De Gids. Jaargang 95
(1931)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 370]
| |||||||||||
Willem I en de mogendheden
| |||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||
hem gebood te helpen keeren, als ‘wel tot effect zullende hebben de in Duitschland bestaande woelingen en hartstogten te drukken, maar geenszins te vernietigen’), was hij tevens tot de mededeeling gemachtigd, dat de Koning, indien de verplichting, vreemd garnizoen binnen Luxemburg toe te laten, tot oorlogstijd werd beperkt, bereid was tot onderhoud der bondsvesting meer bij te dragen dan waartoe zijne hoedanigheid van bondslid hem verplichtte; Metternich, die hierin eene bezuiniging voor het Bondsbudget zag, ‘had wel zin in dat idee’, dat evenwel afstuitte op de besliste weigering van Pruisen.Ga naar voetnoot1) Voor het overige onthield de gewone vertegenwoordiger van den koning-groothertog ter bondsvergadering er zich zorgvuldig van partij te kiezen in zuiver Duitsche geschillen; zijne opdracht hield in, den bondsband voor Willen I zoo weinig knellend mogelijk te doen zijn. De nadere grensbepaling tusschen Nederland en Pruisen, die de Weener congresacte voorzien had, liep niet vlug van stapel. Pruisen ergerde zich dat het nergens aan de Maas reikte en wilde alsnog van Visé tot Roermond de grens langs die rivier doen loopen (Wijk tegenover Maastricht mocht Nederlandsch blijven)Ga naar voetnoot2) en bovendien nog aan de Maas komen tusschen Swalmen en Venlo, bij Tegelen.Ga naar voetnoot3) Van eene correctie had dit verlangen niets; het wierp beginselen der Weener regeling omver, en Pruisen had er ook geen compensatieobject voor aan te bieden. Met volle goedkeuring van Engeland weigerde de Koning. Eene grensverruiming bij Aken werd Pruisen toegestaan, maar niet in de mate waarin zij verlangd was: over de mijnen van Moresnet kon het niet eens worden, zoodat ten einde raad dit gebied neutraal verklaard werd (grenstractaat met Pruisen van 26 Juni 1816). De zaak van den vestingbouw was door Wellington aanhangig gemaakt bij den Souvereinen Vorst als gouverneurgeneraal van België, den 22sten Sept. 1814. Men kwam overeen dat zoowel de Nederlandsche als de Britsche genie een plan tot verdediging van België zouden opmaken; deze zouden vergeleken worden en een definitief plan in gemeen overleg | |||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||
worden vastgesteld.Ga naar voetnoot1) De honderd dagen en hun nasleep kwamen dit werk verstoren; na Waterloo vleide zich de Koning een oogenblik met de hoop, dat hem eene vestinglinie kon worden afgestaan door Frankrijk zelf.Ga naar voetnoot2) De tweede vrede van Parijs sloeg deze hoop den bodem in: een aantal Fransche departementen zouden door geallieerde troepen onder Wellington bezet blijven tot Frankrijk eene oorlogsschatting van 700 millioen franken zou hebben voldaan, van welk bedrag 60 millioen aan Willem I ten behoeve van diens Zuiderfrontier werden toegewezen.Ga naar voetnoot3) Desniettemin verklaarde zich Castlereagh bereid de volle som van 2 millioen pond sterling, bij conventie van 13 Augustus 1814 bepaald, tot het Zuiderkwartier te blijven bijdragen, op voorwaarde van gelijke bijdrage door Nederland zelf; de 60 millioen zouden dus niet, gelijk de Koning eerst gehoopt had, in mindering komen van zijn eigen financieele verplichting. Ook weigerde Castlereagh den vestingbouw geheel te doen uitvoeren door de Nederlandsche genie; de Britsche moest er gelijk deel aan hebben.Ga naar voetnoot4) Deze laatste voorwaarde liet men echter vallen, toen in Maart 1816 de inmiddels voltooide plannen van Krayenhoff en van de Britsche genie tegen elkander vergeleken werden. Beide bleken hierin overeen te komen dat zij den aanleg eener vestinglinie Nieuwpoort - Doornik - Ath - Bergen - Charleroi - Namen - Hoei - Luik noodzakelijk achtten, maar het Britsche plan voorzag tevens eene binnenlinie Waterloo - Halle - Oudenaarde - Dendermonde - Gent, het Nederlandsche daarentegen slechts eene inundatielijn Mechelen - Diest langs Dijle en Demer.Ga naar voetnoot5) Men kwam overeen vooralsnog alleen de linie Nieuwpoort - Luik te doen aanleggen, door de Nederlandsche genie maar onder Wellington's medetoezicht.Ga naar voetnoot6) Onder Krayenhoff's energieke leiding werd nu de zaak aangevat tot Wellington's groote tevredenheid: ‘a great deal of work has been done; it is remarkably well performed, and does the highest | |||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||
credit tot the engineers of the Netherlands.’Ga naar voetnoot1) In November '17 werd berekend dat met de voltooiing der linie (bewapening inbegrepen) 72 à 73 millioen gulden gemoeid zou zijn; men was dus aan de Engelsche bijdrage toe, en de Koning verzocht Castlereagh, deze uit te keeren.Ga naar voetnoot2) Dit bleek te meer noodig, daar Wellington zijn binnenlinie niet opgaf en de kosten in totaal dus meer dan 73 millioen gulden zouden beloopen.Ga naar voetnoot3) Des te grooter was de teleurstelling, toen Engeland verklaarde van de 2 millioen pond sterling een bedrag van nagenoeg 1 millioen te moeten aftrekken, verschuldigd voor:
De Koning had begrepen alleen voor 4 en 5 te zullen worden aangesproken, en had de rest als gift beschouwd, doch Engeland verwees hem naar Lodewijk XVIII, die in 1814 bij zijn vertrek naar Frankrijk ook £ 200.000 van de Engelsche regeering had meegenomen en deze som wèl terugbetaalde, met rente. Hierop berustte de Koning in den aftrek van 1, 4 en 5, doch stelde voor 2 en 3 nader te doen onderzoeken; het kwam hem voor dat voor gebruikte artikelen de prijs van nieuwe was berekend.Ga naar voetnoot5) Castlereagh liet hierop de eischen 2 en 3 vallen, op voorwaarde dat de secundaire linie Waterloo-Gent, waarvoor nog £ 1.200.000 werd geacht noodig te zijn, werd uitgevoerd op kosten van Nederland alleen.Ga naar voetnoot6) Op dezen voet kwam in December 1818 de regeling tot stand. De Noordnederlandsche staatslieden werkten tot verwezenlijking van het kostbare plan niet van harte mede. | |||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||
Gijsbert Karel was tegenstanderGa naar voetnoot1) en ook Röell oppert in 1822 gewichtige bedenkingen: Dans l'ensemble des circonstances où le royaume se trouve, je puis regarder l'acquiescement comme nécessaire sous le rapport des suites que pourrait entraîner un refus d'y concourir, mais il y a loin de là à la conclusion que cette dépense soit désirable en elle-même..... Dans la manière actuelle de faire la guerre, ce ne sont plus les forteresses qui garantissent; on les laisse derrière soi, et, en les faisant observer, une armée ennemie pénètre dans l'intérieur du pays, sans autre résistance que celle des corps, quelquefois très faibles, que les garnisons des forteresses ont laissé disponibles. Depuis qu'on a pris l'habitude de faire la guerre avec des masses nationales, ce sont ces masses et non les remparts des villes qui doivent constituer les vraies forteresses, et toutes les troupes qui sont détournées de ce grand but sont perdues pour le choc décisif qui se prépare. Je sais que c'est particulièrement pour suppléer au défaut d'une armée nombreuse qu'on tient à garnir de forteresses la partie la plus exposée de nos frontières, prenant pour motif que si l'on peut s'y maintenir jusqu'à l'arrivée du secours de nos alliés, il sera toujours plus facile de faire évacuer le territoire invadé que si ces points d'appui n'existeraient point; mais ne faut-il pas en tout cas gagner une bataille à cet effet, et n'est-il pas plus propre de concentrer toutes ses forces pour les joindre ensuite aux alliés, que d'en enfermer une grande partie dans l'enceinte des citadelles? Une bataille gagnée ou perdue a presque toujours décidé du sort de la Belgique, et si malheureusement une guerre venait à nous menacer de ce côté, je ne pense pas que l'existence des forteresses nous amènerait d'autres résultats.Ga naar voetnoot2) Een wrange nasmaak verkreeg de zaak, toen in 1826 schromelijke malversatiën der aannemers van het metselwerk van sommige der nieuwe vestingen werden ontdekt, en de niet te ontzenuwen beschuldiging van achteloosheid Krayenhoff's carrière brak. Hij ontging gerechtelijke veroordeeling doch werd buiten bewind gesteld. Naarmate de tijd naderde dat de Fransche grensdepartementen door de geallieerde troepen moesten worden ontruimd, maakte Wellington zich zorg over de zijns inziens te geringe kracht van het Nederlandsche leger, waarin hij het in getal zoo belangrijke militiebestanddeel niet als volwaardig erkende. Kon de Koning de infanterie van het staande leger niet uitbreiden, dan zou hij inlegering van geallieerde troepen ook in vredestijd moeten gedoogen. ‘The King is very obstinate upon every subject, and particularly upon one that is connected with his army; but I am sure | |||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||
