De Gids. Jaargang 95
(1931)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |
De wonderbaarlike reizen van Simon Tyssot de PatotVoor de oppervlakkige beschouwer lijkt het regeringstijdperk van de Zonnekoning een monumentaal, harmonies gebouw, waarvan de indeling tegelijk vernuftig en sierlik is. Er heerst een schone orde. In de kapel wordt slechts de rooms-katholieke godsdienst, de enig-ware, beleden, en alle zalen, aan kunst, wetenschap, politiek, strategie en industrie gewijd, staan tot die kapel in liefderijke verbinding: de zaal Racine, de zaal Le Brun, de zaal Colbert, de zaal Bossuet, de zaal Turenne. Ziedaar de voorstelling die de leiders van de Action Française, Maurras, Daudet, Bainville, en andere traditionalisten, als Louis Bertrand, van die gouden tijd geven. De werkelikheid is enigszins anders, of liever: ze is veel bonter en samengestelder. Félix Gaiffe heeft indertijd in een alleraardigst, hier te lande te weinig bekend boek, L'Envers du grand siècle, de keerzijde van de blinkende medalje getoond, de partijdigheid van de rechtspraak, de veilheid van rechters, de koopbaarheid van alle mogelike ambten en posten, en de gevolgen daarvan, de ellende van het volk, de misdadigheid en verdorvenheid van de hogere standen, hun drank- en speelzucht, hun sexuele uitspattingen, de ruwheid der zeden, de onvrijheid van gedachtenuiting op staatkundig, wijsgerig of godsdienstig gebied. Ook dàt alles valt aan te wijzen in de tweede helft van de zeventiende eeuw, en de geschriften van die tijd, boetpredikatieën, dagboeken, spotliedjes, zijn ervan vervuld. Wat het dogmaties katholiek geloof betreft, het scheen een hechte brug met kunstige bogen en soliede pijlers, doch de golven van | |
[pagina 240]
| |
protestantisme en vrije gedachte, die àl heviger er tegen aan stootten, maakten er op den duur het wankele gevaarte van, dat de kritiek en de spot van Voltaire en zijn geestgenoten nog verder zouden ondermijnen. Zoals de romantiek van de negentiende eeuw werd voorbereid in de achttiende, en al de kenmerken ervan reeds te vinden zijn, en meer dan in kiem, in poëzie, romankunst, tuinarchitectuur, bij de tijdgenoten van Rousseau, zo groeit ook reeds in de zeventiende eeuw de nieuwe gedachte, diestoutmoedig en fel zal verkondigd worden door de encyclopedisten. In de zestiende eeuw hebben humanisme en protestantisme de stoot gegeven tot de traditie, dogma en scolastiek vijandige beweging, die voorttrilt in de geschriften van zeventiende-eeuwse libertijnen als Vanini, Campanella, Des Barreaux, Cyrano de Bergerac, Fontenelle, Foigny, Vairasse en anderen. Sinds het humanisme niet alleen de vormwaarde, doch ook de geestelike waarde had verheerlikt van de paganistiese schrijvers, sinds de hervorming het persoonlik oordeel in religieuse zaken boven het autoriteitsgeloof had gesteld, sinds dien was het gedaan geweest met het gezag van het geloof dat onaangevochten geheerst had in de middeleeuwen. Dat vooral in 't laatst van de zeventiende eeuw en in 't begin van de achttiende zulke ketterse geluiden steeds meer gehoord werden, preludium van de veel forsere, algemeen bekende muziek, is zeker toe te schrijven aan de opgang die de ideeën van Descartes, Spinoza en Bayle maakten, doch ook aan de hartstochtelike beoefening van mathesis en fyzica. Zo Descartes zelf de Rede buiten de godsdienst plaatste, anderen na hem deden dat niet. Integendeel, de redelikheid werd een gevaarlik wapen in de handen van hen die dogma's en wonderen aan het Verstand gingen toetsen. En onmiddellik omverwerpend de geijkte anthropocentriese wereldbeschouwing en het geijkte anthropomorfe godsbegrip, was de kern van Spinoza's leer, die het dualisme, God schepper en bestuurder van een buiten hem staande wereld, ontkent. Bayle, met zijn scherpzinnig wikken van vóór en tegen, met zijn onvermoeid zoeken naar de waarheid, geeft, omdat hij àlle argumenten geeft, er talloze tegen wat tot nu toe als onaantastbaar was aanvaard. Zijn Dictionnaire is hèt arsenaal geworden voor | |
[pagina 241]
| |
de bestrijders van 't kristelik geloof, doch 't is zeker dat hij, de wijze en verdraagzame, dat gevolg van zijn vernuftige onderzoekingen nooit heeft voorzien. Ook de vernieuwde studie van fyzica, biologie, astronomie en mathematica, het experiment, de beschouwing van het met mikroskoop en teleskoop waarneembare, hebben er toe bijgedragen om het geloof in met historiese wetenschap of zinnelik tastbare werkelikheid in strijd zijnde bijbelverhalen aan te tasten. Voeg daar tenslotte bij de geweldige vlucht van de reisverhalen, in de zestiende, doch vooral in de zeventiende en de achttiende eeuw. Nieuwe werelden gaan open, met geloven anders dan de kristelike, met zeden anders dan de europese. Er blijken beschavingen te bestaan, veel ouder dan de onze, die in wijsheid en zedelikheid daarvoor niet onderdoen, ja, ze zelfs overtreffen. Reizigers, vooral missionarissen, verrukt over de wijsheid, zedelikheid en kunstzinnigheid der Chinezen en de humaniteit, gastvrijheid, onbaatzuchtigheid, vrijheid en gelijkheid van Caraïben, Irokezen en Huronen, scheppen het begrip van ‘de wijze Chinees’ en dat van ‘de goede wilde’, die zich gedurende de gehele achttiende eeuw zullen handhaven. Wie wil weten wat Voltaire, voor zijn Chinezen-verering, waarvan o.a. zijn Essai sur les maeurs getuigt, en Rousseau, voor zijn natuurmens-aanbidding, aan jezuïetenpaters te danken heeft, doorbladere slechts enige der vele tientallen delen van de Lettres édifiantes et curieuses.Ga naar voetnoot1) Het is merkwaardig dat we al de invloeden die ik hierboven vluchtig aangaf, zien samenkomen in de ideeën van de Deventer hoogleraar Simon Tyssot de Patot. Hij beoefende vele wetenschappen, doch de wiskunde, die hij doceerde, stelde hij boven alles, en geen gelegenheid liet hij voorbijgaan om het nut daarvan bij de studie op allerlei terrein aan te tonen. In een redevoering, die hij in 1694 uitsprak, en waarin hij mathematies tracht te bewijzen waarom een mens zich slechts van één zintuig tegelijk kan bedienen,Ga naar voetnoot2) betoogt hij dat om | |
