De Gids. Jaargang 95
(1931)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De directe strijd tegen het militarisme, zijn vooruitzichten en gevolgenWie de resolutie betreffende oorlogsgevaar en ontwapening aangenomen op het laatste congres der S.D.A.P., vergelijkt met de overeenkomstige van het jaar 1928 zal, behalve eenige redactiewijziging, geen noemenswaardige veranderingen bespeuren. 1931 bracht een bevestiging van het standpunt van 1928. Hieruit zou men licht de foutieve conclusie kunnen trekken, dat het militaire vraagstuk tenminste binnen de partij tot oplossing gekomen is. Een blik op de congresagenda waarop men een 40-tal voorstellen vindt, die bijna zonder uitzondering een meer radicale houding t.a.v. dit vraagstuk voorstaan, doet ons zien, dat hier van een tot rust gekomen opvatting geen sprake is. Dit groote aantal voorstellen in een bepaalde richting kan alleen hierdoor verklaard worden, dat de oppositioneele elementen in de laatste jaren meer voeling met elkaar houden en zoo tot een gezamenlijk optreden komen. Het feit evenwel, dat als punt van aanval juist het militaire standpunt van de partij gekozen is, wijst er op, dat de resolutie van 1928 en dus ook die van 1931 geen algemeene bevrediging heeft gebracht. Een herhaalde aanval op deze resolutie is dus steeds weer te verwachten. Het komt mij daarom gewenscht voor de krachten, die werkzaam kunnen zijn in den strijd tegen het oorlogsgevaar aan een critische beschouwing te onderwerpen. De voornaamste vraag, die wij ons daarbij moeten voorleggen is, welke invloed bepaalde maatregelen op het vergrooten of verkleinen van oorlogsgevaar kunnen hebben; tevens zal op andere, voor ons onderzoek secundaire gevolgen, gelet dienen te worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Het versterken van de vredesgedachte.Zij, die den oorlog willen bestrijden door versterking van de vredesgedachte gaan bewust of onbewust uit van de vooronderstelling, dat de ‘gedachte’, de ‘idee’ in belangrijke mate de handelingen van de menschen bepaalt. Wanneer slechts alle menschen, of in ieder geval velen den vrede zouden begeeren boven den oorlog, dan zou het oorlogsgevaar voor goed geweken zijn. De juistheid van deze tactiek staat en valt dus met een bepaalde idealistische levensbeschouwing. Het is hier niet de plaats deze levensbeschouwing aan een volledige critiek te onderwerpen. Wel moeten wij er op wijzen, dat de feiten eer tegen dan voor deze opvatting pleiten. Noch in Engeland, noch in Frankrijk, België of Duitschland werd in 1914 door breede massa's den oorlog begeerd. Evenmin was dit in Oostenrijk-Hongarije of Rusland het geval. Wel kwamen hier en daar groepen voor, die den oorlog wenschten of beter gezegd onvermijdelijk achtten, maar van een volkswil tot den oorlog is geen sprake geweest. Andere krachten dreven tot den oorlog, die op zich zelf niet gewenscht werd, zelfs niet door de Duitsche Generale Staf.Ga naar voetnoot1) Nu kan men hiertegen aanvoeren, dat de vredeswil wel niet ontbrak, maar toch in ieder geval te zwak bleek om de andere invloeden te overwinnen. Zelfs als het waar is, dat versterking van de vredesgedachte het oorlogsgevaar kan keeren, dan nog is het onwaarschijnlijk, dat het practisch resultaat groot zal zijn. Zulk een verandering te brengen in de psyche van de massa is slechts mogelijk na zeer lange, geslachten durende, inwerking. Waar wij rekening moeten houden met de mogelijkheid, om niet te spreken van de waarschijnlijkheid van nieuwe oorlogen binnen de komende 40 jaar is het zoo goed als zeker, dat het inwerken op de ‘vredeswil’ van quantitatief te geringe invloed is om een oorlog te keeren. De conclusies t.a.v. dit middel kunnen als volgt worden samengevat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Secundaire uitwerkingen zijn:
Algemeene waardeering: Als middel om oorlogen tegen te houden practisch waardeloos, heeft het toch belangrijke secundaire uitwerkingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Beslissing omtrent het al of niet mobiliseeren bij de Staten-Generaal.Wij zullen ons hier evenals in het vervolg in hoofdzaak bepalen tot de West-Europeesche verhoudingen. Volgens art. 187 van onze Grondwet heeft de Koning de bevoegdheid de dienstplichtigen geheel of ten deele buitengewoon onder de wapenen te roepen. Daarna wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Staten-Generaal gedaan, om het onder de wapenen blijven der dienstplichtingen zooveel noodig te bepalen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij zullen hebben te onderzoeken welke invloeden kunnen uitgaan van de verandering, in deze grondwettelijke bepaling waardoor een voorafgaande toestemming van de Staten-Generaal voor een mobilisatie noodzakelijk zou zijn. De mogelijke bedenking, dat de wetgevende macht op die manier het terrein der uitvoerende zou betreden lijkt ons van geen waarde. Ten eerste gebeurt dit thans ook en bovendien zou men een middel om een oorlog te verhinderen niet door staatsrechtelijke haarkloverijen mogen tegenhouden. Het moment waarop tot mobilisatie besloten wordt is zeer gewichtig. Het is de feitelijke erkenning, dat de regeering ernstig twijfelt aan de mogelijkheid dat de bestaande conflicten langs vredelievende wegen hun oplossing zullen kunnen vinden. Dit geldt natuurlijk in de eerste plaats voor de z.g. Groote Mogendheden. Snijders en Dufour zeggen in dit verband:Ga naar voetnoot1) De groote mogendheid, die tot afkondiging der algemeene mobilisatie besluit, geeft daarmede te kennen, dat zij van het uiterste middel, dat de staatkunde bezit: den oorlog, zal gebruik maken. De mobilisatie grijpt zoo diep in het volksbestaan en in het maatschappelijk leven - zij vordert zulke reusachtige financieële offers (zelfs wanneer geen oorlog volgen zou), dat geen staat van den eersten rang daartoe zal besluiten, voordat elke waarschijnlijkheid eener vreedzame oplossing verloren wordt geacht; te meer niet, omdat zij de tegenpartij prikkelt tot tegenmaatregelen, de politieke spanning verhoogt en de wellicht nog aanwezige kans op vreedzame beslissing ernstig schaadt. Duidelijker kon moeilijk de politieke beteekenis van een mobilisatie worden uiteen gezet. Juist om deze geweldige beteekenis van het mobilisatiebesluit wenschen velen hier een voorafgaande toestemming van de Staten-Generaal. Zal de uitslag dan gunstiger zijn? Wij kunnen wel aannemen, dat de regeering over meer informatiemateriaal beschikt dan de Staten-Generaal. Bovendien kan de regeering beter de waarde van haar inlichtingen beoordeelen. Het is moeilijk in te zien, hoe de Staten-Generaal, die minder goed op de hoogte zijn dan de regeering, een juistere beslissing zullen kunnen nemen; niet vergeten mag worden, dat de beslissing van de Staten-Generaal geheel, althans voor het grootste deel gegrond zal zijn op de regeeringsmededeelingen terwijl | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het niet volgen van het regeeringsadvies niet alleen een regeeringscrisis moet beteekenen, maar het land voor een revolutionaire toestand zou plaatsen die op dat oogenblik waarschijnlijk zeer ongewenschte resultaten zou opleveren. (Hierop komen wij nog terug). Behalve deze politieke moeilijkheden zal het recht van mobilisatie verklaren bij de wet nog een ander minstens even ongunstig gevolg moeten hebben. Volgens Snijders en Dufour heeft het afkondigen van een mobilisatie hoogst waarschijnlijk een ongunstige uitwerking op de loopende politieke onderhandelingen. Zoolang er dus nog eenige kans op vreedzame bijlegging van de geschillen bestaat, moet iedere aanwijzing dat men aan mobiliseeren denkt achterwege blijven. Het spreekt van zelf, dat de regeering de publikatie van een eventueel mobilisatie besluit van uur tot uur nog