we must try something’.Ga naar voetnoot1) - ‘The Netherlands are the advanced post of Europe, and ought to make great exertions to maintain a large efficient military force in time of peace. If the country cannot do that, the Powers should consider of the means of supplying the deficiency’.Ga naar voetnoot2) - Castlereagh sloot zich bij deze beschouwing aan.Ga naar voetnoot3) Maar de Koning weigerde met de meeste beslistheid: ‘il faut que mes sujets mangent et ne soient pas mangés,’ zeide hij tot den Engelschen gezant; van inlegering van Pruisen mocht in geen geval sprake zijn, en een staande infanterie van 50.000 man (getal door Wellington genoemd) bij wege van werving binnenslands te verkrijgen was geheel onmogelijk; hij kon niet terugkomen op de genomen beslissing, in de militie het hoofdorgaan der verdediging te zoeken.Ga naar voetnoot4) Hierop drong Engeland niet verder aan, en 29 Aug. 1818 kan de Koning zijn vertrouweling Robert Fagel berichten dat de bui is afgedreven: Il m'eût été impossible de prêter les mains à des mesures dont la conséquence serait que nous éprouverions tous les inconvéniens que l'occupation militaire a fait éprouver à la France, et qui obligeraient nos voisins à prendre une position hostile contre nous, tandis qu'eux et nous avons besoin de repos, et d'avoir le loisir de faire tranquillement nos petites affairesGa naar voetnoot5). Eindeloos zijn de verdrietelijkheden geweest die de gevolgen der royalistische reactie in Frankrijk voor Willem I opleverden. Bij eene proclamatie gegeven te Kamerijk, 28 Juni 1815, had Lodewijk XVIII de Franschen voor de honderd dagen vergiffenis geschonken ‘met uitzondering der aanstokers’. 24 Juli werden 19 generaals voor krijgsraden gesteld en 38 civiele personen onder bewaking genomen, tot de kamers over hun lot zouden hebben beslist. Een votum van 7 Jan. 1816 sprak de verbanning uit niet slechts der 38, maar van alle ‘régicides’ bovendien. In afwachting reeds van deze wetgeving hadden velen de wijk naar Brussel genomen. Anderen voegden zich daarbij, die, hoewel niet verbannen, | |||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||
uit broodwinning of emplooi waren gestooten, of zich door plundering en aanranding voelden bedreigd; eene uitwijking als die der Hollandsche patriotten in 1787. De geallieerden wenschten niet dat zich zoo dicht bij de Fransche grens een centrum van weerstand tegen het royalistisch regiem zou vormen en drongen er op aan dat de Koning deze lieden verstrooien en liefst het land uitzetten zou. Reeds in October '15 protesteert de Fransche zaakgelastigde de Caraman tegen de aanwezigheid van Fouché, Réal, Merlin de Douai en Garnier de Saintes;Ga naar voetnoot1) de laatste begon onmiddellijk te Brussel een oppositieblad uit te geven Le Surveillant.Ga naar voetnoot2) Eene maand later beramen de gezanten van Frankrijk, Oostenrijk en Rusland reeds een gezamenlijken stap bij de Nederlandsche regeering, maar stellen dien uit daar de Engelschman en de Pruis nog geene orders hebben. De Koning en Falck blijken van oordeel dat den ballingen, zoo zij zich rustig gedragen, de bescherming der Nederlandsche wet niet mag worden onthouden; van Nagell adviseert anders. In December verandert de zaak: er ligt nu een besluit der vier verbonden mogendheden, dat de Fransche ballingen zich, onder bewaking, mogen ophouden in Rusland, Oostenrijk of Pruisen, niet in Italië, Zwitserland, de kleinere Duitsche staten of Nederland. Op grond hiervan verlangt Caraman de onmiddellijke uitwijzing van Garnier, Merlin en Réal.Ga naar voetnoot3) In antwoord doet van Nagell op bevel des konings opmerken, dat de amnestiewet nog bij de Fransche kamers in behandeling is, en dus hunne verbanning nog niet eens vaststaat.Ga naar voetnoot4) Intusschen nam het getal uitwijkelingen met den dag toe, naarmate de reactie in Frankrijk odieuser vormen aannam; zij hebben te Brussel vaste vergaderplaatsen en generaal Excelmans laat zich daar uit, dat Ney zal worden gewroken.Ga naar voetnoot5) Wellington, gecharmeerd van de vrouw van generaal Lobau (een der negentien) die even over de Nederlandsche grens in Henegouwen verblijft onmiddellijk bij Wellington's hoofdkwartier te Kamerijk, | |||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||
krijgt gedaan dat Lobau niet verontrust zal wordenGa naar voetnoot1) en scherpt den koning in zich hiernaar te gedragen; niet de manier om hem bij te brengen, dat het besluit der bondgenooten eene wet van Perzen en Meden is! Richelieu van zijn kant, het hoofd der Fransche regeering, wien het Kamerbesluit van 7 Januari, van de regeeringsvoordracht afwijkende, hoogst onwelgevallig is, erkent tegenover Robert Fagel dat die oude régicides eigenlijk heel wat minder gevaarlijk zijn dan jonge militairen en dagbladschrijvers.Ga naar voetnoot2) Uit bevelen aan de Thiennes van 22 Maart '16 blijkt inmiddels dat de Koning met goed gevolg doende is de heeren uit Brussel naar Holland en liever nog naar Amerika te loodsen.Ga naar voetnoot3) Er blijken dan o.a. in Nederland te verblijven Cambacérès, David, Siéyès, Prieur, Ramel, Letourneur, Cochon, Cambon, Merlin, Réal, Pommereul, Alquier en nog meer oud-Conventieleden; ook de generaals Lobau, Vandamme, Davoust en Cunéo d'Ornano. Siéyès en Cambacérès, van ouderdom geheel gebrekkig, wil de Koning in geen geval bemoeilijkt hebben.Ga naar voetnoot4) Maar hoe meer de witte terreur in Frankrijk toenam, zoo meer werd de Nederlandsche gezant te Parijs, Robert Fagel, met klachten over de houding zijner regeering bestormd. Hij kwam in persoon naar Brussel om zijn nood te klagen, maar vond den Koning en Falck onvermurwbaar; ‘S.M. m'a lavé mon bonnet, pour avoir parlé trop positivement au duc de Richelieu’.Ga naar voetnoot5) Van Nagell acht zich gecompromitteerd tegenover de ministers der bondgenooten, en vraagt ontslag, ‘buiten staat zijnde het ministerie waar te nemen in den geest, die U.M. verkiesbaar schijnt’.Ga naar voetnoot6) Het is al zoover, klaagt Robert Fagel, dat men den Koning beschuldigt zich eene partij in Frankrijk te willen maken en dreigt, hem door de bondgenooten te zullen doen dwingen.Ga naar voetnoot7) Réal heb ik al scheep naar Amerika, laat de Koning hem antwoorden, en Pommereul, die ziek is, mag nog slechts zijn herstel afwachten en gaat dan de grens | |||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||
over.Ga naar voetnoot1) En ter zake der tallooze vluchtelingen die niet op de proscriptielijst staan voegt hij den Franschen gezant La Tour du Pin toe: wat doet Uwe regeering de lieden paspoort naar Brussel uit te reiken?Ga naar voetnoot2) Wellington, in den arm genomen om den Koning tot rede te brengen, is, na hem gesproken te hebben, vrijwel tot zijn inzicht bekeerd: H.M. assured me, first, that he would not allow any French subject to remain in the southern provinces who should come without a passport, or who should come with a passport for any other place in H.M.'s dominions, or in Germany or in any other country; De régicides niet op de proscriptielijst van 24 Juli '15, maar verbannen onder het kamervotum, wil de Koning niet verdrijven, en ook dit keurt Wellington goed: I beg the Ministers of the Allied Courts to consider the following points: | |||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||
over very unwilling to subuit hinself to the dictates of the folly of the French Chamber of Deputies.... Tegen de personen op de lijsten van 24 Juli voorkomende had de Koning beloofd te zullen optreden, en Wellington waarschuwt hem 29 Juni '16 dat er zich nog zes hunner, waaronder de generaals Excelmans en Lamarque, te Brussel bevinden.Ga naar voetnoot2) Castlereagh, minder mild gestemd dan Wellington, liet de Nederlandsche regeering door Hendrik Fagel eene schrobbeering geven,Ga naar voetnoot3) waarop van Nagell opnieuw ontslag verzocht,Ga naar voetnoot4) maar zich, gelijk den vorigen keer, door een gemoedelijk woord des Konings tot blijven liet bewegen. Het kwam den Koning te goede, dat wel aanhoudend vertoogen door de bondgenooten afzonderlijk werden gedaan, maar er geen collectieve stap op volgde. Stappen van de vier bondgenooten, licht Metternich zijn gezant in, zijn niet naar den smaak der Fransche regeering, die niet den schijn wil hebben onder Europeesche voogdij te staan, en om Frankrijk niet te prikkelen verijdelt Engeland steeds onze voorstellen.Ga naar voetnoot5) Frankrijk gaf liever zelf zijn ongenoegen te kennen, door zijn gezant La Tour du Pin bijna het geheele jaar 1817 met verlof thuis te houden. In Juni 1817 werd ook door Engeland sterke aandrang op den Koning geoefend om aan de eischen der bondgenooten toe te geven.Ga naar voetnoot6) Toen hij nu inderdaad tegen de verbannenen van 24 Juli scherper maatregelen nam, en daarvan Lobau niet uitzonderde, volgde onmiddellijk een protest van Wellington: zijn beschermeling moest met rust worden gelaten.Ga naar voetnoot7) Evenmin als Lobau, liet de Koning antwoorden, konden Merlin, Defermon, Hullin en Lamarque kwaad, die zich sedert een jaar, in de Noordelijke provinciën des rijks, rustig gedragen hadden. Wellington beloofde de opmerking aan | |||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||
Richelieu te zullen overbrengen, die ten antwoord gaf dat Defermon en Lamarque zijnentwege konden blijven waar zij waren; Hullin en Merlin niet (Hullin vertrok eenigen tijd later naar Amerika). Zoo werd aandrang van de eene zijde gewoonlijk door concessiën van een anderen kant doorkruist. Richelieu zelf liet een wenk geven in het voordeel van een ander der geproscribeerden, Mellinet, die volgens het protocol der bondgenooten van 1815 al evenmin in Nederland had mogen worden geduld als Lobau of Lamarque.Ga naar voetnoot1) Gaandeweg, naarmate de invloed der witte terreur op de Fransche regeering afneemt, bloedt de zaak der ballingen dood; voor en na worden zij, in den loop der jaren 1818-1820, weder in Frankrijk toegelaten.