[pagina 242]
| |
van de kennis van vergankelike aardse dingen tot die van blijvende geestelike over te gaan, de mathesis noodzakelik is. ‘C'est cette science qui nage, pour ainsi dire, entre le terrestre et le céleste.’ Voor het begrip van talrijke bijbelplaatsen is kennis van mathesis dan ook noodzakelik. Tyssot geeft er voorbeelden van. We moeten ook aannemen dat hij, die als zijn leermeesters Descartes, Gassendi, Regius, le Grand, Rohault, la Forge en anderen noemt, door zijn voortdurende wiskunde-studie tot de nuchtere bijbelkritiek is gekomen, die in al zijn geschriften te vinden is. In een van zijn brieven zegt hij: ‘Il y a tant d'années que je me promène dans les chemins vastes et éclairés de la géométrie que je ne souffre qu' avec peine les sentiers étroits et ténébreux de la religion.’Ga naar voetnoot1) Doch deze rationalist had ook de bekoring ondergaan van reisverhalen, van vreemden en landgenoten, en hij citeert die nu en dan om de onhoudbaarheid aan te tonen van sommige oud-testamentiese beweringen of om de geestkracht en moed van heidenen te loven. Van zijn leven weten we vrij veel, dank zij hemzelf, dank zij zijn Lettres choisies, dank zij een Portrait de l'auteur, voorkomende in zijn OEuvres poétiques.Ga naar voetnoot2). Zijn vader kwam uit Genève en behoorde tot het bekende geslacht der Tissot's,Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 243]
| |
oorspronkelik uit het land van Gex afkomstig. Zijn grootvader bezat er nog het landgoed Patot, doch met diè, slecht ekonoom en al te voorspoedig met kinderen gezegend - hij bezat er achtentwintig - begon het vermogen van deze tak achteruit te gaan. Andere takken, Tissot de Rance en Tissot de Romain-Motier, waren er beter aan toe. De vader van onze Tyssot is kapitein geweest in dienst van Venetië, ging daarna reizen door Italië, Duitsland, Zwitserland, Frankrijk, Holland. In Londen ontmoette hij haar die zijn vrouw zou worden, Catherine de Tassel, uit Rouen afkomstig, van Schotse afkomst. Daar, in Londen, werd in 1655 onze Simon geboren. De oud-officier, die het oorlogvoeren moede was, ontvluchtte de twisten tussen Cromwell en de royalisten, en vestigde zich in Rouen. Doch weldra was hij, wegens zijn protestantse gevoelens, opnieuw genoodzaakt te emigreren, ditmaal, in 1662, naar Holland. Twee jaar later volgden hem zijn vrouw en kinderen. Simon moest al vroeg zijn eigen brood verdienen. Hij had officier kunnen worden, doch de tranen van zijn jeugdige echtgenote - hij was twintig jaar en zij nog jonger - hielden hem daarvan terug. Toen leefden hij en zijn vrouw van 't geven van franse lessen en 't houden van pensionnaires in Heusden en Bergen-op-Zoom, tot ze eindelik in 1680 in Deventer belandden, waar Simon ‘maître de l'école française’ werd, later de toestemming verkreeg een kursus in de wiskunde te geven aan de Illustre School, en nog later extraordinarius en ordinarius werd. Rector-magnificus heeft men hem niet willen maken. Had hij gehoopt dit te kunnen worden, niettegenstaande vroeger bepaald was, bij zijn aanstelling tot professor, dat hij niet tot rector gekozen mocht worden? Was hij onkundig gebleven van die bepaling, die niet in zijn acte van aanstelling voorkomt? Hoe het zij, zijn rectoraatsrede was al gereed, en is in 1722 verschenen in 't Journal littéraire, een ‘Discours’ over een onderwerp dat hem lief was: de onmogelikheid van een schepping in zes dagen, de onmetelike ouderdom van hemel en aarde. Waarschijnlik stond Tyssot in 1722 reeds in de reuk van ketterij bij de rechtzinnige predikanten en ouderlingen van Deventer, en zullen zij tegen hem geïntrigeerd hebben toen hij rector wilde worden. | |
[pagina 244]
| |
Tyssot was een werkzaam man. Hij schreef boeken over geometrie, vestingbouwkunde, astronomie, geographie, scheepvaart, perspektief, mechanica, maar al die boeken bleven in manuskript, omdat de uitgave ervan te kostbaar was. Intussen publiceert hij wel, anonym, in 1710, Voyages et aventures de Jacques Massé,Ga naar voetnoot1) en in 1720, met een ondertekende opdracht, La Vie, les aventures et le voyage de Groenland, du révérend père Cordelier Pierre de Mésange. In 1727 verschenen zijn Lettres choisies, in twee delen, een aantal brieven gekozen uit de zeer vele die hij sinds zijn jeugd geschreven had en waarvan hij trouw kopie had gehouden. Dat boek werd zijn ongeluk. Hij had het opgedragen aan Hendrik Willem Karel Friso, maar de opdracht, waartoe Tyssot geen toestemming gevraagd had, van een boek waarvan sommige gedeelten, die waar de schrijver zijn lust botviert om pikante verhalen te vertellen of galante biezonderheden van zijn eigen leven, minder geschikt voor de jeugdige prins werden bevonden, ontstemde in hoge mate het huis Nassau, en in de tweede plaats waren veel van die brieven doortrokken van een geest die absoluut in strijd was met de orthodoxie van de Deventer predikanten en magistraten. Door die brieven kwam ook uit dat Tyssot de auteur was van Jacques Massé, met de scandaleuse ‘Histoire des abeilles’. Vandaar rumor in casa theologica. Van Slee heeft die aanval op Tyssot uitvoerig verteld. De kerkeraad van de gereformeerde gemeente liet door de vijf predikanten een prae-advies opmaken over de Lettres choisies, die ‘gansch zielverderfelijk’ werden bevonden, vol ‘spinozisterij en vrijgeesterij’. Met dit advies, waaraan een betoog werd toegevoegd waarin Tyssor werd beschuldigd smadelik van de predikanten te spreken en in zijn brieven schandelike bordeeltaal te bezigen, wendde de kerkeraad zich daarna tot de Magistraat, die 't goed vond ‘professor Tyssot provisionelik te suspenderen van de bedieninge van syn ampt als Professor Matheseos’, en Curatoren opdroeg ‘een opstel te | |
