| |
| |
| |
Hollands in Natal
Als inleiding tot wat ik in het midden wens te brengen over het Hollands in Natal, moge het antwoord dienen dat ik zou willen geven op de belangstellende navraag, hier en daar bij mij gedaan, naar de wetenschappelike productiviteit van het Zuidafrikaanse professorencorps.
In theorie stemmen wij noord en zuid van de evenaar overeen, dat de functie van een universiteit tweeledig is: onderwijs en onderzoek. De eerste werkzaamheid wordt uitgeoefend door het meedelen van bestaande kennis, en daarbij hoort in de praktijk de trapsgewijze toetsing daarvan; de tweede functie is uitbreiding van kennis door methodies geleide navorsing met daarop volgende bekendstelling van verkregen resultaten. Nu bestaat er in Nederland blijkbaar onzekerheid of de Zuidafrikaanse instellingen van hoger onderwijs beide plichten in gelijke mate vervullen. De volgende inlichtingen kunnen hier van nut zijn. De eerste plicht wordt in Zuid-Afrika ijverig nagestreefd: we geven naarstig onderwijs aan onze studenten en leiden ze op voor onze examens. Naar Engels model wordt hierbij de studiebaan in handige stadiën afgedeeld, voor ieder onderdeel 'n reeks van boeken voorgeschreven, somtijds met opgave van hoofdstukken en bladzijden, en deze afgebakende hoeveelheid kennis wordt dan drie- en zesmaandeliks en jaarliks, liefst schriftelik, getoetst, als gevolg waarvan dan, met inachtneming van wettelik vastgestelde tussenpozen, middeleeuwse graden kunnen worden toegekend van baccalaureus en magister in onderscheiden vakken van wetenschap. De taak van de professor bij deze methode is het tempo en de richting der ontwikkeling te leiden, almede door het dicteren van geëxcerpeerde, ook
| |
| |
wel uit eigen vondsten aangevulde, kennis. Aldus wordt onze catheder een schakelbord, zoals op een telefoon-centrale, of een eerbaar wisselkantoor, waar grootgeld in kleingeld wordt omgezet. Maar wat is de positie inzake de tweede en hogere roeping van het professoraat: uitbreiding van de hoeveelheid menselike kennis?
Op een bevolking van nog geen twee millioen blanken en zeven millioen inboorlingen, kleurlingen en Indiërs hebben wij vijf universiteiten: die van Kaapstad, Stellenbosch Witwatersrand, Pretoria en de Universiteit van Zuid-Afrika, bestaande uit de vijf samenstellende, onderling eveneens sterk gedifferentiëerde, Universiteitscolleges van Wellington met zijn op Amerikaanse leest geschoeide Hugenoten College voor meisjesstudenten, Bloemfontein met zijn Afrikaanse Grey College, Grahamstad met zijn Engelse Rhodes College, Potchefstroom met zijn overwegend Calvinistiese of ‘Dopper’-instelling en Pieter-Maritzburg met zijn bij voorkeur Engels georiënteerde inrichting. Te Fort Hare, nabij Lovedale, worden verder onder missionnaire leiding inboorlingen, en te Durban aan het Sastri College zullen mettertijd Indiërs, voor dezelfde examina opgeleid worden; deze beide laatste inrichtingen verkeren echter nog in de embryostaat en zijn niet zelfstandig geïncorporeerd. Aan de vijf genoemde universiteiten werken honderden hoogleraren, waarvan 'n steeds toenemend percentage geboortig is uit Zuid-Afrika en de anderen uit alle hoeken der globe, vooral uit Engelse hoeken, zijn aangevoerd, zodat dit gezelschap van hoogleraren een verbijsterende verscheidenheid van opleiding en opvatting vertegenwoordigt. Als een geheel genomen geven wij heel conscientieus onderwijs, maar zoverre zijn wij er niet in geslaagd algemeen de indruk te vestigen, dat wij de som der menselike kennis hebben uitgebreid in de mate, die ons aantal redelikerwijs zou doen verwachten en die, van bloot materiëel standpunt beschouwd, in verhouding zou zijn tot de geldelike uitgaven, die de Zuidafrikaanse gemeenschap jaarliks voor hoger onderwijs zich getroost.
