| |
| |
| |
Van de redactie
Mechanische reproductie en aesthetische verwording.
- De voorjaars-tentoonstelling der Royal Academy te Londen, die als een vast nummer op het volle programma van de Londensche ‘season’, ten slotte meer te maken heeft met het ‘society’ leven dan met het artistiek gebeuren, is dit jaar vooraf gegaan door een schandaaltje.
Het kwam namelijk uit, dat drie schilderijen ingezonden door een ‘Kunstenaar met een wereldreputatie’ - bij nader onderzoek bleken overschilderde fotografiën te zijn. Het kabaal over dit geval is erg overdreven. Een werkelijk kunstenaar zal soms, zelfs in een slechte fotografie de aanleiding tot een kunstwerk kunnen vinden, maar een onbeduidend kunstenaar zal, met behulp van de beste fotografiën toch geen kunstwerk tot stand kunnen brengen.
Maar met dat al hebben de opkomst en de technische volmaking der fotografie, zonder twijfel, hoewel op indirecte wijze, een diepgaanden invloed geoefend, zoowel op den artistieken vorm als op den afzet van het schilderij.
Bij het portret bijvoorbeeld dat van oudsher - en hoezeer terecht - voor eene der meest karakteristieke en belangrijkste uitingen der beeldende kunst geldt, komt deze invloed ook in zijn noodlottige gevolgen scherp aan het licht. Wij behoeven slechts aan de portretkunst van het einde der XVIIIe en het begin van de XIX eeuw te denken, aan de portretkunst dus, die ontstaan is in een tijdperk, dat direct aan de ontdekking van de fotografie is vooraf gegaan, om hiervan overtuigd te worden. De portretkunst heeft in die halve eeuw in heel Westelijk Europa een werkelijke bloei beleefd, die thans nog al te zeer onderschat wordt. Het gezwollen gebaar van
| |
| |
de Renaissance-en-déroute was uit den tijd geraakt, het leven was stiller, ingetogener en bescheidener geworden. In die stiller en ingetogener sfeer, zijn bij onze naburen en in Holland, zeer vele beeltenissen ontstaan, die, hoezeer ook door de latere impressionisten gesmaald, met de beste portretten uit vroegere tijdperken vergeleken kunnen worden. Bovendien toonen de vele goede portretten die toen door zwakkere kunstenaars zijn geschilderd, dat het gerechtvaardigd is van een werkelijken bloei der portretkunst dier tijden te spreken. Deze portretten wilden niets meer zijn dan beeltenissen, niets meer dan zuivere, onopzichtige, verstilde afbeeldingen van een ander wezen.
Eenmaal voltooid in de eenvoudige, eerzame, welgeordende werkkamers der nimmer haastende schilders dier tijden - interieurs door kunstenaars als Kersting, Friederich en Alt aandachtig, helder en sober zijn afgebeeld, - kwamen de werkstukken daarna in de binnenkamers der bezitters te hangen, die deze beeltenissen begeerd hadden om menschelijker en inniger redenen, dan om de louter aesthetische voldoening alleen. In de stilte ontstaan en direct overgedragen naar de besloten sfeer van het intieme gezinsleven, behielden deze portretten een innerlijke en uiterlijke ingetogenheid, die van de beste geestelijke huize is.
De compositie dezer beeltenissen, door de gekuischte smaak alleen doch door geen hoogere compositaire kennis aangevuurd, bezat steeds het aandachtig overwogene dat aan iedere werkelijke schikking - schikkend en verschikkend tot het hart bevredigd is en het oog er vreugde aan heeft - eigen blijft.
Al deze eigenschappen verleenen aan een zeer groot aantal beeltenissen van dien tijd, de diepere bekoring, die ieder werk bezit, dat door menschenhanden tot stand gebracht is, en tevens vol eerbied voor het werkelijke doel met algeheele overgave gemaakt is.
Bij het zien waait de geur van het voorbije leven, - door ons bloed herkend, - tot ons over. Zij kunnen rustig den tijd hunner weder-erkenning afwachten, de technische welverzorgdheid dezer werken kan dit wachten bestaan.