[pagina 245]
| |
maken der te doene recantatie van den gewesen professor’. Tyssot had getracht zich te verdedigen. In de voorrede van de Oeuvres poétiques probeert hij de beschuldiging en te ontzenuwen, en bovendien schrijft hij, in het Hollands ditmaal, een Redevoering, ‘waerin op eene klaere en bondige wijse bewesen word het bestaen van een eeuwig, verstandig en oneyndig opperwesen, alsmede d'onstoffelijkheyt en onsterffelykheyt van de ziele, die onafhangelijk van het lichaem kan bestaen.’Ga naar voetnoot1) We glimlachen als we die redevoering lezen, die plotseling Tyssot als een gelovig man aan ons openbaart, en uit de opdracht die eraan voorafgaat, tot burgemeester, schepenen en raden der stad Deventer gericht, vernemen dat, zo hij in zijn brieven allerlei bijbelplaatsen heeft aangewezen die ons natuurlik verstand te boven gaan, zulks alleen is geschied om aan te tonen ‘dat de bewijsredenen welke de doordringendste verstanden uitgevonden hebben, verdwijnen moeten op het gezicht van de openbaringe.’ Deze verdediging van Tyssot lijkt heel veel op de gevraagde ‘recantatie’, doch ze schijnt niet bevredigend geoordeeld te zijn; altans, Tyssot is niet in zijn ambt hersteld. Het laatste bericht dat Van Slee over hem heeft kunnen vinden is dat de kerkeraad, na ‘de sententie van den Magistraat over Professor Tyssot gevelt’ ontvangen te hebben, besloot hem ‘de censure aan te zeggen’, op 2 Junie 1727. Van Slee heeft niet kunnen uitvinden waar hij na die Deventer beroering gebleven was, doch dank zij gegevens aanwezig in het kostbaar ‘Fonds voor biographische documentatie’ van de heer C.H. van Fenema te Oosterbeek, ben ik gelukkiger geweest. Tyssot, die zich met zijn gezin in het veilige IJsselstein gevestigd had, is daar in 1738 overleden.Ga naar voetnoot2) Tyssot was met hart en ziel Nederlander geworden, al bleef hij zijn gehele leven Frans schrijven, en.... niet altijd even correct. Jong roemt hij al in zijn brieven uit Holland de gast- | |
[pagina 246]
| |
vrijheid van het toevluchtsoord. ‘Ce qui nous y agrée le plus c'est la liberté entière que nous avons de servir Dieu ouvertement. Notre religion y est la dominante; cependant, on n'y persécute personne; chacun y vit à sa fantaisie, sans être inquiété de quoi que ce soit, pourvu qu'il soit sage et qu'il paye, sans distinction de secte, les impôts et les charges de l'Etat’Ga naar voetnoot1) Drie van zijn zoons hebben gediend in ons leger. Een broeder, die kolonel was, sneuvelde bij Malplaquet. Een zoon onderscheidde zich zó in de slag van Ramillies dat aan zijn onstuimige moed misschien de eindelike overwinning van de geallieerden is te danken.Ga naar voetnoot2) Tyssot's vrienden waren Hollanders. Zijn brieven tonen dat hij gezellige omgang had met allerlei bekende Gelderse en Overijselse adellike en patricisiese families, de Keppels van den Dingshof, de Lemkers, de Van Keppels, de van Ittersums, de Schimmelpennincks, de Van Wijnbergens. Een grote vriendschap, die zich uitte in talrijke opgewekte brieven en gelegenheidsgedichten - te vinden in de OEuvres poétiques - verbond Tyssot met Wolter Joseph van Wijnbergen, aan wie hij zijn Voyage de Groenland heeft opgedragen.Ga naar voetnoot3) Tyssot was een veelbelezen en veelwetend man. Daarbij ook, waarschijnlik dank zij zijn robuste constitutie, begiftigd met een opgeruimd humeur, altijd tot scherts bereid. Dat die scherts niet immer van de fijnste soort was - 't is meestal de grove burleske humor à la Scarron -, zijn vrienden en vriendinnen schijnen 't hem niet kwalik te hebben genomen. Ze zullen, op 't stuk van ‘galanterie’, even weinig fijn-besnaard zijn geweest als Tyssot zelf. Toch verwondert 't mij niet dat zijn tweede vrouw zeer gechoqueerd geweest is, zoals hijzelf vertelt, over een gedicht, waarin hij al te openhartig huweliksintimiteiten onthulde.Ga naar voetnoot4) Doch diezelfde man, die zoveel houdt van boert en grollen, die zo gaarne met gewaagde toespelingen | |
[pagina 247]
| |
't hof maakt aan zijn vriendinnen, vertoont een geheel andere zijde als hij de theologiese en filosofiese problemen behandelt die hem vurig interesseren. ‘Maintenant - aldus schrijft hij aan madame la baronne d'O.Ga naar voetnoot1) - que j'ai ma table couverte de philosophes et de mathématiciens, j'ai bien d'autres sujets à m'occuper qu'une femme. Croyez-vous, madame, vous qui avez tant lu, que ce ne soit rien que d'accorder vingt auteurs qui se prennent aux cheveux sur le vide, ou sur la simple divisibilité de la matière?’ En hij citeert tal van wetenschappelike onderwerpen waarmee hij zich bezig houdt. Aan die uitlating over het vacuum ziet men reeds hoezeer Descartes hem vervult. Wat het automatisme der dieren betreft, staat hij geheel aan de zijde van La Fontaine. 't Is hem onmogelik hun gevoel en gedachte te ontzeggen. Overal vindt hij, evenals de grote fabeldichter, staaltjes van list, voorzichtigheid, inzicht, bij honden, apen en vossen. Er is, volgens hem, slechts een gradueel verschil tussen mens en dier. Zal men zeggen dat een mens niet kan zwemmen omdat een dolfijn dat onvergelijkelik beter doet? Of dat een vlinder niet vliegt, omdat de vlucht van een arend veel hoger en sneller is?Ga naar voetnoot2) Er zijn dieren die spreken en mensen die 't niet doen, en zo de dieren niet redeneren als wij, wìj redeneren evenmin zo als zìj. Heeft Montaigne niet gezegd dat hij, als hij met zijn kat speelt, zich afvraagt of 't eigenlik niet andersom is? En dat alles - zegt Tyssot - gaat niet direkt de ziel aan; het is een uitwerking van de lichaamsorganen en de samenstelling der hersendelen. Wat de betrekking tussen lichaam en ziel betreft, staat hij dus dichter bij het sensualisme van Locke, wiens geschriften hij aanhaalt, dan bij het dualisme van Descartes, doch Descartes heeft hem, evenals duizenden andere denkers, een onbegrensd vertrouwen in de Rede gegeven, het rationalisties inzicht bij hem versterkt. Vandaar de warme verdediging van Descartes in zijn brieven aan Monsieur Pervilé van Middelburg. Pervilé had beweerd dat cartesianisme tot atheïsme moet voeren. Tyssot antwoordt hem: ‘J'ai lieu de douter qu'un homme puisse jamais devenir docte sans l'aide de cette philosophie, ou, si vous voulez, de cette véritable sapience’. Al het kwaad | |