Immers toch, indien er één land is, waar de wetenschap terecht verantwoordelik wordt gehouden voor de stoffelike en geestelike vooruitgang des lands, is het wel Zuid-Afrika.
| |
| |
Er ligt braakland aan alle zijden; de vragen stormen op ons af en dwingen om een oplossing; de natuur, de geschiedenis, het leven roepen er om ontginning; land- en volkenkunde zijn 'n schatrijke, nog nauweliks aangeboorde vindplaats; aardkunde en mineralogie dringen zich aan ons op; anthropologie, dier- en plantkunde lokken en wenken, en eer en geld liggen te wachten op ontdekkers en uitvinders.
Wat zou wel de verklaring wezen van deze hoogst eigenaardige toestand?
Mijn eigen antwoord wil ik nog even uitstellen en eerst enkele verzachtende omstandigheden pleiten. De vijf genoemde universiteiten hebben wel de naam, maar niet het prestige gemeen, niet de mannen en de hulpbronnen, met de universiteiten van Parijs of Oxford, van Leiden of Berlijn. Er heeft zich nog maar weinig traditie gevormd. De standaard van kennis der aankomelingen ter universiteit verplicht ons hun het eerste jaar propaedeutiese informatie te verstrekken, die op het vasteland van Europa op gymnasia en middelbare scholen binnen hun horizon gebracht wordt. Volledige universiteiten in het bezit der gangbare faculteiten zijn ze ook niet: Kaapstad b.v. geeft geen theologiese, Pretoria geen mediese opleiding. Verder, Zuid-Afrika heeft 'n verrukkelik klimaat en 'n prachtige natuur, zodat we ons dikwijls meer aangetrokken voelen tot onze auto dan tot het laboratorium. Een goed salaris, dat geriefelike levensomstandigheden waarborgt en een eervolle positie, leveren ook al geen prikkel tot extra inspanning en zo helpen natuur en genade mede om te verklaren, dat er buiten het heilige moeten geen prikkels bestaan tot productie van nieuwe kennis.
De lezer vraagt met verontwaardiging: Is er dan geen energiebetoon onder deze intellectuele mensen? Gewis! en hier kom ik aan mijn eigen verklaring toe, waarbij ik hoofdzakelik spreek voor de Hollands-Afrikaanse vleugel van ons officierencorps. Buiten de arbeid van onderwijs hebben onze hoogleraren met Afrikaner overtuiging de taak van eer en geweten om de strijd te strijden voor onze Hollands-Afrikaanse cultuur, niet alleen door rustige opbouw in onze gehoorzalen, maar ook door militante propaganda daarbuiten. Nationale beschavingsarbeid wordt in oudere landen
| |
| |
verdeeld tussen de universiteiten, de hogere ambtenaarsrangen, technici, economen, industriëlen, bankiers, volksleiders, journalisten, polemisten, propagandisten en die benijdbare, in 'n jong land nagenoeg ontbrekende, instelling: de ‘leisured classes’. Hun werk wordt bij ons veelal verricht door de staf van professoren in hun vrije tijd. Wanneer collega's overzee in hun studeerkamer of laboratorium arbeiden in dienst van de wetenschap, moeten de uitverkorenen onder ons verenigingen en bonden stichten, in het leven houden of herstichten, vergaderingen bijwonen, brieven en artikelen schrijven, congressen organiseren en toespreken, met studenten-toneelgezelschappen land en zand afreizen, en in toga op het oorlogspad zijnde, gelijken wij sterk op de Johanniterridders der middeleeuwen, die meer vertrouwd waren met het zwaard dan met truffel of olijftak. Menig eerwaardig Europees collega zou na zes maanden Afrikaanse praktijk rijp wezen voor een sanatorium. Ik zeg ook niet, dat alle Afrikaner collega's buiten hun ambtsuren militante kultuurhandlangers zijn, wij hebben ook eerste prijzen winnende rozenkwekers en golfspelers en societeitshelden. Ter anderer zijde weet ik, dat Europa en Nederland even goed onder hun hoogleraren mannen tellen, die als woordvoerders en publicisten op maatschappelik, humanitair en ander terrein waardevolle leiding geven, maar ik stem volmondig toe, dat wij in Zuid-Afrika geen aantal boeken produceren of wereldschokkende ontdekkingen doen, buiten 'n twijfelachtige Taungsschedel nu en dan, dat rekenkundig evenredig zou zijn met ons aantal. In een hoekje van ons hart koesteren we in geloof en liefde echter de hoop, dat ons werken en woelen toch misschien de ware volksopbouw is, waaraan Zuid-Afrika bij zijn tegenwoordige geestelike statuur het meest behoefte heeft en vrezen tevens, dat elders menig dertiende boek bij de reeds bestaande twaalf over zeker onderwerp niet altijd een geluksnummer is. Terwijl de
bescheiden tijdruimte van een uur, mij door de zeker wijze regeling van uw secretaris toegemeten, reeds aardig aangesneden is, vraagt menig uwer zich verontrust af, wanneer ik tot mijn onderwerp kom: Hollands in Natal. Mijne Heren! u zit er reeds middenin en ik ben er de laatste twintig jaar nog
| |
| |
nooit uit geweest. Ik verzoek u het eens nader te bekijken.
