De Gids. Jaargang 95
(1931)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |
Drie brieven van Potgieter aan J.F WillemsIn de Brieven van Jan-Frans Willems... verzameld door Max Rooses (Gent, 1874), en in die aan Jan - Frans Willems, toegelicht door Jan Bols (Gent, 1909), vindt men er negen aan en zeven van Potgieter. Dat deze zestien brieven niet de geheele briefwisseling tusschen de beide mannen uitmaken kunnen, laat zich bij de nauwe relaties die hen reeds te Antwerpen verbonden, licht gissen, maar wordt onder 't lezen dadelijk tot zekerheid: reeds de oudste brief (Willems aan Potgieter, d.d. Antw. 7 Jan. 1831, bij M. Rooses, blz. 107), zinspeelt op een ‘lieven brief’ dien we niet hebben, en ook in 't vervolg komt dat telkens voor. Van deze ontbrekende brieven zijn er mij, reeds 20 jaren geleden, drie van Potgieter ter hand gekomen: ze behooren tot een uitgebreide verzameling brieven aan J.F. Willems gericht, op de Universiteitsbibliotheek te Gent berustende, daar gekomen uit de nalatenschap van F.A. Snellaert. Nu de gebeurtenissen, waarop Potgieters missiven betrekking hebben, honderd jaar oud zijn en menigeens gedachten weer bezighouden, lijkt het gewenscht met de publicatie dezer stukken niet te wachten tot die van de geheele verzameling mogelijk blijkt. De eerste brief, met het merkwaardige bijvoegsel van Elisabeth van Hengel, staat, zoover men thans zien kan, met geen anderen der reeds bekende in onmiddellijk verband; hij kruist dien waarbij Willems, d.d. Antw. 31 Jan. 1831 (bij Rooses, blz. 110), bericht: ‘eindelijk is mijn lot definitief beslist: ik ga naar Eecloo.’ De twee andere maken een onafgebroken reeks uit met de twee brieven van Willems, d.d. Eekloo | |
[pagina 200]
| |
9 Oct. 1833 en 5 Juni 1834 (bij Rooses, blz. 124 en 127): alle vier zijn slechts in verband met elkander te begrijpen. Het belang dezer drie brieven is moeilijk te overschatten; met een onbewogen gemoed zijn ze niet te lezen. Op de welsprekendste wijze getuigen ze van de innige vriendschap en vereering die Potgieter voor Willems koesterde. Hoe weerspiegelen ze zijn ongerustheid en die der ‘Tantes’ omtrent het lot der Antwerpsche vrienden; hoe verklaren ze Potgieter's gedicht Mijne Stemming, Antwoord aan mijnen hartelijk geliefden vriend J.F. Willems na mijn vertrek uit Antwerpen; en hoe harmonieeren ze met de roerende bladzijden, waartoe de herdenking hem zooveel jaren nadien, in zijn Leven van Bakhuizen, inspireerde. Hoe eeren ze den jongsten, die uit Zweden schrijven zou: ‘gij hebt meer dan gij weten wilt tot mijn vorming bijgedragen,’ zoowel als den oudsten, beiden Groot-Nederlanders avant la lettre! ‘Den zegen van Hem, Die Noord en Zuid geschapen heeft omvereenigd te zijn’, wenscht Willems zijn vriend 23 Maart 1833 toe. ‘Ik heb te lang met het ideaal Nederlander zijn gedweept, om geheel Hollander te kunnen worden in den zin die men tegenwoordig aan dit woord hecht,’ luidt Potgieters wederwoord. Niet minder merkwaardig zijn deze brieven om het oordeel, dat de schrijver uitspreekt over personen en toestanden van den dag. Doch - laten ze voor zich zelf spreken. Willem de Vreese. Rotterdam. | |
[pagina 201]
| |