kan uitstellen. Moet een mobilisatie bij de wet worden afgekondigd, dan is de kans groot, dat de regeering, uit vrees te laat te komen, te vroeg het ontwerp indient. Hiermede zou dan de laatste kans op vreedzame ontwikkeling van het conflict verloren kunnen gaan. Inplaats van tot versterking der vrede te dienen, zou dus deze gang van zaken kunnen voeren tot ernstige binnenlandsche moeilijkheden en bovendien tot ontijdige en daardoor gevaarlijke publicatie van het mobilisatiebesluit. Ook indien deze aangelegenheid in Comité-Generaal behandeld wordt, zal het resultaat gelijk zijn. Immers, zoodra bij ernstige politieke spanningen een vergadering in Comité-Generaal gehouden zou worden, zal dit door de andere mogendheden worden opgevat als de vergadering waarin tot mobilisatie besloten werd. Dit kan nog een ander hoogst ernstig bezwaar met zich brengen. Stel eens, dat de regeering aan de Staten-Generaal inlichtingen wil verschaffen omtrent de dreigende politieke moeilijkheden, dan zal zij dit ook in een niet-openbare zitting moeten doen. Het is niet onwaarschijnlijk, dat de andere mogendheden vreezen, dat in die vergadering behalve de inlichtingen ook de mobilisatie ter sprake is gekomen en het voorstel daartoe misschien reeds werd aangenomen. Zij zullen veiligheidshalve rekening houden met deze mogelijkheid en eventueele démenti's als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
politieke zetten naast zich neerleggen. Daardoor wordt dan een sfeer van geheimzinnigheid en wantrouwen geschapen, die allesbehalve bevorderlijk is voor de behandeling van moeilijke en gevaarlijke politieke problemen. Het recht van mobilisatie te geven aan de wetgevende macht heeft m.i. dan ook meer nadeelen dan voordeelen. Alleen indien een regeering doelbewust naar oorlog drijft en onvoldoende haar streven weet te bemantelen, zou van dit middel eenige goede invloed kunnen uitgaan. Een bijkomende moeilijkheid levert de vraag wat wel en wat niet onder een mobilisatie moet worden verstaan. Aan de eigenlijke mobilisatie gaan toch practisch overal militaire voorzorgmaatregelen vooraf, die door het krachtig werkende spionnagestelsel toch aan de tegenstanders bekend worden en daardoor een sfeer van onrust scheppen, die weinig bevorderlijk is voor de te voeren onderhandelingen. Wenscht men dus iedere militaire maatregel die agressief uitgelegd kan worden aan de contrôle van de wetgevende macht te onderwerpen, dan zou ook voor deze voorbereidende maatregelen wettelijke sanctie noodzakelijk zijn. Maar waar is dan de grens?! Wil men er op wijzen, dat bovengenoemde bezwaren voor ons land niet gelden, omdat wij als klein land, niet militair met een van de groote groepen in Europa verbonden, weinig gewicht in de schaal leggen, dan beteekent dit zeker ook geen versterking van den eisch de mobilisatie bij een wet te laten verklaren. Immers van tweeën één. Of een Nederlandsche mobilisatie verhoogd het oorlogsgevaar in Europa als regel niet, en dan is het niet noodig de Staten-Generaal te laten beslissen, òf een Nederlandsche mobilisatie heeft wel politieke gevolgen en dan gelden bovenstaande bezwaren in even groote mate voor ons land. Op de speciale omstandigheden in Nederland in verband met het ‘facultatief verzet’ tegen een mobilisatie zal naderhand nog worden ingegaan. De conclusies t.a.v. dit middel kunnen als volgt worden samengevat:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Secundaire gevolgen:
a. Het middel suggereert ten onrechte, dat de volksvertegenwoordiging op zulk een moment nog invloed op de gang van zaken kan uitoefenen.
Algemeene waardeering:
Als middel om het oorlogsgevaar te verminderen is het in verre weg de meeste gevallen en zeker in ons land volkomen waardeloos; bovendien vermindert het de kans op vreedzame oplossing en vergroot dien ten gevolge het oorlogsgevaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. Het streven naar internationale vermindering of beperking van de strijdkrachten.Hierbij gaat men bewust of onbewust uit van de vooronderstelling, dat sterke legers ‘den oorlog aantrekken.’ Voor deze stelling pleit, dat dikwijls aan het uitbreken van een oorlog een opvoeren van de bewapening vooraf gaat. In hooge mate was dit voor 1914 het geval. Men komt er nu gemakkelijk toe de vooraf gaande wapening als oorzaak voor den daarna uitgebroken oorlog te zien. Bewezen is hierdoor dit causale verband nog niet. Het is zeer goed mogelijk en zelfs waarschijnlijk, dat én de voorafgaande wapening en de oorlog gevolgen zijn van een zelfde oorzaak bijv. van economische- en politieke spanningen tusschen volken, volkengroepen of rassen. M.i. behoort dan ook steeds een nauwkeurig onderzoek naar zulke spanningen gedaan te worden, ook dan, als nog geen gevaar voor oorlog dreigt. Bij tijds behooren deze oorzaken voor bloedige conflicten uit den weg geruimd te worden. Het zwaartepunt in den strijd voor den vrede wordt dan verlegd van de begrooting van Defensie naar die van Buitenlandsche Zaken. Ook voor Nederland! Dat er evenwel een wisselwerking bestaat tusschen economisch-politieke spanningen en wapening bewijst wel dat Snijders en Dufour, die door hun uitvoerige- en diepgaande bestudeering der oorzaken van den wereldoorlog, hoofdzakelijk van politiek-militair standpunt gezien, als autoriteiten op dit gebied kunnen gelden, het volgende zeggen:Ga naar voetnoot1) De matelooze opdrijving der militaire toerusting is niet anders dan een uiting van den geest der volken; zij vloeit voort uit de heerschende internationale verhoudingen en politieke stroomingen. De bewapeningen zijn de werktuigen, van welke zich het chauvinisme en imperialisme te gelegener tijd denken te bedienen om hun doeleinden te verwezenlijken. En wanneer nu het werktuig der oorlogvoering tot het hoogste peil van macht ontwikkeld, volledig voorbereid ten gebruike gereed ligt, wordt het gevaar vergroot, dat daarnaar wordt gegrepen, wanneer gegronde of vermeende, rechtmatige of onrechtmatige rechtsaanspraken tot een ernstig conflict hebben geleid, dat dringend om vereffening roept. Zoo verhoogt de opdrijving der bewapening in ernstige mate het oorlogsgevaar; het kweekt een krijgszuchtigen geest bij regeeringen en volken, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drijvende naar agressieve politiek en machtsoverschatting, naar verdrukking der zedelijke beginselen, welke de gemeenschap der staten behooren te beheerschen. Hieruit blijkt duidelijk het gevaar van bewapeningswedstrijd voor den vrede. Waar deze bewapeningswedstrijd tegengegaan wordt, kunnen wij spreken van een effectieve vredespolitiek. Een gevolg hiervan is het streven om hetzij nationaal, hetzij internationaal te komen tot vermindering van de bewapening. Bij internationale vermindering of beperking staat de gedachte op den voorgrond een bepaald evenwicht tusschen de mogendheden te handhaven. Uit dit angstvallig vasthouden van een bestaand of gewenscht evenwicht in de strijdkrachten spreekt ontegenzeggelijk een groot onderling wantrouwen. Alleen voor zoover volken een strijd mogelijk achten hebben zij belang bij handhaving van het evenwicht. Daarom is ook van een mislukte conferentie het resultaat niet gelijk aan nul, maar uitgesproken negatief, d.w.z. inplaats van een stap in de richting van de stabiliseering van den vrede beteekent een mislukte ontwapeningsconferentie een stap in de richting van oorlog. Een niet goed voorbereide ontwapeningsconferentie, of één, waarvan de kans op mislukken zeer groot geacht moet worden, is daarom een gevaar voor den vrede. Als geslaagd, d.w.z. als een stap in de richting van den vrede kan m.i. een conferentie beschouwd worden, die aan een bewapeningswedstrijd een einde gemaakt heeft. Naast de beperking van bewapening, die dikwijls met een uitbreiding gepaard gaat, staat de internationale vermindering. Op zich zelf is zulk een internationale, evenredige vermindering nog geen stap in de richting van den vrede. Immers kan men met de (evenredig) verminderde bewapening evengoed oorlog voeren als met de onverminderde. Ja, het is niet ondenkbaar, dat juist bij verminderde bewapening, de offers die een oorlog eischt kleiner worden en daardoor de gevaren van een oorlog iets toenemen. Feit is tenminste, dat naarmate de oorlog dieper invloed heeft op het geheele volksleven, de frequentie der oorlogen afneemt. Vooral nadat tijdens Napoleon de legers van huurtroepen tot volks- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