De aanwezigheid van zoovele Franschen in België heeft invloed geoefend op de ontwikkeling der Belgische pers en van de verhouding des Konings tot zijn zoon den Prins van Oranje. Onmiddellijk na zijne uitwijking had Garnier de Saintes een blad opgericht Le Surveillant, dat zich na eenigen tijd vereenigde met een blaadje Le Mercure, geschreven door een naar Luik uitgeweken Fransch advocaat Jean Baptiste Teste, tot Le Mercure Surveillant, uitkomende te Luik. Andere emigrantenbladen waren Le Nain Jaune te Brussel van Guyet en Cauchois le Maire, voortgezet als Le Vrai Libéral; - Le Journal des deux Flandres te Gent, onder redactie van Lallemand; - Le Constitutionnel d'Anvers van Brissot (neef van den bekenden Girondijn). Zij bestonden van de in den kring der uitgewekenen gewilde bijtende satire op het Frankrijk der Bourbons; van aanvallen op Willem I onder wiens vrijgevige drukperswetgeving zij het leven rekken moesten, onthielden zij zich stelselmatig. Het regende protesten van de Fransche legatie en van de op het stuk van drukpersvergrijpen zeer kitteloorige bondgenooten; eene vervolging, ingesteld tegen Le Mercure Surveillant, leidde slechts tot het opleggen eener lichte straf. Om beter gewapend te zijn werd bij wet van 28 Sept. 1816 (de zgn. ‘loi des 500 florins’) beleediging van vreemde souvereinen tot een afzonderlijk delict gemaakt. De afschrikkende werking bleek te gering; de uitgewekenen | |||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||
hadden hunne caises de sustentation die voor de op te leggen boeten goed bleven. De aandrang der mogendheden hield niet op dat de Koning zijne wet door een scherpere zou vervangen; liever dan hieraan gevolg te geven wees hij bij politiemaatregel Guyet, Cauchois le Maire, Lallemand en Brissot het land uit (16 Mei 1817). Aan het verschijnen van het Brusselsche blad maakte deze uitwijzing geen einde: een ander uitgewekene, Méhée de la Touche, nam aanstonds de redactie over, en toen ook deze uitgewezen was, weer een ander; na eenige maanden werd zelfs Cauchois le Maire weer in België gesignaleerd. Merkwaardigerwijze is er een directe filiatie aan te toonen tusschen deze uitgewekenenpers en de latere Belgische liberale oppositiepers tegen Willem I niet alleen, maar ook tot de regeeringspers die hij daar tegenover stelde. Uit Le Vrai Libéral is tenslotte voortgekomen de door jonge Brusselaars geschreven Courrier des Pays-Bas, en Teste is de schakel tusschen Le Mercure Surveillant en de latere organen van Luiksche jongelieden die aan zijne voeten hebben gezeten (Teste bleef tot de Julirevolutie te Luik): de Mathieu Laensberg van Charles Rogier en Lebeau, vervolgd als Le Politique de Liège. Toen Lallemand was uitgewezen, verkocht zich, door honger gedreven, een van diens medewerkers, Rioust, aan het gouvernement, dat hem in een eigen blaadje zette, Le Véridique. Te Brussel ontstond op overeenkomstige wijs een door de regeering bekostigd blaadje L' Impartial; in 1820 zijn deze beide orgaantjes vereenigd tot een Journal de Bruxelles, waaraan naast twee Franschen een kosmopolitisch Hollander (G. van Lennep) werkt;Ga naar voetnoot1) het blad staat ‘onder de onmiddellijke bevelen’ van den gouverneur van Zuid-Brabant, later van den minister van binnenlandsche zaken. In 1827 is de naam veranderd in Gazette des Pays-Bas. Op de onderneming is aanhoudend eenig verlies geleden, dat door de regeering, uit de fondsen | |||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||
voor de Staatscourant bestemd, werd bijgepast. De opdracht van de verdediging zijner politiek in België aan Hollanders en Franschen is kenmerkend voor een gouvernement dat zich bewust is dat het geen wortel in den Belgischen bodem heeft. En toen de Gazette het tegen de Unie-bladen bleek af te leggen zou men het zoeken.... bij Libry Bagnano!
In niet geringe mate heeft het bestaan van een Franschen oppositiekring te Brussel medegewerkt tot de verwijdering tusschen den Koning en zijn oudsten zoon. De Prins van Oranje ging over de tong in Europa. Zijn krijgsdienst in Spanje, zijn verloving met Charlotte, zijn wond te Waterloo, zijn reis naar de Newa om Anna Paulowna te huwen, geliefde zuster van den Tsaar die in 1814 de Bourbons uit Frankrijk had willen weren, zuster vervolgens door Lodewijk XVIII voor den hertog van Berry versmaad, dit alles stelde hem bij de haute badauderie in eene evidentie die zijn ijdel karakter slecht verdroeg. Zooals uitgeweken Fransche officieren te Brussel hun vereenigingspunt hadden in koffiehuizen en in het théâtre du Parc, advocaten en dagbladschrijvers ten huize van mevrouw Guyet, hield voor de hoogere sociale sfeer een gewezen grande dame van het Keizerrijk receptie, mevrouw Regnault de Saint-Jean d' Angely. De Prins verscheen gaarne in haar salon; de broeder van een zijner adjudanten, Victor de Crucquembourg,Ga naar voetnoot1) behoorde onder de getrouwen van mevrouw Guyet, aan wier tafel ook een excentriek en schatrijk Engelschman verkeerde, Lord Kinnaird, die er groot op ging aan de hoogstgeplaatste ontevredenen in toenmalig Europa kennis te hebben: den hertog van Orleans en den hertog van Kent. Het is bewezen dat deze beide hooge personagiën bijdragen toezonden aan de Brusselsche caisse de sustentation. Aan politieke tinnegieterij was in dezen kring geen gebrek; door wien zou men de gehate Bourbons op den Franschen troon kunnen vervangen? Op den hertog van Reichstadt hield Oostenrijk de hand en zijne moeder Maria Louise verried Napoleon's gedachtenis voor de liefde tot een ander. Was de hertog van Orleans de geschikte candidaat? Of | |||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||
wellicht de zwager van den Tsaar, de Prins van Oranje, die, wie weet, misschien België aanbrengen kon, en wiens protestantisme een kostelijke waarborg scheen tegen de oppermacht der calotins? In de bedenkelijke betrekkingen, waarin aldus de Prins van Oranje geraakte, heeft hij zich niet altijd als een man van verstand gedragen. Werkelijk medegecomplotteerd heeft hij nauwelijks maar vleierij van verdachte zijde niet krachtig afgewezen. De verloving van den Prins met Anna Paulowna dateerde van den zomer van 1815. In het najaar, toen hij zelf uit Frankrijk naar St.-Petersburg terugkeerde, zond Alexander zijn vertrouweling generaal Czernicheff naar den Haag, om den Prins af te halen. Zij beiden en Heerdt die het officieele huwelijksaanzoek kwam doen, vertrokken den 29sten November. Terzelfder tijd ongeveer duikt het praatje omtrent vooruitzichten van den Prins op den Franschen troon het eerst op in het Brusselsche blad L'Oracle. De ontvangst te Petersburg was voorkomend en de jongelieden schenen een goed paar te vormen. ‘Le Prince d'Orange,’ schrijft 3 April 1816 de Fransche gezant La Moussaye aan Richelieu, ‘a obtenu un succès complet. Il montre peu d'esprit, mais ses manières sont polies et galantes; sans être beau sa tournure est gracieuse et chevaleresque.’Ga naar voetnoot1) Dienzelfden 3den April schrijft de Prins uit Petersburg aan Wellington een merkwaardigen brief. De Belgen zegt hij, zijn jaloersch dat de Koning naar den Haag is teruggekeerd en van Hollanders omgeven blijft; ‘you know how easily that nation is gained and amused by a court, and when amused they forget to a great degree their grievances.’ Zou de goede oplossing niet zijn, dat hijzelf met zijn jonge gemalin bestendig te Brussel resideerde, waartoe eene opdracht van het bevel over de troepen aan de Fransche grens voorshands de aanleiding kon zijn? Wanneer Wellington en liefst ook de Britsche regeering het aanrieden zou de Koning er wel in moeten toestemmen.Ga naar voetnoot2) Maar Wellington gooit koud water op dit vuur: het is 's Koning's voornemen om en om te Brussel | |||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||
en in den Haag te resideeren; aanstaanden winter zal de beurt aan Brussel zijn; de Belgen krijgen dus wat hun toekomt, en ongetwijfeld is het 's Koning's bedoeling dat het prinselijk paar het hof zoowel naar den Haag als naar Brussel zal volgen. Bleef de Prins van Oranje het heele jaar te Brussel, hij zou het kwalijk meer kunnen veranderen als hij eens koning werd, en daarmee zou Brussel de feitelijke hoofdstad zijn geworden, hetgeen om militaire redenen niet wenschelijk is. In geen geval moet de Prins er aan denken zoo iets te willen doordrijven tegen 's Koning's wil.Ga naar voetnoot1) ‘The King will never consent to it,’ schrijft hij tenzelven dage aan Lord Bathurst. Deze vindt voor 's Prinsen denkbeeld veel te zeggen, maar het moet vanzelf zoo komen en de Engelsche regeering kan het zeker niet voorstellen. ‘If his father have the infirmity of jealousy, the only way of overcoming it is by abstaining from exciting it.’Ga naar voetnoot2) Nog had de Prins St. Petersburg niet verlaten, of Alexander wist in welk verband Fransche uitgewekenen van zijn zwagers naam gebruik maakten. Hij wist het o.a. van zijn gezant te Parijs, Pozzo di Borgo, die den 10den Mei aan Nesselrode schreef: V.E. sera étonnée d'apprendre que depuis trois semaines le public n'a été occupé que de guerre entre la Russie et l'Angleterre. Les plus avisés forment déjà des ligues: d'un côté, notre cour, celles de Prusse et des Pays-Bas, avec le projet de mettre le Prince d'Orange sur le trône de France; de l'autre l'Angleterre et l'Autriche. Ce sont les pamphlets de Bruxelles qui alimentent ces absurdités....Ga naar voetnoot3) Alexander vermaande den Prins zich niets in het hoofd te halen, en het jonge paar aanvaardde 22 Juni de reis naar Holland, waar het in Augustus aankwam; in September vertrok het, met hof en ministers, naar Brussel. Intusschen bleek Alexander gedurig meer dat de geruchten omtrent hooge vooruitzichten die zich voor zijn zwager zouden openen een taai leven hadden. Bewijzen daarvan kwamen hem op drieërlei wijze in handen: uit de correspondentie van Carnot, uit voorstellen hemzelven gedaan door een uitgewekene de Vielcastel, en uit de brieven van den Prins van Oranje zelven. | |||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||