1.Dagelijks, Beste Vriend! zie ik naar eenig berigt van U uit, dagelijks word ik in de zoete hoop bedrogen. Ik wil, ik kan mij niet voorstellen dat Gij bereids naar Eecloo zoudt gegaan zijn, daar Gij ons nog niet schreeft of er iemand in Uwe plaats benoemd is en Gij den raad van den Hr. d V.Ga naar voetnoot1) om zoo lang mogelijk het te Antw. uit te houden wel zult opvolgen. Hoe meer ik dien beschaafden man en zijn allerliefst huisgezin leer kennen, hoe meer ik hem en de zijnen hoogschat en eene Vriendschap als de zijne voor U leer waardeeren. Hare innigheid, hare waarheid doen mijn harte goed omdat ze bij de eene of andere schikking U gelukkiger dagen zal geven dan de tegenwoordige. Voor het oogenblik vermag noch zijn goede wil noch de mijne iets! De 20ste Jan. heeft de gemoederen nog bitterder doen worden.Ga naar voetnoot2) Dat wij nog niet terug zijn zult Gij aan de eenige ware oorzaak toeschrijven, het voortduren van den oorlog. Ongetwijfeld was ik alreeds eens overgekomen maar tot nog toe is de reis alleen over Aken gerust te doen. mijne Tantes en verdere famille weerhouden mij echter daarvan. Wij hebben voor eenige dagen aan een huis à Costy over eene gemakkelijke wijze van remitteeren geschreven, zoo drawij daarop antwoord hebben zenden wij aan U het bedrag der Rekg. van Oom Claes.Ga naar voetnoot3) Het is lastig tegenwoordig daar men hier geen papier op Antw. bekomen kan. De opofferingen en de geestdrift (ondanks Prof. van Lenneps afkeuring van dit woord)Ga naar voetnoot4) duren hier altoos voort. Men dacht hier algemeen dat op 28 Jan. een Souverein in Brussel zoude worden verkozen, sommigen dachten nog al op den Pr. v.O. anderen op een Regentschap met den Hertog v. Ar.Ga naar voetnoot5) aant hoofd de meesten echter volgens de fransche bladen den | |
[pagina 202]
| |
Hert. van Leucht[enberg] en ziet nu loopt het gerucht dat de keuze weder tot den 28sten febr. is uitgesteld. Zoo zal er dan nimmer een einde aan dien provisioneelen staat komen! Ik blijf altijd een algemeenen oorlog vreezen die op een verdeeling zal uitloopen. Hoe maakt het Uw gezin in zoo droevig een winter. O Beste Vriend! hoe beklaag ik U, die verleden jaar den winter om dezen tijd nog zoo gerust aanzaagt en met ons bij een goed vuur de koude onder scherts en boert vergat. En nu, wij zijn verre van één, ik die U zoo gaarne zou troosten moet mij tot enkele woorden bepalen die U zoo gaarne door daden zijne vriendschap zou toonen mag door den drang der omstandigheden weerhouden daartoe geene openlijke poging aanwenden. Meer dan ooit is het nu maar: 't Geloof aan God verhoogt den moed, Het geeft ons kracht in tegenspoed enz. Moge weldra door een gelukkige uitkomst dat geloof voor U en mij bevestigd worden. Mijn brave vriend Marcus is hier nog altijd zonder vaste plaats, MounierGa naar voetnoot1) is hier in den volsten zin des woords: in the full meridian of his gloryGa naar voetnoot2)
den eersten doet Uwe verplaatsing zeer aan, beide verzekeren U van hunne voortdurende hoogachting en vriendschap. De groete van H.H. Klijn, Withuys en Zimmerman moet ik U overbrengen en vooral die van de gansche famille de Vries. Den jongen Van Lennep heb ik een paar malen aan zijn huis opgezocht en niet te huis gevonden. Wil hij mij nu spreken, hij kan mij vragen, ik ben te trotsch om er op nieuw te gaan. Vaarwel, Beste Vriend! nog eens verlies hoop en moed niet, groet Uwe gade en nichtGa naar voetnoot3) voor mij en de mijnen die hier iets onder zullen schrijven, zoen Uwe lieve kleinen voor mij en geloof mij wat verkeere te zijn Amst. 1 feb. 1831. Uwen verpl. Vd. E.J.P.