Op de landkaart zien we, dat Natal van de rest van Zuid-Afrika gescheiden is door de keten van het Drakensgebergte, met pieken ruim 12.000 voet hoog. Deze scheiding is niet uitsluitend geografies: Natal ligt ook geestelik geïsoleerd; het is in Zuid-Afrika, maar niet van Zuid-Afrika. Bij de meerderheid is Natal een ‘county’ van Engeland, door de Atlantiese Oceaan van het vaderland gescheiden en het is de dankbare, maar moeilike taak van de kleine Afrikaner minderheid aldaar om de harten dezer stiefvaderen tot hun autochthone kinderen te bekeren. De bevolking van Natal en Zoeloeland bestaat uit twee millioen zwarten, de kloeke Zoeloenatie, die nog in de natuurstaat leeft; ruim 160 duizend Indiërs, voor drie vierden in Natal geboren uit daarheen door de Engelsen van Brits-Indië ingevoerde arbeiders voor de suikerplantages in de kustgordel; verder 180 duizend blanken, waarvan in ronde cijfers driekwart Engelse kolonialen zijn en een vierde deel Afrikaners; onder beide groepen moet u insluiten een naar politieke sympathiën verdeeld flink aantal Duitsers. Nederlanders zijn er zeer weinig: de afstammelingen der Nederlandsche immigratie tussen 1856 en '60 zijn opgegaan in het Afrikaner of Engelse element. Van de nederzetting in Nieuw-Gelderland en Doesburg zijn alleen de verengelste namen overgebleven: de Colenbranders b.v. zijn sociaal en moreel nog 'n kracht en 'n macht en 'n standerd, maar niet als taaldragers.
De Afrikaner bevolking van Natal is duidelik in twee delen gescheiden. De noordnatalse districten Utrecht, Paulpietersburg en Vrijheid zijn na de Anglo-Boerenoorlog door Lord Milner bij Natal ingelijfd als een beloning voor Natals loyaliteit, dit was dus een verrijking met welvarende Boerendistricten zonder gevaar voor het toen bestaande imperialisties overwicht. De Afrikaners van deze aangehechte districten voelen zich meer Transvalers dan Natallers: kerkelik behoren zij nog steeds bij Transvaal, door familiebanden zijn zij aan Transvaal gesnoerd, en alleen op onderwijs- en algemeen administratief gebied ervaren zij tot hun ontnuchtering, dat zij ook Natallers zijn. Minder talrijk, maar meer Natalbodemvast, zijn de Afrikaners in Kliprivierdistrict met hoofd- | |
| |
plaats Ladysmith, in de Middellanden met Newcastle, Weenen en Dundee, en in Oemvoti met Greytown en Kranskop. Het zijn lijnrechte afstammelingen in het tweede en derde gelid van de Voortrekkers, hoofdzakelik van die elementen onder hen, die het minst agressief nationaal waren. De geschiedenis van de Grote Trek en de vestiging der Afrikaners in Natal, 1836 tot 1838, behoeft hier niet verhaald te worden. Op 17 April 1837 had de Nationale Volksraad, het eerste democratiese wetgevende lichaam in Zuid-Afrika, Piet Retief tot Gouverneur en Commandant-Generaal uitgeroepen. Er volgde de stichting der Natalse republiek, maar ook het gevecht bij Congella, waar het Boerenlood 51 uit de 138 Engelsen velde, doch ondanks dit dapperheidsbetoon volgde ook de val der republiek in 1843. Dat de gevoelens in die kritieke dagen hoog liepen, moge blijken uit een in Natal bestaande overlevering, dat het huis van rechter Boshoff in Augustus 1843 's nachts om 1 uur werd omsingeld, met klippen bestookt en dat aan de verschrikte bewoners gevraagd werd: Is julle Engels- of Hollandsgezind?
