| |
| |
| |
De stadsontwikkeling van Amsterdam
Weinigen zullen ontsnappen aan de bekoring, die het aanschouwen van de kaart van een oude ‘echte’ stad biedt, door de kernachtigheid, die daaruit spreekt van krachtig leven binnen enge grenzen. De uitingen van een intensief leven, dat telkens weer den wensch ziet botsen tegen de beperkingen van het mogelijke, vertoonen de ruige kracht, dat knoestige als van een ouden eik, die in moeilijke omstandigheden langzaam en worstelend gegroeid is. Men voelt het bij het zien van zoo'n stadskaart: er is daar in die stad wat voorgevallen; die stedelingen, die daar gewoond hebben, hebben werkelijk geleefd, zij hebben niet, moeilijkheden omzeilend en grenzen wegdenkend, hun leven tot een slappe eindeloosheid gemaakt. Integendeel, de strijd met de eindigheden heeft hen tot krachtig levende menschen gemaakt, die juist daardoor de oneindigheid wellicht iets nader zijn gekomen. Zoo was de stad dus iets, beteekende iets, had eigen karakter, werd aangevoeld als iets zeer reëels, was aanleiding tot het trotsche gevoel ‘ik ben burger van....’
Is er één stad, die tot zulke gevoelens aanleiding geeft, dan is het wel Amsterdam; is er één kaart, die telkens weer, wanneer men er het oog op slaat, imponeert door die sensatie van samengedrongen leven, dan is het de Amsterdamsche kaart! De telkens zich uitbreidende ringen der grachten zijn een symbool van voortdurenden groei, van een organisme dat uit eigen kracht de banden deed springen, de radiale wegen: symbool van het steeds gevoelde contact met de buitenwereld.
De kaart van Amsterdam bezien, is voor den begrijpenden beschouwer meteen een lezen van Amsterdams geschiedenis.
| |
| |
Toch gaat de moderne tijd, die zooveel grenzen doet vervallen, die zooveel kernachtigheid, ons uit oude cultuur overgeleverd, doet vervloeien, aan Amsterdam niet voorbij, juist niet voorbij, omdat Amsterdam levend is gebleven en blijven wil. En hier ligt het groote probleem, waar de Amsterdamsche stedebouwers voor staan.
Men wil de oude stad niet als de oude deelen van Brugge of Florence afzijdig houden van het moderne zakenleven, men wil de oude stad blijven gebruiken, maar men wil haar niet wegens die eischen vermoorden. Men wil bovendien - want de adel van het oude eischt adel in het nieuwe - dat Amsterdamsche karakter ook in het nieuwe behouden, men wil niet de Amsterdamsche buitenwijken maken tot een soort eindelooze tuindorpen als Den Haag die biedt, men wil ook in die nieuwe wijken weten ‘hier woon ik, in Amsterdam’, maar men wil toch ook daar meer licht en lucht brengen dan waartoe de oude stad nu eenmaal beperkt is. Vele eischen dus en dat is goed, want juist uit die veelheid van moeilijkheden heeft men kans, dat weer iets karakteristieks, iets eigens groeit, iets Amsterdamsch.
De Dienst der Publieke Werken heeft sedert het ontstaan van zijn afdeeling Stadsontwikkeling zich als eerste taak gesteld, den achterstand, die in Amsterdam op het gebied van den stedebouw was ontstaan, in te halen. Amsterdam immers had nog niet het door de wet voorgeschreven uitbreidingsplan. Thans heeft men de eerste schrede op den weg daartoe gezet door de indiening van een plan tot verkeersverbetering in de binnenstad. Ook al zal niemand zich verbeelden, dat met het thans ingediende verkeersplan iets geleverd is, dat voorloopig niet meer gewijzigd zal behoeven te worden, toch heeft de ‘achterlijkheid’ op dit gebied het voordeel gehad, dat men nu een plan heeft, dat met de moderne verkeerseischen, die zich in de allerlaatste jaren wel zeer hebben gewijzigd, geheel rekening heeft kunnen houden en dus up to date is op een moment, waarop zeer groote veranderingen op verkeersgebied hebben plaatsgevonden en waarop de stedebouwkundige wetenschap een belangrijke vlucht heeft genomen. De mogelijkheid, op dit moment rekening te houden met aansluiting op de ontworpen groote Rijks- en
| |
| |
Provinciale wegen, moge in dit verband vermeld worden.
