zeer summier zijn, nader worden uitgewerkt, waarbij - afgezien van den tegenstand van buitenstaanders - allerlei moeilijkheden onder de oogen zullen moeten worden gezien die om een oplossing vragen waarvoor men, naar het schijnt, de formule volstrekt nog niet heeft gereed liggen.
De Kölnische Zeitung betoogt, dat de verplichting, door Oostenrijk in 1922 aangegaan, uit den aard der zaak slechts voor den duur van de Volkenbondsleening gelden kan. Belet het protocol van Genève inderdaad een Oostenrijksch - Duitsche regionale overeenkomst, dan moet het langs den weg van art. 19 Volkenbondspact opgeheven worden.
Terwijl Pan-Europa nog niet uit de windselen treden kan, krijgen wij dus eerlang een Volkenbondsdiscussie over een stuk regionale realiteit. Want dat de zaak aan een vasten regionalen wil ontspruit, lijdt geen twijfel.
Het voorstel tot federaliseering van België is dan nu van Vlaamsch-nationalistische zijde ingediend. De verzekering van de eentaligheid der deelen kan ook Waalschen steun winnen, maar ontketent natuurlijk onmiddellijk den fellen tegenstand der franskiljons in de Vlaamsche gewesten zelf. Als België echter wil blijven bestaan zal het tot de eerlijke overweging van het voorstel weldra moeten komen. In het geunifieerde kader is geen waardig samenleven van beide volksdeelen op den duur meer mogelijk. De eindstrijd zal minder tegen de Walen dan tegen de franskiljons en tegen Brussel moeten worden gevoerd. Doch wat spreek ik van eindstrijd; de zaak is nog lang niet gewonnen. Toch is het wel duidelijk dat de Vlaamsche beweging voort leert schrijden in zeer versnelden pas, en dat zij voorgoed het politieke stadium is binnengetreden. Moge zij thans beter gedisciplineerd blijken dan tusschen 1914 en 1918, toen zij door gebeurtenissen is overvallen die zij in het geheel niet aan kon. Er is zwaar leergeld betaald; moge de les zijn ter harte genomen, en thans voldoende meesterschap zijn bereikt in het snoeien van eigen wilde loten, die zoo menigmaal in Vlaanderens verleden zijn bederf zijn geworden.
C.