus standi’ had (31 December 1902). Dat was dus een stap verder dan Lansdowne, die nog slechts opgehouden had den Duitschers in Marokko hun deel aan te bieden. Wanneer heeft hij dien tweeden stap gedaan en heeft hij zich verbonden om den Duitschers het hunne te helpen onthouden, hun aanspraken te ontkennen? Dat was in Juli 1903. Delcassé kwam naar Londen en in | |||||||
[pagina 80]
| |||||||
het gesprek met hem over alle loopende geschillen en dus over Marokko spreekt Lansdowne het woord Egypte uit, dat nog van geen van beide kanten genoemd was. Dat wil zeggen dat hij Marokko geheel heeft opgegeven en Engelands positie aldaar wil verkoopen tegen Fransche concessies in Egypte. Wanneer men van nu af Duitschland noemt of in het algemeen op derden zinspeelt, is dat omdat men elkaar tegen hen noodig heeft en elkaar diplomatiek zal helpen. Hier ligt de grondslag van het gewichtige artikel 9 der Entente, op grond waarvan Engeland tot diplomatieken steun tegen Duitschland verplicht was. Nu van Frankrijk zoo iets gewichtigs werd gevraagd als de opoffering van zijn oude positie in Egypte, kon het dezen eisch doorzetten. Een wereldhistorische beslissing was gevallen: De Marokkaansche zaak zou geregeld worden door het samengaan van Engeland en Frankrijk en tegen Duitschland in. Stellen wij met nadruk vast, dat dit beslist werd, nadat in de beide boven beschreven aangelegenheden, de Entente met Rusland was voorbereid. Wat zijn nu de oorzaken van deze beslissing? Liggen die in den aard van het object? Was de taak Marokko te ontsluiten en in de wereldhuishouding te betrekken van zoodanigen aard, dat hij alleen of althans het beste door Engelsch-Fransche samenwerking kon worden verricht? De afronding van Frankrijks N.W.-Afrikaansch bezit kan, ook uit algemeen oogpunt, doelmatig, efficient schijnen; om zijn zeeheerschappij kan Engelands medewerking onontbeerlijk schijnen. Hiermee het Engelsch-Fransche samengaan verklaard te achten is echter dwaasheid. Zijn er drie gegadigde groote mogendheden, dan kan iedere combinatie van twee de zaak regelen tegen de derde in, of ze kunnen het met hun drieën doen. Engeland en Duitschland hadden Marokko kunnen onderwerpen en Frankrijk in een hoek duwen, Duitschland en Frankrijk hadden het kunnen doen en Engeland het toekijken gunnen. Waarom juist deze twee: Frankrijk en Engeland? Is dit een kwestie van Staatsraison? Was voor de staatslieden te Londen de keus vrij en was het een zaak van calculatie, van scherpzinnige berekening, dat samengaan met Frankrijk | |||||||
[pagina 81]
| |||||||
voor hen de grootste som van winst, de meeste voordeelen bracht en de minste gevaren? En was de zaak voor de Parijzenaars overeenkomstig? Te wijzen valt op het gevaar, dat het opkomend oorlogsgevaar in het verre Oosten voor Engeland meebracht: het liep duidelijk op oorlog aan tusschen Rusland en Japan; en Engeland moest zijn Japanschen bondgenoot bijspringen, zoodra Rusland hulp kreeg van een andere groote mogendheid. Zou Frankrijk zijn plichten als bondgenoot gaan gevoelen, dan dreigde een Fransch-Engelsche oorlog en de Entente heeft nu veel ertoe bijgedragen dien te voorkomen. Gaat men echter zoo aan het rekenen, dan moet men bedenken dat Duitschland zich evengoed bij Rusland kon aansluiten; die kans was in het geheel niet denkbeeldig en werd door de Fransch-Engelsche Entente aanzienlijk vergroot. Hebben de diplomaten op grond van dergelijke berekeningen een saldo gemaakt en hun keus daarop gegrond? Is het een zaak van schranderheid in de keuze en handigheid in de doorvoering? Wie in zijn denken niet verder komt dan een dergelijken verstandelijk te benaderen staatsraison verdiept zich in allerlei gecompliceerde berekeningen van eventualiteiten, die zich steeds verveelvoudigen; maar hij blijft erin hangen. Een groot saldo kan men uit dit gereken niet trekken. Het wordt een eindeloos geredeneer, waarvan Meinecke's boek over de Engelsch-Duitsche verbondsonderhandelingen een mooi staal levert. Enkele