legers geworden waren, nam het aantal oorlogen in Europa af. Ook thans nog zijn koloniale oorlogen, met hun kleine legers veel frequenties dan oorlogen in Europa. De vrees voor de geweldig vernielende kracht, het diepe ingrijpen in het geheele volksleven, ook in oorlogvoerende landen die niet in de gevechtszône liggen, doet zoo lang mogelijk zoeken naar vreedzame middelen. De kans bestaat nu, al geef ik toe dat deze niet heel groot is, dat een sterke beperking van de bewapening, en dus een mindere vernielkracht van den oorlog gepaard kan gaan met minder vrees voor en dus grooter kans op oorlog. Dit is evenwel de zwakste zijde niet van de opvatting, die in beperking der bewapening een factor in het belang van den vrede ziet. Op overtuigende wijze heeft de wereldoorlog bewezen, dat er in den modernen oorlog geen scherpe scheiding te maken is tusschen strijders en niet-strijders. (Wapenfabrieken enz.). Amerika leerde ons, dat bij voldoende menschenmateriaal en een behoorlijke organisatie in enkele maanden tijds honderdduizenden recruten afgericht kunnen worden. Op 6 April 1917 verklaarden de Vereenigde Staten aan Duitschland den oorlog. Op 26 Juni 1917 kwam het eerste contingent Amerikaansche troepen in Frankrijk terwijl bij het einde van den oorlog, Nov. 1918 4.270.000 man Amerikaansche troepen gemobiliseerd waren. Steeds moeten we dan ook indachtig zijn, dat beperking der bestaande bewapening zeer weinig invloed uitoefent op de mogelijke, en bij een conflict dus met zekerheid te verwachten, militaire krachten. Tijdens den wereldoorlog maakte de in 1914 bestaande strijdmacht slechts een klein onderdeel uit van het totale menschenmateriaal, dat aan den strijd deelgenomen heeft. Van eenige der voornaamste staten, die in 1914 in het conflict betrokken waren zullen wij de aantallen strijders van 1914 vergelijken met het totale aantal tijdens den oorlog gemobiliseerden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze cijfers toonen overtuigend aan, dat een beperking van de voor mobilisatie bestemde mannen zonder invloed moet zijn op de totaal te verwachten legersterkte. In nog grooter mate is dat het geval met de doode strijdmiddelen. De kracht, die hiermede ontwikkeld kan worden hangt slechts voor een zeer gering deel af van de beschikbare middelen, maar voor het overwegende deel van de grootte van het productieapparaat. Onder productieapparaat is hier niet alleen en zelfs niet in hoofdzaak te denken aan de directe oorlogsindustrie, maar aan het maatschappelijk productievermogen in het algemeen. Iedere chemische fabriek, constructiewerkplaats, ijzergieterij, smederij, scheepswerf moet hier mede onder begrepen worden. Vermindering van de direct beschikbare bewapening is dus van practisch geen invloed op de strijdkracht van een land. Een uitzondering moet hier gemaakt worden voor oorlogen van zulk een korten duur, dat de tijd ontbreekt het geheele vermogen tot ontwikkeling te brengen. De kans op zulk een oorlog van korten duur lijkt mij evenwel uiterst klein. In één geval is deze kans m.i., hoewel nog zeer klein toch niet geheel uitgesloten n.l. indien Duitschland met zijn tegenwoordige, door het Vredesverdrag van Versailles beperkte weermacht plotseling door Frankrijk al of niet in combinatie met België wordt aangegrepen en het aan het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fransche leger zou gelukken niet alleen de Reichswehr vernietigend te slaan, maar bovenal de Duitsche industrieële centra voornamelijk het Ruhrgebied te bezetten. Dan zou het mogelijk kunnen zijn, dat we met een in korten tijd beslisten strijd te maken zouden hebben. Dit geval kan hier verder buiten beschouwing blijven, omdat we hier niet de gevolgen van de eenzijdige ontwapening, door het vredesverdrag aan Duitschland opgelegd hebben te onderzoeken maar de gevolgen van een algemeen toegepaste vermindering van de bewapening. Kunnen wij dus in de vermindering van de bewapening geen belangrijke kracht zien in het belang van den vrede, toch zouden wij een vermindering van bewapening als een zeer belangrijke stap in de richting van den vrede beschouwen! Immers, hoewel op zich zelve practisch waardeloos, zou het bewijzen, dat de spanningen tusschen de volken aanzienlijk verminderd waren. Niet de verminderde bewapening waarborgt dan den vrede, maar omgekeerd, de grootere vredeskansen voeren tot een verminderde bewapening! Het zou geen kracht zijn voor den vrede, maar een belangrijk symptoom van den vrede! Met de ‘Ontwapeningsconferentie 1932’ in het vooruitzicht willen we nog eens herhalen, dat een mislukte conferentie erger is dan geen conferentie. Negatief is minder dan nul. Een mislukte ‘ontwapeningsconferentie’ is een directe stap naar nieuwe bewapeningswedstrijd en dus een vergrooting van den kans op oorlog. Conclusies t.a.v. dit middel.
Secundaire gevolgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Algemeene waardeering. Hoewel de waarde meestal sterk overdreven wordt, kan het streven naar internationale ontwapening bijdragen tot betere verstandhouding tusschen de volken en dus tot vermindering van het oorlogsgevaar. Het mislukken van een ontwapeningsconferentie is evenwel een positieve stap in de verkeerde richting en daarom is het risico van dit middel niet te onderschatten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. Nationale vermindering van bewapening en nationale ontwapening.Natuurlijk is iedere internationale vermindering van de bewapening tevens een nationale. Wanneer we evenwel van nationale vermindering in engeren zin spreken, dan bedoelen wij een vermindering van de bewapening, onafhankelijk van wat het buitenland op dit gebied doet. Op twee wijzen kan men verband leggen tusschen deze nationale ontwapening en de vergrooting van de kansen van den vrede.
Het eerste argument is voor een algemeene beschouwing vatbaar, het tweede moet direct op een speciaal geval (in casu Nederland) worden toegepast. De opvatting, dat ontwapening of een vergaande beperking van de bewapening andere staten tot navolging zal brengen ziet de oorzaken voor de bewapening en de factoren die tot navolging van een of andere handeling | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen voeren wel wat heel simplistisch. Zeker, als het ontwapenende land tot de groote mogendheden behoorde dan zou het niet geheel onmogelijk zijn, dat hiervan invloed in die richting uitging. Maar.... de kans is uiterst klein. De proef is immers reeds genomen! en helaas met volslagen negatief resultaat. Duitschland en Oostenrijk werden ontwapend, de overige staten namen de moreele verplichting op zich dit voorbeeld te volgen. Deze geaccepteerde wissel is tot nu toe niet betaald. Men moet wel een merkwaardig, aan lichtzinnigheid grenzend optimisme hebben om te durven hopen, dat als een kleine mogendheid (Nederland of Denemarken bijv.) een niet-geaccepteerde wissel op de welwillendheid trekt, het resultaat beter zal zijn. De conclusie t.a.v. dit middel in bovenstaand licht is dus kort en bondig: Volslagen waardeloos.
