| |
| |
| |
Van de redactie
Verkeersmisère.
- De intieme bekoring van het eiland Walcheren ligt niet in de laatste plaats in zijn smalle landwegen met hun schijnbaar onzinnige kronkels, ook al zijn ze nu sinds lang kunstweg geworden, met grint of klinkers verhard. Het zijn monumenten, die wegen, historische en natuurmonumenten tegelijk, veel ouder dan eenige kerk of eenig landgoed hier te lande. Veel meer dan duizend jaar geleden, toen deze streken voor het eerst bewoond werden, hebben zulke wegen zich door het landschap geslingerd, al naar de tallooze kreeken en de lichte bodemverheffingen het toelieten.
Maar zij zijn een bezwaar voor het Verkeer! - Voor welk verkeer? - Eenige autobussen, eenige hooiwagens, eenige touristen. Zij kunnen elkaar op sommige plaatsen niet passeeren. - Inderdaad passeeren zij elkander toch, door eens een halve minuut te wachten daar waar de berm wat breeder is. - Dus er gaat tijd verloren, kostbare tijd! - Minder kostbaar dan de schoonheid van het eiland. Met een lichte verbreeding hier en daar, en desnoods een enkele geestige kronkel gladgestreken, is alles verholpen.
Doch hoe gaat het? Er is een Rijks wegenfonds. Daar wil natuurlijk elke provincie het hare uit hebben. Maar wie er uit trekken wil, moet zich onderwerpen aan de minimumeischen, die het Rijks wegenplan stelt. En nu wordt er niet gevraagd, of deze minima niet soms voor de landstreek een grooter euvel inhouden dan het kleine euvel, dat men uit den weg ruimen wil. Welneen, wie denkt hier aan natuurmonumenten! Het Verkeer eischt breede wegen!
En zoo ziet men nu een der schoonste deelen van Walcheren
| |
| |
ontluisterd worden, doordat tusschen Koudekerke en Westkappel de lieve smalle weg met zijn groene ruigte plaatsmaakt voor een ziellooze, rechtgetrokken baan. - Och kom, over een paar jaar denkt niemand meer aan dien ouden mooien weg. - Een redeneering, waarmee men ook zijn vrienden en kennissen zou kunnen vermoorden.
Het gevolg? De auto's zullen wat harder rijden, en de inzittenden wat minder zien, en de wandelaar (die kostbare soort, die men beschermen moest als lepelaars en zilverreigers) wat minder genieten. Of als de autorijder wel kijkt, zal hij zeggen: Hm, Walcheren valt toch eigenlijk niet mee.
Ja! Men heeft het juist om zijnentwil verminkt. De menschen zijn toch ook nooit tevreden.
Maar alle gekheid op een stokje, het is om te huilen, zoo kortzichtig als wij zijn. Alsof die landplaag, dat insect: het bouwbaasje, niet erg genoeg was, dat heele landstreken verwoest met zijn misbaksels van renteniershuisjes!
| |
Spinoza in het verdomboekje.
- Le ridicule tue. Men zegt het, maar wij gelooven het niet. Tenzij men moet aannemen, dat Nederlanders in dit opzicht een specifieke immuniteit bezitten. Immers, gold de regel algemeen, dan had men kort na 28 Mei j.l. in de bladen het doodsbericht moeten aantreffen van de geheele Radio-Controle-Commissie. Voorzoover wij weten, zijn de leden allen nog welvarend. Welk een krachtig slag van vaderlanders!
Op 28 Mei toch verboden zij aan den bekenden philosoof Dr. J.D. Bierens de Haan het houden van een lezing over Spinoza, als onderdeel van een cursus ‘De internationale beteekenis van Nederland in zijn groote historische figuren geschetst.’ De commissie achtte een bespreking van Spinoza te behooren tot de ‘thetisch-dogmatische verhandelingen, welke voor de algemeene dagen verboden zijn.’ Welk een schoone woorden toch!
| |
De aether vrij voor nonsens!
- roept inmiddels de V.A.R.A. luide, en beklaagt zich bitterlijk, dat zij geen ontboezemingen mag uitzenden als de volgende:
| |
| |
‘Maar onder de verantwoordelijkheid van deze zelfde christelijke vertegenwoordigers der kapitalistische klasse woedt een terreur over een volk van 60 millioen zielen in Indonesië, zuchten duizenden in de gevangenissen en in de bannelingenkampen aan den Boven-Digoel en wordt elke zelfstandige actie der volksbeweging in de kiem gesmoord. Voor de handhaving der Nederlandsche klasse-maatschappij in Indonesië is geen middel te laag.’
