De Gids. Jaargang 94
(1930)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 389]
| |
De Nederlandsch-Belgische veiligheid.Er is een tijd geweest dat Noord-Nederland rustte achter de barrière die ten koste van groote opofferingen in het Zuiden was opgebouwd. En dat het dit Zuiden voor zijn handelsbelangen exploiteerde. Sedert is deze toestand in zijn tegendeel verkeerd. De barrière, na 1815 in verschillende vormen gehandhaafd, is in den wereldoorlog ondergegaan. In plaats daarvan trad een toestand in waarbij België een voorpost, ja onderdeel, werd van het militaire Frankrijk. En na economisch van Nederland onafhankelijk te zijn geworden handhaaft thans België tegenover dat land eischen, die beoogen Nederlandsch gebied aan Belgische economische belangen dienstbaar te maken. Naarmate in de Nederlandsch-Belgische quaestie, na den oorlog op zoo ontnuchterende wijze aan de orde gesteld, het economische element sterker op den voorgrond trad is de neiging toegenomen, deze aangelegenheid als een economisch-politieke te zien. In België, waar tijdens en na den oorlog een bijzondere gave is ten toon gespreid om de geschiedschrijving te stellen in dienst van oogenblikkelijke politieke behoeften, wordt wel al aan de voorstelling voedsel gegeven, als zouden aan het geheele geschil slechts economische behoeften ten grondslag liggen. De aandacht is geconcentreerd op eenige kanalen. Belangrijk voorzeker, maar niet van alles beheerschend belang. Het feit blijft, dat Nederland zijn barrière verloren heeft. In critieke perioden van Nederlands militair-politieke geschiedenis was deze voor het land van beslissende beteekenis. Nederland heeft dit vroeger erkend en zich daarnaar gedragen. Het zou thans niet straffeloos vergeten worden. | |
[pagina 390]
| |
De wereldoorlog heeft voor België de quaestie van zijn veiligheid in bijzonder dringenden vorm aan de orde gesteld. Geen Nederlander zal bewondering hebben voor de manier waarop minister Hymans de oplossing ervan in 1919 heeft nagestreefd, maar niemand ook zal ontkennen dat hier een groot en brandend vraagstuk bestond. En bestaat: de oplossing door innige militaire aansluiting bij Frankrijk verkregen moet in hooge mate onbevredigend zijn voor wie aan België veiligheid en onafhankelijkheid toewenscht. De aansluiting bij een militair krachtigen staat heeft zeker aan België een kans gegeven, om een eventueelen oorlog buiten de eigen landsgrenzen te houden. Maar het heeft daartegenover dan ook de absolute zekerheid, dat het in dien oorlog zal worden betrokken. Een oorlog waaraan zijn eigen belangen vreemd en hoogstwaarschijnlijk tegengesteld zullen zijn. Want wie de militaire bescherming van een groote mogendheid aanvaardt verandert daarmede niet die mogendheid. De drijfveeren die Frankrijk tot een oorlog zouden brengen zijn dezelfde, of het met België verbonden is of niet. De Fransche militaire organisatie is dezelfde, of zij alleen Frankrijk, dan wel tevens België moet dekken. En België, dat een militair systeem moet inrichten als onderdeel van het Fransche, wordt genoodzaakt daarmede evenzeer in de eerste plaats - om niet te zeggen: uitsluitend - Fransche belangen te dienen, als wanneer dat onderdeel van het systeem door Frankrijk zelf ingericht werd. Een kleine staat die een dergelijk bondgenootschap aanvaardt wordt niet zoo zeer gesteund als wel geëxploiteerd. Maar de gevolgen strekken verder. Het is van algemeene bekendheid, dat de annexatie van België een eeuwenoud oogmerk van de Fransche staatkunde is, en dat telkens weer Frankrijk getracht heeft door den een of anderen vorm van bondgenootschap daarvoor een aanknoopingspunt te krijgen. Het heeft dit dan nu gekregen door het militaire accoord. Daarnaast bestaan trouwens nog meer banden: de economische belangen van Antwerpen, ‘de voorhaven van Straatsburg’, de Fransche belangen in het Limburgsche mijngebied. Om nog te zwijgen van de cultureele sympathieën die, naar wij uit 1830 weten, zulk een bedenkelijken politieken vorm kunnen aannemen. | |