Beste vrienden! hoe komt het toch dat wij in het geheel niet eens eenig berigt van U krijgen, en dat gij ons niet eens meldt hoe het toch in antwerpen gaat, en of ons huis etca. alles nog in order is. wij verlangen van dag tot dag weder na antw: te keeren, maar daar wij nu eenmaal hier zijn, en nog een kostbare lange Reis zoude moeten doen, zoo raad men ons en wil ons niet laten gaan tot alles ten minsten eenigzints geregeld is. maar het ogenblik dat wij te rug kunnen keeren verlang ik hartelijk na, en hoop dit spoedig zal zijn - hoe maakt het anne de meyd van ons toch. is die nog wel, en hoort UEd: ook wat [van] mijn Broer, is het daar nog goed mede. ik wilde zoo gaarne dat ik U oom het geld voor hem kon bezorgen van zijn Rekening, maar wat moeyte ik doe, van hier is daar nog geen gelegendheid voor. weet UEd: daar ook gelegendheid toe. doet mij dan het genoegen mij | |
[pagina 203]
| |
dit te melden - dan kon ik het U Oom bezorgen. Nu beste vrienden geloof mij dat ik Hartelijk na U en antw: verlang, schrijf ons toch voor al eens spoedig een lange brief, geef UEd: Echtgenoote kinderen, en U nigt netje eens een Hartelijk kusje voor mij, en zijt verzekerd dat wij Uwe oprechte vrienden zijn, die maar wenschen, dat ofschoon de laatste nog niet betaald is - wij in antw: spoedig U weder hoope te verzoeken, ons vis te willen kopen. Nu adieu van Uw vrienden. Betje. adres in dorso: Monsieur Monsr J.F. Willems Rue Rouge Anvers. Aix la Chapelle, le 12 fevrier 1831 pr C f Deusner | |
2.Mijn Beste Vriend!
‘In het aenstaende jaer zien wij elkander binnen Antwerpen terug’. If we would hope, my dear! ik durf niet! Het Provisioneele consolideert zich; algemeene oorlog wordt zoo lang mogelijk uitgesteld en is ook iets zoo gruwzaams, dat men er zich niet mede vleyen kan, niet naar wenschen mag! Buitendien heeft een herstelling zoo veel moeijelijks, zij is misschien de ergste, stellig de ongemakkelijkste aller revolutiën. Dan waartoe de weinige woorden, die wij van tijd tot tijd gelegenheid hebben te wisselen, aan een onderwerp gewijd waaraan wij niets kunnen toe of af doen? Hoe de afloop zijn moge, dezelve kan onze wederkeerige gevoelens niet veranderen - ik zoude gaarne een man als U Landgenoot noemen - ik zal er altijd trotsch op zijn, een plaats onder Uwe Vrienden bekleed te hebben. Geloof mij, ik mis U meer, dan Gij gelooft; ik heb te lang met ideale Nederlander zijn gedweept, om geheel Hollander te kunnen worden in den zin die men tegenwoordig aan dit woord hecht. Het is vrij wat bedaard, doch tusschenbeide komen er uit dezen of geenen hoek nog eenige Bijdragen tot Eenzijdigheid, als ik ze noeme, die mij geducht hinderen. Wat wil men er aan doen? 't Is de overdrijving eener goede eigenschap - nationaliteit is zelden zeer redelijk. De Vreugde is uit het huis van de Vries verdwenen, en de goede man - die uit pligt, niet uit lust, voortarbeidt - doet mij dikwerf pijnlijk aan! Ware Mimi die met Febr. gaat trouwen, niet geëngageerd, het zoude veelligt beter zijn - De toebereidselen tot dat huwelijk, de drukte en den ijver van het meisjen, dat alles in order te hebben, steekt naar af bij de leegte die men er onwillekeurig gevoelt. Veelligt sluit de oude Heer nog eenige regelen bij dezen in. Gij zendt mij immers (dit verzoek ik U hartelijk en dring er in naam der Vriendschap op aan) Gij zendt mij immers een Exemplaar dier Oude Nederlandsche Liederen?Ga naar voetnoot1) - Ik ben er regt nieuwsgierig naar en menigen | |
[pagina 204]
| |