[pagina 248]
| |
dat Pervilé voorziet van het veldwinnen van de cartesiaanse filosofie, het is er geweest vóór Descartes, merkt hij ondeugend op: ‘Caïn savait-il ce que c'était que de Descartes ni peutêtre de philosophie, lorsqu'il répandit son propre sang en la personne de son frère? Cette connaissance est-elle cause d'un déluge universel, de la destruction de Sodome oude Gomorrhe? ....Est-ce cette philosophie qui a fait dire au prophète David qu'il n'y avait plus ni foi ni loi parmi les hommes de son temps?Ga naar voetnoot1) Tyssot was overtuigd dat 't Godsbestier buitengewoon eenvoudig is. God volgt stipt de wetten die hij zelf voor het behoud of de vernietiging van zijn schepselen heeft vastgesteld, en wijkt daar slechts in zeer buitengewone gevallen van af.Ga naar voetnoot2) ‘En effet, je vois qu'il n'y a climat ni religion ni secte ni âge ni état ni rien de ce que l'on peut imaginer qui exempte les hommes des infirmités et des incidents auxquels leur nature fragile est sujette. Les cieux roulent et suivent leur cours ordinaire dans des temps précisément égaux à eux-mêmes; la terre produit ses plantes, ses fruits, ses métaux et ses minéraux sans interruption, pour toutes sortes de gens. La pluie tombe également sur le champ du juste et de l'injuste. Les vents, la foudre, la tempête, les météores en général ne respectent personne. La mer submerge les pays chrétiens comme les païens, et la peste, qui ne considère non plus le sceptre que la houlette, tue le vieillard sur ses potences comme l'enfant dans ses maillots.’ Dat hij die in deze wereld gelukkig is geweest des te ongelukkiger zal zijn in de andere, en dat God iemand uit het aardse tranendal wegneemt om hem eerder van de verrukkingen van zijn paradijs te doen genieten, dat noemt Tyssot ‘des contes bons à faire à des femmelettes et à des enfants.’ Ten onrechte hebben de predikanten hem van ‘spinozisterij’ beschuldigd, tenzij ze daaronder - wat ik geloof - elke afwijking van het orthodoxe geloof verstonden-Hij wil niet, zoals Spinoza dat doet, het eindeloze wezen vereenzelvigen met de materie en God beschouwen als de onmiddelike immanente oorzaak aller dingen. Toch neemt hij 't op voor de vervolgde Zwolse predikant Leenhof en diens Den | |
[pagina 249]
| |
hemel op aarde, waarin hij volstrekt geen atheïsme wil zien. Mag Leenhof niet navolgen wat goed is bij Spinoza?Ga naar voetnoot1) In verband met het deïsme van Tyssot en zijn mathematies rationalisme moeten de bezwaren gebracht worden die hij uit tegen bijbelse voorstellingen, en die meer van een nuchtere geest getuigen dan van een kinderlik geloof in wonderverhalen, bezwaren omtrent de zondvloed, die volgens hem slechts plaatselik kan geweest zijn, - neerslag van dampen uit de oceaan en toch groter dan die oceaan? -, de ark - was daar plaats en voedsel genoeg? -, het scheppingsverhaal - het licht eerder geschapen dan de lichtgevende elementen? -, de ouderdom van aarde en mens.... ‘Met smart zult gij kinderen baren.’ Maar vertellen de reizigers naar verre landen ons niet, dat bij vele wilde volken de vrouwen pijnloos kinderen ter wereld brengen? Tyssot was een groot lezer van reisverhalen: Nieuhof, Schouten, Melton, Tavernier, Dapper. Vertellen diezelfde reizigers ook niet van de kloekmoedige rust waarmede de Indianen de dood tegemoet gaan? En is 't niet schoon, het verhaal van Montaigne, over die oude aanzienlike vrouw van het eiland Ceos, die, in tegenwoordigheid van Sextus Pompeius, gezond van geest en lichaam, de giftbeker drinkt, kalm en verheven, omdat ze bevreesd is dat 't verlangen nog lang te leven haar geluk zal komen vergallen?Ga naar voetnoot2) Ziedaar hoe heidenen wisten en weten te sterven. Het spreekt vanzelf dat Tyssot ook Seneca niet vergeet, en juist die doodsverachting van de heidenen stelt tegenover de angst voor de dood bij zoveel kristenen, die - zoals hij zegt - het altijd hebben over de hemelse zaligheid die ze verbeiden, doch bij de minste verkoudheid, bang voor hun hachje, naar dokter of apotheker lopen. ‘S'ils croyaient de coeur ce qu'ils confessent de bouche, redouteraient-ils le passage d'un désert qui ne les affranchit de la servitude égyptienne que pour les faire jouir des privilèges de Canaan?’Ga naar voetnoot3) Tyssot verwijt zich in een andere brief die angst, die hijzelf voelt, als een zwakheid,Ga naar voetnoot4) doch zijn vrees is meer een huivering voor ‘un certain je ne sais quoi de | |
[pagina 250]
| |