Met de volmaking der mechanische reproductie valt de tentoonstellingsrazernij samen. De stille kiesche portretten
| |
| |
van dat vroeger tijdperk waren niet op de groote tentoonstellingsruimte berekend; zoodra de portretkunst daarop afgestemd diende te worden, moest er, om het kort te zeggen, een schepje op en moest er dra nog een schepje bij, en nog één en nog één. De zuivere beeltenis hield in zeer vele gevallen op doel te zijn, nu de doelstelling geheel veranderd was. Gold eertijds de gelijkenis voor hoofdzaak en leidde deze, dank zij de gespannen overgave waarmede de gelijkenis werd nagestreefd vaak tot het ontstaan van een werkelijk verdiept kunstwerk, van nu af aan werd de gelijkenis maar al te dikwijls een bijkomstigheid geacht. De fotografie, aldus heette het, was voor dit lager doel goed genoeg, en hiermede werd wat door liefdevolle aandacht alleen tot stand gebracht kan worden, met het resultaat der mechanische preciesheid op één lijn geplaatst.
De persoonlijke hoogmoed der kunstenaars, die a priori aanneemt dat zijn persoonlijke kijk op de werkelijkheid, véél belangrijker is dan deze werkelijkheid zelve, maakt den toestand nog troebeler en oneenvoudiger, ook al trachtte men de onzuiverheid en scheefheid dezer opvatting, met zwaarwichtige bespiegelingen aannemelijk te maken.
Uit die geforceerde geestelijke houding zijn in de latere tijden in heel Westelijk Europa reeksen portretten ontstaan, die voor den tijdgenoot nauwelijks herkenbaar zijn en voor het nageslacht ongenietbaar zullen blijken.
Het ‘psychologisch-tragisch’ toevoegsel dat ieder ander gemis heet te vergoeden, beteekent slechts hoogst zelden een werkelijke winst. Wanneer er van ‘psychologisch-tragisch’ sprake kan zijn, dan is dit vaak meer van toepassing op den maker dan op het maaksel.
Wat hier van het portret wordt gezegd, geldt niet uitsluitend voor de menschelijke beeltenis, maar evenzeer voor de afbeelding van huis, hof en haard. De fotografie moet thans voldoen aan ons aller wensch, om de vormen van geliefde wezens of dingen blijvend vast gelegd te zien. Wij en ook de kunst zijn daar beduidend armer door geworden. De mechanisatie blijft een schraal surrogaat voor wat weleer door liefdevolle aandacht alleen kon tot stand worden gebracht.
| |
| |
Het fotografisch snap-shot, dat wil zeggen de luk-rake afsnijding van het motief, heeft bovendien het gevoel voor compositie aangevreten; de moment-opname, overgenomen in den kunstvorm, werkt als een ziektekiem die aan het kunstwerk geen langer leven waarborgt dan aan een inval is gegund. De cineasten met hun jacht op prikkelende, schrille en verrassende effecten, die zij bereiken door opnamen onder de meest uitzonderlijke lichtinvallen en gezichtshoeken te doen, beïnvloeden door hun succes de kunstenaars niet weinig.
Opgejaagd door den zwaren concurrentiestrijd, worstelend om snelle erkenning en roem, verliezen vele kunstenaars den schroom tegenover het leven dat zich buiten hun persoonlijk zijn manifesteert, met het gevolg, dat alle levensvormen voor hen louter motieven worden, goed genoeg om er opzichtig mede te goochelen.
Wij kunnen dus gerust zeggen dat de mechanische reproductie heel wat meer op haar geweten heeft dan de blasbleeke ontsteltenis, die zij onlangs in de Engelsche kunstsociety heeft gewekt.
| |
Oesterreichische credit-anstalt fuer handel und gewerbe.