Vriend, wien ik er over sprak, deelt in mijne belangstelling. Volgaarne had ik U de Svenska FolkswisorGa naar voetnoot1) gezonden, zoo ik ze zelf bezat. Daar ik midden in den winter terug ben gekomen kon ik niet veel boeken medebrengen - ik had plan er nog eenige en ook deze te doen komen - maar een Vriend wien ik er over schreef laat mij nog altijd naar antwoord wachten. Hebt Gij er dus geen haast mede, zoo zende ik ze U later. Wilt Gij ze echter gaarne spoedig hebben, zoo zal ik die van eenen Zweed, die hier woont, ter leen vragen - hij zal mij, hiervan ben ik zeker, dien dienst niet weigeren. Het ergste is, hoe ze U op een zekere wijs te doen toekomen? Over Sas van Gent als ik plan heb dezen te doen? Ik weet het niet. Vindt Gij het goed dan is het mij wel. Of hebt ge liever dat ik ze, den een of ander die uit Antwerpen mogt over komen, medegeve? Neefs was voor eenigen tijd hier - ook Serruys en Sinave van Brugge.Ga naar voetnoot2) Zij zijn naar den Haag vertrokken en zullen zich denkelijk te Rotterdam etablisseeren, ten einde hunne schepen door de Handelmaatschappij te zien bevrachten. Van het zeevarend en kolonierijk België zullen wij dus waarschijnlijk nooit iets hooren. Het doet mij genoegen AxelGa naar voetnoot3) U bevallen heeft, de drukfeilen zijn in de eerste plaats mijne schuld, in de tweede die van Westerman. Ik leed toen aan de griep en had tot corrigeeren weinig lust, tooneelarbeid zal zijne verschooning wezen. Het is dan bitter jammer dat Gij dit jaar niets tot den Muzen Almanak bijgedragen hebt - deze is ten minste nog geen Hollandsche geworden - Van V. Duijse staat er een en ander klein stukjen in - echter alleen P.J.v.D. geteekend. Waarom dit? Immerzeel is niet zot genoeg hieraan schuld te hebben. Letterkundig nieuws is er weinig. Sints Bilderdijks dood hebben wij uit zijne nagelaten papieren niets dan een paar Nalezingen (vrij mager) en een paar deelen Godgeleerde en Zedekundige Opstellen (vrij droog) in het licht zien komen. Met hem is inderdaad de zon van onzen Letterhemel ondergegaan. Van Lennep heeft na de allerliefste Legenden (die gij meen ik kent) een Roman in twee deelen geschreven, de Pleegzoon geheeten. 't Is iets in het genre van Walter Scott. De tijd de laatste levensjaren van Maurits, het tooneel ons Vaderland, behoef ik U nog te zeggen dat het boek opgang gemaakt heeft? Vraagt Ge mij echter of het hem een duurzamen roem zal verschaffen, of het zijnen naam waardig is, dan moet ik gul uit neen antwoorden. Van der Hoop geeft verzen bij de vleet uit, zij maken weinig indruk en worden even spoedig gelezen als vergeten. Withuys heeft verscheiden Verspreide gedichten bijeen verzameld, er een paar latere heerlijke stukken bijgevoegd en die bij Beyerinck uitgegeven. De bundel is | |
[pagina 205]
| |
een der beste die ik in lang gezien heb. Da Costa doceert Vaderlandsche Geschiedenis voor f 30. - 's jaars, eindigt zijne Voorlezingen als een Ziener Israëls en heeft het armoedig. Is het niet jammer dat dit alles is wat men vanden Zanger der Voorzienigheid zeggen kan? Ons Tooneel en onze Critiek zijn beide even ellendig. Wiselius raast en scheldt, de jonge Engelen doet zijn best mede - de Directie van het Hollandsch Tooneel wil Hollandsche Operas mooi doen vinden, - meer over dit onderwerp zoude ons beiden vervelen. Onder de jongere Zee van Dichters onderscheidt zich Hasebroek te Leyden, onder het nieuw modisch leger Romanschrijvers de jonge Drost. Geen zotter Poëet dan Uwen Vriend Van SomerenGa naar voetnoot1) - hij heeft om de RidderOrde verzocht en die verkregen, zijn Portret en dat van Immerzeel versieren