De Gids. Jaargang 95
(1931)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
Een Russisch denker: Leo SjestowGa naar voetnoot1)I.Het is onmogelijk, vertrouwd te raken met de problematiek van den merkwaardigen Russischen denker Leo Sjestow zonder bekendheid met de Russische philosophie in het algemeen. Wie zich afkeerig voelt van de, voor redelijke verantwoording onvatbare, dikwijls wilde en ordelooze uitingen van den Russischen geest en tegenover het uiterlijk onharmonische, brokkelige beeld van het Russische gedachtenleven in hooghartige afzijdigheid partij kiest, zal ook een ontmoeting met Leo Sjestow niet begeeren en hem rustig alleen laten worstelen naar ‘meer licht’ op het duistere en grillige pad van zijn gedachtengang. Wie daarentegen bereid is, de vlakke middelen van het ‘normale verstand’ een oogenblik terzijde te stellen en ontvankelijkheid te toonen voor de bijzonder verwikkelde structuur, de opzettelijkheden en willekeurigheden, de ongedwongen naast elkaar voorttierende tegenstrijdigheden waarin de Russische denker zich, tot ontsteltenis van den redelijken westerling, verlustigt, die moet vooral niet zijn toevlucht nemen tot de gangbare handboeken voor de geschiedenis van de philosophie. Want daaruit kan alleen maar blijken, dat er niets nieuws onder de zon is. Hier wordt gesproken van Voltairianen, Wolffianen, Kantianen, Hegelianen, materialisten, positivisten en aanhangers van de moderne kennistheorie, kortom, men krijgt den indruk | |
[pagina 39]
| |
van een naar onzen (b.v. Duitschen) maatstaf beoordeeld nog wel bescheiden, maar toch in belangrijkheid toenemende, echter zuiver op Westersche scholen voortbouwende academische philosophie. Die kennis helpt ons niets om Sjestow te verstaan. We moeten zoeken naar een andere, ‘eigenlijke’ Russische philosophie, zonder ons te laten ontmoedigen door de waarschuwing, dat die nergens te vinden is. Wladimir Solovjew, die officieel geboekstaafd staat als ‘de eenige oorspronkelijke Russische denker’ begint zijn klaagrede over de Russische philosophie met een aanhaling uit een der geschriften van den ‘scholasticus’ Hrabanus Maurus, die zegt, dat het Niet-Zijn zóó iets erbarmelijks, leegs en leelijks is, dat men niet genoeg tranen over zoo'n in-treurigen toestand vergieten kan. Solovjew wil nu niet zeggen, dat de Russische philosophie tot de kategorie van het Niet-Zijn behoort, maar doet dit oordeel onmiddellijk weer teniet door de argumentatie, dat de Russische philosophie niet typisch Russisch is óf, voor zoover wel, met philosophie niets heeft uit te staan en in sommige gevallen als totaal zinneloos moet worden gekarakteriseerd. Hoewel alles, wat als ‘echt Russische philosophie’ aan de markt werd gebracht niets was dan ‘eine eitle Prätension auf Eigenart,’ mag toch niet worden ontkend, dat de Russen aanleg hebben tot het speculatieve denken, maar die gave bleek op dit gebied niet meer te zijn dan een zekere ontvankelijkheid voor vreemde ideeën en geenerlei positieve capaciteit. ‘Die Russen haben fremde philosophische Ideen sehr gut begriffen und sich zu eigen gemacht, aber sie haben auf diesem Gebiete kein einziges bedeutendes Werk geschaffen, sondern blieben entweder bei kurz hingeworfenen Skizzen stehen oder gaben in karikierter und roher Form diesen oder jenen auf die Spitze getriebenen und einseitigen Gedanken des europäischen Geisteslebens wieder’.Ga naar voetnoot1) De Russen zijn geneigd, zich door allerhand ideeën en afgoden despotisch te laten beheerschen en wisselen het voorwerp van hun vereering snel. En wanneer zij op de verdorvenheid van het Westen wijzen en daartegenover de ‘waarheid uit het Oosten’ stellen, dan treedt die | |
[pagina 40]
| |
waarheid niet op in den vorm van een oorspronkelijke, vruchtbare philosophische gedachte, maar beperken de Russen zich tot een verwijzing naar de wijsheid van oude geschriften over askese en mystiek, ‘die sie vom Staube der Jahrhunderte befreien wollen, eine Absicht, die sie jedoch bis heute nicht ausgeführt haben.’ Solovjew is dan ook niet geneigd, de na de zeventiger jaren ingetreden reactie op materialisme en positivisme als philosophische beweging te erkennen. De redenen, waarom hij de nationale philosophie ook hier weer reddeloos aan het Niet prijsgeeft zijn uiterst merkwaardig, omdat men met dezelfde argumenten tot een precies tegenovergestelde conclusie kan komen. Solovjew, zelf een denker van uitgesproken Russische allure, wiens philosophie vol is van mystieke ideeën (de geestelijke lichamelijkheid, de transfiguratie van lichaam en geest, de zondeval als metaphysisch kwaad) en apocalyptische verwachtingen, en die steeds geneigd is het eigenlijke karakter van het menschelijk kennen als mystische daad te verheerlijken, verklaart nu in zijn opstel over Rusland en Europa, dat de absoluut onafhankelijke en in zichzelf bewuste werkzaamheid van het menschelijk verstand het eigenlijke element der philosophie vormt.Ga naar voetnoot1) Alleen het geloof aan de eigenwettelijke en onbeperkte macht der verstandelijke middelen, aan de volstrekte superioriteit van het zuivere denken boven alle andere vormen van menschelijke activiteit waarborgt, dat er op het gebied der philosophie iets groots en blijvends tot stand komt. Solovjew knoopt daaraan de treffende opmerking vast, dat de begaafde Rus zich juist door het uiterste wantrouwen ten opzichte van de verstandelijke vermogens onderscheidt en daardoor verzeild raakt in de drassige, onzekere gebieden van scepticisme en mystiek. ‘Es ist einleuchtend, dasz beide Standpunkte eine wirkliche Philosophie ausschlieszen,’ aldus Solovjew, die daarmee de deur sluit voor een goed deel van zijn eigen ideeën. De Russische twijfel heeft weinig uit te staan met de gezonde scepsis van Descartes of Kant, gaat hij verder, en is er op uit het geloof aan elke waarheid te vernietigen, terwijl het Russische | |
[pagina 41]
| |
