De Gids. Jaargang 95
(1931)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |||||
Aanteekeningen en opmerkingenInkomstenbelasting van bonus aandeelen.- Bij de Tweede Kamer der Staten Generaal is ingekomen een wetsontwerp tot wijziging van art. 6 der wet op de Inkomstenbelasting. Wordt dit ontwerp aangenomen, dan zal voortaan een uitdeeling in bonus aandeelen steeds worden belast en wel naar de nominale waarde. Bij Arrest van den Hoogen Raad van 10 Juli 1917 (Beslissingen in Belastingzaken no. 1718) was uitgemaakt dat bonusaandeelen, uitgekeerd ten laste van eene reserve, niet zijn vrucht van het aandeel. Gevolg van deze beslissing is geweest eene wetswijziging, die echter niet altijd doel trof. Om nu de bonusaandeelen steeds in de inkomstenbelasting te treffen, is thans het genoemde wetsontwerp ingediend. De aandacht bij deze wijziging moet wel vallen op het feit, dat bij uitreiking van een bonusaandeel de nominale en niet de reëele waarde wordt belast. Ook de memorie van toelichting weidt hierover uit. Woordelijk wordt hier gezegd: ‘Uit de winst kan nooit een grooter bedrag dan de nominale waarde worden gedekt, zoodat een aandeel in een vennootschap, dat door diezelfde vennootschap zonder eenige storting wordt uitgereikt, als inkomen in aanmerking komt, niet tot het bedrag van zijn geldswaarde, maar tot het bedrag van de nominale waarde. Keert daarentegen een vennootschap aan hare aandeelhouders aandeelen in een ander lichaam uit, of Staatsschuldpapieren, dan is het de geldswaarde van die stukken, welke als inkomen in aanmerking moet worden genomen. Dit verschil in behandeling berust op de voorstelling, dat een lichaam bij uitreiking van een eigen aandeel (of obligatie) | |||||
[pagina 128]
| |||||
zonder storting, niet één handeling, maar twee - ten deele elkander opheffende - handelingen doet plaats vinden, te weten:
Hieruit volgt, dat het belasten van een bonus aandeel (of obligatie) niet tot het bedrag van de geldswaarde, maar tot het bedrag van de nominale waarde, behoort verklaard te worden door de bonus-uitgifte te reconstrueeren tot een uitdeeling in geld.’ Het wil mij voorkomen, dat hier een geheel onjuiste redeneering wordt gevolgd, waardoor dan ook het onjuiste in de voorgestelde wetswijziging wordt verklaard. Den steller van de Memorie van toelichting kan worden toegegeven, dat de bonus uitgifte als twee handelingen kan worden beschouwd, maar deze zijn niet, zooals dit boven wordt voorgesteld. De eerste handeling is de uitkeering in geld. En nu is het de vraag, hoeveel de uitkeering bedraagt. De tweede handeling is het uitreiken à pari van een aandeel tegen hetzelfde bedrag, maar ook hier rijst weer de vraag, hoe groot dit bedrag is. De Memorie zegt, dat dit het nominale bedrag van het aandeel is; ik meen dat het juist de reëele geldswaarde is. Zooals de memorie van toelichting verder zegt, behoeft het genieten van een ‘vrucht’ in den zin van artikel 6 der wet op de inkomstenbelasting niet steeds een momenteele verrijking mede te brengen. Ik ga in dezen verder. Het genieten van de opbrengst is namelijk nimmer eene verrijking. Meermalen heb ik dit in den breedeGa naar voetnoot1) uiteengezet. Om ons tot een aandeel in eene naamlooze vennootschap te bepalen zij in 't kort het volgende medegedeeld. Als eene algemeene vergadering wordt gehouden om het dividend vast te stellen, spreekt het wel van zelf, dat de aandeelhouders zich niet kunnen verrijken door het nemen van een besluit. Ware dit wèl het geval, dan vrees ik, dat de ver- | |||||
[pagina 129]
| |||||