terrible, qui me force de dire avec les anciens: Mors est rex terrorum, et avec les modernes que c'est le roi des épouvantements’.... Bij zulke uitingen wordt Tyssot ons sympathiek. Sympathiek eveneens, wanneer hij, als later Anatole France 't zou doen, het egocentrisme van de mens hekelt in een zin als deze: ‘C'est une grande présomption de l'homme de s'imaginer que pour l'amour de lui et une poignée de gravier, en comparaison du reste de l'univers, qui n'a, pour ainsi dire, non plus de bornes que l'éternité, Dieu fait tourner et virer un nombre innombrable d'étoiles dont la moindre est peut-être plus étendue que le globe que nous habitons.’Ga naar voetnoot1) Aangenaam doet ook de humaniteit aan, die nu en dan als een gloed door zijn brieven gaat, wanneer hij een milder behandeling van misdadigers bepleit, het nutteloos deelnemen van de Unie aan oorlogen geselt, of heftig protesteert tegen de slavernij in de kolonieën. Een deserteur wordt ter dood gebracht, zonder te onderzoeken wat de oorzaak van de desertie is: slechte behandeling door een onbesuisde jonge officier? neurasthenie? heimwee naar vrouw en kinderen, die misschien, toen hij geronseld werd, zonder steun achterbleven?Ga naar voetnoot2) Tyssot vertelt de ontroerende geschiedenis van een réfugié, die, oorspronkelik een fatsoenlik mens, door allerlei tegenspoed tot wanhoop gebracht, valse munt is gaan maken. De rechters kenden zijn vroeger leven niet, en veroordeelden hem ter dood. Zou hun vonnis niet zachter geweest zijn - aldus vraagt Tyssot - als ze geweten hadden wat de man tot zijn daad heeft gebracht? ‘Eux ne le connaissaient pas sans doute, et lui, bien loin de se disculper, était si aise de sortir d'un monde où tout semblait conspirer à sa ruine, que M. Lavergne, professeur et ministre, m'a protesté qu'il n'avait jamais vu de chrétien aller mieux résigné et plus gaiement à la mort que lui.’Ga naar voetnoot3) Tyssot kritiseert de onbezonnen aanval op Bergen in 1695. Bergen is genomen, doch wat hebben wij daarbij gewonnen?.. ‘Nous avons gagné dix arpents de terre et augmenté de vingt mille le nombre des veuves et des orphelins, et cela pour suivre le caprice d'un seul homme.’Ga naar voetnoot4) | |
[pagina 251]
| |
Over slavenhandel en behandeling van slaven spreekt hij in een merkwaardige brief aan een zoon, die garnizoenskommandant en raadsheer op Ceylon was: ‘Un autre abus qui me choque prodigieusement, c'est que nous sommes assez inhumains pour faire ouvertement commerce d'hommes.Ga naar voetnoot1) Hij noemt 't een afschuwelik misbruik, dat de Europeanen de sexuele omgang onderling van die slaven zo veel mogelik aanmoedigen om meer slaven te krijgen. Wat zendelingen en reizigers over de gedragingen van hun landgenoten in de kolonieën schrijven, die daar dikwels hun minderwaardigste hartstochten bot vieren, geeft hem dit vonnis in: ‘Nous sommes bâtis comme les autres, nous nous flattons d'être de la communion la plus pure qu'il y ait sous le firmament; c'est dommage que nos actions ne répondent pas à cet auguste témoignage, et que les barbares, généralement parlant, vivent d'une manière qui nous devrait faire rougir de honte.’ In diezelfde brief spot hij een weinig met zijn zoon, die verschrikt is door de ideeën die Tyssot over het Oude en Nieuwe Testament had uiteengezet aan zijn neef Rumpf, gouverneur van Ceylon. Zo zou een Siamees ontstellen als een Talapoin hem betoogde dat de voorschriften van Sommonokhodom slechts hersenschimmen zijn, ‘de véritables chimères, indignes de la crédulité des femmelettes en des plus petits enfants.’ Men ziet dat Tyssot le Voyage de Siam van le Père Tachard, dat hij eenmaal aan Van Wijnbergen zond om het met Jacques Massé te vergelijken, goed gelezen had. Hijzelf, de wiskunstenaar, - zo schrijft hij verder - heeft zich het genoegen gegund aan exegese van het Oude Testament te doen, evenals Richard Simon, doch hij raadt zijn zoon aan niet aan twijfel toe te geven. Deze zal genoeg steun vinden bij uitspraken van concilies en synoden. Laat hij zich vergenoegen met zijn ambt goed te vervullen en onberispelik te leven!
* * *
De ideeën die Tyssot in zijn Brieven verdedigt, we vinden ze terug in zijn imaginaire reizen, doch vermeteler uitgedrukt, en gemengd onder allerlei avonturen, die zijn speelse geest met | |
[pagina 252]
| |
genoegen moet hebben uitgedacht. Dat Tyssot deze vorm, de beschrijving van een reis naar een wonderbaarlik Utopia, had gekozen voor de weergave van zijn ideeën en idealen, kan niet verwonderen als men denkt aan de opgang, die boeken als Utopia van More, Civitas solis van Campanella, Terre australe connue van Foigny en Histoire des Sévarambes van Vairasse hadden gemaakt. Ik vermoed dat vooral het laatste werk, waarvan ook een nederlandse vertaling verschenen was, Tyssot geïnspireerd heeft tot het scheppen van zìjn Utopia. Het Zuidland was in de verbeelding van de zeventiendeeeuwers wat Tahiti, na de reizen van Cook en anderen, zou worden in die van negentiende-eeuwers: een sprookjesachtig wonderland, een Eden, juist geheimzinnig door het weinige dat er van bekend was. Een reisverhaal over de tochten en ontdekkingen van Abel Tasman was niet verschenen. Zijn Journaal was onbekend. Ook de Fransen keken met begerige blikken naar het mysterieuse vijfde werelddeel. De geograaf Melchisédech Thévenot, compilator van de Voyages curieux, vertaald uit verschillende talen, ook de hollandse, vraagt in 1663 dringend aan de koning een expeditie te zenden naar die landen, die de Hollanders schijnen te willen inpalmen. In 1676, drie jaar na de volledige uitgave van die Voyages curieux, verscheen de eerste australiese utopie, die van Gabriel Foigny, La Terre australe connue,Ga naar voetnoot1) beschrijving van een volk van hermaphroditen, vruchteneters, die geen uitwendige regelen van node hebben, daar hun natuurlike rede hun zegt wat goed is, die de Haab, het Onbegrijpelike, bepeinzen, zonder gebeden, zonder theologiese debatten - ‘leur grande religion est de ne pas parler de religion’ -, en die geen bloedige godsdienstoorlogen kennen. Een jaar later, in 1677, verscheen de Histoire des Sévarambes, wederom een utopie, van Denis Vairasse, die zijn gelukzalig volk plaatst in een gebied dat niet ver van Nederlands-Indië ligt, dus ook naar het Zuiden. De Sevaramben zijn zonaanbidders, - de geschiedenis der Incas van Garcilaso de la Vega had grote bewondering gewekt! -, stellen voorop de volkomen gelijkheid van alle mensen, hebben het privaatbezit afge- | |