[pagina 391]
| |
Het bondgenootschap schenkt aan België mogelijk eenigen lust, maar voorzeker zeer zware lasten, en een toekomst vol gevaar. Is dus de huidige toestand voor België verre van rooskleurig, voor Nederland is hij dat zoo mogelijk nog minder. Het is bekend dat het Fransch-Belgische verdedigingsstelsel ook langs de Nederlandsche grens is uitgebouwd, en de kortste weg naar het Oosten loopt over Nederlandsch grondgebied. Zullen Frankrijk en België voor Nederland meer égards hebben dan Duitschland in 1914 tegenover België toonde? Naar gelang de oorlogswapenen een vernielender uitwerking krijgen wordt het van meer belang, snel den eersten slag toe te brengen en den oorlog buiten het eigen grondgebied te houden. Trouwens, er zou voor België niet de minste reden zijn om zich tot het voeren van een oorlog samen met Frankrijk te verplichten, indien het niet in de met den bondgenoot te maken afspraak een waarborg meende te zien, dat die oorlog dan ten minste buiten België zal worden gevoerd. Maar indien een oorlog buiten het Fransch-Belgisch gebied moet worden gevoerd is Nederlands positie uiterst hachelijk. Het lijkt uitgesloten dat Nederlands neutraliteit gerespecteerd worden zou. Nederland zou evenzeer als België in een oorlog betrokken worden, die alleen anderen aanging, maar het zou meer nog dan België kans loopen daarin te worden verwoest. Ook met Nederlands onafhankelijkheid is het slecht gesteld. De oude regel dat Nederland zich niet staande kan houden wanneer België in Fransche handen valt geldt ook nu nog. Zal Frankrijk halt maken vóór den Rijn, vóór de Scheldeen Rijnmonden, wanneer eenmaal Belgiës Noordgrens de zijne zal zijn geworden? Zal het niet ook vóór dien tijd Nederland aantasten door bemiddeling van België? Of Frankrijk dit in 1919 en later reeds gedaan heeft zij hier in het midden gelaten.
Er moet verandering komen in de Fransch-Belgisch-Nederlandsche verhouding. Van Frankrijk is initiatief daartoe niet te verwachten, of het moest zijn om ook Nederland in de combinatie met België te betrekken, iets waartoe Nederland zich uit de aard der zaak kan noch zal leenen. België schijnt vast besloten den ingezetten koers te blijven vol- | |
[pagina 392]
| |
gen. Van Nederland zal dus het initiatief moeten uitgaan. Het heeft sedert 1919 werkelijk niet stilgezeten. Reeds bij vorige gelegenheid heb ik betoogd, dat de politiek van minister Van Karnebeek in 1919/20 waarschijnlijk haar oorzaak vond in den wensch, België van Frankrijk af en naar Nederland toe te halen. De ontwikkeling der Nederlandsch-Belgische quaestie in dien tijd is, uit dit oogpunt bezien, zeer merkwaardig. De Belgische eischen waren lang niet uitsluitend maar toch voor een groot gedeelte een gevolg van bezorgdheid voor Belgiës veiligheid, en naast hoop op bevrediging van imperialistische verlangens zou behoefte aan veiligheid de groote factor kunnen zijn, die België in de armen van Frankrijk dreef. Door op het stuk der veiligheid een geheel afwijzende houding aan te nemen, zooals in die onzekere dagen ongetwijfeld noodig was, heeft de Nederlandsche diplomatie dat gevaar vergroot. Zij heeft getracht het te bezweren