gaderingen met dergelijke besluiten niet van de lucht zouden zijn. Door een zoodanig besluit kan alleen het vermogen van de vennootschap verdeeld worden. Wat vroeger aan de aandeelhouders in zijn geheel aan allen toekwam, wordt thans zoodanig verdeeld, dat één gedeelte blijft aan allen gezamenlijk en een ander gedeelte aan de aandeelhouders individueel wordt toegewezen. Dit laatste gedeelte draagt veelalGa naar voetnoot1) den naam van dividend. Ter verduidelijking een enkel voorbeeld. Nemen we aan een N.V. met een nominaal kapitaal van f 100.000. - verdeeld in 100 aandeelen à f 1000. -. Na verloop van jaren heeft de N.V. op een gegeven oogenblik een vermogen van f 300.000. -, waardoor dus ieder aandeel eene reëele waarde heeft van f 3000. -. De algemeene vergadering neemt een besluit tot uitkeering van f 1500. - per aandeel. Nu is het duidelijk, dat het vermogen van iederen aandeelhouder door deze manipulatie ongewijzigd blijft. Vóór de uitdeeling had het aandeel eene waarde van f 3000. -; nà de uitdeeling is de waarde tot f 1500. - gedaald en is f 1500. - in contanten uitgekeerd, zoodat het vermogen van ieder aandeelhouder ongewijzigd is gebleven. Te samen hebben nu alle aandeelhouders een vermogen van f 150.000. - (het eerste gedeelte bovengenoemd n.l. het vermogen van de N.V.) terwijl de overige f 150.000. - (het tweede gedeelte) onder alle aandeelhouders naar ieders bezit is verdeeld. Op het oogenblik van de uitdeeling - het moment waarop de opbrengst van het aandeel wordt genoten - heeft er dus geene verrijking plaats. Uit dit alles volgt, dat nà het besluit van de algemeene vergadering het overblijvende gelijk is aan het verschil tusschen de waarde van het aandeel vóór het besluit en het uitgekeerde. Tevens, dat het uitgekeerde gelijk is aan het verschil in waarde van het aandeel vóór en nà de uitdeeling. Gaan we nu het geval van een bonus aandeel bezien. Als a is de reëele waarde van het aandeel alvorens een besluit tot uitgifte van bonusaandeelen is genomen, en b is | |||||
[pagina 130]
| |||||
de reëele waarde van het bonusaandeel, dan zal nà de uitgifte de reëele waarde van het aandeel a-b zijn. We zullen hier het voorbeeld nemen, dat boven reeds is vermeld n.l. eene N.V. met een nominaal kapitaal van f 100.000. -, verdeeld in 100 aandeelen en met een vermogen van f 300.000. - zoodat de reëele waarde per aandeel is f 3000. -. Als nu in de algemeene vergadering wordt besloten op ieder aandeel een bonus aandeel te geven, dan is het duidelijk, dat daardoor de reëele waarde van het aandeel van f 3000. - op f 1500. - teruggaat. Immers het vermogen van f 300.000. - was vóór het besluit over 100 aandeelen te verdeelen en nà het besluit, dat 100 aandeelen erbij creëerde, over 200 aandeelen. Maar dan is het ook duidelijk, dat aan de aandeelhouders is uitgekeerd het verschil tusschen f 3000. - en f 1500. - dit is f 1500. -. Deze laatste f 1500. - zijn van het aandeel gescheiden om in het privé vermogen van den aandeelhouder over te gaan en vormen dus de opbrengst van het aandeel. Nu zegt de memorie van toelichting, dat uit de winst nooit een grooter bedrag dan de nominale waarde (in ons voorbeeld dus f 1000. -) kan worden gedekt. Deze uitlating wordt niet nader bewezen, maar ik meen juist te hebben aangetoond, dat dit wèl het geval is en altijd zal zijn. Gaarne geef ik toe, dat de N.V. in de boeken uit de winst (of de reserve) slechts het nominale bedrag op de kapitaalrekening zal overbrengen, maar dit zegt niets omtrent het wezen, van wat er is geschied. Feitelijk had de N.V. in het door mij behandelde voorbeeld uit