Lazare Carnot, een der geproscribeerden, bevond zich te Warschau. Zijne correspondentie werd door de Russische politie (om den vakterm te gebruiken) ‘geperlustreerd.’ Zoo was men reeds toen de Prins van Oranje nog te Petersburg was, te weten gekomen dat den 14den April uit Brussel aan Carnot was geschreven: Il serait facile aux Puissances du Nord de renverser les Bourbons, si elles voulaient présenter à la France un jeune prince qui s'est déjà fait chérir à Bruxelles par son affabilité, sa franchise, ses principes libéraux et par le désir qu'il montre de contribuer aux progrès des lumières et de la civilisation. Nous sommes informés qu'à Paris même cette idée, qui aurait pu sembler extraordinaire avant l'alliance que le jeune prince vient de contracter, y est déjà devenue familière, et qu'elle est pour un grand nombre de personnes un sujet d'espérance et de voeux.Ga naar voetnoot1) Dergelijke toespelingen kwamen nu in de correspondentie van Carnot gedurig voor. In dezelfde hand die hem het bericht van 14 April had doen geworden werd hem b.v. den 2den Juni uit Antwerpen geschreven: Le voeu qui paraît être le plus national est en faveur du jeune Napoléon, mais le nom du Prince d'Orange acquiert aussi chaque jour des partisans, et si le grand-père du premier reste dans l'inaction et si l'on prenait l'initiative pour le second, celui-ci réunirait bientôt tous les suffrages; on sentirait bientôt l'avantage d'être gouverné par un prince dont les idées libérales sont connues.... Le principal objet est d'être débarrassé des Bourbons. L'on serait heureux après cela de voir commencer une autre dynastie sous un prince constitutionnel.Ga naar voetnoot2) In Juli begon de Mercure Surveillant de candidatuur-Oranje openlijk aan te bevelen, nadat toespelingen waren voorafgegaan ‘à la maladie à guérir par l'eau de fleur d' orange, aux oranges à placer dans les Tuileries,’ en dergelijke.Ga naar voetnoot3) In October meldde zich namens de Fransche uitgewekenen in België een graaf de Vielcastel te St. Petersburg aan, die in uitvoerige memoriën de candidatuur-Oranje bepleitte en haar succes als zeker voorstelde, wanneer slechts Rusland er zich vóór verklaarde: Au premier signal donné par l'empereur Alexandre, il aura pour auxiliaires tous les réfugiés et tous les mécontens de France, c'est à dire les neuf dixième de la nation. Que le Prince d'Orange soit par lui nommé général de ses armées; qu'au moment opportun ce prince soit autorisé à faire une proclamation où il rappellera la Chambre des Députés qui | |||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||
existait sous Louis XVIII au 20 mars 1815, et celle qui depuis fut nommée sous Napoléon, afin de connaître par la réunion de ces divers élémens le véritable voeu du peuple, qu'il exprime l'intention d'accepter une constitution libérale préparée par les Chambres, et qu'il appelle le peuple à élire un chef: il sera bientôt désigné lui-même.Ga naar voetnoot1) Te Brussel werd in dezen tijd de Prins gedurig met Lord Kinnaird gezien,Ga naar voetnoot2) en zijne brieven zelve aan Alexander toonen dat hij van wat men hem aan het oor fluistert geheel vervuld is. Hij stelt het voor of eene omwenteling in Frankrijk aanstaande is, en Engeland er in slagen zal zijne creatuur den hertog van Orleans de kroon te bezorgen, tenzij Rusland dit verhindere; zijn eigen candidatuur zou, naar hem verzekerd wordt, de sterktse kunnen zijn, daar de hertog van Orleans geen soldaat is en de militairen op hem neerzien. Aan den Russischen gezant generaal Phull heeft hij niets en hij verzoekt dat de Tsaar Czernicheff zende om hem te raden; quasi zou hij op kraambezoek kunnen komen daar Anna's bevalling over een maand verwacht wordt (13 Jan. 1817). Geen zijner brieven heeft een anderen inhoud meer dan de hem bekorende luchtverheveling op den éénen na van 20 Februari, waarin hij de voorspoedige geboorte meldt van een zoon, den lateren Koning Willem III. Men moet zich haasten, wordt hem gezegd, want Lord Kinnaird werkt voor Orleans met hem uit Engeland gezonden geld (22 Jan. '17). Eerstdaags zal er opnieuw een afgezant van de uitgewekenen naar Alexander vertrekken (14 Febr. '17). Orleans is naar Parijs gekomen (24 Febr.). De nieuwe afgezant zal Carnot zijn, die alle gewenschte inlichtingen zal kunnen verschaffen; het gaat er nog alleen maar om, of Engeland dan wel Rusland Frankrijk een koning zal bezorgen; ‘il ne vous coûterait qu'un mot pour obtenir la victoire’ (5 Maart '17)Ga naar voetnoot3) Carnot bevond zich thans niet meer te Warschau, maar te Maagdenburg. Het waren twee uitgewekenen, de oud-kolonel Brice en de advocaat Teste, die met 's Prinsen brief van 5 Maart, als geloofsbrief voor Carnot ingericht en dien deze | |||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||
zelf den Tsaar zou overhandigen, naar Maagdenburg trokken. Eerst waren zij naar Amsterdam geweest om Lamarque met de zending te belasten, maar deze had geweigerd. Carnot vertrok ook niet maar zond den brief van den Prins met een begeleidend schrijven naar Petersburg op, informeerende of hij ontvangen zou worden; Alexander liet hem verzoeken, thuis te blijven.Ga naar voetnoot1) Reeds na de ontvangst der brieven van den Prins van 13 en 22 Januari had de Tsaar hem een ernstige waarschuwing gezonden: Il importe de rester dans les limites d'une noble et sévère impartialité. Il ne suffit pas de la professer intérieurement: il faut encore en prendre l'attitude ... Personne ne croit avoir intérêt à induire en erreur, lorsque cette erreur ne peut amener aucune fausse démarche. On ne se soucie guères d'abuser ceux qu'on n'a pas l'espérance de compromettre.... Les destinées de la France sont entre les mains de Dieu. Elles dépendent de l'arrêt de Sa providence, que nous ne saurions ni scruter, ni prévoir. Mais il est une chose qui dépend de nous, c'est le maintien des traités.... Les peuples ont trop souffert et souffrent encore des grandes calamités qui ont pesé sur eux. Nulle puissance n'oserait plus les reproduire.... Repoussez haut à la main ces misérables intrigues indignes d'une âme comme la vôtre.Ga naar voetnoot2) De Prins antwoordt: Tout de suite après avoir reçu votre lettre j'ai rompu tout contact sur ce point avec les réfugiés français; je les avais toujours tenus sans réponse de ma part en leur disant que j'attendais votre avis; dès l'arrivée de votre lettre je leur ai fait savoir positivement que je ne voulais prendre part en aucune manière à leurs intrigues....Ga naar voetnoot3) Intusschen was, toen hij dit schreef, al weder een nieuw feit voorgevallen dat hem in opspraak bracht. Tot de geproscribeerden van 24 Juli 1815 behoorde de académicien Arnault, die te Brussel medewerkte aan den | |||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||
Vrai Libéral. Hij had in den afgeloopen winter voorlezing gehouden van een nieuw door hem gedichte tragedie Germanicus, welke voorlezing door den Prins van Oranje was bijgewoond. Den 22sten Maart ging de première van dit stuk te Parijs en gaf er aanleiding tot een luidruchtige manifestatie tegen de Bourbons. De politie greep in en onder de gearresteerden waren Victor de Crucquembourg, broeder van den adjudant van den Prins, en een kolonel Briqueville; op hen werden brieven gevonden van een uitgeweken kolonel de Chambure met verslag van gunstig onthaal, genoten bij den Prins van Oranje; Richelieu gaf er kennis van aan Wellington en aan Pozzo.Ga naar voetnoot1) Robert Fagel had het al eerder gehoord van den politieminister Decazes. Tegelijk liet Alexander door Nesselrode de aan den Prins gedane voorstellen ter kennis brengen van de Russische vertegenwoordigers aan de hoven van Parijs, Londen, Weenen, Berlijn en Brussel, met bevel ze daar bekend te maken onder mededeeling dat de Tsaar ze hooglijk afkeurde.Ga naar voetnoot2) Thans stroomden van allen kant de vermaningen op den Prins af, zich aan de compromitteerende vriendschap met samenzweerders te onttrekken: Les véritables amis de votre auguste maison déplorent souvent, en ma présence, que des personnes de principes diamétralement opposés à ses intérêts, réusissent à faire croire qu'elle n'apprécie pas les avantages de sa position actuelle, et qu'elle prête l'oreille à des plans d'une ambition chimérique, qui ne tendent à rien moins qu'à menacer de nouveau la tranquillité de l'Europe, et à détruire un édifice politique à l'institution duquel la confiance dans vos qualités personnelles n'a pas peu contribué.Ga naar voetnoot3) Wellington begaf zich in de tweede helft van Mei in persoon naar Brussel om den Prins de les te lezen, vooral over den geloofsbrief voor Carnot: Le duc a dit au prince qu'il lui faudrait peut-être toute sa vie pour effacer les mauvaises impressions qui sont les conséquences d'une telle démarche; qu'il avait manqué à son devoir de fils et de sujet envers le Roi son père; qu'il avait alarmé ses amis sur la consistance de son caractère, et induit le duc lui-même en erreur non seulement en lui cachant toutes ces menées, mais en lui tenant un langage différent.Ga naar voetnoot4) | |||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||
Alexander van zijn zijde zond Czernicheff af, zoo gezegd tot een gelukwensch met de geboorte van 's Prinsen zoon, maar inderdaad ‘afin de lui faire connaître, sans aucune restriction, les dangers dont il est environné’Ga naar voetnoot1). Czernicheff kwam te Brussel aan juist nadat Wellington weder vertrekken was; na hem te hebben gehoord, schrijft de Prins aan zijn zwager: ‘l'affaire française est entièrement terminée et j'ai la conviction intime que votre manière de voir est la seule juste.’Ga naar voetnoot2) De Koning zelf doet, in een brief aan den Tsaar, de pijnlijke geschiedenis af met de woorden: ‘mon fils a soumis à la décision de V.M.I. les relations que des circonstances auraient pu former, et il les a repoussées pour se conformer à Ses intentions’.Ga naar voetnoot3) Ondanks de ontvangen les bleef de Prins bij voorkeur in oppositiekringen verkeeren, omstuwd door wat men te Brussel la vieille garde noemde: mevrouwen de Bérenger, de Mercy, de Trazegnies, de Lalaing, Vilain XIV en van Grimberghe, die de toongevende dames waren geweest der Brusselsche samenleving in den Franschen tijd. Mevrouw de Bérenger was weder zeer gelieerd met mevrouw Regnault de St. Jean d'Angely en daardoor met het element der Fransche uitgewekenen. In den zomer van 1817 inspecteerde de Prins de legeroefeningen in de Zuidelijken provinciën en zeide van de cavalerie geen gunstigen indruk te hebben; hij legde een lijst over van 43 cavalerie-officieren van Belgische geboorte die tot na Waterloo in het Fransche leger gediend hadden; voor één van hen, een kolonel La Wastine, interesseerde hij zich in het bijzonder. Zij werden op zijn verzoek op wachtgeld gesteld tot zich eene gelegenheid tot plaatsing zou voordoen. Voor verscheidenen hunner (ook voor La Wastine) kwam die plaatsing spoedig af, en bleek, geheel buiten 's Prinsen bedoeling, er eene te zijn bij het koloniale leger, waartoe eene cavalerieafdeeling toen juist in wording was. De Prins verbeeldde behalve legercommandant ook mi- | |||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||