mysticisme de geheele geestelijke individualiteit in het absolute object doet ondergaan, wat beurtelings leidt tot onwrikbare onverschilligheid en quietisme of tot zelfdoodend fanatisme. Inderdaad, dit zijn kenmerken van den Russischen geest. Op de ruïnes van het ondergraven verstand en de lichtvervliegende wolken der mystiek laat zich geen philosophie bouwen. Ziehier een traditionalistisch oordeel, dat uitsluitend werkt met Westersche normen, dezelfde normen, die ook de erkenning van den Vedanta als ‘echte’ philosophie verbieden. Om tot een beter oordeel te komen is een ander uitgangspunt noodzakelijk, dat de Russische philosophie niet van buiten af tegemoet treedt maar begint bij de specifieke eigenschappen van den Russischen geest zelf. Het is uiterst kenmerkend, dat Alexis Lossew zijn schets van de Russische philosophie als volgt begint: ‘Man kann daran zweifeln, ob das eigentliche Gebiet des Erkennens im Denken liegt.’Ga naar voetnoot1) Om de Russische philosophie te begrijpen moeten wij mythologen zijn, ‘da fast die gesamte russische Philosophie ein vor-logisches, vor-systematisches, oder besser gesagt ein über-logisches, über-systematisches Gebilde philosophischer Stimmungen und Erfassungen darstellt.’ De eigenlijke, ‘bodenständige’ Russische philosophie is een intuïtieve, mystische schepping, die geen tijd vindt en in het algemeen ook geen neiging toont haar gedachten logisch af te slijpen en in een systeem te vereenigen. Berdjajew vat die systeemloosheid zelfs als een soort providentie op, die niet duldt, dat de Russische philosophie tot de laatste, uiterlijke afsluiting komt: toen Kirejewski de slavophiele philosophie in een systeem wilde brengen stierf hij aan de cholera en hetzelfde lot trof Chomjakow, die zijn arbeid wilde voortzetten.Ga naar voetnoot2) Een echt-Russische gedachtengang, die Berdjajew nog had kunnen versterken met een verwijzing naar Solovjew, die evenmin tot de uitwerking van zijn voorgenomen systeem kwam. Eenige kenmerken van de Russische philosophie, die ook het verstaan van Leo Sjestow zullen vergemakkelijken, zijn | |
[pagina 42]
| |
hiermee reeds aangegeven. De Rus heeft geen gevoel voor den afsluitenden vorm. Deze lacune laat zich uit twee oorzaken verklaren. In de eerste plaats acht de Rus den vorm als zoodanig niet, omdat deze den inhoud uiterlijk wel samenbindt, maar niet verrijkt. Een vorm is een rationeel element, dat de innerlijke bewegingsvrijheid van de gedachte belemmert en het denken, dat de Rus als ononderbroken strooming beleeft, stabiliseert. De tweede oorzaak van de typisch-Russische vormverzaking, min of meer een correlatie van de eerste, schuilt in de wijze van denken zelf. Het Russische denken is een uitgesproken ‘inhoudsdenken,’ d.w.z. primair, allesoverheerschend is wat de gedachte vult, niet de wijze waarop zij aan de oppervlakte treedt, waar direct het gevaar van verstijving dreigt. De vormloosheid van de Russische philosophie is daarmee vanzelf bepaald en haar afzijdigheid van de academie tevens. De ware Russische philosophen moet men niet zoeken onder de schoolmannen, maar onder de profeten, theologen, romanschrijvers, dichters en critici. De eerste oorspronkelijke Russische philosoof, Grigorj Skoworoda (1722-1794) doorkruiste met de pelgrimsstaf Europa te voet, zwierf op kermissen en markten en wekte als mystisch symbolist de menschen op den schijn te ontvluchten ter wille van de waarheid.Ga naar voetnoot1) De diepste en oorspronkelijkste Russische gedachten liggen verspreid in de litteraire productie, het politieke document, bij de slavophielen immer theologisch doordrenkt, zelfs in het dagbladfeuilleton (ook Sjestow schreef zijn eerste artikelen in dagbladen). De philosophische bezinning gaat met de overdenking van de dagelijksche dingen des levens hand in hand, is dikwijls meer een diepzinnig commentaar op een bijkomstig gebeuren of anderer gedachten dan een philosophie om haar zelfs wil. Daardoor worden onderwerpen binnen de wijsgeerige sfeer getrokken, die het Westen liever uit den weg gaat en daaruit ook verklaart zich de ongewone levendigheid van de Russische philosophie. Voor niets koestert de Rus zoo'n vrees als voor het gevaar, dat de philosophie in een gedachtenspel zonder concreten inhoud ontaardt. Philosophie moet levensoverdenking zijn en zelfs | |
[pagina 43]
| |
de meest gewaagde metaphysische concepties, de koenste apocalyptische profetieën blijven in een geheimzinnig, dikwijls onnaspeurbaar verband tot het leven zelf staan. Het is een eisch van eerbied voor de spontaneïteit des levens, dat de gedachte het leven niet usurpeert, maar zich even plooibaar en wisselbaar toont als het menschelijk gemoed. Daarom wil de Rus het verstand wel erkennen als doelmatig middel in den strijd om het bestaan, maar verwerpt hij de logica als weg tot de waarheid, de eeuwige, verlossende waarheid, waarnaar hij fanatisch zoekt. Wanneer men de Russische philosophie sceptisch noemt - en Sjestow daarmede ook - dan kenmerkt men haar slechts ten deele. De Rus van de negentiende eeuw is sceptisch ten opzichte van het door het ‘verdorven Westen’ hemelhoog geprezen verstand en de kritiek van den beschaafden Rus op Europa richt zich dan ook naar het doodende rationalisme en formalisme, het absolute geloof in het systeem, ook in de moraal, die hij als een besmettelijke infectie schuwt, omdat zij den mensch afsluiten van de eeuwige bronnen des levens.Ga naar voetnoot1) Wat de Rus den Westerling verwijt is zijn groteske verabsoluteering van het normatieve verstand, dat niets is dan een middelaar en een omweg. De kern van het Russische geloofsleven ligt in de verlossingsleer en op haar beurt is het de Russische philosophie, die onvermoeid stormaanvallen onderneemt op het verstand, waarvan zij verlost wil zijn teneinde het doodende tweemaal twee is vier te ontgaan. Het is bekend hoe enthousiast de philosophie van Hegel in den kring van Stankjewitsj werd opgenomen, hoe bedwelmend de Hegelsche dialectiek op vele Russen werkte, maar hier is het persoonlijke lot van Kirejewski, die zich van het Duitsche idealisme in bittere ontgoocheling afwendde om zich in den schoot van het rechtgeloovige Oosten te werpen, typeerend voor de reactie van den Russischen geest op de meest vormelijke van alle philosophieën. De Rus voelt zich in de rede verstikken en als hij ziet hoe de ratio haar nevels om den goddelijken, levenden logos trekt zegt hij het verstand zijn diensten op. Die eeuwigdurende strijd tegen het | |