de reserves f 150.000. - moeten overboeken en wel f 100.000. - op de kapitaalrekening en f 50.000. - op eene kapitaalagiorekening. De steller van de Memorie van Toelichting schijnt in den waan te verkeeren, dat zijne meening over dit onderwerp, algemeen wordt gedeeld, òfwel alles, wat hierover is geschreven, is aan zijn aandacht ontsnapt. Blijkbaar is hij huiverig om dit thema eens grondig te behandelen. Ook het belasten van de zoogenaamde stock-dividenden bij aandeelen zonder nominale waarde wordt doodgezwegen. En daarover bestaat toch nogal wat literatuur van den laatsten tijd. Juist met het oog hierop zou ik willen vragen, hoe de wetgever zich de belastbaarheid daarvan voorstelt. | |||||
[pagina 131]
| |||||
Wanneer een stockdividend wordt uitgedeeld van aandeelen zonder nominale waarde, dan is de uitvoering van het in het wetsontwerp voorgestelde onmogelijk. Er is eenvoudig geen nominale waarde. Ik weet wel dat men er zich thans in de praktijk uitredt met de reëele waarde daarvan te belasten, maar dit gaat toch in tegen de letter en ook de bedoeling van de wet. Zoolang de wetgever niet de reëele waarde van het bonusaandeel belast, kan ook niet de reëele waarde (die steeds hooger is dan de nominale) van het stockdividend (dat slechts een andere naam is voor bonusaandeel) in de belasting worden betrokken. Nog eigenaardiger wordt dit geval, als - zooals zich meermalen heeft voorgedaan - de aandeelhouder van een aandeel zonder nominale waarde de keus krijgt tusschen stockdividend (bonus) of ‘cash’ (contanten). Kiest hij het eerste, dan is slechts de nominale waarde (die er niet is, doch geconstrueerd diende te worden) belast, kiest hij ‘cash’ dan is die geheele som, die precies gelijk is aan de reëele waarde van het stockdividend, inkomen. Hier heeft dus de aandeelhouder het zelf in zijn macht, de grootte van zijn inkomen te berekenen. Het spreekt vanzelf, dat ieder aandeelhouder zal beweren stockdividend te hebben genoten, doch de bonus dadelijk weer te hebben verkocht. Arme belasting-inspecteurs, die dit moeten uitzoeken. Uit het voorbeeld van stockdividend of cash blijkt wel, dat de waarde der uitkeering, die een aandeelhouder als bonus ontvangt, niet is de nominale doch de reeele waarde van de bonus. In den gedachtengang van den steller van de Memorie van Toelichting komt dit ook uit, waar hij ervan spreekt, dat feitelijk twee handelingen worden verricht. Als ik die redeneering toepas op het door mij gegeven voorbeeld, dan geschiedt dus het volgende:
| |||||
[pagina 132]
| |||||
Uit het voorgaande volgt eveneens, dat uitkeering van dividend of bonus een gelijk effect heeft. Wanneer in het behandelde voorbeeld eerst aan aandeelhouders f 1500. - dividend per aandeel was uitgekeerd, terwijl daarna de inschrijving op f 100.000. - nominaal tegen den koers van 150% was gelanceerd, dan zou precies dezelfde uitkomst zijn verkregen. Alleen om zeker te zijn dat de kapitaalsuitbreiding zal verloopen, zooals men die zich voorstelt en tevens om van allen omslag bevrijd te zijn verkiest men de bonus uitkeering boven uitkeering met vrije inschrijving. In 't belang van den Nederlandschen staatsburger scheen het mij wenschelijk de aandacht op het bovenstaande te vestigen. Door de betrekkelijke onbelastbaarheid van de bonusaandeelen en de totale onbelastbaarheid van de claims is toch de schatkist naar raming zeker ettelijke millioenen te kort gekomen. En het zijn niet altijd de minst draagkrachtige burgers, die deze voordeelen ten koste van alle belastingschuldigen hebben genoten.
Nijmegen L.A. Alting Mees |
|