Daarna kwam de aderlating. Binnen de volgende twee jaren zijn er onder Andries Petorius een 2.000 Afrikaners onder het opnieuw opgelegde Britse juk weggetrokken: tussen 4 en 500 families, die eigen staten stichtten in Vrijstaat en Transvaal. In 1848 zijn er weer honderden anderen gevolgd wegens Britse traagheid in het afbakenen en registreren van boerenplaatsen, toegekend als beloning voor hulp aan de nieuwe regeering tegen 50.000 ingestroomde Zoeloes. Gematigde en meegaande elementen, meestal gevestigde en welvarende families, bleven achter, vooral met de naam van Van Rooyen en Nel, zodat beide vannen vandaag nog overheersend zijn in grote delen van het platteland van Natal. Deze bezadigde elementen waren de waardige grondvesters en handhavers van het gezag der blanken, mede door hun onbesproken levenswandel en rustige ontwikkeling van de agrariese hulpbronnen des lands.
Hoe vredelievend ook, toch kwamen deze Natalse Afrikaners op voor hun rechten en wel op politiek en onderwijsgebied. Als republikeinen in hun hart drongen zij op vertegenwoordigende instellingen aan; hun herhaalde aanzoeken wer- | |
| |
den door de erfvijand van hun onafhankelikheid afgewezen, in 1848 onder de naïef-eerlike opmerking, dat het Engelse element nog in de minderheid was. Nadat echter tussen '48 en '51 ruim 4.500 Engelse immigranten ingevoerd waren en zij begonnen te aarden, werd in 1858 vertegenwoordigend bestuur toegestaan. Engels overwicht scheen nu verzekerd, want met de Engelse immigranten waren meegekomen de Engelse taal, administratie, wetgeving en rechtspraak, Engelse scholen, kerken, couranten, bibliotheken, opvoeringen, wedrennen, sport en Engelse manieren. Dit waren de apostelen van het Brits imperialisme, dat post vatte in het volksleven en ook trachtte de Afrikaanse jeugd te verengelsen. Vaag bewust van gevaar en onmachtig het te bezweren, groef de eenzame Boer zich in op zijn plaats; op zijn best was hij defensief en hield zijn eigen taal op met vrouw en kinders en buren, maar geen schuttende cultuurmachten, buiten zijn kerk, hielpen hem versterken het overige, dat sterven ging.
En hoe stond het met de Hollandse Kerk in Natal? Van de planting der Nederduits Gereformeerde Kerk in Natal in 1838 tot 1861 toe was zij identiek met haar enige gemeente, die van Pieter-Maritzburg, welker leraar voor parochie had heel Natal, d.w.z. vijfmaal de oppervlakte van Nederland zonder de thans bestaande verkeersmiddelen. Haar geschiedenis heb ik uit haar archieven geput en in 1926 en '27 gepubliceerd in een reeks van achttien artikelen in het Hollandse blad van Natal ‘Die Afrikaner’. De geschiedenis dier gemeente leest als een roman en dikwels als een treurspel: haar eerste leraar, die de Grote Trek meemaakte, was de Hollandse zendeling Erasmus Smit, ijverig en bekwaam, maar genegen tot veel wijn; hem volgde een Amerikaanse zendeling, Daniel Lindley, een goed man, omtrent wie ik briefwisseling met Boston gevonden en gepubliceerd heb; toen kwam een Duitse zendeling, die een lastige ambitie ontwikkelde naar de hogere status van predikant en een scheuring in de kerk veroorzaakte; na hem de eerste Afrikaner predikant, Dr. H.E. Faure, gehuwd met een Nederlandse dame van adel, die niet wennen kon in Natal; de predikant werd gekrenkt in zijn geestvermogens en keerde na herstel naar Nederland, waar hij gestudeerd had, terug, en heeft daar in de bediening ge- | |
| |
staan, gelijk zijn zoons na hem; volgde de begaafde, maar enigszins onevenwichtige predikant-dichter Pierre Dammes Huet; nog een ander Nederlander, Van Velden, die zijn geestelike bediening ontsierde door overmatig gebruik van geestrijke dranken en afgezet werd, en na deze bonte rij, afgewisseld met langdurige vacaturen, een aantal predikanten, waarvan geen enkele bij de zeer waardeerbare poëtiese en pastorale activiteit, die zij dan met koning David gemeen hadden, ook diens talent paarde, dat hij de loerende beer ‘vatte bij zijnen baard en sloeg hem en doodde hem’, of dat hij de aanvallende Britse leeuw bij de kerkmuur althans keerde en temde. Engelse diensten,
eenmaal in de maand als een concessie ingevoerd, leidden tot toenadering van slechts één zijde; nationale, geestelike en stoffelike inzinking gingen hand aan hand en bewerkten een algemeene moedeloosheid, die tegen de Anglo-Boerenoorlog uitliep op een voorstel, nog wel in de moedergemeente van Pieter-Maritzburg, om met pak en zak naar de Prebyteriaanse Kerk over te gaan, welke wanhoopsdaad evenwel belet werd door de vrouwelike lidmaten. Toch heeft ook in Natal, gelijk overal in Zuid-Afrika, de Hollandse kerk de lamp der beschaving hoog en brandend gehouden door steeds aan te dringen op de kennis van lezen en schrijven als voorwaarde van ‘aanneming’ tot lidmaat. De Engelsen, vooral van de oudere generatie, spreken zo graag over ‘illiterate Dutch’, en ‘ignorant backvelders’, wegens somtijds zwakke kennis van Engels, of althans het ontbreken van het pedante Oxfordse accent, maar analfabeten zijn een hoge uitzondering onder Afrikaners, dank zij vooral hun kerk en haar geestelike leiders.