Het tweede argument voor Nationale ontwapening is, dat hierdoor de vredeskansen vergroot zullen worden. Willen wij dit nader onderzoeken, dan moeten wij ons tot een concreet voorbeeld bepalen. Het spreekt toch vanzelf, dat het verschil moet uitmaken voor de Vredeskansen in Europa, of Liberia of Nederland, Panama of Denemarken, Nieuw-Zeeland of België tot nationale ontwapening overgaan. Aangezien wij uit den aard der zaak in deze kwestie voor Nederland tot klaarheid moeten komen en bovendien twee belangrijke politieke partijen zich voor onmiddellijke nationale ontwapening hebben uitgesproken, ligt het voor de hand, dat we hier ons onderzoek tot Nederland hebben te bepalen. De commissie ingesteld door S.D.A.P. en N.V.V. tot onderzoek van het militaire vraagstuk stelt in haar verslag (1926) deze zaak aldus:Ga naar voetnoot1) Een andere militair-technische reden van groot gewicht voor ontwapening ziet de Commisie in de overweging, dat de aanwezigheid van militaire instellingen het oorlogsgevaar vergroot door het lokken van vreemde mogendheden, die daarvan tot eigen voordeel partij zouden willen trekken. Niet voldoende uitgewerkt is wat hier onder ‘militaire instellingen’ moet worden verstaan. In verband met hetgeen wij zeiden omtrent de potentieële bewapening zouden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wij het willen definieëren als: alle hulpmiddelen en omstandigheden waarvan een oorlogvoerende mogendheid profijt zou kunnen trekken. Zeker is, dat dit alles den oorlog aan kan trekken. Ieder hulpmiddel toch, iedere gunstige omstandigheid waarop een der oorlogvoerenden zonder veel moeite beslag kan leggen noodigt daartoe als het ware uit. Zouden wij dat alles kunnen afschaffen of voor goed onbruikbaar maken, dan zou de kans op strijd in ons land stellig verminderd zijn. Maar, is ontwapening daartoe voldoende? Geenszins! Want tot de hulpmiddelen en omstandigheden, waarvan een oorlogvoerende profijt zou kunnen trekken behooren niet alleen, en zelfs niet in hoofdzaak de wapens, fortificatiën enz. maar ook de wegen, de spoorbanen, het spoorwegmateriaal, de spoor- en andere bruggen over de groote rivieren, de kleine schepen, die als overzetmiddelen en pontonbruggen gebruikt kunnen worden, de oceaanstoomers voor het vervoer van troepen en materiaal of gebruikt als hulpkruisers, de havens, de metaal- en chemische fabrieken, de voorraden levensmiddelen, het vee, en niet te vergeten de van nature strategisch sterke punten, zooals polders die onder water gezet kunnen worden, knooppunten van water- en landwegen enz. Zelfs als er in Nederland geen weerbare man en geen geweer was dan nog zouden de hierboven aangegeven hulpmiddelen en omstandigheden door hun aanwezigheid ‘het oorlogsgevaar vergrooten door het lokken van vreemde mogendheden, die daarvan tot eigen voordeel partij zouden willen trekken.’ In de weggelegde maar niet weerlegde brochure van Mr. P.J. Troelstra: De wereldoorlog en de Sociaaldemokratie (1915) schreef Troelstra:Ga naar voetnoot1) Pogingen, om de ontwapening nationaal, met verwaarloozing van de internationale beteekenis, ligging, plichten en verhoudingen van het land, te doen plaats hebben, zullen hoogstens aan de Partij een mooi lijkend programpunt, waarmee in zekere kringen te paradeeren valt, verschaffen, maar de natie daarom nog niet verlossen van het militarisme.... Daarom loopt de beweging voor het ‘geen man en geen cent’ uit op pure demagogie en moet de stroom voor de ontwapening, die zich in haar uit, in internationale richting worden geleid. Brengt een ontwapend Nederland dus een onnoodige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitbreiding van het gevechtsterrein bij een eenmaal uitgebroken oorlog, op zich zelf beteekent ontwapening reeds een vergrooten van de militair-politieke gevaren. Troelstra schreef in zijn hierboven aangehaalde brochure:Ga naar voetnoot1) ‘In geval van ontwapening ware Duitschland reeds voor zijn eigen veiligheid verplicht geweest, ons in te palmen.’ Een ontwapening van Nederland moet dus wel een politieken en militairen strijd ontketenen om het strategische bezit van dit land.Ga naar voetnoot2) Inplaats dus dat men met ontwapening bestaande conflicten oplost, schept men zelfs een nieuwe bron van uiterst gevaarlijke tegenstellingen! Inplaats van een stap in de richting van den vrede, d.w.z. naar de stabiliseering doet men een sprong in de richting van oorlog. Anders bedoeld? Zeker! Maar in de politiek gelden gevolgen meer dan bedoelingen. De ligging van ons land tusschen de beide brandpunten van Europeesch imperialisme, zal steeds ten gevolge hebben, dat de eisch der ontwapening slechts praktische politieke beteekenis kan hebben, hetzij in internationalen zin, hetzij bij eventueele totstandkoming van een Europeesche statenverhouding, die het antagonisme tusschen Duitschland en Engeland, en daarmede de strategische beteekenis van ons land als bufferstaat tusschen deze beiden opheft. Vóórdat omtrent deze grondleggende feiten is beslist, ontbreekt elke zakelijke grondslag voor een debat over Nederlands weerstelsel. Wie desniettegenstaande - omdat hij nu eenmaal niets hebben moet van oorlog en geweld en militaire lasten en nationaliteit - dit vraagstuk reeds thans wil uitmaken, erkent daarmede bij voorbaat, het te stellen buiten de feitelijke internationale verhoudingen, dus buiten de politiek - een wijze van doen, die hare gemakkelijke en bekoorlijke zijde heeft, maar lijnrecht ingaat tegen de tot heden gevolgde realistische denk- en werkmethode der sociaaldemokratie.’Ga naar voetnoot3) Ook thans ruim 15 jaren na het verschijnen van Troelstra's brochure gelden zijn woorden dat de sociaal-demokraten ‘in het vervolg meer nuchterheid en realisme van hunne leiders en propagandisten te eischen’ hebbenGa naar voetnoot4) in hun vollen omvang. Conclusies t.a.v. dit middel.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Secundaire gevolgen:
Algemeene waardeering: Als middel om een uitgebroken oorlog buiten de grenzen te houden of de kans op uitbreken van een oorlog te verkleinen niet alleen waardeloos, maar duidelijk negatief. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. Het ‘facultatief’ verzet bij mobilisatie.Wij moeten nu nagaan, welke gunstige en ongunstige uitwerkingen te verwachten zijn van het facultatief verzet tegen een mobilisatie zooals dit vastgesteld is in de resoluties aangenomen op de Paaschcongressen der S.D.A.P. in 1928 en 1931 en zooals het schijnbaar ook door de Vrijzinnig Demokratische Bond wordt voorgestaan. Gewoonlijk wordt in deze zaak meer aandacht geschonken aan de opvattingen der S.D.A.P. dan aan die van de V.D.B. Dit is volkomen juist. Een verzet tegen een machtige organisatie als een legerleiding nu eenmaal is, kan alleen door een krachtige, wijdvertakte goed georganiseerde en gediciplineerde partij geschieden. Bovendien steunt de S.D.A.P. hier op het bondgenootschap van het meer dan een kwart millioen leden sterke N.V.V. Wanneer deze organisaties niet in staat zijn zulk een verzet actief te leiden, dan behoeven de Vrijzinnig Demokraten er zelfs niet aan te denken. Over ‘praten’ schrijven we hier niet. Wie nu de debatten op het laatst gehouden congres objectief leest kan tot geen andere conclusie komen, dan dat in breede kringen der S.D.A.P. twijfel bestaat aan de mogelijkheid zulk een verzet te leiden. De vele extremistische voorstellen op het congres zijn juist een uitvloeisel van de vrees, dat de bestaande organisatie ontoereikend is. Hun verdediger, de heer P.J. Schmidt drukte dit als volgt uit: ‘De jongeren hebben den angst, dat bij het uitbreken van een nieuw conflict de geheele organisatie en de geheele actie zullen verloren gaan, en daarom streven zij naar de meest extremistische politiek (applaus).’ Hoewel Albarda tegenover deze voorstellen stelling nam, verklaarde hij deze toch met blijdschap gezien te hebben omdat er een krachtig sentiment uit spreekt. We laten hier in het midden in hoeverre ‘sentiment’ voldoende is om oorlogsgevaar te bestrijden, maar zien toch in deze voorstellen een zekeren angst, dat de partijleiding bij een conflict falen zal, belichaamd. Deze angst is volkomen verklaarbaar. Juist de sociaal-demokratisch geschoolde weet door zijn nauw contact met de vakbeweging, dat iedere, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelfs de kleinste actie zorgvuldig voorbereid moet zijn. Hoeveel te meer moet dat gelden voor een zoo geweldig omvangrijke taak als het saboteeren van een mobilisatie. Albarda erkende voor de S.D.A.P. en Fimmen voor de Internationale van Transportarbeiders (I.T.F.) dat hier van voorbereiding en organisatie van het verzet geen sprake geweest is. Het behoeft ons dus niet te verwonderen, dat ieder die eenigszins in vakbewegingstactiek geschoold is, vreest voor het mislukken van zulk een niet voorbereide actie. Aan den anderen kant moet men toegeven, dat aan het organiseeren van een contra-mobilisatie groote gevaren voor de Partij en de Vakbeweging verbonden zijn. Uit Albarda's congresrede citeeren wij het volgende, dat een duidelijk beeld van deze moeilijkheden geeft. Wat nu betreft de voorbereidingen, wil spreker er op wijzen, dat in 1928 het congres alle uitspraken over vorm en middelen geweigerd heeft als waardeloos en voorbarig; omdat de wijze van handelen afhangt van allerlei omstandigheden. Duidelijk blijkt uit een en ander, dat men de organisatie van Partij en Vakbeweging gebruiken wil om een oorlog te verhinderen en anderzijds vreest deze organisaties door het treffen van de noodzakelijke voorbereidingen in gevaar te brengen. TroelstraGa naar voetnoot1) wees reeds op de ook hier aan den dag tredende tegenstelling: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De sociaaldemokratie is revolutionair en hervormend, twee eigen schappen door haar tegenstanders tegenover elkaar gesteld, maar beide voortvloeiend uit haar wezen als produkt en bestrijder van het kapitalisme, met welks groei zij groeit. Tegenstellingen in een beweging kunnen evenwel licht aanleiding worden voor verwarring in het denken en daarom is het zoowel in het belang der socialistische beweging als voor den vrede noodzakelijk, dat wij deze tegenstellingen klaar analyseeren. Van formeel-juridisch standpunt bezien is de houding der S.D.A.P. ongrondwettig. Immers, in laatste instantie behoudt de Partij zich het recht voor om te beoordeelen of een mobilisatie ‘naar oorlog drijft of oorlogsgevaar oproept of vermeerdert.’ Onverschillig, of een regeering of een parlement het besluit tot mobilisatie neemt, de Partij zal zelfstandig oordeelen wat haar te doen staat. In dit verband is het dan ook zonder meer niet recht duidelijk waarom men de beslissing van het al of niet mobiliseeren naar de Wetgevende Macht over wil brengen.Ga naar voetnoot1) - Of.... zou men misschien een demokratisch motief wenschen, zich bij een mobilisatie zonder meer neer te leggen? Ook hier dus weer tegenstellingen, die voor velen tot verwarring kan voeren. Toch is m.i. deze tegenstelling slechts schijnbaar. Een eventueel verzet wordt slechts dan in het vooruitzicht gesteld, indien de mobilisatie als een drijven naar oorlog moet worden beschouwd, of het oorlogsgevaar daardoor zou worden vergroot. Zulk een mobilisatie zou in strijd zijn met het rechtsbewustzijn van het Nederlandsche volk. Het is dus niet te verwachten van een Nederlandsche politieke partij in casu de S.D.A.P., dat zij met zulk een mobilisatie accoord gaat, evenmin zal daarvoor in het parlement een meerderheid te vinden zijn. De schijnbare tegenstelling tusschen goedkeuring der mobilisatie door de wetgevende macht en het eigen oordeel van de S.D.A.P. valt dus weg indien men zich de voorwaarden voor die goedkeuring voor den geest haalt. Is de kans groot te achten, dat een Nederlandsche regeering een mobilisatie wil afkondigen, die ‘oorlogsgevaar oproept of als een drijven naar oorlog beschouwd kan worden?’ Subjectief niet. Of een mobilisatie, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door de regeering bedoeld als een maatregel tegen oorlogsgevaar door haar practische uitvoering in haar tegendeel kan overslaan, is een vraag, die niet zonder meer te beantwoorden is. Na de voltrokken mobilisatie, misschien eerst jaren daarna, zal dat uitgemaakt kunnen worden; dan is het evenwel geen vraag meer voor politici, maar de historicus zal zich met de beantwoording bezig houden. Wij zijn hier gekomen aan de practische bezwaren tegen het ‘facultatief verzet.’ Hoe zal een politieke partij uit kunnen maken of een mobilisatie al of niet het oorlogsgevaar vergroot? Om dit te kunnen doen zou zij moeten beschikken 1. over het noodige feitenmateriaal. 2. over de ervaring dit feitenmateriaal te verwerken en te interpreteeren. 3. over de gelegenheid zich een oordeel te vormen. Wat het feitenmateriaal betreft moet worden opgemerkt, dat dit bijna uitsluitend ter beschikking van de regeering staat en bovendien in tijden van spanning van uur tot uur toeneemt. De conclusies uit de feiten getrokken, kunnen dus ook van uur tot uur gewijzigd moeten worden. Van dit officieële feitenmateriaal kan slechts een gedeelte aan de Staten-Generaal worden overgelegd en dan zal nog in vele gevallen geheimhouding moeten worden gevorderd. Mogelijk is het natuurlijk, dat de partij ook over eigen feitenmateriaal beschikt. Ik denk hier bijv. aan correspondentie met buitenlandsche partijleiders. Maar dit materiaal moet noodwendig op het oogenblik dat het aangewend wordt reeds verouderd zijn. De ervaring om de feiten te interpreteeren moet aan een politieke partij ontbreken, te meer omdat het hier niet alleen betreft gebeurtenissen, maar ook subjectieve indrukken. Als twee gezanten waarvan de een de ontwikkeling der gebeurtenissen pessimistisch en de andere optimistisch beschouwt beide seinen: ‘Toestand bevredigend,’ dan kan de waardeering van deze telegrammen geheel verschillend zijn. Bovendien eischt de juiste beoordeeling van de feiten een vergaande kennis van de mobilisatiesystemen bij de verschillende mogendheden. (Zie Snijders - Dufour, Mobilisatiën bl. 1-49). Deze kennis is in het algemeen niet bij politieke partijen te verwachten en zeer zeker niet bij de S.D.A.P. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten slotte de gelegenheid zich een oordeel te vormen. Feitelijk konden wij deze bespreking, nu vaststaat, dat de S.D.A.P. noch over het feitenmateriaal, noch over de ervaring dit materiaal te interpreteeren beschikt, laten rusten. Volledigheidshalve zullen we op eenige omstandigheden het licht laten vallen. Hoewel daaromtrent niets bepaald is, kunnen wij aannemen, dat de beslissing genomen zal moeten worden door de ‘Algemeene Raad.’ Van dit lichaam toch maken zoowel de S.D.A.P. als het N.V.V. deel uit. Veronderstellen we, dat dit orgaan ondanks de bovengemelde moeilijkheden toch een beslissing neemt, dan staat men voor de niet opgeloste vraag, hoe deze beslissing kenbaar te maken. Is de beslissing in overeenstemming met de opvatting der regeering, gaan dus partij- en vakbeweging met de mobilisatie accoord, dan biedt dit geen moeilijkheden. In het andere geval schijnen zij mij evenwel, juist door het ontbreken van een voor dit onwettig werk geschikt apparaat, onoverkomelijk. De regeering zal toch onmiddellijk de staat van beleg kunnen afkondigen, waardoor zij niet alleen post, telegraaf, telefoon en radio onder haar contrôle heeft, maar ook de pers, en de vergaderingen volkomen kan beheerschen. Bovendien zou de regeering ook van middelen, die haar niet uitdrukkelijk zijn toegekend, maar evenmin wettig verboden, gebruik kunnen en van haar standpunt moeten maken. Op het oogenblik immers, dat een besluit genomen is de mobilisatie te saboteeren (hierover straks meer) hebben we te doen met twee regeeringen. Tegenover het wettige bevel van de regeering staat dan het onwettige, revolutionaire bevel: ‘Niet aan de mobilisatie deelnemen.’ Dit is geen pogen meer om door parlementaire middelen in een bepaalde richting mede te regeeren, maar het is de oude regeering op zij schuiven, het volk contra-bevelen geven, met andere woorden een contra-regeering vormen. Dit ‘neen’ is de eerste regeeringsdaad van een revolutionair bewind. Aan deze consequentie, die noodzakelijk vele verdergaande tot gevolg moet hebben, valt niet te ontkomen. De kans dat de contra-regeering haar wil kan doorvoeren acht ik om boven aangegeven redenen uiterst klein en dit zal dan ook wel mede een van de oorzaken zijn, dat men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het zoo ver niet zal laten komen. Terecht merkte Troelstra op: Voor geene partij in eenig land is het oogenblik van een revolutie zoo ongunstig als dat, waarin een dreigende of uitbrekende oorlog elk volk vereenigt voor den strijd om zijn bestaan. In zulk een moment zijn de regeeringen, de heerschende klasse dus, zoo sterk mogelijk georganiseerd en tegelijk de strijdmacht van het proletariaat zoo sterk mogelijk gedésorganiseerd; de naties gemobiliseerd tegen elkaar en dus de Internationale geïmmobiliseerd; de nationale strijd ontketend en daarmede de klassen- en partijstrijd geschorst.Ga naar voetnoot1) Veilig kunnen wij aannemen, dat bij een mobilisatie het tegenbevel van de S.D.A.P. achterwege blijft, hetzij omdat men geen besluit kan (wil) nemen, hetzij omdat het besluit niet gepubliceerd kan worden. Heeft dan dit ‘facultatief’ verzet geen positief resultaat, is het niets meer dan een kwestie van woorden? Mijns inziens heeft het wel degelijk gevolgen en zeer bittere! Denken wij ons de situatie even in. Het mobilisatiebevel is gegeven, binnen 24 uur moet iedere dienstplichtige zich melden. De stemming is hoogst nerveus. Men wacht het beslissende woord van partij en vakbeweging.... Dit woord blijft uit! Gissingen worden gedaan, onkontroleerbare geruchten doen de ronde. Zwijgt de partij, of is haar het spreken onmogelijk gemaakt? Weifeling allerwege. Het plaatselijk kader, zonder leiding gelaten, neemt zelf zijn beslissingen m.a.w. in de arbeidersbeweging hebben wij de grootst denkbare chaos. De plaatselijke leiders en de massa, beïnvloed door woorden als: ‘dappere ongehoorzaamheid,’Ga naar voetnoot2) ‘bij oorlog kan niet op ons worden gerekend,’Ga naar voetnoot3) ‘dat elke oorlog, dat elk oorlogsbedrijf op zich zelf, om haar wezen en karakter misdaad is, een opstand tegen àl wat Christus bedoelt,’Ga naar voetnoot4) ‘de daad, de eenige die een nieuwen dreigenden oorlog zal kunnen tegenhouden: de algemeene werkstaking, de massale dienstweigering’Ga naar voetnoot5) massa en leiders zullen aan die woorden consequenties verbinden! Velen natuurlijk zullen zich melden maar anderen en waarlijk de slechtsten niet, maar juist de idealisten, die alles, zelfs hun leven veil hebben voor hun | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ideaal, de moedigen, de onstuimigen, de eerlijken, zij zullen zich heldhaftig maar nutteloos verzetten en offeren. Zij zullen de slachtoffers zijn van een politiek, die een zoo belangrijke beslissing als het weigeren bij mobilisatie, uitstelde.... tot het te laat is! Deze menschen moeten beschermd worden tegen de gevolgen van hun eigen idealisme, tegen een politiek van ‘pure demagogie’ die ‘hoogstens aan de Partij een mooi lijkend programpunt, waarmee in zekere kringen te paradeeren valt, verschaft.’Ga naar voetnoot1) Wie gelooft, dat deze politiek van ‘facultatief verzet’ in Nederland een oorlog tusschen Duitschland en Frankrijk kan keeren? Nooit heb ik dat in ernst hooren beweren. Zoo moeten wij dan ook t.a.v. dit punt de volgende conclusies trekken.
Algemeene waardeering: Gevaarlijk! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI. Het verzet.Wie zich op het standpunt plaatst, dat onder alle omstandigheden verzet tegen een mobilisatie gewettigd, neen plicht is, ondervindt niet de moeilijkheden tot het doen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van een keuze op het slechtst denkbare oogenblik. Voor hem beteekent het bevel tot mobilisatie tevens verzet. Dit verzet kan passief en actief zijn. Passief in dien zin, dat men weigert op te komen. Heeft men evenwel niet te doen met een individueele handeling, maar met een groepsuiting, dan is de grens tusschen passief en actief verzet niet te trekken, trouwens het wegblijven van enkele dienstplichtigen ontwricht een mobilisatie nog niet. Daarvoor is noodig in de eerste plaats het voeren van agitatie tegen de mobilisatie en het staken bij spoor en andere vervoermiddelen om daardoor, als het kan, de concentratie van de troepen te voorkomen. De afdeeling Laren - Blaricum van de S.D.A.P. moge op de beschrijvingsbrief van het afgeloopen Paaschcongres het volgende voorstel plaatsen: ‘Het Congres verzoekt de partijleiding nadere aanwijzingen te geven betreffende de houding, welke naar zijn inzien de georganiseerde arbeiders en de dienstplichtigen in 't bijzonder bij mobilisatie van leger en vloot zouden hebben aan te nemen en dit met vermijding van eenig gewelddadig conflict.’ Zoo Gooisch-idyllisch zal dat niet kunnen gaan. Het verzet van de arbeiders, of een deel daarvan, lokt maatregelen van regeering en politie uit, deze voeren tot verder gaand verzet en zoo is een gewelddadig conflict niet te vermijden. Alleen omdat de arbeiders practisch gesproken ongewapend zijn, zal van een regelmatig gevecht tusschen arbeiders en regeeringstroepen geen sprake zijn. De materieele machtsmiddelen in de hand van de regeering maken de kans op een succesvol verzet uiterst klein. Nergens is het zoo gevaarlijk om voor de feiten en reëele machtsverhoudingen blind te zijn als bij het voeren van een ernstigen strijd. Wie in de moderne arbeidersbeweging geschoold is, moet weten, dat een strijd die meer offers vraagt dan de eventueele winst (materieel en moreel) bedraagt, voorkomen moet worden. Dit juist onderscheidt de moderne vakbeweging van de syndicalistische. Of meenen zij, die verzet bij mobilisatie voorstaan, dat deze lessen uit de vakbeweging, lessen door veel fouten en ten koste van bittere ellende geleerd, hier niet op gaan? Meenen zij blind te mogen zijn voor de realiteit nu het niet gaat om een loonconflict maar om een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bloedigen strijd waarin geen offers aan geld, maar menschenlevens gevraagd zullen worden? De vraag, of een massaal verzet bij een mobilisatie te verwachten is laten we nog even rusten. We zullen het onwaarschijnlijke geval aannemen, dat het verzet geslaagd is. Waaruit bestaat dan dit slagen van het verzet? Uit niets anders, dan dat de mobilisatie in een chaos verloopen is. De regeering, die dan natuurlijk ieder prestige verloren heeft, is vervangen door een revolutionair bewind. Dit revolutionaire bewind kan onmogelijk tot doorzetten van de mobilisatie besluiten. Technisch zou dat met een in een chaos verloopen begin reeds uiterst moeilijk zijn, politiek moet het geheel uitgesloten geacht worden, omdat de nieuwe regeering daarmede tevens de basis van haar optreden zou verlochenen. Nederland zou dan militair gesproken een ‘luchtledig’ zijn. Dezelfde argumenten, die mij een nationale ontwapening deden verwerpen (zie Conclusies van IV) gelden ook in dit geval onverzwakt. Zoowel bij een uitgebroken oorlog als bij een dreiging moeten de militaire partijen dan wel trachten ons land te bezetten om voor verrassingen gevrijwaard te zijn. Is de oorlog reeds uitgebroken, dan beteekent dit een uitbreiding van den strijd, in het andere geval hoogst waarschijnlijk het ontbranden van den oorlog. Noch uit internationaal, noch uit nationaal oogpunt is dan iets gewonnen. Integendeel het resultaat is negatief. En daarvoor werden bloedige offers gebracht! Alleen in het geval de Nederlandsche revolutie naar beide oorlogvoerende partijen overslaat, zou de kans bestaan, dat een wereldoorlog voorkomen werd. Vraag is evenwel wat dan uit dien algemeenen chaos te voorschijn zou komen. Deze kans kunnen we evenwel als uitgesloten beschouwen. Het zou een onwaarschijnlijkheid in de 3e macht zijn en met zulke tot nul naderende kansen houdt niemand, voor wien politiek meer is dan een woordenspel, zich op. Is de kans op een massaal verzet bij een mobilisatie te verwachten? Hiervoor moeten wij de houding van het proletariaat bestudeeren bij het uitbreken van een oorlog. Wij doen dat weer het beste aan de hand van Troelstra's | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brochure: De wereldoorlog en de Sociaal-demokratie. (1915). Deze begaafde leider, die beter dan iemand in ons land de arbeiders kende, onderzocht de beteekenis van de Nationale gedachte en schrijft dan: Wij zien dit het best, als wij haar nader beschouwen in de kracht, waarin zij zich, is eenmaal de nationale kwestie werkelijk in vollen omvang gesteld, ook aan het proletariaat doet gevoelen. Doet gevoelen overal, waar de oorlog woedt en zij zich uit het diepste wezen der proletarische massa's baan breekt, als ware zij door een tevoren nooit gevoelden druk uit hun innerlijkste zijn geperst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