- Zoo moet dan ook na vele déconfitures in Oostenrijk de grootste en belangrijkste instelling van Oostenrijk, kind der Rothschilds, worden gereorganiseerd. Een inderdaad tragisch moment in de economische geschiedenis van Centraal-Europa, omdat hier voornamelijk algemeene oorzaken, wier gevolgen geen zakelijke leiding konden afweren, tot de verliezen aanleiding gaven. Wel in de eerste plaats hebben de fouten, begaan bij het maken van het verdrag van St. Germain, voor het economisch leven van Oostenrijk problemen veroorzaakt, die bijna niet op te lossen waren. Voor de bankinstellingen, die in Oostenrijk nu eenmaal zeer diep in de industrie betrokken zijn, beteekende het uiteenvallen van de oude monarchie in vele deelen eene verspreiding van hunne belangen over een groot aantal landen met verschillende valuta's, wetten en talen, terwijl de nieuwe staten tegenover de Oostenrijksche economische belangen binnen hunne gren- | |
| |
zen vaak vijandig stonden. Deze nieuwe toestand is thans grootendeels geconsolideerd, veelal met behulp van onder de vigueur der wetten van de diverse staten nieuw opgerichte dochter-maatschappijen. Bij die reorganisatie hebben de Oostenrijkers zeker niet getoond slechte beheerders te zijn, maar men vrage niet ten koste van hoeveel onnoodige verspilling van kapitaal en energie dit alles is geschied. In Oostenrijk zelf lijdt men onder sociale wetten, die ontslag van overbodig personeel vrijwel onmogelijk maken en die zware lasten op de banken en de met hen gelieerde industrieën legden. Dat de aldus door den Staat ‘uitgeholde’ ondernemingen thans als oogst noodgedwongen door de staatsdeelname in het kapitaal der Oesterreichische Credit-Anstalt aan den Staat zelve in den schoot vallen, is waarlijk geen trotsche overwinning der voorstanders van staatssocialisme. In elk geval toont deze reorganisatie ons welke droevige gevolgen te groote invloed van politiek, zoowel internationaal als nationaal, op het economische
leven heeft, hetgeen des te funester is nu Europa niet veel kracht meer over heeft, om de gevolgen van zulke fouten te dragen.
Men vraagt zich met schrik af, of een economisch geheel verkeerd verdeeld en versplinterd Europa, dat verre boven zijn kracht leeft, op deze wijze niet een al te gemakkelijke prooi wordt van het groote aaneengesloten en vastberaden Rusland, dat met Aziatisch lagen levensstandaard niets liever wil dan den schoonen schijn van den Europeeschen te hoogen levensstandaard verstoren. Indien het Oostenrijksche voorbeeld ons allen tot leering strekt, heeft het gebeurde althans een goeden kant gehad.
| |
City lights.
- Het meest verheugende bij de populariteit van Chaplin is wel, dat het publiek, dat bij drommen regelmatig de kino's bezoekt, waar in hoofdzaak prullige en sentimenteele draken worden vertoond, toch in staat blijkt de subtiele charme van Charley's figuur te vatten. Blijkbaar slaagt de onwereldsche vagebond erin het hemelsche heimwee te wekken bij de duizenden, die zich overigens niet
| |
| |
anders dan met praktische beslommeringen moeten bezig houden en bij wijze van revanche zich dan op weinig verheffende wijze gaan amuseeren, waarbij valsche romantiek in den regel als tegenwicht voor de nuchterheid van het dagelijksche leven moet gelden.
De groote goedheid en volkomen miskenning van elke maatschappelijkheid en zin voor de praktijk zijn wel de eigenschappen, die het bescheiden figuurtje, dat door de film schuifelt, tot iets geheel uitzonderlijks maken, van het oogenblik af dat wij hem daar zien liggen in den schoot van het juist onthulde standbeeld (welk een kostelijke vondst zoo direct den vagebond te stellen tegenover het wereldsch gedoe, dat zich afspeelt rond zulke gebeurtenissen) tot het eind, waar wij de zekerheid meenen te krijgen, dat alles toch nog terecht komt. Dat het ‘gelukkige eind’ slechts even aangeduid wordt, is weer een bewijs van fijn gevoel van den maker van de film, want de realiseering van een wereldsch geluk van dezen onwereldschen mensch zou nimmer bevredigend kunnen worden voorgesteld.
Geen enkele poging het publiek opzettelijk ‘op te heffen’; Chaplin werkt, zoo oppervlakkig gezien, met dezelfde middelen als de anderen. Een gegeven kan wel niet banaler en sentimenteeler zijn dan het beeldschoone blinde bloemenmeisje, dat genezen wordt, met daaromheen de voorstellingen der blijkbaar in films niet te missen nachtcafé's, dancings, overvallen van dieven, boks-wedstrijden e.d.
Chaplin bereikt het publiek op een terrein, waaraan het nu eenmaal gewend schijnt te zijn, hij spreekt de taal, die het publiek verstaat en heeft daardoor vasten grond onder de voeten, maar op hoe schoone wijze gebruikt hij die taal en hoe fijn is het spel, dat hij speelt. Deze kunstuiting is daarom een teeken, dat er weer een volkskunst kan opkomen voor den stedeling van onzen tijd, een ware en levende volkskunst, die niet als de meeste moderne kunst wortelloos en intellectueel is geworden, die evenmin slechts een tanende nabloei is van wat er vroeger in het volk werkelijk levend was of nog verspreid leeft.