gegevens uit de Britsche Documenten hebben echter zijn betoog vrijwel waardeloos gemaakt. Bij de staatslieden in hun groote beslissingen treft men zulke redeneeringen echter niet aan. Ik denk aan Grey's geestig aphorisme: ‘Een minister, die in beslag genomen wordt door het administratieve werk van een groot Departement moet vaak verstomd staan, wanneer hij leest van de zorgvuldig beraamde plannen, de diepe, verborgen motieven, welke critici of bewonderaars aan hem toeschrijven. Buitenstaanders, die geen verantwoordelijkheid dragen, hebben tijd om allerlei dingen uit te denken, en schrijven die ook aan ministers toe, die ministers geen tijd hebben zelf uit te denken, zelfs als ze knap genoeg zijn om dit te kunnen’Ga naar voetnoot1). | |||||||
[pagina 82]
| |||||||
Het lot der volken wordt beslist door grooter en dieper zaken. Dingen, die wij eigenlijk allen kennen en die ook de tijdgenoot wist, die over geen enkel betrouwbaar bericht beschikte. Wat stond aan een Fransch-Duitsch samengaan in den weg? De Elzas. Geen enkele koloniale winst kon den Franschen voor den Elzas vergoeding brengen. Ik mis een kind en gij biedt mij een dienaar, had Clemenceau gezegd. Waarom vonden Engeland en Duitschland elkaar niet? Wij zagen het voor onze oogen: de Duitschers wilden in Marokko slechts dan met Engeland samengaan, wanneer dezen in een defensief verbond zwart op wit wilden verklaren hun land tot in den oorlog te zullen bijstaan. Zonder zoodanige verklaring in de zak wilden ze geen oorlog met Frankrijk riskeeren. Omgekeerd heette het te Londen in Salisbury's beroemd memorandum: wij kunnen elkaar geen hulp beloven, daar het niet zeker is of op het beslissende oogenblik de openbare meening in beide landen zal toestaan, dat die hulp ook gegeven wordt. Was er te Londen en Berlijn dan een traditie van kwaden trouw? Neen. Er was wantrouwen. Frankrijk eischte geen enkele belofte van steun ingeval van oorlog. Het scheepte zich in met Engeland en had geen andere belofte dan van diplomatieken steun. En welken waarborg had het, dat het dien steun ook zou krijgen? Geen enkelen. En daarop baseerde het zijn Marokkopolitiek en riskeerde het een oorlog met Duitschland, waarin die diplomatieke steun waardeloos zou zijn, terwijl het op gewapenden steun geen de minste aanspraak kon maken! Is dit niet roekeloos? Het lijkt de politiek van een vrouw, die om een huwelijk te bemachtigen zichzelf in de waagschaal werpt, een lichtzinnig spel begint met zichzelf als inzet. Waar haalden de Franschen de zekerheid vandaan: als het eropaan komt zullen de Engelschen ons helpen? Nog slechts 5 jaar tevoren in 1898 was het door de botsing van Fasjoda bijna tot oorlog gekomen. Kan men dien grooten omzwaai enkel verklaren door het bezoek van Eduard aan Parijs in Mei 1903? Maar waarom juichten de Parijzenaars hem toe, vanaf den tweeden dag van zijn bezoek? Wat dreef hen toen reeds naar den Engelschen kant? | |||||||
[pagina 83]
| |||||||
Men zal zeggen: de Franschen begrepen, dat de Engelschen een vernietiging van Frankrijk niet konden dulden, daar deze zou leiden tot een Duitsche of Duitsch-Russische hegemonie over het vasteland. Maar dat zijn weer van die overwegingen, die men net zoo goed kan omkeeren: een vernietiging van Duitschland kon leiden tot een Fransch-Russische hegemonie, die voor het Britsche Rijk nog veel gevaarlijker was. Waarom rekenden de Duitschers daar niet mee en wierpen zich in Engelands armen? Trouwens hoe kan ooit een Fransch staatsman den ondergang van zijn land sterk riskeeren in de meening dat Engeland er een zeker belang bij heeft dien te beletten? Maar zullen anderen zeggen: Frankrijk wenschte den Elzas terug en Engeland was beducht voor Duitschlands economischen opbloei. Maar zoo iets bindt toch niet in een strijd op leven en dood. Engeland voelde niets voor den Elzas en Frankrijk werd op economisch gebied zeer weinig, in het geheel niet bedreigd! Wanneer vanaf 1903 de Franschen en Engelschen dachten: ‘Maar natuurlijk