De Afdeeling Stadsontwikkeling vindt Amsterdam wel in een stadium, dat volkomen anders is dan een stedebouwer een stad vond in den tijd, toen zij een absolute tegenstelling vormde met het land. Men vraagt zich wel eens af, wat nu eigenlijk het verschil nog is. Vele ‘Amsterdammers’ wonen in de forensen-dorpen; moet men het begrip Amsterdam eigenlijk uitbreiden tot aan Amersfoort en Zandvoort, of is er iets, dat het eigenlijke Amsterdam toch nog onderscheidt van de rest van het land, en mag men dan den forens Amsterdammer noemen of niet? Provinciaal is hij zeker niet, hij wortelt tenslotte in de groote stad, maar ook is hij niet de ware stedeling. Wil men de groote stad karakteriseeren, dan is o.i. dit het beste te doen met het woord ‘krachtcentrum’. De groote stad is zetel van gecentraliseerde macht op allerlei gebied van economische bedrijvigheid niet alleen, maar trekt aan kunstenaars, mannen der wetenschap, trekt aan degenen, die op sportgebied hunne praestaties hoog zien geschat. Wie op Palmzondag de auto's zich zag spoeden naar het Concertgebouw ter Matthaeus-Passion en andere naar het stadion, geladen met bezoekers van de match Holland-België, zoo geheel verschillende gebieden waarop de menschelijke belangstelling zich richt, kreeg eenigszins een idee, wat het zeggen wil voor een stad, centrum des lands te zijn en wat dit te beteekenen heeft voor degenen, die de stad als machinerie voor het vervullen van deze taak geschikt moeten maken en houden.
Amsterdam heeft de gedaante, die tot city-vorming alle aanleiding geeft. Immers het centrum der grachtringen van waaruit de radiaalstraten uitstralen, is van overal bereikbaar en men vindt in dit centrum, in welks nabijheid de veel gesmade poort van Amsterdam, het Centraal-Station, zich bevindt, vele belangrijke gebouwen, die verkeer aantrekken (beurs, Bijenkorf en iets verder het stadhuis) en daaromheen gegroepeerd de meeste groote zaken-gebouwen, hotels, etc., terwijl het centrum van vermaak, het Rembrandtplein c.a., groote café's, bioscopen, theaters e.d. bezit, die eveneens menschendrommen aantrekken. De menschen, die nu eenmaal naar en van al die gebouwen trekken, moeten worden af- | |
| |
en aangevoerd; voor hunne voertuigen, de auto's, moet voldoende ruimte als standplaats gevonden worden, wil niet alles in de war loopen.
Die ruimte is er niet steeds. Nu gaat men zoeken! Wat al ruimte is er niet gevonden door water tot straat te maken (maar hoe leelijk vaak). Reeds hoort de stedebouwer zich van vele kanten toeroepen ‘afblijven’, wil hij voor verbreeding van straten de zoo noodige ruimte zoeken. Een monumentenkaart zoo rood van teekens, waarmede monumenten staan aangegeven, als een roodvonklijder, doet hem wanhopen zelfs maar het geringste aan te kunnen raken; nergens plaats. Wil hij een boom rooien, onmiddellijk staan de voorstanders van het groen hem in den weg. Voor ieders standpunt is wat te zeggen en toch moet de stad verder. Geen oplossing of belangen zullen geschaad worden; zoo komt ook hier elke oplossing voort als resultaat van een spel van krachten. Wil het resultaat echter kernachtig zijn, dan dienen de krachten reëel te zijn, hier geen vage sentimentaliteit. Toch zullen degenen, die den nadruk leggen op het behoud van veel oud schoons in het ingediende plan reden tot verheugenis hebben, want hun gevoel van onrust: heden vindt men dit opgeofferd morgen dat, kan door dit plan verdwijnen, en laten wij direct zeggen, het valt erg mee. Wat hun, den bewonderaars van het oude schoon, zeker niet zal tegenvallen, dat is het gevoel van piëteit voor dit alles uit de Nota aan den Gemeenteraad sprekend; zij kunnen er zeker van zijn, dat, wanneer iets wordt aangeraakt, Publieke Werken dit niet doet uit vandalisme, maar uit bittere noodzaak. Wanneer het Rokin zal zijn gefatsoeneerd, wanneer de thans wel reeds heel leelijke Vijzelgracht zal zijn gedempt, is het ergste geleden. De kleurige Singelbocht bij de Munt (hoe tantaliseerend voor den louter verkeersman) blijft onaangetast, geen storende grachtoverbruggingen, neen, wat dit betreft zal men den ontwerpers geen gebrek aan piëtiet kunnen tegenwerpen; men weet nu ook, waar men zich aan te houden heeft.