[pagina 253]
| |
schaft, en een verplichte arbeidsdag van acht uur voor àlle inwoners ingevoerd. De koning word door het volk gekozen, het koningschap is er niet erfelik. Dienstplicht is er voor mannen en vrouwen. Alkohol is in het rijk verboden. Er zijn openbare scholen, waar alle kinderen vanaf de zevenjarige leeftijd worden opgevoed, en dan staatskinderen worden tot hun opvoeding volkomen voltooid is. Foigny was een gewezen Franciscaan, die Genève gastvrij had opgenomen. Vairasse was van een protestantse familie. Te verwonderen is 't dus niet, als men rekening houdt met de tijd waarin zij leefden, dat er in hun boeken openlike en bedekte aanvallen op het katholieke geloof voorkomen. ‘Le prêtre imposteur’ is niet een ontdekking van Voltaire, men vindt hem reeds in de Histoire des Sévarambes, waar de hogepriester Sevaris de menigte misleidt door de Zon te laten spreken te zijnen gunste, door middel van een listig verborgen jongeling. Lezen we Jacques Massé van Tyssot, dan worden we dikwels herinnerd aan de Histoire des Sévarambes. Jacques Massé is een avonturenroman, doch een zeer biezondere, waarin de auteur telkens de personen waarmede Jacques in zijn veelbewogen leven in aanraking komt, ideeën in de mond legt die hemzelf dierbaar zijn. De jongeman moet, wegens de dood van zijn vader, al vroeg de ouderlike woning van Hédin verlaten. In Parijs wordt hij chirurgijnsleerling, en ontmoet beroemde wiskundigen, zoals le Père Mersenne, die hem Descartes leert kennen. Doch diens metafyzica kan hem niet bekoren. Hij houdt niet van de methode die onderwerpen, die wegens hun aard duister zijn, tot klaarheid wil brengen. Men moet zich uitsluitend bezig houden met de eigenschappen der lichamen. Later komt hij in Dieppe terecht, waar hij een zonderling ontmoet, die zich uitgeeft voor de Wandelende Jood. Nog later wordt hij chirurg op het schip van een protestantse kapitein, lijdt schipbreuk, en wordt opgenomen door een engels schip, dat hem naar Lissabon brengt. Daar maakt hij kennis met de chirurgijn du Pré, die er zeer geavanceerde ideeën over de bijbelboeken op na houdt. Zijn interpretatie daarvan is geheel allegories. Schepping, zondeval, zondvloed, profetieën zijn ‘des types, des allégories, des emblèmes, des figures’, die slechts schitteren door het licht | |
[pagina 254]
| |
van het Nieuwe Verbond. Een nieuwe reis en een nieuwe schipbreuk. Jacques strandt op een onbekend Zuidland, waarin hij binnendringt met zijn kameraden La Forêt en du Puis. 't Verhaal wordt dan een prae-robinsonade, met alle gebeurlikheden verbonden aan een verblijf in een onbewoond gewaand eenzaam land. 't Is niet onwaarschijnlik dat Defoe Jacques Massé gekend heeft. Doch 't land blijkt bewoond door een zeer beminnelik volk, dat onze schipbreukelingen gastvrij ontvangt. Uitvoerig schildert Tyssot de regelmatige bouw van dorpen en lanen, de taal - eenvoudig van deklinatie en conjugatie, een soort esperanto -, de godsdienst, die wèl de aanbidding doch niet het gebed tot God vereist. ‘Pour ce qui est de le prier, cela est absolument inutile; outre que ce serait comme lui vouloir faire violence; car étant immuable de sa nature, il est évident qu'il ne saurait souffrir aucune ombre de changement.’ Ten opzichte van misdadigers heerst grote humaniteit. ‘Ils s' imaginent que la vie de l'homme dépendant uniquement de Dieu, qui la lui a donnée, il n'est pas en notre puissance de la lui ôter, pour quelque cause que ce puisse être, non pas même pour avoir tué son père et sa mère.’ Een rechter en een priester, aan wie Jacques Massé de waarachtigheid van de gereveleerde Boeken verklaart, verkondigen zeer libertijnse ideeën, over de opstanding van alle kristenen, de ouderdom van de wereld, de onsterfelikheid, de hel, de incestus die zou bedreven zijn door de kinderen van Adam en Eva. De priester betoogt o.a. dat misdaad geen belediging is van de Universele geest, die door niemand beledigd kan worden, doch een vergrijp tegen de maatschappij, tegen de gemeenschap, die zich door middel van wetten beschermt. Met onze handelingen is 't net zo. Ze zijn niets op zichzelf, niets of onverschillig. Goed of kwaad worden ze alleen met betrekking tot zekere instellingen, en daarnaar moeten ze worden afgemeten. Als Jacques later voorgesteld wordt aan koning Bustrol en zijn satrapen, en we in het prachtige paleis worden binnengeleid, dat toont hoe goed Tyssot bekend was met de wonderverhalen van Tavernier en Chardin over Perzië, doet de volmaakte monarch zijn intrede, die Fénelon reeds in zijn | |
[pagina 255]
| |
Télémaque verheerlikt had. 't Is een vredelievend vorst, die schrikt als Massé, zich beroepend op 't bijbelwoord, de oorlogen verdedigt, daar God zich immers zelf de ‘Here der Heirscharen’ noemt. ‘Assurément’. zegt Brustrol, je trouve cela extraordinaire qu'un Dieu, qui selon vous défend de répandre le sang d'un seul particulier, autorise une boucherie générale entre des nations entières. Il y a sans doute bien de l'homme, bien de la passion, bien de la cruauté dans vos lois; la seule pensée m'en fait frémir.’ Koning Bustrol is ook overtuigd dat de opvoeding alleen de godsdienstige overtuiging vormt. ‘Ce que nous suçons avec le lait, nous le retenons!’ Hoe lang hebben de vroegere bewoners van zijn rijk niet geloofd dat hun koningen afstamden van een mensenpaar, dat zijn oorsprong te danken had aan de vereniging van de zon en de aarde. Tot allerlei bedriegerijen, zoals de verborgen stem in 't zonnebeeld van de tempel. namen de vorsten hun toevlucht om hun souvereiniteit te handhaven, tot er door een vreemdeling geheel andere denkbeelden omtrent de menselike oorsprong in 't land werden gebracht, en de vorst die toen regeerde smadelik naar de mijnen werd gezonden. Een liefdesavontuur van La Forêt met de koningin - de andere makker was reeds vroeger verdronken - noopt Massé het gelukzalig rijk te verlaten. Hij vindt zijn vroegere kameraden terug, met wie hij velerlei nieuwe avonturen beleeft, waaronder een aanval van wilden en een aardschudding niet ontbreken, en die hij met enthousiasme voor de wiskunde bezielt. Daarna brengt een schip hem van de australe gebieden naar Goa, de beruchte stad der portugese inquisitie. Het spreekt vanzelf dat Massé, in 1669, wegens enkele onvoorzichtige woorden, in handen valt der heren inquisiteurs. In de gevangenis maakt hij kennis met een Chinees, die ‘universaliste’ is, ‘de la religion des honnêtes gens’: ‘j'aime Dieu de tout mon coeur, je le crains, je l'adore, et je tache de faire aux hommes, sans exception, ce que je souhaite que l'on me fasse à moi-même,’ en die hem meedeelt wat zijn meester, een portugees geneesheer, hem leerde, namelijk dat het onverschillig is in welke kerk of met welke volken men God aanbidt, als men het slechts met verering en eerbied doet. ‘Lui seul | |
[pagina 256]
| |
est le père commun de tous les hommes; il veut leur accorder à tous le salut. Ce n'est ni le nom de catholique, de calviniste, de luthérien ou d'anabaptiste quí sauve les gens, c'est la foi et les bonnes oeuvres.... Le culte n'est plus attaché à un endroit particulier, ce n'est plus sur une montagne ou dans Jérusalem que l'on adore. Dieu ne se paye plus de sang de génisse ou de contorsions de corps; mon fils, nous crie-t-il, donne-moi ton coeur.’ Het is niet onmogelik dat we bij Tyssot een inquisitietafreel van Goa vinden, omdat de beschrijving van de toestanden aldaar, en een zeer treffende beschrijving, voorkomt in de Relation de l'inquisition de Goa van Dellon, een boekje dat in 't eind van de zeventiende en 't begin van de achttiende herhaaldelik herdrukt werd. Een hollandse vertaling van dit inquisitieverhaal, dat ook Voltaire voor zijn Candide gebruikte, werd hier te lande veel gelezen.Ga naar voetnoot1) Van Goa wordt Massé naar Lissabon gezonden om galeislaaf te worden, doch door piraten gevangen genomen, die hem naar Algiers voeren. Door de Turken wordt hij beter behandeld dan tot nu toe door de kristenen. Natuurlik wachten hem ook in Afrika nieuwe kennismakingen en nieuwe diskussies. Zo is daar een jonge Gasconjer, oorspronkelik proponent, een atheïst, die zich evenwel voor mahomedaan uitgeeft, uit een soort van levenskunst, die hem leert dat 't verstandig is zich te houden aan de godsdienst die heerst in 't land waar men woont. Hadden zijn moeder, en hijzelf vroeger, dat ook maar gedaan! Doch: ‘Mon père a été assassiné en allant en pèlerinage à Notre Dame de Lorette; belle récompense pour un bon catholique comme-il était! Ma mère, qui faisait profession de la religion réformée, a été dragonnée et massacrée pour s'être opiniâtrée à ne vouloir pas obéir aux ordres de la cour. Ef moi, j'ai été pris des pirates en voulant passer de France en Hollande. Ainsi, pour éviter la persécution, je suis malheureusement tombé dans l'esclavage.’ Er is iets van voltairiaanse spot in die zin. Voltaire, zijn Candide schrijvend, moest nu en dan wel reminiscenties aan Jacques Massé in zijn geest voelen oprijzen. In Candide vinden we, geparodieerd, de talrijke | |
[pagina 257]
| |
avonturen op zee terug - stormen, schipbreuken, piraten -, die zo overvloedig aanwezig zijn in het boek van Tyssot. Doch de dartele bruisende geest, die als een lustige lentewind door Candide vaart, is bij Tyssot nergens te vinden. Een gedeelte van Jacques Massé dat zeker 't hevigst de verontwaardiging van de Deventer predikanten zal hebben opgewekt, is La Fable des abeilles, die de ex-proponent vertelt, en die een allegorie bevat van de zondeval, de zending en de dood van Christus en het optreden der priesters onder de mensen. Ook hierin, vooral in de schildering van de machtswellust van de frelons, de horzels en de twisten die ze verwekken onder de bijen, horen we een geluid, dat ons beter bekend is uit latere geschriften, die van d'Holbach bijvoorbeeld.Ga naar voetnoot1) Het boek dat Tyssot tien jaar later liet verschijnen, laat hij doorgaan voor een manuskript dat een herbergier in Hoorn hem toevertrouwde. Het was daar achtergelaten door een in de herberg gestorven Fransman, Pierre de Mésange, een in 1639 in Viviers (Cévennes) geboren avonturier, een gewezen Franciscaan, die er zijn veelbewogen leven in vertelt. Uit het klooster weggelopen, belandt hij in Middelburg met de hoop daar franse lessen te kunnen geven. Burgemeester Tibaut ontvangt hem vriendelik, doch de franse dominee Le Long wil niet weten van een roomse franse schoolmeester. Dan zwerft hij verder, naar Rotterdam, waar de vader van Simon Tyssot hem goede raad geeft, naar Leiden, waar hij lessen geeft en liefhebbert in wiskunde, de colleges van professor Van Schoten volgt. In Leiden ontmoet hij een zeer curieuse figuur, een geleerde bohémien, Bérénice, die ex tempore Terentius van 't frans in 't grieks vertaalt. Een vechtpartij maakt dat Mésange Leiden moet ontvluchten, naar Amsterdam. Eindelik zien we hem in 1679 op een walvisvaarder uit Hamburg vertrekken. Groenland en Nieuwland worden bereikt. Het schip raakt vast in zee; een gedeelte van de bemanning tracht zich te redden met een sloep, die voortgetrokken wordt over 't ijs; Mésange blijft | |
[pagina 258]
| |