nister van oorlog te zijn. Meer dan een naam was zijn ministerschap niet: hij deed er het werk niet van, ja zou het niet eens hebben kunnen doen, want toen in October '17 hof en regeering weer naar den Haag verhuisden, trok hij niet mede maar bleef met zijn gemalin te Brussel. Het was van het begin af niet hij die met den Koning werkte maar de (in naam) onder hem gestelde commissaris-generaal van oorlog, van der Goltz; diens voordrachten gingen direct naar den Koning en deze besliste. Toen dan ook de Prins bij van der Goltz tegen de aanwijzing zijner vrienden voor Batavia protesteerde en, als zijn superieur, in beleedigende termen hem beval deze ongedaan te maken, verzocht van der Goltz, niet in de noodzakelijkheid te worden gebracht, dit bevel te moeten onderwerpen aan den Koning. De Prins nam niets terug en van der Goltz legde de correspondentie aan den Koning over en bood zijn ontslag aan. De Koning liet den vader voorgaan bij den souverein, en noodigde tot tweemaal toe zijn zoon uit tot een onderhoud, in den Haag. De Prins antwoordde niet te willen komen eer Goltz zijn ontslag had; bleef Goltz, dan verlangde hij zijn eigen ontslag èn als legerbevelhebber èn als minister van oorlog. De Koning ging zoo ver, nu zelf naar Brussel te gaan (12 November); hij was er 's ochtends van den 13den, in de hoop zijn zoon tot rede te kunnen brengen en hem, tot teeken van verzoening, mede te nemen naar den Haag voor het verjaarfeest der Koningin, op den 18den, maar hij trof er alleen zijne schoondochter aan: de Prins was weggeloopen naar mevrouw de Trazegnies op haar buiten bij Bergen. Hij moest schriftelijk antwoord verlangen op zijn laatste schrijven, liet hij weten, en kon vóór de ontvangst van dit antwoord zijn vader niet ontmoeten. Hierop deelde de Koning den 14den zijn zoon mede dat hij uit al zijne militaire functiën ontslagen was. Den 15den verzocht de Prins de bevestiging van het ontslag te mogen ontvangen bij formeel besluit, ‘qui en le faisant rentrer dans la classe ordinaire des sujets lui en donnait tous les droits’; na ontvangst daarvan zou hij zijn vader kunnen ontmoeten. Het formeel besluit werd hem dien eigen dag toegezonden; de Prins ontving het den 16den, en had zonder twijfel den | |||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||
17den 's ochtends bij zijn vader kunnen zijn, maar liet zich tot den avond wachten; een pijnlijk gesprek had toen plaats dat in tegenwoordigheid der Prinses niet langer kon worden voortgezet; de Koning ontbood den Prins naar zijn eigen paleis over een half uur, maar ontving daar schriftelijk bericht van den Prins, dat eene zenuwoverspanning der Prinses het onmogelijk maakte haar te verlaten; een datum voor hun vertrek naar den Haag kon hij niet bepalen. De Koning vertrok hierop en was den 18den om 3 uur 's namiddags in den Haag, waar intusschen het avondfeest dat de Prinses-Moeder voor den verjaardag harer schoondochter gearrangeerd had, was afgezegd. Ook de verjaardag van Prinses Louise, 28 November, moest zonder den Prins en de Prinses van Oranje worden gevierd. Het leek eene zaak Holland tegen België te zullen worden. Terwijl den Haag vol zorg was, vierde Brussel feest. De Prins had de uniform uitgetrokken en liep rond in burgerkleeren. De zenuwtoestand der Prinses scheen er zich niet tegen te verzetten, dat 's Prinsen paleis den heelen dag door luidruchtige supporters werd overloopen. In een dansclub, waarin hij zich als lid liet opnemen, zeide de Prins: ‘A présent que je ne suis plus que bourgeois de Bruxelles, je vous amènerai souvent ma bourgeoise.’Ga naar voetnoot1) Den 19den woonde hij eene voorstelling van ‘Hamlet’ in den schouwburg bij, waar het publiek hem een klinkende ovatie bereidde.
Toen de Prins voor de eerste maal met zijn ontslag dreigde, had hij er bijgevoegd dat hij wel wist waar hij heen zou gaan: hij had een regiment in het Russische leger. De Koning nam zijne voorzorgen en liet door van Nagell aan den Nederlandschen gezant te Petersburg, Verstolk van Soelen, ter mededeeling aan de Russische regeering een gedetailleerd verslag van het gebeurde toekomen. ‘L'Empereur,’ luidde Nesselrode's antwoord, ‘ne saurait assez déplorer les torts graves du Prince d'Orange envers son père et son souverain.’ Veel scherper nog was Robert Fagel's oordeel: ‘En écoutant avec complaisance des gens dont l'unique but est l'agitation | |||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||
et le désordre, le Prince d'Orange a donné la mesure de son caractère.’Ga naar voetnoot1) De Koningin was in deze oogenblikken de eenige die iets op hem vermocht. Onder den invloed van haar vermaningen voorkwam hij een luidruchtige viering van zijn eigen verjaardag (den 6den December) te Brussel, door zich dien dag naar Tervueren te begeven en nam eenige dagen later met zijne gemalin de reis naar Holland aan, doch niet, zooals men verwacht had, naar den Haag direct: eerst naar Soestdijk, dat hij voor een winterverblijf liet in orde brengen; pas den 17den December was hij in den Haag; dien dag zag hij alleen zijne moeder, den volgenden dag zijn vader. ‘Dès que l'enfant a été rendu à ses parents on a pu lui laver la tête de la bonne façon’;Ga naar voetnoot2) den 24sten, verjaardag van den Tsaar, kwam de Prins weder voor het eerst in den familiekring in Nederlandsche uniform: de vader had hem zooeven al zijne ambten teruggegeven; hij zou nu in den Haag blijven en tweemaal 's weeks met Goltz en den intendant-generaal Piepers werken eer dezen hun gewoon gehoor bij den Koning hadden. ‘Cela lui fournit les moyens,’ schrijft de Prinses-Moeder die deze regeling verzonnen had, ‘de se former aux devoirs de la charge dont jusqu'ici il ne voulait que le nom.’ Zij oordeelde niet zacht over haar kleinzoon: Dans un certain sens on lui a fait trop d'honneur, en attribuant ses démarches à des motifs graves; ces motifs n'auraient pas été à excuser, mais du moins ils auraient indiqué qu'il réfléchit et s'occupe d'affaires sérieuses. Pour moi, j'y vois beaucoup d'enfantillage: un esprit qui se croit ferme lorsqu'il n'est qu'entêté, en se laissant influencer par ceux qui le flattent et admirent jusqu'à ses travers.... En Russie nous avons la certitude que tout est bien; c'est un grand point.Ga naar voetnoot3) Den 12den Januari n.l. was Nesselrode's schrijven in den Haag aangekomen, en den 24sten ontvingen de Prins en de Prinses persoonlijke brieven van Alexander en de Keizerin-Moeder, waaruit hun bleek dat dezen van 's Konings wege door eene dépêcte van van Nagell aan Verstolk op de hoogte waren gesteld, en hun gedrag scherp veroordeelden. De Prins eischte daarop van van Nagell afschrift | |||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||
dier dépêche; van Nagell vroeg de orders van den Koning, die liet antwoorden dat de Prins het stuk bij hem, Koning, kon komen lezen. ‘La réponse que le Roi vous a faite,’ schrijft daarop de Prins aan van Nagell, ‘paraît équivaloir à un refus direct, car je crois que toutes mes démarches jusqu'à ce jour devraient avoir assez persuadé mon père que je ne toucherai jamais cette corde directement avec lui, car elle est trop délicate pour pouvoir être entamée entre le Roi et moi sans l'intervention d'un tiers.’ De verzoening was op niets uitgeloopen: juist in deze dagen werd de breuk onheelbaar. Den 11den Februari laat de Koning aan Nagell weten dat de Prins hem eene organisatie van het departement van oorlog heeft voorgeslagen ‘welke uit hoofde van vele en gewigtige bezwaren niet door Z.M. kon worden aangenomen’; in een tegenvoorstel des Konings heeft de Prins niet berust, doch zijn ontslag als minister van oorlog verzocht met behoud zijner andere militaire betrekkingen; een besluit in dezen geest wordt opgemaakt. Wat 's Prinsen voorslag heeft ingehouden, blijkt uit een brief des Konings aan Robert Fagel van 8 Maart: Guillaume voulait l'impossible; il voudrait que je me démette en sa faveur de toute autorité sur l'armée. S'il s'y était bien pris il aurait pu m'y engager successivement en gagnant ma confiance, mais il voulait forcer la chose et obtenir tout à la fois. Il se refusait à se mettre en rapport direct avec moi et faisait pour condition sine qua non de ne pas me parler d'affaires. C'est à quoi je ne pouvais donner les mains; dans un tems où l'Europe a les yeux attachés à Guillaume et ne le regarde pas avec bienveillance, pouvais-je exposer l'état aux suites qu' aurait pu entraîner une autorité militaire outre mesure confiée à l'héritier du trône, et dont il eùt pu abuser sans que j'avais plus les moyens de m'y opposer?Ga naar voetnoot1) De Prins heeft dus verlangd te werken met subalternen die onmiddellijk zijne bevelen zouden ten uitvoer leggen zonder daarop eerst 's Konings goedvinden te vragen, en zonder dat hij gebonden zou zijn dit zelf te doen.Ga naar voetnoot2) De regeling die de Koning hem voorsloeg kwam neer op eene vervanging van Goltz door Piepers, een ambtenaar die 's Konings vertrouwen had, maar toen juist hevig werd aangevallen in de Tweede Kamer. Bij besluit van 22 Februari werden de Prins | |||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||
als opperdirecteur van het departement en Goltz als commissaris-generaal ontslagen (Goltz werd in de Eerste Kamer geplaatst), en werd Piepers benoemd tot secretaris van staat voor oorlog, en generaal d'Aubremé (Belg), aan het hoofd der afdeeling ‘personeel’ gesteld met den titel van adjudant-generaal; na Piepers' ontslag op 1 October 1818 (de Koning was tot de overtuiging gekomen hem tegen de publieke opinie niet te moeten handhaven) kreeg d'Aubremé het geheele departement onder zijn beheer, als ‘commissaris-generaal.’