Bij het ontwerp zijn twee kaartjes gevoegd; op één daarvan zijn de plaatsen, waar veranderingen zijn aangebracht of waar geheel nieuwe wegen zijn gemaakt, met rood aangegeven. Duidelijk blijkt wel hieruit, dat van een aantasting
| |
| |
van het oude systeem geen sprake is, een bewijs ervan, welke kwaliteiten de oude indeeling had.
Het ontwerp, uitgaande van de beide stamwegen Rokin en N.Z. Voorburgwal, doet daaraan een binnenring aansluiten, welke ontstaat door aanplemping van een strook Amstelwater van Munt tot Blauwbrug en verdere doortrekking via het Waterlooplein, Valkenburgerstraat en Foeliestraat naar de Prins Hendrikkade.
Op dezen binnenring sluiten dan de bestaande radiale wegen aan, o.m. vermeerderd met de nieuwe route uit het Oosten komend, welke ontstaat door het amoveeren van den Spoorweg naar Utrecht over het deel van haar weg van het Station W.P. tot de driehoekskruising en die zich tot den binnenring voortzet door de verbreede Weesperstraat.
De binnenring wordt doorbroken door het verkeer van de Plantage Middenlaan langs een nieuwe route over de achterterreinen van de Antonie Breestraat naar de Gelderschekade via de Nieuwmarkt te voeren. Een door sommigen gewenschte verbinding Nieuwmarkt-Dam schijnt wegens de kosten wel onuitvoerbaar te zijn.
Een andere nieuwe weg voert van het Spui door de Jordaan naar de Tweede Hugo de Grootstraat. Deze nieuwe route zal wel het punt worden, waarop de meeste critiek zal worden uitgeoefend. O.i. zal ook hierbij blijken, dat veel daarvan zal berusten op de omstandigheid, dat te weinig rekening wordt gehouden met het feit, dat niet alle wenschen vervuld kunnen worden en dat elke oplossing een compromis is, een optimum in een materie die uitermate ingewikkeld is en door weinigen volkomen doorgrond wordt, daar dit alleen na veel studie mogelijk is. Daar de nieuwe weg voor een deel door de te saneeren Jordaan voert, die voor het doel der volksgezondheid alleen zulk een breeden weg niet noodig heeft, is het te hopen, dat de politiek, die voor een zakelijk onderwerp als het maken van een stadsplan is, niet steeds de ware belangstelling heeft, hier geen spaak in het wiel zal steken op grond van het feit, dat de kosten van het saneeringsplan er door worden verhoogd.
Over het Rokin moge hier gezwegen worden; er zijn realisten, die verwachten, dat wanneer men een der thans, op
| |
| |
grond van het Raadsbesluit om niet te dempen, ontworpen plannen zal hebben uitgevoerd, men des te duidelijker zal zien, dat demping niet te vermijden is, zoodat de geheele quaestie feitelijk neerkomt op uitstel van executie en.... verhooging van kosten.
De kosten van het geheele plan worden geschat op f 75,000,000.-. Afgescheiden van de vraag, of men, indien het geld er was, dit geheele bedrag in korten tijd zou kunnen verwerken, wijst het bedrag op zichzelf er reeds op, dat men, ook zelfs in betere tijden dan wij nu beleven, de verwerking over vele jaren zal moeten verdeelen. Hier doen zich dus financieele grenzen voelen, grenzen, die bij kleinere objecten wel eens schijnbaar ontbreken. Men zal moeten kiezen, wat spoedig zal worden uitgevoerd en wat wachten moet.
Aan den Gemeenteraad zal dus de paradoxale taak worden opgelegd, tenslotte de imponderabilia, die in eene materie als deze beslissend zijn, te wegen. Van eene verstandige keuze zal veel afhangen, vooral in een tijd, waarin ook voor de gemeentefinanciën, die tot dusverre soms wel onuitputtelijk schenen, de grenzen zich duidelijk afteekenen. Helaas ziet men de grenzen reeds aan den buitenkant; men heeft ze reeds overschreden. Is dus de verwezenlijking van het plan nog in het verre verschiet, het is nuttig, dat men een overzicht heeft en men mag dankbaar zijn, dat Amsterdam thans beschikt over een Dienst, die voor het bestudeeren van het moeilijke onderwerp der stadsuitbreiding goed geoutilleerd is en die de kundigheid en de toewijding bezit, de zaak naar behooren aan te vatten. Men kan weer gerust zijn!
D. Crena de Iongh
|
|