op 't schip, dat losgeraakt is en naar het noorden vaart. Dan heeft een plotselinge ontmoeting plaats, met mannen gewapend met bogen en stokken. 't Zijn bewoners van de gedeeltelik onderaardse stad Cambul. Het merkwaardige van het rijk Rufsal is niet dat er voor elk huis een pilaar staat met een 't gehele jaar doorbrandende lamp, of dat de piths, een soort truffel, waarvan de pithson, een drank, gemaakt wordt, en de diros, een soort zalm, er het hoofdvoedsel zijn; het merkwaardige voor Mésange en ons zijn wederom de ideeën die er heersen bij koning en onderdanen. Die koning is een wijs man, een Spinozist, die zich uitstekend weet te troosten over zijn poolnacht van zes maanden. Men breng Mésange, als hij de taal van het volk geleerd heeft, de annalen van het rijk, en Tyssot toont zich, overal waar hij de afwisselende avonturen van vorstengeslachten vertelt, een boeiend navolger van Garcilaso de la Vega en Denis Vairasse, die in hun historieën van Incas en Sevaramben hetzelfde deden. Vooral interessant is de geest waarmede het bestuur van dit idealisties rijk doortrokken is, en die blijkt uit de gesprekken, die Mésange voert met de beminnelike koning Bénédon. Humaniteit, vooral zich openbarend in vredelievendheid en gelijkheidszin, is een van de hoekstenen van het staatsgebouw. ‘Tout ce qu'ils font leur est commun, ou ils le partagent par égales portions.’ De koning ontvangt het tiende deel der inkomsten voor hemzelf, zijn gezin, doch ook om hen te steunen die door ziekte of ouderdom niet in staat zijn te werken. Wanneer een reisgenoot van Mésange gestorven is, en een oude vrouw beschuldigd wordt hem behekst te hebben, ontspint zich tussen Mésange en de koning een debat over tovenaars en tovenarij. Balthasar Bekker had met zijn Betoverde Weereld een geweldige slag toegebracht aan een bijgeloof, dat zulke ontzettende gevolgen heeft gehad voor duizenden arme drommels, doch er was een delicaat punt in de strijd tegen het geloof aan duivelen en heksen, in het protestantse Nederland, namelik de letterlike opvatting van de Schriftplaatsen, waar sprake is van Satan en onreine geest. Ieder weet trouwens ook welk een gewichtige aktieve rol de katholieke kerk bij de heksenprocessen heeft gespeeld. Tyssot laat Mésange verstandige dingen zeggen over de kracht van de | |
[pagina 259]
| |
suggestie bij tovenarij, autosuggestie en suggestie van anderen. ‘Het beste middel om geen tovenaars in een land te hebben, is niet hen die er zich voor uitgeven te vervolgen en ter dood te brengen, doch hen waanzinnig te verklaren.’ Is 't ook autosuggestie geweest van Raoul, een vroegere bewoner van Cambul, toen hij, na een langdurige afwezigheid teruggekeerd, verklaarde dat hij in een onderaards hemels paradijs was geweest en daarvan een zeer nauwkeurige beschrijving gaf, van de paradijs-bewoners, hun genietingen, muziek, baden van geurend rozewater, tochten in sierlik bewerkte gondels? God had hij er evenwel niet gezien, en zich daarover verbaasd getoond, doch de paradijs- of hiernamaalsbewoners hadden hem hun spinozistiese God verklaard: ‘Il est partout, il remplit tout, il est en tout, lui-même est tout.... Il est impossible d'imaginer un seul endroit au monde où il soit plus présent qu'en un autre.’ Het verhaal van Raoul was een gevaar geworden voor de rust van het rijk. De bewoners van Cambul, immers, verlangden er vurig naar de door Raoul geschilderde zaligheid deelachtig te worden, en trachtten hun dood te verhaasten. Was Raoul een bedrieger? Koning Bénédon gelooft 't, doch Mésange verhaalt van de wonderen, dromen, vizioenen, openbaringen, van Jacob, Daniël, Paulus, Johannes.... ‘Hebt ge zulke mensen gekend?’ vraagt de koning plotseling. ‘Ik heb ze niet gekend, Sire,’ is 't antwoord van Mésange, ‘maar toch zijn ze er geweest; zijzelf hebben ons op schrift hun leven nagelaten, hun daden, een relaas van 't verleden, de geschiedenis van de toekomst, van het begin tot het eind van de wereld, en dat alles is goedgekeurd en bevestigd door zoveel grote en goddelike personen dat er niets op aan te merken valt.’ ‘Als dat zo is, zegt Bénédon, ben ik van oordeel dat we Raoul ook moeten canoniseren’.... Dat is geheel de toon van Voltaire, de toon óók van Anatole France, aan wiens La Révolte des anges of L'Ile des Pingouins we trouwens dikwels denken, als we b.v. de spotternijen op de relieken lezen, of de ‘gauloiseries’, waaraan het laatste gedeelte van Le Voyage de Groenland buitengewoon rijk is.
* * * | |
[pagina 260]
| |
Tyssot de Patot is in Frankrijk geen onbekende. Gustave Lanson, heeft hem besproken in een van de colleges die hij wijdde aan de oorsprongen van de geest der achttiende eeuw, ‘l'esprit philosophique’.Ga naar voetnoot1) André Le Breton heeft, terecht, gewezen op allerlei overeenkomsten tussen het begin van Jacques Massé en Robinson CrusoeGa naar voetnoot2). Frédéric Lachèvre, die, bezield met een gloeiende afkeer voor de ‘vrije gedachte’, niets beter weet te doen dan de teksten der libertijnen zorgvuldig uit te geven en onbekende biezonderheden omtrent hun leven en werken te publiceren, waarmede hij een grote dienst bewijst aan hen die hun minder vijandig gezind zijn, schreef een hoofdstuk over Tyssot in Les Successeurs de Cyrano de Bergerac.Ga naar voetnoot3) Gilbert Chinard beschrijft in zijn boek over L'Amérique et le rêve exotique dans la littérature française, de beide imaginaire reizen van Simon Tyssot, die hij noemt tegelijk met Vairasse en Foigny: ‘des gueux de lettres, des enfants perdus de la grande armée des philosophes.’ En hij voegt erbij: ‘Ce sont eux qui préludent à la bataille.’ Wat Tyssot aan authentieke reisverhalen ontleende, toonde Geoffroy Atkinson.Ga naar voetnoot4) Inderdaad verdient Tyssot deze belangstelling. Is het niet merkwaardig dat in een provinciestadje van Nederland, temidden van een in traditioneel denken verstarde omgeving, jaren lang deze man de vernieuwing van het geestelik leven in beschaafd Europa vurig heeft meegestreden? Zó dat hij, tijdens zijn leven onbekend, nù mag beschouwd worden als een belangrijke voorloper van de ‘Aufklärung?’
Hilversum. P. Valkhoff. |
|