den Muzen Almanak van dit jaar. Over Bilderdijks Vaderlandsche Geschiedenis die door Profess. H.W. Tydeman wordt uitgegeven, zijn de Geleerden het zeer oneens. Algemeen wordt zij minder interessant gevonden dan men verwacht had - minder nieuwe gezigtspunten aanbiedende dan men dacht. Zie daar U het een en ander vlugtig medegedeeld. Verlangt Gij iets uitvoerigers, gaarne geef ik het U bij een volgende gelegenheid. Nu echter wil ik om meer te schrijven deze niet verzuimen. Hierbij eenige losse stukjens, deel er mij Uw opinie eens over mede. Schrijf mij eens spoedig, en antwoord mij welk lied er in de R.C. Kerk op Kerstnacht gezongen werd in de zestiende eeuw, en waar ik dit vinden kan? Gij kent de zonderlinge wijze van sterven van Maximiliaan van Egmond, Graaf van Buren, die in Brussel op 24 December 1548 overleed Brantôme verhaalt haar uitvoerig. Ik wilde hierover gaarne iets schrijven, maar ken de Liturgie van dien tijd volstrekt niet.Ga naar voetnoot2) Zeg mij zelf of ik mij aan iemand beter kan wenden, dan aan U? Vaarwel! Beste Vriend! groet Uwe brave en Vereerde Vrouw en lieve kinderen hartelijk van ons allen. De Tantes zijn zoo welvarend als men het bij dit mistig weder, in dit jaargetijde en onder dezen hemel zijn kan. Zij voegen menig vriendelijken groet bij de mijne, zij verlangen even hartelijk als ik U en de Uwen weder te zien. Maar zij voeden meer hoop en deelen Uwe verwachtingen. Vaarwel! Uwen E.J.P. Amstm 14 Dec. 1833.
adres in dorso: WelEdele Heer Den Heer J.F. Willems Eecloo. | |
[pagina 206]
| |
3.Beste Vriend!
Gij gelooft immers niet, dat ik alleen om U niets schuldig te blijven ook met de beantwoording Uwer laatste zeer waarde Letteren drie maanden gewacht heb? Wel foei! welk een gedachte. Allerlei bezigheden - Ge meugt er zeker van zijn - hebben mij belet U vroeger te schrijven. het is mij een waar genoegen het heden te doen! Wijt het niet aan mij dat de Zweedsche folksvisor U niet met paket van den Heer Wiselius gewierden. Onze brave Vriend de Vries zond mij den brief eerst, toen het pakjen reeds weg was. Daarna beloofde de Advocaat J.D. Meyer mij een veilige gelegenheid; daarna, maar waartoe U de lijst mijner teleurstellingen te doen kennen? Eindelijk ging mijn vriend Outshoorn naar Aken, en bood mij aan het tot daar franco mede te nemen. De Eigenaar der boekskens was gelukkig niet naar buiten, en Gij ontvingt ze zoo ik hoop, reeds voor een paar Maanden. O. had er liever geen brief bij en ik stelde het schrijven daarom ook toen uit. Ik wensch het boek U inderdaad van dienst zal zijn, en wij spoedig de Nederlandsche Volksliederen in druk zullen zien. Haast er U echter niet om, het mij spoedig terug te zenden, mijn Vriend weet waartoe zij dienen moeten, en zegt zijn Exemplaar zelf niet half zoo nuttig te kunnen gebruiken. Hartelijk dank voor Uwe kleine VerhandelingGa naar voetnoot1), die ons zeer, (waarom tot nog toe te vergeefs?) naar de Nederduitsche Letteroef. deed verlangen. Noem mij niet onbescheiden, als ik U verzoek bij Serrure op die afzending aan te dringen. Uw Reinaert de VosGa naar voetnoot2) heb ik met het grootste genoegen gelezen. Wie ik er over spreke ieder is er even over te vreden, en vindt het allergeestigst berijmd. In een nieuw Nederl. Tijdschrift voor de beschaafde en Letterkundige wereld, de Muzen getiteld en dat tot nog toe zijnen naam ten volle waardig is, heb ik het met de volgende woorden aangekondigd: Reinaert de Vos naer de Oudste Berijming enz. Wij zouden het betreuren geene meerdere ruimte, dan die welke eene korte aankondiging