[pagina 44]
| |
taaie verstand, dat overal op de loer ligt om zijn scherpe wiggen te slaan, verleent de Russische philosophie haar uitgesproken getourmenteerd karakter. De andere krachten des levens groepeeren zich daar omheen. In het oeuvre van Dostojewski is de strijd tusschen de absolute aanspraken van het hoovaardige verstand met zijn uiteindelijk immer relatieve zekerheden, de toomelooze begeerten van het zondige vleesch en den onstilbaren drang naar de verlossing van alle aardsche kwellingen het steeds terugkeerend thema. De Russische philosophie is lijdens- en verlossingsphilosophie. De verlossing tracht de Rus weer niet te benaderen door middel van bedriegelijke sluitredenen, maar hij verwacht haar als een plotseling doorbrekend wonder, een apocalyptisch mirakel. De diepste afgronden van het verstand, waarover de Rus met onweerstaanbaar verlangen zich steeds weer heenbuigt, zijn niet in staat dit wonder te bevatten. Het zal komen als een bliksem, geen straffend vuur, maar het lichtend teeken van Gods gestilden toorn. | |
II.Het is uiterst moeilijk, de verwrongen lijnen van Leo Sjestows philosophie uiteen te rafelen en hieruit een beeld te ontwikkelen, dat geen al te diepe groeven open laat. De vorm, waarin hij zijn gedachten neerlegt stelt den lezer een probleem op zichzelf en Sjestow doet niet de minste moeite hem tegen verwarringen te vrijwaren. De eigenschap van vormlooze ongebondenheid, die de Russische philosophie in het algemeen kenmerkt, verkeert bij Sjestow soms in de opzettelijke neiging, zijn gedachten achter die van anderen te verbergen en den lezer naar het eigendomsrecht van het geschrevene te laten raden. Sjestow gaat nergens systematisch te werk, zijn denkbeelden liggen allerwege verspreid in zijn essays over Shakespeare, Pascal, Spinoza, Tolstoi, Dostojewski, Nietzsche en ook hierin toont hij zich een typische Rus, dat hij zijn ideeën ontwikkelt in zijn subjectieve interpretaties van en commentaren op anderen. Daardoor ontstaat een zeldzaam kleurrijk, boeiend en afwisselend beeld, waaruit aan alle zijden diepe gedachten als edelsteenen op- | |
[pagina 45]
| |
flikkeren, maar helaas schieten de stralen maar al te vaak recht tegen elkaar in om zich te verliezen in een verwarrend licht. De lezer meent Sjestow op tegenspraken te betrappen en wanneer hij van den schrijver zelf verneemt, dat de contradictie een der werkzaamste elementen vormt van zijn philosophie, zal zijn verbazing tot ontsteltenis stijgen. Tegenspraak in het oordeel óver zijn ideeën zal Sjestow dan ook wel niemand ten kwade duiden, waar hij zelf zoo vrijmoedig met zijn tegenstrijdigheden voor den dag komt en den lezer waarschuwt: ‘Ne fais pas la chasse aux contradictions; ne discute pas; n'exige pas des preuves; écoute attentivement.’Ga naar voetnoot1) Een ware ‘Apotheose der Grausamkeit!’ We zoeken dus niet naar tegenspraken en luisteren nauwlettend toe. Is Leo Sjestow een scepticus? Toen hij hoorde, dat men hem tot de twijfelaars rekende heeft hij zich van verbazing de oogen uitgewreven. Sjestow is sceptisch voor zoover de geheele Russische philosophie zich in den hierboven aangegeven zin sceptisch toont. Bij hem openbaart zich het echt-Russische wantrouwen ten opzichte van het menschelijk verstand; hij zal den leugen van den droom, waarmede de heele avondlandsche philosophie de werkelijkheid omhangen heeft meedoogenloos onthullen. De mensch vergat, dat hij de gedachte te hulp riep uit angst, omdat hij de kwellingen van de werkelijkheid niet kon dragen en dit vergeten geeft hem nu de gevaarlijke illusie in, dat die ‘tweede’ werkelijkheid van zijn gedachten, waarin hij zich rustig en gevaarloos beweegt, het wezen der dingen is. De metaphysische wortel van het kennen is het lijdenGa naar voetnoot2) en wee dengeen, in wien de schijnbare zekerheden van het menschelijk verstand plotseling wegslaan: hij ziet zich gesteld voor het gapende Niets, waaruit demonische verschrikkingen opstijgen. Op deze gedachte in Sjestow's philosophie komen wij later terug, omdat | |
[pagina 46]
| |
van haar uit o.i. tevens het positieve in zijn wereldbeschouwing moet worden gezocht. Sjestow geeselt het verstand met verbitterde ironie, maar de hevigheid van zijn passie doet toch niet vergeten, dat deze zijde van zijn philosophie allerminst origineel is. Sjestow levert hier een onafgebroken commentaar op de door Dostojewski geconcipieerde figuur van den sousterrain-mensch, het prototype (naar één zijde) van den Nietzscheaanschen wilsmensch, die zijn individualiteit tegen de heele gemeenschap uitspeelt, omdat hij in den eigen wil de openbaring van het gansche leven ziet en niet in het trekken van vierkantswortels. Het werk van Dostojewski herhaalt in alle toonaarden het conflict tusschen de verlammende betoovering van de verstandelijke ‘vanzelfsprekendheden’ en de ongebreidelde, diepe krachten van het leven in zijn meest tragischen en verheven vorm. Ook Sjestows strijd tegen de aanspraken van het verstand is in wezen niets dan een worsteling om het behoud van de volledige menschelijke persoonlijkheid. De persoonlijkheid in de wereld van de levende, het eenmalige in die van de doode stof ziet het menschelijk verstand in zijn meest volledige uiting, de wetenschap, voorbij. ‘La matière et l'énergie sont indestructibles, mais Socrate et Giordano Bruno sont destructibles, ainsi décide la raison,’ roept Sjestow hoonend uit.Ga naar voetnoot1) ‘Ce qui caracterise justement l'histoire, c'est qu'avec un art admirable, presque humain(!), conscient, elle efface les traces de tout ce qui survient d' étrange, d' extraordinaire dans le monde.’Ga naar voetnoot2) En elders: ‘La science, c'est la vie devant le tribunal de la raison.’Ga naar voetnoot3) de mensch heeft als eerste plicht de rede te aanbidden, maar de zekerheden van het verstand zijn nog geen waarheden: de logica doodt het mysterie.Ga naar voetnoot4) Waardeering voor de wetenschap moet men bij Sjestow dus niet verwachten. Niettemin erkent hij, dat alle ervaringen van Dostojewski (en van hem, Sjestow) nog niet kunnen dwingen afstand te doen van de onaanvechtbare resultaten | |