Tegelijkertijd dat in den Haag den 22sten Februari de Prins voorgoed uit het ministerschap ontslagen werd, was hij verweg te Parijs voorwerp van onwelwillende bespreking. 30 Januari 1818 had Lord Kinnaird, de vriend en weldoener der Fransche uitgewekenen te Brussel, in blijkbare verlegenheid zich per brief tot een van Wellington's stafofficieren, Sir George Murray, gewend. Dien morgen was een Franschman Nicole, anders gezegd Marinet, bij hem gekomen met de vraag of Wellington, wanneer men hem een bestaand complot tegen zijn leven onthulde, geneigd zou zijn bij Decazes te bewerken dat Guyet, Cauchois le Maire (beiden weer in België) en kolonel Brice ongehinderd naar Frankrijk terug mochten keeren? Er bevond zich een moordenaar te Parijs, die de voor eerstdaags aangekondigde komst van Wellington aldaar afwachtte om zijn slag te slaan. Zond Decazes hem een paspoort voor Parijs, dan was Marinet bereid daarheen te komen en aanwijzing van den moordenaar te doen. Wellington liet zich er niet van afhouden naar Parijs te gaan, waar inderdaad, in den nacht van 10 op 11 Februari, toen hij per rijtuig van eene soirée naar huis keerde, een schot op hem werd afgevuurd. Den brief van Lord Kinnaird zond hij daarna op aan Clancarty, die den 15den zijn secretaris van ambassade, Chad, naar Brussel zond om van de zaak kennis te geven aan het parket aldaar; de procureur-generaal van der Fosse stelde zich met Decazes in betrekking, die paspoort zond voor Lord Kinnaird en Marinet. Deze laatste wist te Parijs den beweerden moordenaar, Cantillon, niet aan te wijzen, maar leidde de aandacht | |||||||||||
[pagina 395]
| |||||||||||
af door de verzekering, dat de toeleg was geweest, door den moord op Wellington de baan vrij te maken voor den Prins van Oranje, ‘qui avait promis à la France une constitution qui ne serait octroyée mais délibérée par la nation de la manière la plus libre et la plus étendue’Ga naar voetnoot1). In den loop van het politioneel onderzoek te Parijs werd ook Victor de Crucquembourg, de broeder van 's Prinsen adjudant, in hechtenis genomen; op Cantillon legde de Fransche politie eveneens de hand, maar bewijs zijner schuld werd niet gevonden. Het Brusselsche parket zocht vruchteloos naar Guyet en Cauchois le Maire; hunne vrouwen echter werden te Parijs aangehouden en verhoord. De zaak is duister gebleven maar had ten gevolge dat 's Prinsen naam in een onaangenaam verband gedurig genoemd werd. In April begaf zich de Koning met zijne beide zoons naar Brussel, voor de aangelegenheden der Belgische vrijmetselarij. Deze had indertijd onder het groot-oosten van Frankrijk gestaan maar was daar door de gebeurtenissen gewelddadig van afgescheiden; de Prins van Oranje was daarop aan haar hoofd gekomen, en onder zijne leiding waren de loges tot loopplaatsen van ontevredenen en Fransche uitgewekenen ontaard. De Koning had daarop Prins Frederik tot de Noordnederlandsche vrijmetselarij doen toetreden wier grootmeester hij werd, en hoopte thans ook de Belgische loges zich onder het groot-oosten der Nederlanden te doen scharen, hetgeen hoewel niet zonder moeite, gelukte. In April zou prins Frederik voor de eerste maal als grootmeester te Brussel ontvangen worden; de Prins van Oranje bleef aan het hoofd eener door hem te Brussel opgerichte loge, L'Espérance. De Koning had Robert Fagel naar Brussel laten komen opdat de Prins uit diens mond vernemen zou hoe er over hem in diplomatieke kringen te Parijs gesproken werd; Fagel voldeed hieraan en de Prins werd overtuigd van de wenschelijkheid, zijne reputatie te zuiveren. He was much agitated, wept much, accused his own imprudence, and avowed feeling all the discredit of having his name coupled with that of those who had been base enough to conspire against the life of his best friend. He then went immediately to the King, and threw himself | |||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||
upon his father for his advice. The result is that he has written to the Duke of Wellington by R. Fagel....Ga naar voetnoot1) Dit uit den Fagel medegegeven brief: I have been horror struck and most painfully affected, being told that I have been named is this atrocious plot.... Had I ever known the slightest thing regarding this attempt without my letting you know it, I should at present not be capable to bear the weight of my existence.. I can assure you not to have had any knowledge with regard to or received any communication touching France since the time of our conversation on that subject last summerGa naar voetnoot2). Of Wellington hem, op een plaats en tijd door dezen aan te wijzen, ontvangen wil? De tijd tot eene ontmoeting is ongunstig, antwoordt Wellington, daar hij op het punt staat naar Engeland te vertrekken: The idea never did nor never could have entered my mind that you had any knowledge of the plot.... I would as soon suspect my own son as I could Y.R.H.; but I will not conceal from Y.R.H. that this occurrence has brought your name into discussion in a way very diasgreeable to your friends.... Whatever the revolutionary party in France may say to Y.R.H., their first object after success in France is the destruction of the dynasty of Y.R.H.'s family in the NetherlandsGa naar voetnoot3). Een bewijs dat aan de goede verhouding tusschen vader en zoon ook na deze Brusselsche reis nog veel ontbrak, was 's Prinsen weigering, dat zijne gemalin de verwacht wordende geboorte van een tweede kind zou afwachten in den Haag; prins Alexander werd geboren te Soestdijk. De doop had echter in den Haag plaats op 24 Augustus, 's Koning's verjaardag; aan het doopmaal dat volgde, en waartoe ook de vreemde gezanten genoodigd waren, bracht de Koning (in het Nederlandsch) een dronk op zijn zoon, schoondochter en hun jonggeborene uit, waarop de Prins, opstaande, zich tot stupefactie der aanwezigen niet tot den Koning richtte, maar in het Fransch de woorden uitstootte: ‘Messieurs, je suis très sensible aux voeux que vous formez pour mon fils; mon épouse y sera également très sensible; j'espère qu'il deviendra un nouveau soutien du peuple et qu'il aura le bras assez fort et toujours prêt à repousser toute incursion étrangère.’Ga naar voetnoot4) De blanke ziel der diplomaten bloosden en zij | |||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||
sloegen de oogen neder. En hij had niet eens te diep in het glas gekeken, schrijft de Prinses-Moeder.Ga naar voetnoot1) Welke avonturiers zich onder de klasse bevonden wier hulde de Prins zich had laten aanleunen bleek een paar maanden later toen de Brusselsche politie een complot tegen de veiligheid van den Tsaar ontdekte. Te Aken had toen het Europeesche congres plaats dat tot de vervroegde ontruiming van Frankrijk besloot; na afloop zou de Tsaar zich over Luik naar Brussel tot een bezoek aan het Nederlandsche hof begeven. Het wilde plan der samenzweerders was, zich op den weg van Luik naar Brussel van Alexander's persoon meester te maken, hem naar Frankrijk te voeren, en te midden van militairen te brengen die voor de zaak van Napoleon II gewonnen heetten, waar dan de vervallenverklaring der Bourbon's door Alexander zou zijn uit te spreken. Men deed den weg naar Brussel scherp bewaken en er viel niets voor, dan dat de Tsaar des te krachtiger vermaning tot zijn zwager richtte zich van alle betrekking tot Fransche uitgewekenen te onthouden. Te Aken waren nog twee denkbeelden geventileerd om na de ontruiming van de Fransche grensdepartementen op andere wijze in de veiligheid der Nederlanden te doen voorzien: Metternich had gesproken van een garantietractaat te sluiten tusschen de vijf groote mogendheden, den Duitschen Bond en de Nederlanden, en Hardenberg van inlegering van Pruisische troepen in Nederlandsche vestigen, maar geen van beide voorstellen had de algemeene instemming gevonden, zoodat Engeland besloot, er den Koning in het geheel niet van te spreken: vooral niet over den voorslag van Pruisen: ‘it would be absolutely impossible ever to obtain the assent of this King.’Ga naar voetnoot2) Ook Wellington was te Brussel tijdens Alexander's verblijf, en voegde zijne waarschuwingen bij die van den Tsaar. Eenige maanden verliepen nu zonder dat aan de reputatie van den Prins verder ongeluk overkwam, althans niet uithoofde van betrekkingen met de oppositie in Frankrijk. Wel trokken herhaalde tourneés van den Prins en de Prinses van Oranje door de Zuidelijke provinciën van het rijk de | |||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||
aandacht, en de verkiezing van een van 's Prinsen adjudanten, graaf Albéric Duchâtel, tot lid der Tweede Kamer door de Staten van Henegouwen. Om te voorkomen dat Duchâtel in de Tweede Kamer voor de spreekbuis van den Prins zou gelden, benoemde de Koning hem na zijne verkiezing tot zijn eigen adjudant. Een Fransche bron, echter van een zoo laten datum als 1857, doet vermoeden dat er in het najaar van 1819 nog altijd lieden waren die het waagden zich van den naam des Prinsen op een vermetele wijze te bedienen. Er was toen door de vijanden der Bourbons te Parijs een comité van actie gevormd, waarin o.a. zitting hadden Lafayette, Merlin (de zoon van Merlin de Douai) en Voyer d'Argenson; deze laatste voerde de briefwisseling met de uitgewekenen in België. Uit de kringen van dit comité is tot den geschiedschrijver van 1857, de Vaulebelle, de volgende voorstelling van zaken overgeleverd: Vers la fin de 1819, un jour où le comité était réuni, M. Voyer d'Argenson annonce qu'un officier supérieur belge, aide de camp du Prince d'Orange, vient d'arriver à Paris, avec mission d'offrir le secours de son général pour délivrer la France des BourbonsGa naar voetnoot1); commandant en chef de toutes les troupes des Pays-Bas, le prince franchirait la frontière à la tête d'une partie de son armée, arborerait le drapeau tricolore, proclamerait la réunion de la Belgique à la France, et marcherait sur Paris après avoir rallié autour de lui un nombre suffisant de mécontents; mais il demandait deux choses: la présence au milieu de ses troupes, après leur entrée en France, de quelques hommes considérables, députés et généraux, qui se constitueraient en gouvernement provisoire; puis la promesse de succéder lui-même à Louis XVIII. ‘Consentez-vous à entendre cet officier?’ ajouta M. d'Argenson en terminant. Les généraux présents hésitèrent. ‘Le Prince d'Orange a combattu contre la France,’ disaientils. ‘Oui, sans doute, mais nous n'entendrons plus parler de Saint-Louis, de Henri IV et du droit divin, il régnera par la volonté de la nation et ne nous abandonnera pas aux prêtres’, répondaient d'autres membres. On décida que l'aide de camp serait entendu. Les propositions apportées par cet envoyé étaient sérieuses: il ne produisait pas seulement les preuves officielles de sa mission; chacun de ses dires se trouvait appuyé d'états, de statistiques et de plans qui furent discutés avec lui dans plusieurs conférences. Bientôt il ne resta plus à examiner que la partie politique du projet: M. de Lafayette fut chargé de ce soin, mais, soit répugnance secrète pour un changement qui, opéré surtout par l'armée, serait une sorte de révolution militaire faite au profit d'un prince étranger, soit tout autre | |||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||