Men houdt protestvergaderingen ‘tegen de terreur, die tegen onze beweging in onze stad (Amsterdam) den laatsten tijd wordt gevoerd.’ - Het woord ‘terreur’ is blijkbaar goedkoop bij de heeren, waarschijnlijk omdat de zaak zelve veraf ligt. De geheele protestactie maakt een ietwat hysterischen, en eerlijk gezegd, ietwat kinderachtigen indruk. Geeft de partij, in haar verontwaardiging over het verbod der herdenking van Matteotti, zich dan in het geheel geen rekenschap van de vraag, hoe politieke uitingen er van de zijde eener regeering beschouwd uitzien? Van het gevaar bijvoorbeeld, dat de gewraakte zinsneden in Italië anti-Nederlandsche relletjes hadden kunnen veroorzaken?
De S.D.A.P. heeft, als gezeten en gewaardeerde groep van brave staatsburgers, haar plaats in ons nationale leven, en onder de confessioneele partijen, reeds lang gevonden. Zij spreekt weinig meer van haar, immers sterk geschokte, theorie. Zij heeft prestige en fatsoen, zij vertoont nu en dan beleid en staatskunst. Alleen haar propaganda geschiedt nog altijd op de oude voois. Waarom, en hoe lang nog?
| |
Radio-censuur in beginsel.
- Het is een vreemd geval. De grondwet, geschoeid op oude vrijheidsidealen, waarborgt de vrijheid van het woord, behoudens de strafrechtelijk noodzakelijke reserves. En opeens komt daar in ons, ten spijt van alle quasi-politieke partijnamen, nog altijd min of meer liberaal geregeerde vaderland, een censuur letterlijk uit de lucht vallen. De aether blijkt aanzienlijk vele graden kittelooriger dan het spreekwoordelijk geduldige papier. ‘Wat schaedt de lucht datter altemet ien veugheltje deur keylt?’ vraagt Slimme Piet in de klucht van Breêro. Het woord moge gevleugelder zijn dan ooit, de vergelijking gaat niet meer op. Een vinding der techniek blijkt onvermoed de toe- | |
| |
passelijkheid van oude en schijnbaar beproefde staatkundige regels te storen. Vrijheid van het woord bestaat in den aether niet, en kan er niet bestaan. Zij is technisch onmogelijk: anarchie van golflengten en vrije private uitzending zouden voor de radio niet-zijn beteekenen. Zoo ziet men het merkwaardige verschijnsel, dat de nieuwe wereldstem, door haar technischen aard, internationale regeling heeft vereischt en verkregen, nog eer zij om nationale regeling riep. Doch eenmaal internationaal geregeld, spreekt ook met elke nationaal toebedeelde golflengte in zekeren zin het betrokken land, zijn volksgemeenschap, als zoodanig. Op de golflengten 298 en 1875 hoort men de stem van Nederland, het kan niet meer die van een particulier of van een partij zijn; de regeering, die de golflengte heeft aanvaard, wordt daarmee van zelve de garant, dat zij niet wordt misbruikt. In deze internationale aansprakelijkheid ligt haar recht en plicht van censuur opgesloten.
Tot zoover gaat alles goed. In een politiek denkend land als Engeland werkt een nationale omroep met geoctroyeerd monopolie zonder stoornis. Ook onze regeering erkent in beginsel de technische onvermijdelijkheid van een nationalen omroep. Maar nu komt onze politieke verdwazing ertusschen. Het fictieve stelsel onzer staatspartijen, door den vloek van het evenredig kiesrecht gegalvaniseerd tot onbewegelijkheid, sleept in zijn fatale absurditeit de sectariseering van den radio-omroep met zich, met het onrecht der liberaal-verklaring van de A.V.R.O., met al de belachelijkheden eener angstvallige, en toch ontoereikende censuur. Zoo zijn wij thans gezegend met een tusschending, dat den nationalen omroep pretendeert te verzorgen, en het quantum gekibbel en politieke humbug tot in het ongemetene doet aangroeien.
De techniek demonstreert hier, voor wie het nog niet wist, het anti-staatkundig en anti-nationaal karakter van ons partijstelsel. Wat zou men er van zeggen, als wij morgen aan den dag een sectarisch leger kregen, met christelijk-historische regimenten, en sociaal-democratische generaals? De regeling van onzen omroep is in den grond precies even gek.
| |
| |
| |
De kerk te Lisse.