[pagina 47]
| |
der wetenschap, de in moeizamen arbeid door tal van generaties opgestelde axioma's, de oordeelen a priori ‘die erst vor hundert Jahren - dank dem gewaltigen Genius des Königsberger Philosophen - endlich erwiesen wurden. Dies ist die klare Logik der Menschen über die Erde....,’ maar onmiddellijk volgt daarop, dat de ervaringen van den uit de normale banen geworpen mensch boven en onder de axioma's met de reslutaten van de logica nimmer verzoend kunnen worden.Ga naar voetnoot1) Van die ervaringen weet de ‘normale’ mensch met zijn voortreffelijke zekerheden niets. Sjestow bedoelt met dezen normalen mensch niet een willekeurig, roemloos burger, een in het zweet zijns aanschijns zwoegend daglooner, neen, de heele wetenschap wordt door normale menschen gediend, de heele philosophie tot Nietzsche toe heeft met beschamende willoosheid de wapens voor de eischen van den normalen mensch gestrekt, een enkel, incidenteel geval van roekeloozen heldenmoed daargelaten. Vanwaar deze, in Sjestows oogen onvergeeflijke verzaking? De doorsnee mensch kan zonder de zekerheden van het verstand, die voor elke ‘gril’ in het verloop van de natuurlijke, de historische en de persoonlijke werkelijkheid de deur sluiten, zonder dezen kostbaren codex voor het leven, in het bestaan geen zin onderkennen. Hij vreest, dat hij hulpeloos in de lucht komt te hangen, wanneer het betrouwbare fundament van de norm, dat de wetenschap vindiceert zoomede de ‘wetenschappelijke’ philosophie en de rationaliseerende moraaltheorieën, aan hem onttrokken wordt. Het was wederom Dostojewski, die in zijn Legende van den Groot Inquisiteur het smartelijke inzicht kleedde, dat de mensch om den prijs van zijn hemelsche zaligheid de garantie van de aardsche autoriteit voor den last van de persoonlijke, vrije bestemming nog niet ruilen wil. De mensch waagt het niet, zijn individueele ‘ik’ op zijn verantwoording te nemen en verzoent zich er eerst mee, wanneer het van zijn kern is ontdaan, in een algemeen geldend, genormaliseerd ‘ego’ is ondergegaan en in de universeele verantwoordelijkheid veilig opgenomen. De philosophie is dezen armzaligen mensch met onvermoeide | |
[pagina 48]
| |
bereidwilligheid tegemoet gekomen, Kant vooraan, wiens kategorische imperatief hem aan de norm van het gemiddelde vastsmeedde en die het werkzaam ingrijpen van een deus ex machina voor de onzinnigste aller veronderstellingen hield. Zoolang de logica er niet aan te pas gekomen is staat het sein onveilig en het waagstuk om desondanks door te rijden volbrengt geen mensch straffeloos. Descartes deed een wonderbaarlijke ontdekking, maar knelde zijn vondst aanstonds in een logische formule, bracht die aan de menschen over - en de waarheid ging te niet. Zijn openbaring had de rede tot zwijgen moeten dwingen! Het leven ontspringt aan bronnen, die dieper liggen dan de rede: ‘Ce que la raison ne peut concevoir n'est donc pas toujours impossible. Et, au contraire, là où la raison établit un lieu nécessaire, il peut se produire une rupture!’Ga naar voetnoot1) Hij, Descartes, wist, zoolang het verstand zweeg, waarlijk niet dat hij bestond! Zoo heeft zich de philosophie altijd een dwingeland getoond in haar humane ontferming over den mensch, dien zij leerde een knieval te doen voor de noodzakelijkheid van het redelijk besef. Kant, steeds weer aangehaald als het voorbeeld par excellence van den ‘normalen’ philosoof, ‘bändigte den unruhigen Geist des Zweifels, zwang ihn sein störrisches Haupt vor dem Engelsantlitz der Allgemeinheit zu beugen.’Ga naar voetnoot2) De philosophie, die het de wetenschap na wilde doen in zekerheid en betrouwbaarheid heeft zorgvuldig gereflecteerd, zich bezonnen en achterwaarts gekeken, maar de terugblik sluit de mogelijkheid van en de gedachte aan strijd uit en verlamt. Maar is de vraag niet gerechtigd of ons denken, of dat, wat wij voor de eenig mogelijke wijze van denken houden, ons inderdaad tot de bron der laatste waarheden voert? ‘Ist nicht die Bereitschaft, auf Wissen zu verzichten der einzige Weg oder wenigstens der erste Schritt dazu, die verhaszte Anangkè loszuwerden?’Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 49]
| |
IIIWij hebben Leo Sjestow nu leeren kennen als een vijand van het verstand. Het den Rus kenmerkende ‘wantrouwen’ tegen de rede spitst zich bij Sjestow toe tot een grenzenlooze en in diepsten grond volkomen onberedeneerde woede; wanneer hij het idealisme op zijn weg ontmoet verliest hij als het ware zijn bezinning en gaat zijn doorgaans nuchtere, vaak opzettelijk slordige stijl gloeien onder het vuur van een bittere, smartelijke ironie. Het is dezelfde, tot in het physiek doordringende pijn, hetzelfde zenuwtergende lijden onder het probleem, dat Dostojewski het leven maakte tot een ondragelijken, raadselachtigen last. - Het laatste woord over Sjestow en zijn philosophie kan hier niet gesproken worden, omdat hij het zelf nog niet deed en misschien nimmer doen zal. Wij kunnen zijn gedachten ordenen en op verschillende vlakken projecteeren, wij kunnen het licht over de duisternis laten schijnen en zien of het deze verjaagt, maar steeds zal Sjestow zijn eigen ‘Ja’ met een krachtiger ‘Neen’ overstemmen, zijn eigen bevestiging door een grootere ontkenning achterhalen, omdat hij ons de bevrediging blijft onthouden, ten opzichte van zijn philosophie tot een afsluitende conclusie te geraken. Van overtuigingen moet men wisselen, zooals men handschoenen verwisselt, zegt hij zelf. Uit zijn persoonlijke vertwijfeling maakt hij een philosophie: hoe zal men deze dan volledig begrijpen, wanneer men zijn kruisweg slechts op een afstand vermag gade te slaan? De philosophie van Anaxagoras tot Nietzsche is door Sjestow, globaal, ter zijde geschoven. Zij verdient den naam niet eens, geenszins, gelijk b.v. Husserl meent, omdat zij nog nimmer ‘strenge Wissenschaft’ was, maar juist omdat zij wetenschap wilde zijn. Is er naast deze ‘verkeerde’ philosophie, die de menschheid met de gemakkelijke suggestie van haar ‘vanzelfsprekendheden’ verleidt nog een andere denkbaar? Zij is niet alleen denkbaar, zij bestaat, zij is geopenbaard in een aantal bijzondere individuen en in Sjestow voor het laatst. Deze ware philosophie is de philosophie van de tragedie. Deze philosophie der tragedie, als de ware erkend en de | |
[pagina 50]
| |
eenige, die beantwoordt aan Plotinos' definitie, dat zij is τιπωτατον (het waardevolste) is niet een philosophie, die door den gemiddelden mensch kan worden beleefd of tot hem gebracht. Het is de philosophie van den verdoemden of den uitverkoren enkeling. Verdoemd of uitverkoren? De verdoemenis bepaalt de uitverkorenheid. Het is een enkele maal in de geschiedenis voorgekomen, dat een denker zich verlaten vond van de zekerheden, die de redelijke principes hem voor het leven boden. Het is als de verdrijving uit een tweede paradijs en de openbaring van een nieuwe wereld vol ontzettingen. Plotinos was een dergenen, die zich gedwongen zagen van de stabiliteit der menschelijke principia afstand te doen en de bodemlooze diepten van het Niets tegemoet te treden. Van zijn ervaringen heeft hij niet alles verteld. ‘L'âme, rejetée hors des limites normales, ne peut jamais se délivrer de sa torture, quoi qu'on nous raconte des joies extatiques.’Ga naar voetnoot1) Is het glinsterende weefsel van den algemeenen menschheidsdroom verscheurd, het geloof in de zekerheid van het leven verdwenen, dan begint de philosophie der tragedie. De negentiende eeuw heeft twee figuren aan te wijzen, twee toppunten van redelijke bewustheid, in wie deze fatale breuk zich voltrok: Dostojewski en Nietzsche. Dostojewski werd radeloos onder den druk van het verstand en zond van het sous-terrain den eersten strijder uit om het te bevechten. Hier begint de groote revolutie van het irrationeele residu in den mensch, de woedende stormloop tegen den harden muur van het synthetische a priori, waarin de menschheid zich mét haar vrees heeft vastgemetseld. De rede heeft eeuwenlang gedecreteerd wat mogelijk is en wat niet, de rationeele ethiek heeft het goed en het kwaad nauwlettend gerubriceerd, ter wille van de zaligheid der massa. In Dostojewski en Nietzsche voltrekt zich de diepe crisis, waarvan Sjestows philosophie de herbeleving is, de crisis van wil en verstand, goed en kwaad. Zij stellen de vraag: ‘Gibt es eine Hoffnung für jene Menschen, die von Wissenschaft und Moral abgelehnt wurden, mit anderen Worten: ist eine Philosophie der Tragödie möglich?’Ga naar voetnoot2) Welk | |
[pagina 51]
| |
een afstand tot de vraag van Kant, hoe synthetische oordeelen a priori mogelijk zijn! Zij is mogelijk, deze philosophie. Men ziet, hoe Sjestow het begrip van het tragische inkort tot het strikt individueele, dat zich verder aan elke algemeene omschrijving onttrekt en zich naar zijn realiteit slechts laat ‘beleven.’ Het is nauwelijks na te vertellen, wat de denker uit het sousterrain ervaart, hij waart er rond, zwijgend in sprakelooze ontzetting. Het is van belang, op deze zijde van de ‘tragische philosophie’ den nadruk te leggen, omdat straks zal blijken, hoe de ‘verdoemenis’ de ‘uitverkorenheid’ bepaalt.... De tragische mensch is een wezen van andere dimensies dan de normale. In een ‘oud en zeer wijs boek’Ga naar voetnoot1) wordt verteld, dat de Engel des Doods, die afdaalt tot den mensch om de ziel van het lichaam te scheiden, geheel overdekt is met oogen. Het komt voor, dat de Engel inziet, te vroeg gekomen te zijn, dat de tijd voor den mensch nog niet verstreken is: dan neemt hij zijn ziel niet mee, maar laat één van de vele paren oogen op hem achter. En de mensch ziet zoodoende meer dan anderen, nieuwe en vreemde dingen.... Dostojewski was een dergenen, die door den Engel des Doods ontijdig werden bezocht. In Sjestow heeft deze ervaring, hier in symbolischen vorm verteld, zich herhaald. Zijn philosophie is de voortdurende confrontatie tusschen het dubbele paar oogen, tusschen de wereld van de vertrouwde, thans verworpen zekerheden en de ‘nieuwe’ wereld van het sous-terrain. De tragische philosoof staat alleen tegenover de drukkende macht der collectieve rede. Verstand en waarheid zijn voor hem incongruente grootheden en de ‘tragische’ mensch kan één plek gronds met den ‘normalen’ niet deelen. ‘Der Anblick eines Menschen, der bereit und fähig ist, nach eigenen Willen sein Schicksal zu lenken, vergiftet unserer Vernunft das Dasein.’Ga naar voetnoot2) ‘Alles “Wunderbare” musz um jeden Preis aus dem Leben ausgerottet werden, ebenso wie die Menschen ausgerottet werden müssen, welche die Rettung vor der Anangkè in der Zerreiszung der natür- | |
[pagina 52]
| |
lichen Zusammenhänge der Dinge suchen.’Ga naar voetnoot1) Maar het leven is sterker dan de tyrannie der rede, geen sociale omwentelingen zullen de tragedie uitbannen en het schijnt, aldus Sjestow, dat de tijd gekomen is, het lijden niet meer als een soort fictieve werkelijkheid te ontkennen, waaruit men zich bevrijden kan, maar het te aanvaarden, op zich te nemen en eindelijk te begrijpen. ‘Nicht alle Schrecknisse des Lebens in das Gebiet des “Dinges an sich”, jenseits der Grenzen der synthetischen Urteile a priori verschleppen, sondern sie achten!’Ga naar voetnoot2) | |