Na de kerkelike, beschouwen wij ook de politieke en de opvoedkundige zijde van de strijd voor het Hollands in Natal. Deze twee aspecten zijn histories nagevorst in de archieven van Natal; zelf heb ik er iets aan mogen doen, maar ik doe u nu sterk delen in de vondsten van de heer G.S. Nienaber van het Natalse Universiteitskollege. Wanneer u van Natalse archieven hoort, moet u zich primitieve voorstellingen maken. De belangstelling voor archiefstudie is bij 'n jong volk uitter, aard gering: het leeft meer voor de toekomst! Men beweertdat sterke belangstelling in geschiedenis eigenlik 'n symptoom
| |
| |
is van ouderdomsverzwakking; Zuid-Afrika loopt nog geen gevaar ontijdig aan deze kwaal heen te gaan. Bij 'n speurtocht in het archief van het Hooggerechtshof en de Weeskamer te P.M. Burg vond ik de volgende toestand: de stukken worden niet brandvrij bewaard; de ruimte is onvoldoende en het surplus is opgeborgen in de kelders van het stadhuis; licht en lucht hebben daar geen toegang, zodat de archiefstukken, toen ik er kennis mee maakte, in een toestand van klamheid verkeerden, waardoor veel zover vergaan was, dat het wegkruimelde bij hantering; 'n oordeelkundige schifting zal veel kaf kunnen opruimen en ruimte vrijmaken voor goed koren. Nadat ik mijn bevinding gepubliceerd had in het Bulletin der ‘Suidafrikaanse Akademie vir Taal, Lettere en Kuns’ heeft de hoofdarchivaris der Unie van Zuid-Afrika, de heer Graham Botha, drie wagenvrachten archiefstukken laten weghalen, die, naar ik meen, naar Kaapstad vervoerd zijn. Ik ontdekte er o.a. het volledig dossier van de boedelbereddering van Louis Trichard, de Voortrekkerheld, die in 1833 de Kaapkolonie verliet, in Mei '36 in Zoutpansberg belandde, na ontzettende avonturen, in zijn Dagboek verhaald en door Dr. F.V. Engelenburg gepubliceerd, met zijn gedund gezelschap in '38 in Delagoa Baai uitkwam, waar hij aan koorts stierf, waarna de overlevenden overzee naar Natal kwamen. 'n Stof en 'n mannen, waaraan Homerus recht zou laten wedervaren. Het patheties verhaal van deze boedelbereddering was onbekend in Zuid-Afrika. Natal is gelukkig te achten dat nu het beheer zijner archieven is toevertrouwd aan een geestdriftige archivaris, de heer Martin Basson, die 'n jaloers bewaarder is van nog nagenoeg onontgonnen schatten.