vereischt, over te hebben, zoo niet een onzer medeverzamelaars ons een verslag over sinds 1830 in België uitgekomen Vlaamsche boekwerken, had toegezegd. Onder verzekering dat wij weldra door de mededeeling van het zelve, onzen Lezers de weinige wilde rozen op dien woest geworden akker ontloken, zullen doen kennen, is het ons een genoegen hen op dit boeksken opmerkzaam te maken. Willems behoort tot dat klein getal Belgen, voor hetwelk wij eene exceptie op de wet van uitsluiting hadden verlangd, ofschoon wij niet weten of die hem gelukkiger gemaakt zoude hebben, daar hij zeker het | |
[pagina 207]
| |
gevoelen van dien verdienstelijken Geelhand della FailleGa naar voetnoot1) deelde, toen deze de scheiding van Noord en Zuid een staatkundigen zelfmoord noemde. Nederlanders zoo als hij zich die dacht, zouden de goede hoedanigheden van Hollanders en Brabanders in zich hebben vereenigd, zouden een uitmuntend menschensoort, een groot volk geworden zijn: helaas! er was misschien te veel ideaals in het beeld, dat hij er zich van ontwierp, dan dat het konde worden verwezenlijkt! enz. Ik heb uit Uwe voorrede Van mijne jongste dagen tot onder de voeten helpt toe aangehaald en het eerst op de biecht volgend tooneel tot proeve van het vers zelf gekozen. Dat ik dit gesteld hebbe, blijft echter entre nous. de verzamelaars van zulke bijdragen doen bij ons het beste anonym te blijven. Men wordt anders van partijdigheid beschuldigd, waar de slaperige geest die in onze letterkunde is ingeslopen, strenge critiek vordert. Wilt Gij nog eene proeve dat Uw Reintje de Vos onverdeelden bijval vindt? Immerzeel heeft bereids een nadruk aangekondigd, die Maandag in het licht zal verschijnen. Hij heeft wie met dit dichtstuk kennis wenschte te maken, naar de aankondiging in de Muzen verwezen. Het doet mij voor Uwen roem regt veel genoegen. Wilt Ge mij bijzonder verplichten, geef mij dan eenige bouwstoffen voor het Verslag over de sints 1830 ten Uwent in het Vlaamsch uitgekomen boeken? Liever nog, geef iets van Uwe hand over dit onderwerp voor de Muzen geschikt. Ik heb in het financieele der onderneming, volstrekt geen aandeel, anders had ik over een Exemplaar te beschikken het zoude hier- | |
[pagina 208]
| |
nevens gaan. Vergeef mij dat ik nog eens naar de Nederduytsche Letteroef. en Uwe Volks Liederen mijn verlangen betuige. En nu, laat de Literatuur een oogenblik rusten en verleen huishoudelijke details een welwillend oor. Helaas! hoe gaarne zou ik die juist van U en de Uwen weten. Gij schreeft mij dat alle Uwe kleinen ziek aan de mazelen lagen; de Vries vertelde mij dat hij van U berigt had er verscheiden gestorven waren. Wat moet Gij met Uwe brave vrouw onder die herhaalde slagen geleden hebben. Ik beklaag U, Beste Vriend! Ach! zoo wij geen uitzigt hadden onze dierbaarste betrekkingen in een betere wereld weder te vinden, wat zoude dit leven, wat onze liefde zijn? De Vries heeft mij reeds lang dien brief beloofd, maar deels ga ik zelden uit, deels kom ik daar ook minder sints de voortreffelijke Mevrouw de V. niet meer is. Ik mis daar aan huis in haar iets onherstelbaars. Buitendien Mimi is naar Purmerend en met Jeroon en Gerrit ofschoon ik den eersten een zeer braaf mensch houde, heb ik weinig punten van aanraking. De oude Heer is altijd dezelfde, vol geest en talent. Toen ik er het laatst was heb ik nog naar Uwen brief gevraagd, maar hij was uitgeleend. Uitgeleend? Ja, mijn Beste! wees voorzigtig wat Gij schrijft, want Uwe brieven gaan als reliquien eerbiedig van hand tot hand over. Sints Mei 