motif, sa réponse se fit longtemps attendre. Ces retards allaient mal a l'impatience des réfugiés de Bruxelles; des indiscrétions furent commises; et - par inadvertance, ont dit quelques refugiés, - par une confidence intéressée, ont affirmé un plus grand nombre, le roi Guillaume fut averti. Ce souverain pouvait difficilement consentir à laisser jouer à son armée le rôle que lui destinait son commandant en chef, et à sacrifier à la grandeur de son fils la sienne propre ainsi que la moitié de ses états; il donna au Prince d'Orange l'ordre de voyager. Peu de temps après les portes de la France se rouvraient pour les derniers proscrits, et le projet tomba dans le vide. Een voorval van 1819 wordt hier in onmiddellijk verband gebracht met eene reis van den Prins welke eerst in September 1820 is aangevangen. Bovendien is er geen enkel bewijs dat in het najaar van 1819 inderdaad een adjudant van den Prins eene opdracht van hem bij het comité van actie te Parijs vervuld heeft; het is waarschijnlijk aan te nemen dat iemand die zich sterk maakte namens hem te mogen spreken aan dat comité voorstellen heeft gedaan: Victor de Crucquembourg, La Wastine of een ander. Die onbekende heeft dan tevens stukken overgelegd welke bestemd waren aan zijne zending geloofwaardigheid te verleenen, en die, blijkens de omschrijving, aan de administratie van een of meer garnizoenen in de Zuidelijke Nederlanden ontvreemd kunnen zijn geweest. Den 25sten November krijgt de Pruisische gezant in den Haag, Hatzfeldt, van een zijner betrekkingen te Amsterdam bericht dat daar arrestatiën geschied zijn van personen verdacht van samenzwering tegen den Koning; hij gaat om inlichting bij den minister van Maanen met wien hij bevriend is, en verneemt dat het geene samenzwering tegen de persoon des Konings betreft, maar eene geheime zaak waarvan slechts vier personen, de Koning, de Prins van Oranje, hij van Maanen en de directeur van politie te Amsterdam, Wiselius, weten, en waaromtrent hij, van Maanen, den gezant niets heeft mede te deelen. De gearresteerden, weet Hatzfeldt in een volgende dépêche uit volgens hem goede bron mede te deelen, zijn 28 November onder escorte naar den Haag overgebracht; het zijn generaal Stedman, gewezen commandant der vesting Namen, indertijd ontslagen onder verdenking van bevordering van smokkelarij op de Zuidelijke grens; een Hollandsch jongmensch, Adam Adriaan Boers; een jeugdig Brusselaar, Pierre Mathieu | |||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||
Marie Bouwens van der Boyen, gehuwd met eene Fransche vrouw, hijzelf een sujet sinds lang bij de Brusselsche en Parijsche politie ongunstig bekend; een Nassausch militair in Nederlandschen dienst, Pagenstecher, en een oud-zeeofficier, van der Meulen. De arrestatie zou zijn geschied nadat de Prins van Oranje een brief uit Parijs had ontvangen dien hij onmiddellijk aan den Koning had medegedeeld, en welks inhoud naar Amsterdam moet hebben gewezen, immer het onmiddellijke gevolg was een bevel des Konings aan Wiselius tot inhechtenisneming der individuen geweest, zonder dat het parket te Amsterdam er van mocht worden ingelicht. De toeleg zou, altijd volgens geruchten die Halzfeldt bereiken en in tegenspraak met van Maanen's verzekering aan dezen gezant, zijn geweest ‘de se défaire du Roi et de mettre le Prince d'Orange sur le trône.’ De Oostenrijksche gezant Binder weet niets van een brief uit Parijs en laat de ontdekking geschieden te Amsterdam en door den ontdekker berichten aan den Prins, die onmiddellijk het bericht aan den Koning doorgeeft; en Wiselius, in een nader te noemen brief, noemt zichzelf het middel door de Voorzienigheid gebruikt, ‘om de trame te doen ontdekken en stuiten.’ Binder, op gezag van ‘een hoog ambtenaar’, noemt den toeleg ‘un plan, follement conçu d'ailleurs, de mettre sur le trône le Prince d'Orange, sans indiquer de quelle manière ils voulaient mettre de côté le Roi’; de aangehouden personen zouden, in den afgeloopen zomer, omgang gehad hebben met den Prins van Oranje te Spa. De nadere berichten van Hatzfeldt en van Binder stemmen hierin overeen, dat van gerechtelijke vervolging wordt afgezien bij gebrek aan bewijs; men is overtuigd dat voor de rechtbank, na verdediging door een advocaat als Jonas Daniël Meyer, vrijspraak zal volgen; dat Stedman, Pagenstecher en van der Meulen op vrije voeten worden gesteld, maar men Boers en Bouwens, met hun eigen goedvinden, den een naar Suriname, den ander naar Oost-Indië zal zenden. In Suriname laat Boers zich later uit, dat de beschuldiging was geweest ‘d'avoir voulu entraîner le Prince d'Orange dans des démarches inconsidérées contre le Roi son père.’Ga naar voetnoot1) | |||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||
De eenige bescheiden uit de eerste hand, die tot dusver over de zaak aan het licht zijn gebracht, zijn de koninklijke besluiten van 5 en van 11 December 1819, waarbij over het lot van Boers en van Bouwens beschikt is, en een brief, door Wiselius aan Bouwens medegegeven voor zijn vriend te Batavia, Mr. Isaac Bousquet. De besluiten leeren, dat de aanhouding te plaatsen is wel veertien dagen vóór Hatzfeldt er van vernomen heeft. Zij beschikken n.l. op rekesten van 14 en van 17 Nov. van Boers en van 19 Nov. van Bouwens, waarbij dezen verklaren, na ‘de schanddaad door hen gepleegd’ geen ander verlangen te hebben dan dat de Koning over hun lot beschikke buiten kennis en onderzoek der ordinaris justitie, en op den 29sten Nov. van hen ingekomen schriftelijken akten, waarbij zij zich verbinden zich te zullen laten vervoeren naar een der koloniën van den Staat, en ‘nimmer wederom buiten Onze bewilliging eenen voet te zetten binnen de Nederlanden’; - nemen in aanmerking ‘dat de zonderlinge- en voorbeeldelooze aard der zaak, van welker afgrijselijkheid supplianten getoond hebben geheel doordrongen te zijn, niet gedoogt dat dezelve het onderwerp worde van eenige openbare behandeling’, en verstaan dat Boers naar Suriname zal vertrekken met de te Hellevoetsluis zeilree liggende brik de Kozak, Bouwens naar Batavia met het schip Wilhelmina. Bij secrete brieven van van Maanen werden de gouverneur-generaal van Ned.-Indië en de gouverneur van Suriname van de komst der sujetten ingelicht; Bouwens krijgt van Wiselius een brief voor Mr. Bousquet, ambtenaar te Batavia mede, in wiens gunst, hulp en bescherming hij ‘met hartelijkheid’ wordt aanbevolen: De reden, waarom hij naar Batavia vertrekt, is in zekeren zin niet vereerend voor hem, daar hij de onvoorzichtigheid heeft gehad zich door intriganten te laten inwikkelen in eene trame, die voor Nederland van de allerjammerlijkste gevolgen had kunnen zijn, zoo niet de Voorzienigheid mij, als middel in Hare hand, gebezigd had om deze te doen ontdekken en stuiten. Ik ben evenwel op de volledigste wijze (ratione officii zelfs) overtuigd geworden, dat hij niet heeft geweten wat hij deed, noch waar men hem toe gebruikte. De zaak zelve is een allergewigtigst staatsgeheim, waaromtrent hij u geene inlichting kan of mag geven. Doch daar Z.M., niet minder dan ik, van zijne onnoozelheid in het geval overtuigd, hem vergiffenis heeft geschonken, maak ik ook geene zwarigheid om hem aan te bevelenGa naar voetnoot1). | |||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||
Verband met de uitgewerkte plannen overgelegd aan het comité van actie te Parijs wordt waarschijnlijk, bij de overweging dat in de zaak de terugontbieding van naar Parijs gezonden diamanten een element is, en Boers later in Suriname uitgeeft ‘que la cassette, envoyée à Paris, devait leur procurer des fonds’; dat Hatzfeldt, wiens berichten zich nader aan de gebleken werkelijkheid houden dan die van Binder, de ontdekking aan een brief toeschrijft, door den Prins uit Parijs ontvangen, en dat de Prins, op een vraag van Gijsbert Karel, wat hij, Prins van Oranje, toch met de zaak te maken kan hebben, ten antwoord geeft: Je savais que mon nom est compromis dans cette affaire et que cela ne peut que produire un mauvais effet dans le public, mais vous me connaissez assez pour me croire en vous assurant qu'ayant eu le premier connaissance des circonstences qui ont donné lieu aux arrestations, je les ai de suite communiquées au Roi en mettant l'affaire entièrement entre ses mainsGa naar voetnoot1). Deze eenvoudige taal lijkt mij echter dan de opgeschroefde van Wiselius. Bij Salviati vindt men het weinig geloofwaardig bericht, dat aan de inhechtenisneming eene plotselinge verschijning van den hertog van Richelieu in den Haag zou zijn voorafgegaan; van eene Haagsche reis van Richelieu blijkt van elders niets hoegenaamd. - De brik de Kozak, met Boers aan boord, leed bij Margate schipbreuk; Boers ontkwam naar Londen en liet zich door Hendrik Fagel, die van niets wist, paspoort geven naar Parijs; Robert Fagel meldt even later zijne aankomst aldaar, waarop de Koning last geeft dat Fagel hem in het oog zal houden. Boers was zonder geld en heeft er na eenigen tijd toch de voorkeur aan gegeven zijn bestaan verzekerd te zien in Suriname, waar hij een postje in de administratie kreeg, in April 1826 voor een hooger postje verwisseld; sedert verliest men hem uit het oog. Bouwens komt in de Indische regeeringsalmanakken van 1821-'25 voor als particulier Europeesch ingezetene der residentie Djogjakarta, in dien van 1826 als particulier Europeesch ingezetene der residentie Soerakarta (hij is m.a.w. planter geworden); blijkens een 30 Juni 1825 uit Djogja geschreven brief stak hij toen diep in de schuld. | |||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||
Met 1827 te beginnen maken de regeeringsalmanakken van hem geen gewag meer, maar dit bewijst alleen verval van stand en notoriëteit; niet dat hij uit het leven zou verdwenen zijn: integendeel, uit brieven van Willem van Hogendorp blijkt dat hij zich dat jaar in behoeftige omstandigheden te Batavia bevond. In 1827 kwam in Indië aan de officier R.L. van Andringa de Kempenaer, dien Bouwens van vroeger kende of met wien hij te Batavia kennis maakte; vroeger reeds moet hij omgang hebben gehad met den resident van Djogjakarta, Nahuys van Burgst. Wij noemen daar twee lieden die jaren later in het bezit blijken te zijn van wetenschap die zij met Koning Willem II deelen maar die deze liefst bedekt; zij hebben (met name de Kempenaer) van deze omstandigheid op onbeschaamde wijze misbruik gemaakt.