- Te Lisse staat, links van den weg als men uit de richting Leiden binnenrijdt, een klein oud kerkje met een vierkanten, niet zeer hoogen toren, waarop een dakje van vier samenglooiïende driehoeken. Het is het type van het eenvoudige Hollandsche kerkje, dat men zich niet anders kan voorstellen, ondanks alle veranderingen, dan omringd door een beschaduwd grasveld en schuilgaand, met stompen toren en al, tusschen beschuttend geboomte. Een halven menschenleeftijd geleden heeft men, rechts van den weg, schuin tegenover het kerkje, een monster van een moderne kathedraal gebouwd, waarover men het best doet te zwijgen, maar die voorzien was van een lange naald als torenspits, die door zijn slanke vaart naar boven eenige symbolische bekoring had en bovendien aan den wielrijder en den automobilist tusschen de bollenvelden den weg naar Lisse wees. Om geheimzinnige redenen heeft men thans deze naald doen verdwijnen en vervangen door iets dat lijkt op een vingerhoed. Wie bij Noordwijkerhout wandelt of bij De Kaag zeilt, zal de vingerwijzing der spits in het landschap missen, maar wie thans Lisse binnenkomt, mist een beter les, wanneer hij blijft lachen om het potsierlijk hoofddeksel, waarmee de pronklievendheid der ouderwetsche tante zich heeft opgetuigd, en niet terstond doorloopt naar het oude kerkje waar geen tijd ooit iets aan zal kunnen toe- of afdoen.
| |
De Leidsche maatschappij.
- De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden is niet bijzonder in tel bij de dichters en belletristen. Men zegt, dat zij een door onderlinge keuze samengestelde collectie is van ‘oude sokken’ en sinds de Nieuwe Gidsers ‘en bloc’ voor het lidmaatschap bedankten, is het gebruikelijk gebleven met eenige geringschatting op dit overblijfsel van den regententijd neer te zien. Inderdaad verleent zij geldelijken steun aan het drukken of aankoopen van curiosa die slechts van wetenschappelijk en tamelijk verwijderd belang zijn voor de levende letteren; inderdaad staan, naar wij vernemen, bij de maandvergade- | |
| |
ringen de Goudsche pijpen nog in rekken op de tafel; inderdaad worden haar mededeelingen en levensberichten, die een schrikwekkende hoeveelheid geld kosten, in slaap- en weerzinwekkenden vorm vermenigvuldigd. Maar de dagbladen melden, dat zij reeds weder een nieuwen prijs, den heuglijken Mei-prijs, heeft helpen instellen ten bate van oorspronkelijke arbeid, hetgeen, gevoegd bij den 9-jaarlijkschen meesterprijs en den jaarlijkschen Van der Hoogt-prijs, al tezamen toch meer aanmoediging beteekent aan niet-invaliede kunstenaars, dan er van regeeringswege en door de vakvereeniging verleend wordt, terwijl bovendien een lichaam, bogend op zooveel titels en geleerdheden, nog steeds door haar toekenningen een niet weg te wisschen invloed uitoefent op de publieke opinie.
Bedenkelijk is echter, wanneer men het lijstje van het twintigtal benoemde leden nagaat, het nagenoeg ontbreken van jonge schrijvers als verkozenen. Daarmede berokkent de Maatschappij zichzelf ernstig nadeel. Een vereeniging die, eenerzijds, met goed recht zich verantwoordelijk gaat stellen voor het op den voorgrond brengen van jonge letterkunde, kan echter, anderzijds, zich op den duur van deze taak slechts naar behooren kwijten, wanneer zij blijk geeft open oog te hebben voor nieuwe verschijningen. Tijdgenooten van talent en belang op belletristisch gebied mogen bij de verkiezingen niet worden gepasseerd, en dat het bestuur van zijn benoemingsrecht, buiten de leden om, gebruik moet maken, om uitnemende letterkundigen, wien een prijs werd uitgereikt, tot lid der Maatschappij te verklaren, moest hooge uitzondering blijven.
| |
Piccard, sport en het internationaal meterologisch pooljaar.
- Wij hebben in de afgeloopen maand veel gehoord over den ballontocht van Piccard. De couranten vertelden veel bizonderheden, maar nog lang niet genoeg om alle weetgierigen tevreden te stellen, vooral niet diegenen, die wenschten te weten, wat nu eigenlijk de groote wetenschappelijke beteekenis van den tocht was. Hoe zouden de couranten ook anders? Want wel hadden de luchtvaarders een verslag gegeven van de wederwaardigheden en gevaren
| |
| |
van hun reis, dat ons in staat stelde over den sportieven kant van de zaak een oordeel te vormen, maar een verslag van de wetenschappelijke resultaten is nog niet bekend. Uit een oogpunt van sport en techniek is de tocht zeker een succes. Gevaren en moeilijkheden zijn op sportieve wijze overwonnen. De luchtreiziger is toegejuicht en hem is in Zürich een feestmaaltijd aangeboden, zooals dat eerder een succesvol sportsman dan een wetenschappelijk onderzoeker te beurt valt.
