Verzen
Bij den walmolen.
Te noen, wij liepen de wegen, de
singels langs en de grachten,
ziek was ik en het regende -
gij waart vroolijk en lachte.
Onder de buien sloeg donkerte
rond de stad, maar gevlogen
onverhoeds door mijn somberte,
Mocht ook het waaien niet minderen,
mocht mijn stilte niet keeren -
bij u, blijde twee kinderen
kon het nu toch niet deren.
Moe was ik, buiten genezen, en
zwakker dan een van allen -
stil hebt gij mij gewezen, den
kloek, dapper tegen de hemelen,
wakkerste uit dit oud volk en
houdend stand bij het wemelen
sterker dan ooit kon vermogen ik! -
Deedt gij wél zonder weten,
weet, dat één troostend oogenblik
eeuwig niet wordt vergeten.
| |
Danse excentrique
Muziek, publiek, melancholie,
een zaal vol vreugd in clownerie,
het leven danst, het danst en draait,
en gekt en zwaait en danst en maait,
een hoofd, een lijf, een arm, een voet,
het goochelt met een hoogen hoed,
een pluim, een muts, een staaf, een bal,
het draait en dribbelt overal,
het vangt en grijpt met hand en voet
den bal, de staaf, de muts, den hoed,
en zwaait de pluim en kaatst den bal,
het stort zich in een halven val
en vangt zich weer met eigen hand
het brengt zoo al weer in verband:
zijn pluim, zijn muts, zijn bal, zijn hoed,
zijn staaf, zijn hoofd, zijn hand, zijn voet,
en draait en danst en zwaait en doet
en zet zich dan op eenmaal stil
alsof het zich bezinnen wil;
een oog kijkt driftig, schichtig rond,
een wang beweegt, een oor, een mond,
het schiet verwonderd in een lach
en schrikt, en geeft zichzelf een slag,
het schreeuwt een kreet, stampt met een voet
en huilt achter zijn hoogen hoed,
het draait en zwaait en snikt en valt
de gansche menschheid saamgebald,
rolt het zich lachend in een hoek
en mededoogend valt het doek.
|
|