Eerst dan de politieke kant van de strijd voor Hollandse taalrechten in Natal. De Afrikaner is in een lange lijdensschool geslepen tot zo'n gladde politicus, dat hij meneer de Engelsman doorgaans te slim af is; hij herinnert mij altijd aan de duldende Boeddha, die toch zo'n ondeugende tinteling in zijn slimme oogjes heeft als teken en zegel van uiteindelike overwinning. In de Akte van Overgave van de Republiek van Natal op 4 September 1843 verzocht de Volksraad op te nemen, dat toekomstige volksvertegenwoordigers tweetalig moesten zijn. Geweigerd. 16 Actober 1845 gaf de Engelse
| |
| |
regering toe, dat onbekendheid met Engels geen disqualificatie zou zijn als jury-lid; maar bij ordonnantie van April 1846 werd neergelegd, dat alle documenten en formulieren van en aan de regering in het Engels moesten opgesteld zijn. Nadat in 1849 de Hollandse bladen ‘De Patriot’ en ‘De Natalsche Getuige’ een roemloze dood stierven, kreeg het Hollands-lezend publiek geen regeringsnieuws meer in die taal. De buitenbevolking voelde zich doofstom en deed aanzoek om Hollandskundige ambtenaren, althans in hun buitendistricten; dit gebeurde b.v. op 'n volksvergadering van 45 Boeren, gehouden in het Oemvotidistrict op 26 November 1851. Dit verzoek was toch geheel billik: 1. Het was hun beloofd; 2. Sir Harry Smith had de belofte bevestigd; 3. een ambtenaar wordt betaald om het publiek te dienen; 4. belastingbetalers hebben er recht op, dat de ambtenaar, die oor en oog is van de centrale administratie kan zien, wat zij zijn en kan horen, wat zij zeggen. Na de verschuiving der meerderheid naar de Engelse zijde werd de regering nu overmoedig en verklaarde in 1869, dat magistraten, die geen Hollands konden lezen, brieven en stukken in die taal tot hen gericht mochten terugzenden met verzoek om een vertaling. Als ironie der feiten verscheen in hetzelfde jaar een gouvernementsoproep om vertalers uit Zoeloe en Tamil tegen 'n salaris van £ 150 en £ 60 onderscheidenlik. In 1881 zond de heer Stuart, een Hollander, die altijd nog 'n monografie verdient, door bemiddeling van de Koloniale Sekretaris een petitie aan Koning Willem III om in Natal een Nederlandse consul aan te stellen ten einde de bevolking aan Hollandse predikanten en onderwijzers te helpen. Of dit verzoek staatsrechtelik in den haak is, mogen deskundigen beslissen. Wat was nu het gevolg van al dit stelselmatig onrecht in het landschap? Dat er denationalisering intrad: de ouders kenden Hollands en geen Engels, de kinderen leerden Engels en geen Hollands. Het Engels
vrat in en kankerde in: honden en katten en paarden kregen Engelse namen, en, wat veel erger was: hetzelfde lot trof de geërfde boerenplaats en de kinderen des huizes. Het werd een begrafenis bij levenden lijve. De taal verkommerde en ontzielde, zoals blijke uit 'n zinnetje in die dagen geboekstaafd: ‘You know, Johnnie, die opmix van die tale is darem
| |
| |
'n shame, maar ek worry my nou nie meer daaroor nie.’
Toen in 1910 in de voorgestelde Uniegrondwet voor de vier provincies gelijke rechten, vrijheden en voorrechten voor Engels en Hollands ingesloten waren, werd het Engelse Natal vuurwarm van verontwaardiging. Op een monstervergadering in het stadhuis te P.M. Burg stelde advokaat Hawthorne voor en ondersteunde de vergadering hem eenstemmig in zijn voorstel: ‘Engels zal de officiële taal der Unie wezen; bestaande faciliteiten voor Hollands zullen gehandhaafd, en kunnen in de Kaap, Vrijstaat, en Transvaal uitgebreid worden, maar in Natal alleen met toestemming van de Provinciale Raad.’ - Sedertdien en tot vandaag is het over heel Natal een vechten tegen de bierkaai om de geschreven grondwet des lands toe te passen in eerlike praktijk. Het enige voordeel van deze strijd is, dat hij het Afrikaner element wakker gemaakt heeft en wakker houdt. Dat er hier ook traagheid is in het benaarstigen is zielkundig beter verklaarbaar dan politiek te vergeven: dikwels ontbreekt de opgewektheid of de zedelike moed om maar weer de moedertaal te gebruiken als manifestatie van volkstrots. Zou iedere Hollander telkens weer het taalharnas zich aangespen, als hij voor drie centen 'n briefkaart ging kopen bij een wederhorige postambtenaar?