IVLasciate ogni speranza. De barrières van het rijk der vanzelfsprekendheden zijn achter ons dicht gevallen en wij staan op den harden grond van de nieuwe wereld van den vooropstellingsloozen mensch. De lichten der oude waarheid zijn voor goed gedoofd, de ketenen van het redelijke zekerheidsbesef van ons afgevallen, maar hier wacht geen gids, die den moeilijken weg naar de beloofde oorsprongen baant. De mensch is verstoken van het troebele water, dat hij ginds als een godendrank tot zich nam, maar hier schijnt geen enkele bron te wellen en doodelijke versmachting de straf voor de roekelooze overschrijding der grenzen. De terugweg is voor eeuwig afgesneden, geen macht kan den nieuwen mensch met de oude waarheden verzoenen, sinds hij van den tweeden boom der kennis gegeten heeft. Geeft de ‘nieuwe philosophie’ ons aan de verdoemenis prijs? Men moet van Sjestow niet verwachten dat hij pogen zal ons op den rampzaligen tocht tot een vasten leidsman te zijn. Van tijd tot tijd wijst hij wel op een, in de verte onzeker wenkend licht, maar met satanisch genoegen springt hij er aanstonds weer vóór en trekt ons mee in nieuwe afgronden van vertwijfeling. In een zekerheid mag men immers voor een oogenblik wel behagen scheppen, maar sterker is toch de lust haar snel weer op te geven en zich omhuld te weten | |
[pagina 53]
| |
door de diepste duisternis. Toch houden wij van nu af aan de enkele lichtpunten vast en zien toe, of zij zich niet tot een sterken bundel laten vereenigen. Sjestows philosophie zal daardoor aan het slot misschien in een sterker licht verschijnen, dan zij duldt, maar omdat wij moeten zoeken en tasten en ons ook aan het zwakste straaltje willen vastklampen is een eenigszins willekeurige groepeering wel geoorloofd, temeer waar Sjestow ons alleen laat staan. Sjestows philosophie is verlossingsphilosophie. Niet slechts in dezen negatieven zin, dat zij van de rede verlost, maar zij voert den mensch ook tot verlossende vrijheid. Sjestows philosophie is de philosophie van de verlossing van den mensch door de tragedie. De tragedie is een purgatorio. Sjestow wordt niet moe de klacht te herhalen van alle Russische denkers, dat de mensch van de eigenlijke bronnen des levens en daarmede van de bronnen der waarheid afgesneden is. Dat is het raadsel der raadselen en van alle geheimen het kwellendste. In een van zijn jongste geschriftenGa naar voetnoot1) keert die klacht met onverminderde hevigheid terug. Ondanks de wetenschap is de nevel van het ‘oergeheim’ niet opgetrokken, integendeel. Hoe komt het, dat de mensch al zijn krachten, om tot de aanvangen terug te keeren voor niets heeft verbruikt? De oorzaak ligt in den zondeval, het grootste geheim waarvoor de mensch ooit werd geplaatst. De scheiding tusschen goed en kwaad, zekerheid en waarheid, die eerst door dwaze willekeur der menschen scheen te zijn opgetrokken, wordt thans in het metaphysische verlegd. De zondeval is de absolute ‘knik’ in de wereldgeschiedenis en de crux van Sjestows philosophie. Daarvóór liggen alle verloren heerlijkheden, erna de ontluistering van het gebroken schepsel Gods. In zijn commentaar op een uitspraak van Bergson stelt Sjestow vast, dat de speculatie een luxe is en de daad een noodzakelijkheid. Aristoteles had gelijk, toen hij zeide, dat het denken (cogitare) een natuurlijke behoefte is van den mensch, maar dit ziet Bergson weer goed in, ‘que dans les conditions de l'existence humaine, | |
[pagina 54]
| |
au milieu des luttes incessantes pour le pain quotidien, notre soif de connaissance dévie et se déforme; telle est la condition de l'homme après le péché, après la chute.’Ga naar voetnoot1) In het paradijs der onschuld en des overvloeds behoefde de mensch zijn denken niet dienstbaar te maken aan een nuttigheidsdoel gelijk thans, nu de rede de waarheid niet meer achterhalen kan, omdat zij haar natuur verraden heeft en is gedegenereerd. De philosophie zoekt de waarheid, maar tevens geeft men toe, dat de rede de eenige bron der waarheid is. Hoe uit dit dilemma te komen? De rede kan zich niet herstellen. De intuïtie, stelt Sjestow meteen vast, is de dochter der rede, vleesch van haar vleesch en met al haar kwalen erfelijk belast. Al kunnen dan rede en intuïtie geen springplank naar de laatste waarheden zijn, toch is de weg, die naar de diepste bronnen voert, niet geheel versperd. De herinnering aan het paradijs is de reddingsboei, die den verdoolden mensch wordt toegeworpen. En wat Aristoteles zegt, aldus Sjestow, iemand die 2500 jaar nader tot Adam stond,Ga naar voetnoot2) bewijst wel, dat hij zich herinnert wat wij bijna vergeten zijn. Dat ‘bijna’ houdt de deur voor ons open. Door de nauwe kier van het ‘bijna vergeten zijn’ glijdt het licht der waarheid naar binnen. Nu ligt het mysterie bloot. Het bliksemlicht van het oergeheim vaart plotseling door den mensch in de uren van zijn grootste vertwijfeling en eenzaamheid: Plotinos vertelt in de Enneaden, dat hij de rede ontvluchtte om naar datgene te gaan, wat de ziel ‘plotseling doorlicht.’ De verschrikkingen van het Niets zijn doorstaan, het nieuwe rijk van het eeuwig Zijnde heeft zich ontsloten. Zoo wordt de verdoemde mensch, door de rede uitgeworpen en verbannen naar het sous-terrain de uitverkoren mensch, die den zin des levens opnieuw ontdekt. Het harde, strijdbare geluid van Sjestows philosophie verstilt thans. Zooals eerst de beproevingen van het ‘tweede rijk’ den mensch met sprakeloosheid slaan, zoo is de intrede in het oergeheim een woordloos schouwen. De metaphysische ‘knoop’ is losgewikkeld, de doellooze tragiek van het zijn verkeert in de zinvolle zekerheid van een extatische ver- | |
[pagina 55]
| |