door economisch-politieke concessies, en het is haar bijna gelukt voor het oogenblik daarmede België van Frankrijk af te houden. Indien het haar werkelijk gelukt was zou de prijs hoog zijn geweest. Of zij te hoog was doet thans minder ter zake. Zij werd geboden onder zeer buitengewone omstandigheden, die het noodig maken een buitengewonen maatstaf aan te leggen. In 1925 zijn aan België ongeveer dezelfde concessies aangeboden. Het Nederlandsche volk heeft toen zijn regeering gedésavoueerd, sedert dien is de militaire aansluiting van België bij Frankrijk zeer innig geworden. Was, in het licht van dat feit, de verwerping van het Belgische verdrag dan tòch een fout? Naar mijn overtuiging: neen. Een veiligheidsquaestie kan men niet oplossen met economische middelen, en de veiligheid van een land is een te hoog belang dan dat voor de verzekering van die veiligheid ooit een andere weg zou worden gekozen dan die welke de beste, of althans de minst slechte, lijkt, alle economische concessies ten spijt. De eenige waarborg dat België niet zich militair bij Frankrijk zou aansluiten zou kunnen zijn de overtuiging van de Belgische regeering, dat een dergelijke aansluiting in het belang van België behoorde achterwege te blijven. Maar wanneer een Belgische regeering niet uit eigen | |
[pagina 393]
| |
overtuiging de bezwaren van een Fransch bondgenootschap zoo groot achtte dat zij begreep dit niet te mogen aanvaarden, dan kon Nederland wèl het gevaar van zulk een bondgenootschap tijdelijk verkleinen, maar niet blijvend bezweren door een maatregel die misschien wel een oogenblikkelijke ontspanning in de verhouding van België tot Nederland zou medebrengen, maar die tevens op den duur die verhouding blijvend zou vergiftigen. Een maatregel bovendien die strekte tot bevrediging van een anti-Nederlandsch Belgisch imperialisme dat, aangemoedigd, ter verdere bevrediging op het zoeken van steun bij een groote mogendheid tegenover Nederland zou zijn aangewezen. Door aanneming van het verdrag zou de Fransche orienteering van België vertraagd, maar niet belet zijn. Op den duur ware Nederland in gelijke positie gekomen als waarin het thans verkeert. Met dit verschil alleen, dat het aan eigen belangen onherstelbare schade zou hebben toegebracht en dus zwakker zou hebben gestaan. Dergelijke overwegingen zouden moeten gelden indien de Nederlandsche regeering, ondanks 1927, een gelijksoortig verdrag als het toen verworpene trachtte tot stand te brengen, ten einde bovenal aan het geschil met België een einde te maken.
Gaan wij thans na onder welke omstandigheden een verandering in Belgiës houding te verwachten is. Allereerst is daarvoor van belang of in België regeering en volk beseffen, welk een verderfelijke gevolgen het Fransche bondgenootschap voor het onafhankelijk bestaan van het land hebben moet. Dat dit inzicht in België kàn bestaan is in de 19e eeuw wel gebleken, en de toenemende zelfbewustheid van Vlaanderen kan hier slechts invloed ten goede uitoefenen. Zulk een groei van het besef der noodzakelijkheid van het verbreken der banden met Frankrijk zal evenwel langzaam gaan, terwijl de reeds bestaande Fransche alliantie deze ontwikkeling tegenwerkt en naar mate zij langer bestaat meer kans heeft om een duurzaam karakter te krijgen. In het tegenwoordige België bestaan bovendien anti-Nederlandsche imperialistische stroomingen, die tot aansluiting bij Frankrijk drijven. | |
[pagina 394]
| |