Maar nu volge de strijd op onderwijsgebied in de afgelopen eeuw van onrecht. Hier wenste ik, dat de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde eens een maandvergadering kon houden ten huize ‘Avondrust’ van mijn 89-jarige vriend Lang Louis Nel te Greytown. U zou beseffen, dat het boek der martelaren van Natal nog niet 'n afgesloten boek is. Zijn vader met enkele buren hebben 'n 70 jaar geleden door bemiddeling van Dr. Poortman van Pieter-Maritzburg 'n Hollandse schoolmeester geïmporteerd: Klaas Donck, die in een vergeten leven van eerbare nuttigheid in de kloven der Natalse steenrotsen geploegd heeft en missiewerk verricht voor de Dietse stam. Die klas van mannen verdient in een epos vereeuwigd te worden. In 1851 kwam Luitenant-Gouverneur Pine op een dienstreis in Kliprivierdistrict; een Boerendeputatie vroeg hem dringend om 'n meester en 'n predikant. Pine, niet dom, informeerde of zij 'n Schot of 'n Hollander als predikant wensten, waarop zij antwoordden:
| |
| |
‘Een Schot, die kan meteen het oog houden op de vorderingen der leerlingen in het Engels.’ - Wel een bewijs, dat de Boeren niet tegen Engels waren. In 1855 is de eerste Superintendent van Onderwijs aangesteld: de medicus Robert James Mann. Engels is door hem een verplicht vak van onderwijs gemaakt, wat niet onbillik is in 'n Engelse kolonie. Op de dorpen werden Engelse staatsscholen opgericht. Na een dienstreis rapporteerde de Superintendent: Upon the whole I found the Dutch farmers much more approachable than I had expected. They invariably listened to all I had to say with patience and attention and often with deference and respect. In every case they evinved a marked desire to meet me and converse with me on matters connected with the schools. Many of them are men of natural shrewdness and sagacity. As a class the Dutch farmers are not without prejudice and suspicion. 'n Kleine sectie wilde n.l. hoegenaamd geen Engels, de meerderheid wel, die noemt hij, the more intelligent class’. Dit is zeker 'n wonderlike intelligentie-toets! De uitsluitend Engels gevende dorpsscholen te Ladysmith, Weenen en Greytown werden gemeden door de hoofdzakelik of uitsluitend Hollandssprekende districtsbevolking. In de jaarliks herhaalde klacht hierover in de rapporten der schoolopzieners vinden we echter in 1872 de raad gegeven om in de noordelike districten tweetalige onderwijzers aan te stellen. Die raad is eerst in de wind geslagen en veel later maar halfhartig opgevolgd. Een onderwijsmolen kan niet bevredigend malen, als men de stenen hangt aan de halsjes der leerlingen! In 1891 waren er 68 gesubsidiëerde buitenscholen; 13 hiervan hadden uitsluitend Hollandssprekende leerlingen met 20 onderwijzers, allen Engelsen op een na en die ene was een Duitser. Volksgevoel en taaltrots moesten wel lijden en kwijnen onder zulk een stelsel van verpolitiekt onderwijs. Mede als terugslag van de Eerste Vrijheidsoorlog in Transvaal kwam er na 1881 weer een
vernieuwde aandrang om onderwijs in de kerk- en huistaal. In 1882 beloofde de Regering dan ook invoering van Hollands ‘zover mogelik’. Jammer, dat de grenzen van gewilligheid en mogelikheid zo treffend samenvielen!
De drukking der melk bracht echter boter voort: het volksgevoel, ook anderszins geprikkeld, werd georganiseerd op
| |
| |
landbouw-, algemeen economies en politiek gebied, een Hollands blad opgericht en eindelik, vooral door de arbeid van vader en zoon Hershensohnn, het Hollands als optioneel vak ingevoerd. Toen echter in 1888 een examen in dit bijvak werd afgenomen, en de uitslag teleurstellend was, besliste de Superintendent van Onderwijs, dat de standaard van kennis te laag was om verdere uitgaven voor Hollands onderwijs te wettigen; welke redenering pedagogies en logies onjuist is, omdat zij hierop neerkomt: deze leerlingen zijn onkundig, dus wij, Departement van Onderwijs, moeten hen niet verder onderwijzen. Zo is er nog tien jaar doorgesukkeld, tot op de Tweede Vrijheidsoorlog, 1899-1902. Nu was, naar Milner's uitspraak, de nek van het Afrikanerdom gebroken en brutaal imperialisme vierde hoogtij, vooral in Natal. 