Maar hoe is het met het belang voor de wetenschap? Al is het nog niet mogelijk een definitief oordeel te vormen, men kan toch het volgende opmerken. Piccard is diep in het hoogere gedeelte der atmosfeer de zoogenaamde stratosfeer doorgedrongen, véél hooger dan een luchtreiziger vóór hem. Maar al zijn deze hooge regionen nog niet door menschen bezocht, geheel onwetend aangaande den daar heerschenden physischen toestand van de atmosfeer zijn wij niet. Al hebben geen met personen bemande ballons zich zoo hoog gewaagd, onbemande z.g. peilballons heeft men tallooze malen tot die hoogte opgelaten. Deze ballons zijn voorzien van registreerende thermometers en andere toestellen, en zoo ingericht, dat zij op groote hoogte barsten en dat de registreerende toestellen dan met een parachute op aarde neerdalen. Dat het den luchtvaarders gelukt zal zijn veel gegevens te verzamelen, die ook niet met peilballons verkregen zouden kunnen worden, lijkt apriori niet zeer waarschijnlijk, behalve dat stralingswaarnemingen, inzonderheid die van de geheimzinnige doordringende straling, niet gemakkelijk met behulp van peilballons te verkrijgen zijn. Maar al mocht hij meerdere en nauwkeuriger gegevens verkregen hebben, dan is het toch de vraag of het wetenschappelijk belang grooter zou zijn dan dat van de vele tientallen onderzoekingen in dezelfde maand in allerlei artikelen in de physische tijdschriften beschreven, waarvan de physicus ternauwernood kennis kan nemen - waarvan de leek nimmer iets hoort. Het succes van den heer Piccard is zeker voornamelijk onder de hoofden ‘sport’ en ‘techniek’ te boeken.
Wij gunnen den koenen luchtvaarder, die tot zoo ongeloofelijke groote hoogte en in zoo ongeloofelijk ijle luchtlagen
| |
| |
doordrong zijn succes van harte en klagen er niet over, dat zulke prestaties, eerder dan zuiver wetenschappelijke, met toejuichingen en feestmaaltijden geëerd worden. Integendeel, wij vinden dit alles geheel, zooals het behoort en brengen Piccard voor zijn ondernemingsgeest, zijn durf en de voortreffelijke technische uitvoering van zijn onderneming van onze zijde gaarne een hartelijk gemeend eeresaluut. Alleen - zouden wij willen toevoegen - zoo dan deze eigenschappen de lof ontvangen waarop zij recht hebben, ontvange de wetenschap ook, wat haar toekomt.
De internationaal meteorologische organisatie heeft op haar bijeenkomst te Kopenhagen in 1929 besloten in de periode Aug. 1932-Aug. 1933 een stelselmatig onderzoek van de meteorologische en magnetische verhoudingen in de poolstreken te houden door het vestigen van een aantal tijdelijke meteorologische en magnetische stations in die streken. Aan Nederland is daarbij de taak toegewezen een station in te richten te Angmagssalik, aan de Oostkust van Groenland. Daar de depressies een groot deel van hun energie putten uit de temperatuurverschillen tusschen poollucht en aequatoriale lucht, wordt van dat ‘pooljaar’ verwacht, dat het licht zal verspreiden over de omstandigheden, waaronder deze depressies zich vormen, terwijl tevens het verband tusschen aardmagnetisme, noorderlicht en voortplanting van radiogolven zal worden onderzocht. Aan een vroeger in 1882/1883 gehouden ‘pooljaar’ heeft Nederland deelgenomen door het uitrusten van de expeditie op de ‘Varna’ onder Maurits Snellen, die leidde tot een overwintering in de Kara-Zee. Thans is door den hoofddirecteur van het Meteorologisch Instituut te de Bilt een verzoek tot den minister van Waterstaat gericht f 10.000. - voor de deelneming aan het pooljaar 1932-'33 op de begrooting voor 1932 te brengen, maar daartegen heeft de minister van Financiën bezwaar gemaakt op grond van den toestand van 's lands schatkist. Uit particuliere bronnen en door een regeeringssubsidie in 1931 van f 10.000. - is thans voor dat doel een som bijeen, die op f 5.000. - na voldoende is om, als er geen tegenvallers zijn, de vestiging van het station te Angmagssalik mogelijk te maken, doch slechts op de kleinst mogelijke schaal en zonder
| |
| |
waarnemingen met vliegtuigen, die men gaarne aan het programma toegevoegd zou hebben.
Wij zeiden, dat wij aan den luchtvaarder gaarne de toejuichingen gunnen, welke hem voor zijn stoute prestaties toekomen, mits men de wetenschap geve wat haar toekomt, n.l. de mogelijkheid die onderzoekingen uit te voeren, die voor haar verdere ontwikkeling noodzakelijk zijn. |
|