geboden en is tegelijk van oordeel dat men met de resultaten er van onmogelijk genoegen nemen kan: zou Stresemann zelf het doen, indien hij onder de levenden ware? Duitschland moest uit den pruilhoek treden en te Genève met de anderen aan de praat komen; het is gebeurd. De Rijn is bevrijd en het Dawes-plan herzien. Blijft het Young-plan; - en in het volle gezicht komt reeds de onmogelijkheid, er zonder financieele hulp aan te voldoen. Iets stabiels op het gebied der schuldregeling heeft, naar men eerlang ondervinden zal, ook de Haagsche conferentie niet geschapen. Welken weg moet Duitschland uit, om medewerking tot zijn revisiedoel te vinden?
Bij deze vraag - een vraag waartoe zijn heele boekje onvermijdelijk leidt - laat Klein ons in den steek. ‘Der deutschen Aussenpolitik’ orakelt hij, ‘erwächst als nächste Zukunftsaufgabe der Zwang sich nach dem Osten zu wenden’. En daarmede is het boekje uit. Het zou er evenwel op aan gekomen zijn, deze stelling te ontwikkelen, opdat men zou kunnen begrijpen wat er onder is te verstaan.
Een positieve toelichting geeft hij nergens. Een negatieve op een andere plek van zijn werk, waar hij laat doorschemeren dat het hopeloos is, van een Fransch-Duitsche toenadering de duurzame oplossing van Europa's moeilijkheden te verwachten. Aan Frankrijk is door de omstandigheden een rol toegevallen boven zijn krachten, aan Duitschland een invloed beneden zijn innerlijke beteekenis. Te onderstellen dat het noodzakelijk compensatie-proces vreedzaam zal verloopen, is de wereld niet te kennen.
Eindigt dus deze lofzanger van Stresemann met een terugval in het oude oorlogsfatalisme? Ik geloof niet, dat Stresemann dien val zou hebben toegejuicht of medegemaakt. Vooral niet in den jare 1931, na het gebral der nationaal-socialisten. Tot dusver is er van de sombere voorspellingen waartoe zich menigeen, in en buiten Duitschland, bij het stembussucces der Hitlerianen gerechtigd waande, niet veel uitgekomen; Brüning schijnt voorshands stevig in het zadel te zitten. Maar om de wanordelijken baas te blijven, moeten de ordelijken naar een dragelijke toekomst kunnen wijzen, die bereikt kan worden als men hun het spel niet bederft. In welke richting zoeken het