demokratie het meest beïnvloed, in het historisch materialisme, de hoofdrol. Op zich zelf behoeft dit de revolutionaire werking dezer leer niet in den weg te staan, daar zij tevens den klassenstrijd aanvaardt, als het drijvende element van alle revolutie en hare aanhangers, geplaatst voor de keuze tusschen internationalen klassenstrijd en oorlog tusschen de natiën, beslist wijst in de richting van den eerste. Maar dit is alles verstandswerk, sociologisch inzicht, voerend tot massa-wil in gewone tijden, als het maatschappelijk leven dag aan dag den klassenstrijd naar voren brengt. De kansen voor een massaal verzet zijn dus, nog afgezien van het ontbreken der machtsmiddelen miniem. De tegenwerping kan gemaakt worden, dat het proletariaat sinds en door den wereldoorlog in belangrijke mate haar karakter veranderen zag. Hoewel uiterst onwaarschijnlijk moeten wij dit toch nagaan. - Wij zullen dit onderzoeken aan de hand van het boek van den Belg Dr. H. de Man: De psychologie van het Socialisme. - Deze schrijver was een dergenen, die vóór den oorlog een rechtgeloovig marxist en hartstochtelijk anti-militarist was. Ook bij hem werkte ‘de eeuwenoude traditie die in ons aller instinkt sluimerend is’ en hij nam als vrijwilliger deel aan den oorlog aan Belgische zijde. Hij droeg het hier te citeeren boek, in het Duitsch geschreven, op aan de Duitsche Jeugd. Bij hem behoeven we dus geen overdreven waardeering voor het nationalisme te verwachten. Toch is zijn boek een krachtig getuigenis voor de beteekenis der nationale idee juist bij de arbeiders. In zijn hoofdstuk: Van Cosmopolitisme tot Sociaal-patriotisme schrijft hij: Van de proletariers van het jaar 1848 kon het Communistisch Manifest in zooverre met recht zeggen, dat zij geen vaderland hadden, omdat zij inderdaad niets te verliezen hadden dan hun ketenen. Zij hadden geen stemrecht, geen vereenigingsrecht, geen gelegenheid om hun arbeidsvoorwaarden mee te bepalen; zij bevonden zich dikwijls zoo dicht bij de grens van het analphabetisme, dat zij even weinig aandeel hadden aan welke cultuurgemeenschap ook, als ooit barbaren. Nu is echter de arbeidersklasse voor het grootste deel georganiseerd in vakvereenigingen. Overal is het gelijke kiesrecht veroverd, is de leerplicht doorgevoerd, zijn arbeidswetten tot stand gebracht. Er is nauwelijks een natie of een stad in Europa, waar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de georganiseerde arbeidersklasse geen deel neemt aan het beheer. De arbeiders zijn niet langer verbannen uit de sfeer der cultuur, waartoe zij zich zelf toegang hebben verschaft. Zij zouden heden veel te verliezen hebben, dat voor hen een stuk vaderland beteekent....Ga naar voetnoot1) ‘De socialisten zijn tegenwoordig in alle landen van Europa de eigenlijke staatsbehoudende partij geworden; en hoe meer het socialisme tot drager der staats-idee wordt, des te meer wordt het ook tot drager der nationale idee, die in den staat belichaamd is....Ga naar voetnoot2) Ook K. Kautsky wijst in deel II van zijn Materialistische Geschichtsauffassung bl. 583 op het sterker worden van de nationaliteitsidee in het algemeen, niet alleen vóór den wereldoorlog maar in hooge mate ook daarna: Das trat aufs schärfste zutage nach der Beendigung des Weltkrieges, der die besiegten Groszstaaten zertrümmerte, soweit sie aus verschiedenen Nationalitäten bestanden, und eine Reihe kleinere Nationalstaaten anderen Stelle setzte. Um dieselbe Zeit bekam Irland seine eigene staatliche Existenz. De oorzaken van het falen van de Internationale in 1914 beschrijft Troelstra aldus: De Internationale heeft den oorlog niet kunnen verhinderen. Wie zich over dit feit verbaasd of teleurgesteld gevoelt, heeft dit aan zijn eigen onverstand of gemis aan realistisch denken te wijten. Want dat een beweging, die in het land, waar zij het sterkste is, nog slechts een derde der bevolking achter zich heeft - en in de meeste landen van Europa ver daar beneden blijft - dat een los samengevoegd lichaam als de Internationale, met als eenig blijvend orgaan een administratief Bureau, zonder zeggenschap over de aangesloten partijen en bestaande uit delegaties, die eenmaal per jaar samenkomen om interne vragen te behandelen - dat deze, nog slechts in wording zijnde, organisatie van minderheden der verschillende natiën, over geene andere dan moreele machtsmiddelen beschikkend, een Wereldoorlog zou kunnen verhinderen, als deze eenmaal op het punt staat uit te breken, dat kan slechts hij gelooven, die zijne gedachten laat beheerschen door fantastische voorstellingen, waarbij de wensch de vader was der gedachte, inplaats van te berusten op de verhouding der bestaande machtsfactoren, de eenig betrouwbare grondslag voor politieke beschouwingen.Ga naar voetnoot4) In deel III van zijn Gedenkschriften (Branding) noemt Troelstra ook nog als oorzaken: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De te groote nadruk, die op parlementair optreden werd gelegd, waardoor zelfs geen pogingen werden gedaan, eventueele revolutionaire akties in geval van het uitbreken van een oorlog voor te bereiden.Ga naar voetnoot1) Het komt mij voor, dat Troelstra in De Sociaal-demokratie en de Wereldoorlog voldoende argumenten aanvoert om dit niet voorbereiden als een logisch en historisch noodzakelijk verschijnsel te kunnen aanvaarden. Overigens zijn de zwakke zijden van de Internationale onvoldoende versterkt en haar beeld van 1930 lijkt dan ook nog teveel op dat van 1914 om ook maar met een schijn van redelijkheid te kunnen hopen, dat thans van haar meer kracht zou uitgaan. Als iets minder zwak, maar toch veel te zwak om een groot conflict te kunnen bestrijden, moet op het oogenblik nog het Internationaal Verbond van Vakvereeniging (I.V.V.) beschouwd worden. Wel werden hier in de eerste jaren na den oorlog scherpe en verstrekkende resoluties aangenomen, o.a. te Londen (1920) en te den Haag (1922) waarin verzet tegen den oorlog als taak van de arbeidersklasse werd genoemd, maar het uitwerken van deze resoluties bleef zoowel bij de aangesloten organisaties als bij het I.V.V. achterwege. Terecht merkte H. de Man op: ‘De nieuwe Internationale zal geen nieuw 1914 beleven, als ze minder doet aan de rethoriek van wereldcongressen en meer aan het kleine conferentiewerk, wanneer ze haar resoluties minder omvattend, maar meer bindend maakt.’Ga naar voetnoot2) Over het aansturen op één doel door de verschillende zusterpartijen schrijft hij: ‘Daaronder versta ik niet de al te gemakkelijke en tot niets verplichtende principieele verzekering van broederlijke gezindsheid, maar tot in de minste kleinigheden uitgewerkte overeenkomsten omtrent de na te streven of aan te nemen oplossing van concrete politieke vraagstukken, zooals die zich sedert den oorlog in verband met de vragen omtrent herstel, veiligheid, bewapening en volkenrecht elken dag opnieuw voordoen.’Ga naar voetnoot3) Het moet helaas erkend worden, dat hier zoo al niet alles dan toch veel, zeer veel, te veel ontbreekt. Noch de S.A.I. noch het I.V.V. zijn klaar, of zullen binnen afzienbaren tijd klaar zijn om een oorlog te kunnen verhinderen.Ga naar voetnoot4) Maar als dat alles zoo is, dan is iedere poging om hier in Holland op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een revolutie aan te sturen waanzin of ‘verstandswerk voor gewone tijden.’ Het houdt geen rekening met een ‘eeuwenoude traditie, in ons aller instinkt sluimerend’. Het kan gewenscht worden door ‘enkele individuen, misschien ook door enkele sekten,’ ‘maar werkelijke partijen kunnen dit niet, te minder, naarmate zij grooter zijn.’ Conclusies t.a.v. dit middel.