Den 13den Februari 1820 werd te Parijs de hertog van Berry, zoon van den graaf van Artois, vermoord. Verschillende berichten verzekeren dat deze gebeurtenis de hoop op een aanstaanden val van de regeering der Bourbons bij den Prins verlevendigde; nog altijd werd hij, naast den hertog van Orleans, Eugène Beauharnais en den hertog van Reichstadt, als mogelijk trooncandidaat in Frankrijk gedoodverfd. De Prins trok in allerlei opzichten voor de Belgische oppositie tegen zijn vader partij; die hem niet gunstig gezind waren, stelden het voor alsof hij dit deed om zijn roep van liberaliteit in Frankrijk niet te verliezen. Duchâtel, die zijn ontslag nam als adjudant des Konings, werd door den Prins, als ‘écuyer,’ opnieuw aan zijn eigen hof verbonden; eene benoeming door den Koning ongedaan gemaakt bij besluit van 28 Juli, bepalende dat de huisofficieren van leden der Koninklijke familie voortaan uitsluitend door hemzelven zouden worden benoemd. Een nieuwe Parijsche gebeurtenis, de mislukte militaire samenzwering van 19 Augustus 1820, bracht 's Prinsen naam nogmaals in opspraak. In het ‘comité directeur’ dat dezen coup had voorbereid (Lafayette, Voyer d'Argenson, Manuel, Dupont de l'Eure, Tarayre e.a.) bevonden zich voorstanders van Napoleon II, van Orleans, en van de republiek; ook van den Prins van Oranje; Lafayette | |||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||
wilde ‘de constitutie van 1791’ tot de leus maken, eerst de koninklijke familie oplichten, en dan de natie doen beslissen. Capefigue, in zijne Histoire de la Restauration, schrijft: A Cambrai, le complot s'alliait à une conspiration orangiste; les régiments devaient se porter sur la frontière, y trouver un corps de Belges réunis et se porter sur Paris. Le Prince d'Orange était-il complice de ce dessein? quelques documents permettent de le croire. De Nederlandsche zaakgelastigde te Parijs, Fabricius (Robert Fagel was met verlof op het Loo) berichtte dat verschillende verdachten naar België uitgeweken waren; ook dat, volgens een der gearresteerden, officieren van het garnizoen te Bergen in Henegouwen beloofd hadden met hunne soldaten te deserteeren zoodra de zaak in Frankrijk gelukt ware. Robert Fagel, den 5den September op zijn post terug gekeerd, vernam van den minister van buitenlandsche zaken Pasquier, dat eenige weken geleden de Prins van Oranje zich tegenover een Franschman (die er Pasquier van had ingelicht) had laten ontvallen, hoe gemakkelijk het zou zijn in Frankrijk eene omwenteling te bewerken, wanneer drie of vier Belgische regimenten de grens overtrokken en de tricolore opstaken. Den naam van den aanbrenger wilde Pasquier niet noemen, maar hij twijfelde niet of de Prins was in de affaire van 19 Augustus betrokken geweest. Welke regimenten zouden dan hebben moeten marcheeren? vroeg Fagel, maar Pasquier wist het niet te zeggen. Hij verzocht dat in ieder geval de regimenten, thans langs de Fransche grens in garnizoen, zouden worden weggenomen. De directeurgeneraal van politie, Mounier, verzekerde Fagel dat hoewel de gemeene soldaat meest om Napoleon II riep, eenige hooger geplaatsten inderdaad voor den Prins van Oranje werkten, omdat deze, naar het heette, België aanbracht. Van medeplichtigheid van den Prins zelven aan het complot was Mounier niet gebleken. Nadat Fagel een en ander ter kennis van den Koning had gebrachtGa naar voetnoot1), ontbood deze zijn zoon, en had met hem een hoog loopend gesprek, waarin hij hem ten slotte eene reis naar Warschau opdroeg om den | |||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||
Tsaar de verzekering zijner onschuld te geven, opdat deze er de Fransche regeering van overtuigen mocht. De Prins vertrok 26 September, na eerst tegenover den nieuw aangekomen Franschen gezant Durand de Mareuil den laster te Parijs tegen hem uitgebracht, met verontwaardiging te hebben teruggewezen. Ook te Warschau blies de Prins hoog van den toren; hij schreef van daar aan Fagel een onbillijken briefGa naar voetnoot1), omdat deze had medegedeeld waarvan Pasquier hem verdacht; hij achtte zich boven blaam en lof verheven. ‘Qu'il me soit permis, Monseigneur,’ antwoordt de gezant, ‘de différer d'opinion avec V.A.R. sur le peu de prix à attacher au blâme ou à la louange. 25 ans d'expérience me portent à croire que quelle que soit la position où l'on se trouve, elle ne permet pas de les mépriser.’Ga naar voetnoot2) De Prins keerde in November uit Warschau terug met den eisch aan zijn vader, Pasquier tot een excuus te noodzaken; de Koning droeg dit liever aan Alexander over en bracht door zijn gezant Verstolk de zaak bij den Tsaar ter sprake. Daarop wendde zich 27 December de Russische minister van buitenlandsche zaken Capodistrias tot Richelieu met een verzoek tot eerherstel van den Prins, waaraan Pasquier bij aanschrijving aan Durand de Mareuil van 20 Jan. 1821 voldeed; de Prins verlangde dat het niet bij het afleggen eener peroonslijke verklaring door Durand aan hem zou blijven, maar dat de aanschrijving zelve der Fransche regeering aan de Nederlandsche zou worden overgelegd, en ook hieraan werd voldaan. Zijne geheele houding in het 19 Augustus-geval, zoozeer afwijkend van die bij vorige gelegenheden aangenomen, geeft den indruk dat hij thans wist niets wezenlijks te vreezen te hebben. In Februari '21 zond hij een zijner vrienden, den graaf de Mercy-Argenteau, naar Parijs, om relatiën, die hij van vroeger tijd daar behouden had en wier voortzetting hij niet langer wenschte, af te wikkelen. In dezelfde maand gaf het Russische kabinet aan de overige kabinetten van Europa van het door Frankrijk aangeboden excuus kennis. Ik meen wel te weten waarom Pasquier zijn zegsman aan | |||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||
Fagel niet noemen kon. Het is blijkbaar de spion Jullian geweest, geëngageerd om de gangen van verdachte Franschen in België na te gaan.Ga naar voetnoot1) De gouverneur van Luik meldt den 8sten Augustus de aankomst (vijf dagen geleden) van Jullian te Spa, waar zich toen de Prins van Oranje ophield. Jullian, die zich steeds als een ultra had voorgedaan, zal bij den Prins geen argwaan opgewekt, en hem licht een onvoorzichtig woord ontlokt hebben. Na 1820 komt Frankrijk meer tot rust en heeft de Prins niet meer onder verdenking gelegen van naar den troon der Bourbons te staan. In het algemeen komt ook hij tot bedaren, bemoeit zich met zijne kinderen, vindt evenwel geen geregelde sfeer van werkzaamheid. In het Noorden sluiten hij en de Prinses zich van nagenoeg alle verkeer af, en stellen zich schadeloos te Brussel. Van de Belgische aristocratie (de Aremberg's, Croy's, Merode's houden zich van hem op een afstand)Ga naar voetnoot2) behooren tot zijnen kring de graaf de Mercy-Argenteau, de markies de Trazegnies, graaf Albéric Duchâtel, personen die zich door wederstreving van den Koning onderscheiden; de Trazegnies bedankt als kamerheer, de Mercy is ontevreden dat de Koning hem geen ambassade geeft en laat zijn kinderen opvoeden te Parijs, Duchâtel is vast opposant in de Tweede, gelijk de Trazegnies in de Eerste Kamer. | |||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||
Wanneer in 1821 het uit den Oostenrijkschen tijd dateerende regeeringsgebouw waarin de Staten-Generaal zijn ondergebracht en tegelijk de Prins van Oranje zijn voorloopig paleis heeft, is afgebrand, verzet zich de Koning aanvankelijk tegen een initiatief der Tweede Kamer, om voor den Prins het nieuwe paleis te bouwen dat hem al in 1815 was toegezegd; eerst later in het jaar geeft hij toe. Aanvankelijk gaat zich de Prins te Brussel nog vrijwat te buiten in loge-welsprekendheid, maar wordt daarover gekapitteld door den meer en meer tot reactionnaire opvattingen neigenden grooten zwager Alexander. De Koning ziet gaarne dat de Prins veel op reis is, mits niet in het binnenland: des zomers te Ems verblijft, des winters te St. Petersburg. Nog vier malen na de reis van 1820 heeft de Prins het Russische hof bezocht: in het najaar van 1823, in het najaar van 1824, van Maart tot September 1825, van Januari tot den zomer van 1826 (ter complimenteering van den nieuwen Tsaar, zijn zwager Nicolaas). Na het bezoek van 1823 wordt dadelijk opgemerkt dat de Prins het liberale jargon door het reactionnaire vervangen heeft; de Koning zijn vader is in zijn oogen nu afkeurenswaardig niet als conservatief, maar als jacobijn. ‘Foncièrement bon’, karakteriseert hem de Oostenrijksche gezant Mier, ‘capable de belles actions, trop favorablement prévenu de ses mérites, ses malheureux alentours savent profiter adroitement de ses défauts.’Ga naar voetnoot1) Beter leiding hadde wellicht een ander man van hem gemaakt; Willem I, van het begin af door wantrouwen vergiftigd, heeft die niet weten te geven.
(Slot volgt).
H.T. Colenbrander |
|