lossing. Het laatste gebod van Sjestows philosophie is vervuld: men moet God zoeken. Dit gebod is geen nieuwe kategorische imperatief met voor alle menschen bindende kracht. Het zoeken naar God is de zending van den roekeloozen, eenzamen strijder, het vinden van God het deel van den ‘toevalligen,’ enkelen mensch. Zonder innerlijke vrijheid en doodsverachting tot het eind is de sprong niet te wagen. De absolute scheidingslijn loopt nu tusschen het ‘iubere,’ het bevelen naar eigen wil en het ‘parere,’ het offer op het altaar der noodzakelijkheid. Het alpha en het omega van de tragische philosophie wordt thans: willen wij een vrijheid, die de wetten der logica vernielt en hen ‘loopjongensdiensten’ laat bewijzen?Ga naar voetnoot1) Aristoteles heeft zich aan Anangkè onderworpen, maar Plato heeft geweigerd zich met haar te verzoenen en zegt, dat de philosophie μελετη ϑανατου, vooroefening tot den dood moet zijn. Een menschelijk denken, dat den dood in de oogen ziet is een denken van andere dimensies dan het redelijke, de waarheden, die Plato zoekt passen niet in het niveau der rede. Als de ware realiteit zich in het tweedimensionale vlak van het ‘Wat’ bevindt en het denken dus slechts twee dimensies (zijn en denken) kent, dan is er geen uitweg. Plato is uitgetrokken op zoek naar het rijk aan gene zijde van de schaduwen,Ga naar voetnoot2) maar hij heeft niets gevonden, althans den menschen niets kunnen leeren. Inderdaad, zegt Sjestow, ‘unsere körperliche Augen müszten das Sehen verlernen, wenn es uns beschieden ist, bis in jenes Gebiet vorzudringen, wo die Götter wohnen mit ihrem durch nichts begrenzte Freiheit.’Ga naar voetnoot3) Over de laatste waarheden spreekt Sjestow in mystische vervoering. Ter samenvatting zoeken wij nu nog eenige uitspraken bijeen, die de paradoxale opgave krijgen het onbepaalbare karakter dier waarheden te bepalen. De nieuwe waarheid wordt begrepen als de negatie van de oude, zij is niet algemeen geldend, maar slechts individueel bereikbaar, zij gebiedt niet over den denker, de denker gebiedt over | |
[pagina 56]
| |
haar: ‘Das Gebiet des wahrhaft Seienden ist ein Gebiet grenzenloser Freiheit, nicht einer “vernünftigen” Freiheit, welche die Menschen sogar Gott aufdrängen, sondern einer unbegrenzten Freiheit, die sich aus jenen eigenwilligen “Plötzlich” zusammensetzt, die bei Plotin an Stelle der früheren “Notwendigkeiten” getreten sind.’Ga naar voetnoot1). De waarheid van het eeuwige rijk van het Zijnde is zoo ongehoord, dat het heiligste, het minst ruchtbare woord er krachteloos op afstuit en elke poging er een tastbare gestalte aan te geven tot haar vernietiging leidt. Niet alleen in de bewoners van het ‘sous-terrain’ breekt zij door, ook de ‘normale’ mensch, die de bittere vreugden van de onderwereld nimmer heeft geproefd (of voor een ondeelbaar oogenblik?) wordt er somtijds door overvallen. Descartes en Bergson immers hebben er een glimp van opgevangen, even schijnt het tweede paar oogen zich ook op hen te hebben vastgezet en aanschouwden zij de grenzen van het verre land als een begoochelend fata morgana. Maar zij hebben die waarheid aan de menschen willen overleveren en dat is een verraad, dat hen oogenblikkelijk weer deed vergeten wat zij hadden gezien. ‘La vérité ne supporte pas la possession en commun et se dissipe en fumée à la première tentative pour en obtenir quelque chose d'utile.’Ga naar voetnoot2) En niet alleen deze alledaagschen hebben dit verraad begaan: ook Dostojewski's ‘belachelijke mensch’ wilde zijn droom verkondigen en zelfs Nietzsche, sprekend als mensch tot mensch, heeft misverstanden aangekweekt door zijn lezers ‘medezeggingschap’ te verleenen. Verraad, schreeuwt Sjestow: de tragische mensch zal nimmer prediker zijn! Zijn waarheid is een ὰςςητον, iets onuitsprekelijks en, op voorbeeld van den grooten verachter Herakleitos moet hij haar verborgen houden in den tempel van Artemis. De weg om tot de eeuwige waarheid te komen ten slotte is, zooals reeds werd aangeduid, de weg der strijdbare vrijheid. Aristoteles keek om, Kant keek om (de Kritik der reinen Vernunft, eigenlijk een apologie, was een omkijken par excellence), allen die Aristoteles en Kant volgden keken om en werden eeuwige gevangenen van Anangkè. Sjestow | |
[pagina 57]
| |
houdt nu den waarheidszoeker, den voorwaarts blikkende zijn vlammenden fakkel voor, die de macht van Anangkè verteren zal: om aan haar te ontkomen ‘musz man alles wagen, musz man den groszen und letzten Kampf aufnehmen, musz man vorwärts gehen, ohne zu raten und ohne zu fragen, was unsrer harrt. Und nur die aus unaufhörlicher Unruhe geborene Bereitschaft, sich mit dem Tode anzufreunden kann den Menschen zu dem ungleichen und wahnsinnigen Kampf mit der Notwendigkeit inspirieren.... Und wenn Anangkè gestürzt sein wird, werden mit ihr zusammen jene Wahrheiten stürzen, die auf ihr beruhten und ihr dienten. Jenseits der Vernunft und der Erkenntnis, dort, wo die Nötigung aufhört, wird der gefesselte Parmenides nachdem er des Mysteriums des ewig Seienden und ewig Befehlenden teilhaftig geworden ist, die ursprüngliche Freiheit wiedererlangen und zu sprechen beginnen, nicht wie ein von der Wahrheit genötigten, sondern wie einer, der die Macht innehat.’Ga naar voetnoot1) | |
VWij zijn aan het eind van een inspannenden, maar ongemeen boeienden en afwisselenden tocht. In vergelijking tot wat Sjestow zelf ons laat doorstaan, zijn hier de wegen nog geëffend en hebben wij den wandelaar wijselijk tal van zijpaden bespaard, al werden hem daardoor ook enkele schoone vergezichten onthouden. En zal hij bevredigd zijn, nu zijn vroegere zekerheden in vormloos puin liggen, de koude verschrikkingen van de onderwereld hem nog niet geheel verlaten hebben en de nieuwe vrijheid hem nog vreemd is en verontrust? Het is moeilijk, uit Sjestows philosophie troost te putten. Hijzelf toont zich niet humaan en drijft met zijn lezer hetzelfde gruwelijk ironische spel waarin zich de God van Dostojewski, de geïncarneerde ‘gril,’ die alle garanties afwijst, verlustigt. Hij ontrooft ons meedoogenloos onze zekerheden, verjaagt ons naar de woestenijen van het ‘tweede rijk,’ verblindt ons dan met de betooverende verschijning der laatste waarheden, om ons ten slotte voor te houden, dat | |