Secundaire gevolgen (mede van het ‘facultatief verzet’).
Algemeene waardeering. Onmogelijk door te voeren. Een Utopische waan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII. Algemeene conclusie.Wij hebben de middelen, die rechtstreeks tegen oorlogsgevaar en militarisme gepropageerd worden aan een critisch onderzoek onderworpen. Het resultaat was, dat de waarde van enkele middelen op nul geschat moet worden en van andere is de waarde zelfs negatief, d.w.z. inplaats van een vermindering zou hun toepassing een vermeerdering van het oorlogsgevaar inhouden. Dit negatieve resultaat wil gelukkig niet zeggen, dat er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geen krachten in het belang van de vrede werkzaam kunnen zijn, maar het is wel een aanwijzing, dat we van een directe bestrijding van het militarisme geen heil te verwachten hebben. Het vredesvraagstuk wordt door zulk een directe bestrijding geen stap nader tot zijn oplossing gebracht. Hoe komt dit? Omdat men bij rechtstreeksche bestrijding van het militarisme uitgaat van de veronderstelling, dat dit de oorzaak van het oorlogsgevaar is. Zoo verklaarde bijv. Prof. v. Embden op 23 April 1924 in de Eerste Kamer: ‘het oorlogsgevaar is veel minder oorzaak dan wel gevolg der bewapening.’ Tot onze vreugde kunnen we constateeren, dat de militaire commissie van S.D.A.P. en N.V.V. in haar Verslag een minder simplistische opvatting huldigt en als medeoorzaken van den wereldoorlog o.a. den strijd om de grondstoffen, politieke machtsverhoudingen, de veete tusschen Duitschland en Frankrijk en de militaire bondgenootschappen aanwijst.Ga naar voetnoot1) Het leger moet dan ook beschouwd worden als een werktuig in handen van de regeeringen. De Groote Mogendheden kunnen dit werktuig aanwenden als zij langs anderen weg hun nationale asperaties niet bevredigen kunnen. Strijd om koloniën, grondstoffen, afzetgebied voor producten of menschen (emigratie), verzet tegen als belemmerend gevoelde bepalingen van een opgedrongen vrede(!), de wensch deelen van het zelfde volk, maar levend in ander staatsverband, in te lijven, het streven naar of bestrijden van politieke hegemonie kunnen o.a. leiden tot gewapende conflicten. Positieve oorlogsbestrijding bestaat dus niet in bestrijding van het middel, het werktuig, het militarisme maar in bestrijding van de oorlogsoorzaken, d.w.z. in het oplossen van de spanningen, die tot oorlog kunnen voeren. Wij mogen onze krachten niet verdoen met een onvruchtbaren strijd, maar zullen alle krachten moeten vereenigen om de brandende problemen o.a. door het Vredesverdrag van Versailles opgekomen, tot oplossing te brengen. Hier kan de internationale organisatie van de arbeiders zoowel in den politieken vorm van de S.A.I. als in de economische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
organisatie, het I.V.V. belangrijk werk doen, mits men zich daar tot het practisch bereikbare weet te bepalen. Het streven naar vreedzame oplossing van bestaande tegenstellingen door een zoo groot deel van de bevolking als de arbeidersklasse in West-Europa uitmaakt, kan een zeer stabiliseerende invloed hebben. Door het bestaan van die arbeidersklasse is een oorlog meer dan ooit een kansspel. Zoowel de Fransch-Duitsche oorlog als de wereldoorlog eindigden met revoluties in de verliezende landen. Een uitputtingsoorlog legt juist op de arbeidersklasse als economisch de minst krachtige, de zwaarste offers, waardoor de spanningen binnen de natie, die bij het uitbreken van een oorlog miniem zijn, tot hun hoogsten graad opgevoerd worden. Bovendien is bij het einde van een oorlog, in tegenstelling tot het begin, de arbeidersklasse gewapend. De voorwaarden voor een revolutie, n.l. de binnenlandsche spanningen en de bewapening zijn dus aanwezig terwijl het prestige van een regeering na een verloren oorlog zeer gedaald is. Wij zien dan ook, dat het niet alleen de arbeiders maar ook belangrijke deelen van de kleine burgerij, de lagere ambtenaren en intellectueelen zijn, die zich onder die omstandigheden solidair met de revolutie verklaren. Zulk een revolutie is een massaal volksverzet, zij behoeft niet georganiseerd, noch gepropageerd te worden. Zij is evenmin het monopolie van een politieke partij of groep. Zij is even spontaan als de nationale gedachte bij het uitbreken van een oorlog, en eischt zelfs niet de aanwezigheid van een revolutionaire partij. De Duitsche sociaal-demokraten hadden zich reeds lang met de bestaande orde verzoend, zij dachten niet aan een revolutie en werden door de gebeurtenissen in November 1918 evenzeer overvallen als de regeering. Zij grepen niet naar de macht, maar de macht werd hen opgedrongen. In haar ochtendblad van 11 November 1918 schreef reeds de Frankfurter Zeitung: ‘Auch dem deutschen Bürgertum wird die deutsche Revolution neuen Schwung und neues Leben bringen zu neuer positiv gestaltender Arbeit. Nicht die Diktatur einer Klasse - alle Klassen, alle Schichten und alle lebendigen Kräfte, die vorwärts wollen, sollen die Deutsche Demokratie gestalten zum Heile unseres Volkes.’ Deze dreiging van revolutie hangt iedere regeering boven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het hoofd bij een gewapend conflict. M.i. kan deze dreiging slechts tot resultaat hebben de krachten tot den vrede, de wil tot den vrede te versterken. Minder dan ooit is een oorlog om dynastieke- of groepsbelangen te verwachten, omdat hierdoor reeds spoedig na het uitbreken van de vijandelijkheden de binnenlandsche spanning ondragelijk zou worden. Alleen dan, als de levensbelangen van het geheele volk worden bedreigd of als bedreigd gevoeld, zijn de voorwaarden voor een herhaling van 1914 aanwezig. Niet in het negatieve bestrijden van het militarisme, maar in het positieve oplossen van conflicten, in den opbouw van een nieuw Europa ligt onzen taak.
Amersfoort, 20 April 1931. W.J.v.d. Woestijne
P.S. Nadat dit artikel reeds ter perse was, verscheen in ‘De Socialistische Gids’ (Mei 1931) een belangrijk artikel van Prof. W.A. Bonger, getiteld: ‘Het militaire vraagstuk’. Enkele, bij de correctie aangebrachte noten danken hieraan hun ontstaan. v.d.W. |
|