Dat Chaplin's kunst dit is, bewijst wel de weerklank dien zij in de massa vindt.
| |
| |
| |
Elisabeth Bergner.
- Is het noodig, de vaderlandsche tooneelspeelkunst op zulk een subtiele en kostbare wijze aan te moedigen als thans geschied is? Is het noodig ‘Europa's grootste actrice’, zooals het aanplakbiljet Elisabeth Bergner noemt, naar het land van Theo Mann te roepen om Shaw en Shakespaere te spelen, alleen om het Nederlandsch publiek, voorzoover het niet snob is en toch in smoking voor verdubbelde prijzen in het parket aanwezig was, te doen inzien dat onze opvoeringen van Shaw en Shakespeare veel beter zijn? Natuurlijk, Bergner had niet haar eigen coulissen en naast zulk een ster maken de medegebrachte partners altijd den indruk een bleek troepje te zijn, - goed, maar onze Bouwmeesters speelden al die tekortkomingen de planken af, die bestonden eenvoudig niet meer, zoodra hun persoonlijkheid de ruimte tusschen geel voetlicht en goedkoope doekjes bewoond maakte. We hadden verwacht, dat Europa's grootste actrice juist zou toonen dat acteeren acteeren is, en dat décor en regie maar praatjes zijn die alleen in tijden van veel subsidie gaatjes vullen. Wat we zagen was een verwend kind, waarvan we begrijpen kunnen dat het in Berlijn op de handen gedragen wordt, want het deugt alleen in den rol van Gretchen. En zoo was ook het begin van Jeanne d'Arc, het Lotharingsch boerenmeisje, dat een landjonker om haar vinger windt, voortreffelijk. Maar voor het overige vereischt Shaw's machtig stuk uit den Honderdjarigen oorlog een heel wat heiliger en heldhaftiger temperament, dan ooit in het fluweelen gemoed van een Frederika Brion of een Charlotte Buff, zeggen we kortweg een Gretchen, kan gehuisd hebben, laat staan in spel en werking gebracht. De meisjesstem ‘bright, strong and rough’, zooals Shaw zoo meesterlijk aangeeft, hebben we niet bij Orléans vernomen; de overwinning tegen zelfbehoud, alleen door een vrouw zoo zonder aarzelen te bevechten, hebben we niet ontwaard in de rechtzaal te Rouen, van de zielige pierrette op het tabouretje. Het
was meer innigheid en meegevoel wat ons ontroerde, dan iets wat boven ons uitsteeg, in die verfomfaaide argeloosheid. Dit was geen Jeanne d'Arc, geen zwaan, dit was een muschje, om een kruimeltje deernis sjilpend. Na het eerste tooneel, dat tooneel was, hebben wij niets anders gezien dan een verouderde film.
| |
| |
Onze tooneelspelers ‘können ruhig sein’. Van buiten de grenzen zal het niet komen. Wethouder Polak had gelijk toen hij in den Raad vertelde, dat de malaise van ons tooneel niet te wijten was aan de spelers, maar dat haar oorzaak school in de afwezigheid van Nederlandsche tooneelschrijvers. Welk Fransch gezelschap zou met een Engelsch, welk Engelsch met een Fransch répertoir zich kunnen staande houden? Bergner komt met Engelsche stukken, en we zien dat wij het eigen maken van niet-nationaal tooneel beter zijn gaan verstaan dan het buitenland. Maar wat gaat de wethouder doen, om de ontbrekende Nederlandsche tooneelschrijfkunst uit den grond te stampen? Den Haag is begonnen en heeft verleden jaar, op voorstel van haar burgemeester, Patijn's laatste daad voor zijn stad, een jaarlijksche premie uitgeloofd voor oorspronkelijke stukken. Dit is dankbaarheid voor een vrucht; maar zal de Amsterdamsche wethouder den moed hebben bij den wortel te beginnen? Kunnen wij opdrachten tegemoet zien, prijsvragen, persoonlijke uitnoodigingen? Wie a gezegd heeft, door op de afwezigheid der schrijvers te wijzen, moet b zeggen, door te bezien hoe zij te vormen zijn. |
|