[pagina 58]
| |
men, de wereld van het eeuwige Zijn betredend, tevens de poorten van den Dood ontsluit. Hoe zal men den weergaloozen moed vinden, deze laatste beproevingen te doorstaan en niet te retireeren binnen de veilige veste van onze vertrouwde a priori's, die immers werd opgeworpen om de ‘wilde bestiën’ pessimisme en mysticisme uit te drijven? Sjestow laat de keuze aan ons. Boven die keuze zweeft toch de ondoorgrondelijke bestemming, dat de waarheid slechts zal worden geopenbaard aan hen, die haar mogen zien. Wie buiten het kleine getal der gepraedestineerden vallen, zullen de waarheid niet herkennen, al komen zij haar op elken hoek van de straat in levenden lijve tegen. Dat zijn de ‘nuttige’ wezens, die voor zichzelf en hun naasten sublieme leugens bouwen en altijd de menschheid hebben beheerscht. Hier schuilt een groote paradox: Sjestow roept den denker ten strijde tegen de vanzelfsprekendheden en vóór de eeuwige waarheid. Aan den anderen kant is de waarheid het plotseling intredende licht, dat den uitverkorene overvalt en naar het rijk der vrijheid voert. Een goddelijk geschenk of een verworven goed? Hoe bevrijdt Sjestow zich uit deze tegenspraak? Hij laat ons ongestoord opereeren met onze logische uitrusting, slaat onzen ijver om hem in den val te lokken koelbloedig gade en vernietigt ons dan met het verwijt, dat wij nog niet geleerd hebben zijn boeken goed te lezen. Men moet aan het woord geen overdreven waarde hechten, niet op den loer liggen naar contradicties en na beëindiging van de lectuur de woorden en gedachten van den schrijver vergeten en alleen zijn gezicht in de herinnering houden. Zijn gezicht! De meest minutieuze portretschilder is niet in staat het geestelijk physiognomie van Sjestow waarheidsgetrouw af te beelden. Heeft hij niet duizend gezichten en schuift hij niet telkens, wanneer de trekken dreigen te verstarren, een ander masker voor? Het portret, dat wij hier in weinige breede trekken van hem ontwierpen staat van het naturalisme ver af.... Wanneer wij ons het gekwelde gelaat nogmaals voor den geest halen, dan dringen zich de volgende eigenschappen het sterkst aan ons op: Bij Sjestow loopen alle sferen door elkaar, die van het | |
[pagina 59]
| |
logische, het psychologische, het ethische en het metaphysische, welke tezamen uitmonden in den broeienden poel van zijn vertwijfeling. Zijn grondprobleem luidt niet: hoe is ervaring mogelijk, maar: waartoe is mijn ervaring noodig, waarom is zij mij opgelegd en hoe maak ik uit die ervaring een philosophie? Het onpersoonlijke ‘ego’ van de gangbare, normeerende philosophie is verdrongen door het geteisterde ‘ik’ van den enkelen mensch. Philosophie valt uiteen tot vormloos protest tegen den vorm en verteert zich in de brandhitte van den strijd om het zelfbehoud. Zij gaat onder in en stijgt weer op uit de trits negatie (rede), duisternis (tragedie), licht (waarheid), en moet zoo wellicht worden begrepen als zoenoffer aan en verlossing van de eerste menschelijke zonde. De rede wordt verworpen, omdat zij de ‘laatste waarheden’ niet vat, de wetenschappelijke zekerheid en de metaphysische waarheid verdragen elkander niet. Waarom niet? Waarom kan de mensch niet verder leven met twee paar oogen, elk voor zich anders gericht, elk met zijn eigen dimensie? Waarom zijn wetenschap en philosophie onverzoenlijke vijanden? Waarom wordt het denken verraad ten laste gelegd, terwijl de zondeval toch was de ondoorgrondelijke beschikking Gods? Het moet zoo zijn, decreteert Sjestow met verbijsterend geestelijk despotisme en typisch Russische ‘rechtlijnigheid.’ Hoe ware de philosophie anders tragisch....? De waarheid, door de idealisten te billijk in prijs gemaakt, is verraderlijk verkwanseld ten bate van onze aardsche zekerheid. De waarheid is niet het bloedelooze gedrocht dat aan onze redelijke norm bengelt, zij is het smartekind van het lijden en den chaos. Het denken heeft slechts waarde voor zoover het zichzelf vernietigt. ‘Sjestow lezende, kan men, om hem beter te begrijpen, één oog gericht houden op den Gekruisigde van Matthias Grünewald te Kassel.’Ga naar voetnoot1) Sjestow is een der geteekenden, die de verschrikkingen van het ‘tweede rijk’ hebben ervaren en daaruit weer zijn opge stegen, sprakeloos van ontzetting en zaligheid, voor de menschen een onbegrepen verschijning. Op de ruïnes van het | |
[pagina 60]
| |
‘kristallen paleis’ staat hij alleen in spookachtige verlatenheid, slingert zijn verwenschingen over de menschheid en beschuldigt haar van de zwartste zonden, die deels slechts in zijn fantasie bestaan, omdat hij niet erkennen wil, wat er onder de menschen gebeurde. Willen zij werkelijk, dat al het wonderbaarlijke uit het leven wordt weggesneden, is werkelijk de levensbron verdroogd onder het kille geraamte van hun systemen? Is er geen wetenschap, die vrijwillig afstand doet van de groote, verslindende wetten en opgaat in de eenmaligheid van het onwederkeerbare? Philosophie der Tragödie! Het licht heeft geschenen en de duisternis heeft het niet begrepen. De groote eenzamen zijn spoorloos aan de geschiedenis voorbij gegaan. Hoe kon het anders, wanneer hun zaligheden zwijgende zaligheden waren? Hoe kon hun voetstap worden gehoord, toen zij geluidloos zweefden in de verrukkingen van het eerste mysterie? Wie zijn ervaringen aan gene zijde in woorden kleedt, pleegt verraad. De heilige tempelgrond is ontwijd. Maar wederom is het leven sterker dan de leer en sinds het lot heeft gewild, dat Sjestow boeken schreef en philosophie doceerde, zal hij weten waar hij staat. Men kan er hem geen verwijt van maken. Hij is immoralist! En als wij hem toeroepen: Philosophy is out of joint! dan zal hij ons antwoorden: dat zij in stukken breke!
R.F. Beerling |
|