11. hebben wij onze Meubelen uit Antwerpen terug laten komen en een klein maar zeer net huis op de Keizersgracht bij de Westermarkt betrokken. Dat kamerleven verdriette ons en het uitzigt om naar A. terug te keeren werd dagelijks flaauwer. Buitendien zoo zich die Zukunft anders gestaltete, zijn wij door de overkomst dier Meubelen nog niet gebonden. Wij zijn alle drie welvarende en leiden een zeer stil, huisselijk gelukkig leven. Het is misschien het benijdenswaardigste van allen. Menigwerf herdenken wij echter weemoedig aan U en de Uwen. De schoone zomer is voorbij en wij hebben ons in de Harmonie niet ontmoet, de storm raast buiten en de avond wordt lang maar wie ons moge komen bezoeken, Gij met de Uwen niet! Lieve Vriend! behoef ik U te zeggen hoe veel er in dit opzigt aan mijn lot ontbreekt hoe zoet mij het verledene in Antwerpen nog aanlacht? Wachten en bidden zegt Gij en ik herhale bidden en wachten! Onze wensch moge niet vervuld worden, de tijd kan niet verre meer af zijn waarin Gij ons eens zult kunnen bezoeken, waarin ik U mondeling zal kunnen verzekeren, dat geene Staatkundige lotwisselingen ware Vriendschap kunnen schokken of verminderen! De Abt de La M.Ga naar voetnoot1) is bij mij door zijne Paroles niet gerezen - of liever hij heeft mijn vroeger vermoeden que l'ambition le dévorait bevestigd. Welk een verschil tusschen dien priester en den Carbonaro Silvio Pellico van wiens Pligten ik er met genoegen een paar vertaalde. C. Loots is in den ouderdom van 70 jaren overleden. Of hij het publiek door zijne laatste weinig beduidende en zeker zijn vroegeren naam onwaardige verzen tegen zich heeft ingenomen of dat men [met] den mensch niet hoog liep, zijn dood heeft weinig indruk gemaakt. De oude Heer de Vries heeft bij zijn graf gesproken, ik had geen tijd die begrafenis bij te woonen. Van Lennep geeft tegenwoordig niets uit, ik geloof dat hij niet weet welke Poëzy opgang zal maken. De rustige legendentijd is voorbij, de woelige Krijgsmuzijk die van 1830 tot 1831 aan de Order van den dag was, heeft opgehouden, mede te sleepen. Van der Hoop geeft in het oneindige uit, maar | |
[pagina 209]
| |
wordt telkens minder. Er is een vreesselijk verschil tusschen zijn Eerste bundel Poëzy en zijn laatste stuk het slot van IJsselmonde. Withuys gedichten maken weinig opgang. In Proza komt er weinig, bijna niets goeds uit. Van der Palm schijnt zich zelf te overleven. Bilderdijks Geschiedenis kent Ge. Het is een droevig jaar voor onze Letterkunde dat 1834, maar waar is het beter. In Frankrijk? Victor Hugo schijnt zich met ieder Drama een schrede lager te willen plaatsen. Jules Janin wordt Crême fouettéeGa naar voetnoot1). Dat smaakt goed voor eens, maar op den duur, maar altijd? Wat zegt Ge van Bertrand & Raton? Hoe gaarne had ik dit stuk met U in den nieuwen Antwerpschen schouwburg zien opvoeren. Ontvang voor Uwe brave Gade, voor die lieve Kinderen, die U Gods gunst nog gelaten heeft, de hartelijke groeten mijner Tantes en de mijne. Ook zij herinneren zich U en de Uwen nooit zonder den vurigen wensch U spoedig weder te zien. Vaarwel, mijn Dierbare Vriend! bij mijnen hartelijken handdruk voeg ik dien van den grijzen de Vries, van zoo menig ander jonger Vriend die U niet als ik kent en liefheeft maar U toch acht en hoogschat. God behoede U en de Uwen! Schrijf mij spoedig hoe het U gaat. T.a.T. E.J.P. Amsterdam, 18 Oct. 1834.
Adres in dorso: Monsieur Monsieur J.F. Willems Receveur de l'Enrégistrement Eecloo. (Twee poststempels; één: Gand 1 Nov. 1834; een tweede: Eecloo 2 Nov. 1834) |
|