1910, het jaar van de Unie, bracht een wending. Maar hiermede zijn we ook aangeland bij de ‘histoire contemporaine’, waar allicht perspectief ontbreekt en persoonlike meningen weinig gezag hebben. Als vermelding van feiten meen ik echter, dat het volgende correct is. Het kabinet-Botha heeft een misschien verklaarbare, maar zeker te verre gaande toenadering betoond aan het Britse element en liet de grondwettelik vastgestelde gelijkberechtigdheid der beide landstalen een dode letter blijven. Dit was 'n conciliatie aan de verkeerde kant, tot grote verwondering der Engelsen, waaronder velen bereid waren zich in het onvermijdelike te schikken. Er was voorwaar meer slaafsheid dan mannelikheid in de houding van het Afrikaner kabinet en alras is de verschrikte John Bull dan ook bekomen van zijn goede voornemens. En hij heeft als recht aanvaard wat als gunst werd geboden. Vooral in Natal is deze zwakheid uitgebuit. Op administratief en onderwijsgebied hebben geweld en list hoogtij gevierd; 'n brutale pers heeft schuw ontluikend Afrikaner zelfbewustzijn schamper gehoond; elk bescheiden aandringen op beschreven en bezworen natuurrecht hooghartig afgewezen
of listig ondervangen, en ieder die dit beleid had doorschouwd en in opdracht van het volk er in schriftelik of mondeling overleg met de geweldhebbers tegen moest gaan protesteren, zou het met mij hebben gebrandmerkt met tong en pen. Daar kwam in 1912 de uitzetting uit het kabinet-Botha van Gen. Hertzog
| |
| |
wegens zijn professie: Zuid-Afrika eerste. Daar kwam 1914 met de wereldoorlog, toen 'n bloedgierige pers imperiale hartstochten wreed ontketende en 'n pas geknecht volk, wie land en vlag ontweldigd waren, door zijn overwinnaar genoopt werd Duits Zuid-West te gaan veroveren met als zielkundig noodzakelike reactie: de rebellie onder De Wet en Beyers. Daar kwam de lange wereldoorlog met zijn orgiën van rassehaat, toen alles wat Engels-imperialisties was, werd opgezweept tegen alles wat voelde voor eigen groei en bloei. Na de wereldoorlog de vloedgolf van triomf en voorspoed, gevolgd door de ebbe van maatschappelike druk, en u hebt in 'n paar trekken de geschiedenis in de laatste jaren van het Hollands in Natal. In die donkere twintig jaren is er hard gewerkt om jong Afrikanerdom daar slagvaardig te organiseren in de Saamwerk-Unie, die ruim dertig verenigingen omvat waar 2.000 geestdriftige jonge Natallers bewerkt zijn door persoonlik bezoek, door wekelikse persarbeid, op veertiendaagse of maandelikse vergaderingen en op jaarlikse kongressen, twee en drie dagen lang.
Naast deze arbeid aan de jeugd, die sedert 1917 bestaat en in bloei toeneemt, hebben we gehad een Organisatie van Taalvrienden met Waakzaamheidscommissies in alle dorpen en plattelandsmiddelpunten; haar taalkongressen van Utrecht, Vrijheid, Dundee en Newcastle zijn momenten geweest, waar vaag volksbesef is gearticuleerd en precies gezegd heeft wat het verlangde in de school, in de staatsdienst en in het publieke leven. Als stille, maar diepe invloed, heeft verder gewerkt de Nederduits Gereformeerde Kerk van Natal, op welker Synode en Bestuurscollegiën tijdig en waardig voorzien, gewaarschuwd en geprotesteerd is, naargelang de toestand was eisende en daarmede hebt u in enkele trekken de drie richtingen aangegeven: jeugdwerk, maatschappelike organisatie en kerkelike werkzaamheid, waarin gearbeid is. Tevens worde dankbaar erkend de zedelike ruggesteun van het sterke Afrikaner element in de drie andere provincies: Kaapland, Vrijstaat en Transvaal.
Het Hollands in Natal is er bovenop. De bestudeerde toeleg van bijna honderd jaar om het te haten, te kwetsen en te doden, is mislukt. De klauwen zijn getrokken van de
| |
| |
briesende leeuw, die ook anderszins een toontje lager briest. Zuid-Afrika, ook het Engelssprekend deel, wordt natiebewust. Niemand kan in de staatsdienst aangesteld worden, die niet tweetalig is, en dit zegt iets in een land, waar een zevende der blanke bevolking uit de staatsruif eet. 85 Percent van de schoolbevolking van Durban, de meest Engelse stad der Unie, leert Afrikaans. In al deze verschijnselen mogen we wel de bevestiging zien en danken van het lied, dertig jaar geleden zo hartelik in Nederland aangeheven: De Boeren hebben het gewonnen! of om het op hoger plan te lichten: we zien daarin de zegepraal van het recht.
Berlijn, Februarie 1931
G. Besselaar
|
|