doen we samen, blijven we elkaar trouw tegen Duitschland,’ dan is dat, omdat ze gevoelden tegenover dit land één te zijn, iets zeer gewichtigs gemeen te hebben, dat ze tegen dit land moesten verdedigen en dat zóó sterk leefde in de openbare meening, dat het zeker was, dat de volken de beloften der regeeringen zouden gestand doen. Wat was dat? Ik zou hierbij willen denken aan die groote beginselen van vrijheid, democratie, zelfbeschikkingsrecht der volken, internationale organisatie van den vredeGa naar voetnoot1), die daadwerkelijk den geallieerden volken de bezieling hebben gebracht tot hun grooten strijd, die zij ook tot overwinning hebben gebracht en waaraan zij te Versailles en Genève een, zij het ook onvolkomen belichaming hebben gegeven. Deze beginselen hebben juist omstreeks de eeuwwisseling in de beide landen nieuwe en wijdvertakte wortels geslagen, in Frankrijk, toen de Republiek in de Dreyfus-affaire haar binnenlandsche tegenstanders verpletterde en de radicalen | |||||||
[pagina 84]
| |||||||
onbetwist de leiding aan zich trokken, in Engeland, toen na den Boerenoorlog tegen het jingoisme, een reactie intrad welke bij de eerstvolgende verkiezingen mannen aan het bewind bracht, die tijdens dien oorlog hun vaderland in den rug waren aangevallen, gedreven door hun humanitaire idealen. Maar wat het ook moge zijn, dat de beide landen in 1903 bond, iets groots en machtigs moet het geweest zijn, want het bond op leven en dood. Wat Duitschland niet gedurfd heeft, deden de Franschen in ongunstiger verhouding: zij begonnen een politiek, die hen van den Engelschen steun geheel afhankelijk zou maken, in het bewustzijn, dat Engeland dien steun zou geven. Blijkbaar gevoelden de Duitschers niets, dat hen op dezelfde wijze aan de Engelschen kon binden. Ligt in dit alles geen bewijs opgesloten, dat de beweegredenen tot de Entente van niet-economischen aard zijn, één opmerking moge hier nog gemaakt worden. De Duitsche regeering heeft in 1905 te Tanger haar Marokkaansche tegenpolitiek ingezet. Welnu, de documenten toonen onweerlegbaar, dat zij hierbij niet gestuwd werd door een economischen drang naar koloniale expansie, al gaf zij aan haar optreden misschien dien glimp, maar dat zij in Marokko een symbool zag der Fransch-Engelsche politieke samenwerking, die zij wilde vernietigen. Marokko zelf liet de Duitsche staatslieden koud, bezit aldaar was hun zelfs onwelkom en Bülow wilde gaarne heel Marokko aan Frankrijk geven, zonder de beperkingen die Engeland verlangde, als het zich maar naast Duitschland wilde scharen.
* * *
1903 is dus een keerpunt in Engelands geschiedenis en een beslissend jaar in de voorgeschiedenis van den oorlog. Was hiermee de kiem van den oorlog gelegd? Was de oorlog van nu af onvermijdelijk? Wij zullen ons niet verdiepen in de beteekenis van de noodlottige eerste gesprekken, die in Januari 1906 de pas opgetreden Grey met Cambon had en waarin hij Engelands vrijheid van handelen, door Lansdowne | |||||||
[pagina 85]
| |||||||
nog met talent verdedigd, zoo maar uit handen gaf en zich den Franschen toom liet aanleggen. Ook is de houding, die Duitschland tegenover den nieuwen Engelschen koers aannam, van grooten invloed geweest op den verderen gang der gebeurtenissen. Dat neemt niet weg, dat door de drie hier besproken beslissingen in 1903 de Engelsche regeering den grondslag heeft gelegd van haar Ententepolitiek, en hiermee de anti-Duitsche tendenties in Frankrijk, Rusland, op den Balkan, ja in heel Europa activeerde en die groepeering der mogendheden voorbereidde, waarin zij in 1914 in den oorlog zijn gestort. Hier hebben we een kapitaal feit, welks vaststelling vooraf moet gaan aan de vraag naar het waarom van den Oorlog. Ieder, die ernst maakt met deze groote en brandende vraag, moet zijn hoofdaandacht op dit punt richten: wat er omging in het Engelsche en Duitsche volk in 1903, waardoor een zoo noodlottige wereldhistorische beslissing moest vallen.
Juli 1931 J.B. Manger Jr. |
|