inzichten zich wijzigden, dat hij als artiest dezelfde bleef toen de mensch langzamerhand veranderde, dat hij voor taal als zoodanig, voor ‘schoonschrijven’, zooals hij het noemde, geen speciaal orgaan had, maakt voor ons een dierbaar deel uit van zijn trouwe en vertrouwende persoonlijkheid, die zich op elk moment geheel gaf zooals hij geheel was.
Tenslotte heeft hij toch, misschien onwillens en onwetens, het geheim gevonden. Namelijk dat realisme zich het zuiverst uitdrukt niet door, maar binnen in het leven. Dat al het schrijven mooi en wel is, maar dat de wereld nog beter gaat wanneer de minister een voortreffelijk minister, de vader een voortreffelijk vader en de vriend een voortreffelijk vriend is. Al wie De Meester gekend heeft zal hebben opgemerkt, hoe voortreffelijk hij was, hoe onverslapt van hartstocht en toewijding, in den kring van zijn persoonlijke belangstelling.
Slaan wij zijn vertellingen op ‘Van Vroeger en Later’, waarin komende geslachten het meest waarschijnlijk het evenwicht zullen vinden van wat hij was en werd. Herlezen wij ‘Terug in den lieven eenvoud’, het verhaal van gezinshereeniging in het landelijk huisje buiten Brussel, of dat vertwijfelde relaas van een beslechten strijd tusschen een schipper, zijn vrouw en zijn maat, gedurende een vaart over Hollandsche kanalen, op den somberen rust van de watervlakte, - maar herlezen wij vooral zijn meester-schets ‘De klompjes’. En wij zien, als een laatst beeld, het hart van dezen man gansch weerspiegeld in den verbitterden ernst van het meisje, de heldin van dit verhaal, die, vernomen hebbend dat de mensch opgroeit voor zonde en verderf, haar broertje moedwillig heeft verdronken om hem te behoeden voor alle kwaad. Maar dan komen de klompjes van den jongen bovendrijven, op het stilgeworden water, en zij verneemt het geluid waarmede deze klonken op de deel en in de gang van het ouderlijk huis. Die kleine dingen waarop hij liep, zoo luid, en die thans bovendrijven, zoo stil.
Gij ook, De Meester, nu gij stil geworden zijt, nu hooren wij u spreken. De dood heeft, als bij Milton's postillon, uw klompjes buitengezet. En daar staan ze, Hollandsch, van hout,