Nederland kan tegenover de Fransche neigingen een blijvend tegenwicht scheppen door de verhouding tot België te regelen in een rechtvaardig verdrag, dat dus niet gelijk het verworpene op den duur tot verwijdering moet leiden, en ook niet strekt tot bevrediging en aanmoediging van de anti-Nederlandsche elementen. Meer dan een tegenwicht zal dit niet zijn: zoolang België aan Frankrijk gebonden blijft zal het onder Franschen invloed staan, en zal de verhouding tot Nederland niet bijzonder hartelijk kunnen worden. In dit opzicht was de geschiedenis van de publicatie der ‘Brusselsche documenten’, daargelaten of en in hoe verre deze valsch waren, zeer leerrijk. Een radicaler maatregel om de verhouding tot België op bevredigende wijze te regelen zou voor Nederland kunnen bestaan in het treffen van een veiligheidsovereenkomst met België, ter gemeenschappelijke neutraliteitshandhaving. Het denkbeeld dat Nederland ooit met eenige andere mogendheid een militaire afspraak zou maken schijnt heden ten dage een dusdanige ketterij, dat toelichting wel vereischt is. Het zal daarvoor noodig zijn bewijs bij te brengen, dat de aldus te scheppen toestand beter is dan die, welke zonder zulk een afspraak bestaat. De toestand waarbij Nederland in vredige rust achter zijn barrière kon liggen was van Nederlandsch standpunt gezien wel de meest verkieslijke, maar die tijd is voorbij, en het is nutteloos daarover te jammeren. België en Nederland hebben het grootste belang bij het behoud van den vrede. Mocht evenwel in West-Europa een oorlog uitbarsten, dan zullen beide landen zooals de zaken ten gevolge van het Fransch-Belgische bondgenootschap staan, in dien oorlog, welke hun niet aangaat, worden betrokken.Ga naar voetnoot1) Deze zal worden gevoerd op Nederlandsch en vermoedelijk ook op Belgisch grondgebied. Op Nederlandsch gebied als natuurlijk gevolg van het Fransch-Belgisch verbond; op Belgisch gebied omdat dit van Fransch standpunt gezien als gevechtsterrein véél bruikbaarder is dan de eigen Fransche grond. Ten gevolge van het bondgenoot- | |
[pagina 395]
| |
schap ook moet men verwachten, dat eerst België, en dan ook Nederland, zijn onafhankelijkheid zal verliezen. Deze toestand is voor beide landen zóó ongunstig, dat het denkbeeld voor de hand ligt dat zij gezamenlijk naar middelen moeten uitzien om daarin verandering te brengen. Voor beide is een eerste levensbelang de vrede. Beide zullen dan ook, te Genève en elders, voor het behoud van den vrede werken. Maar ook door een militair accoord zouden zij dien vrede bevorderen. Het spreekt van zelf dat daarbij niet tevens een van de aangrenzende groote mogendheden partij zou kunnen zijn. Kwam het accoord tot stand, dan zou de Fransche militaire grens in het Noorden weer tot de staatkundige grens worden teruggelegd, terwijl tusschen Frankrijk en Duitschland in een groep landen zou komen te staan, wier gecombineerde macht geenszins onaanzienlijk is, en die dan ook een goede kans hebben om door anderen te worden ontzien. Doordat het aanrakingsvlak tusschen de beide grootste vastelandsmogendheden aldus aanmerkelijk wordt verkleind zou het risicovan een aanval voor haar grooter, en daardoor de neiging ertoe geringer, worden. Mocht niettemin een oorlog niet voorkomen kunnen worden, dan is het van belang voor Nederland zoowel als voor België dezen buiten de eigen grenzen te houden. Gezamenlijk zijn de beide landen machtig genoeg om een aanval via hun grondgebied tot een onderneming van twijfelachtig nut te maken, waarover een mogendheid die een toch reeds gevaarlijken oorlog ondernam zich wel twee maal bedenken zou. In verband hiermee is ook van belang de mogelijkheid van tusschenkomst van derden. Het is waarschijnlijk dat derden, die bijzondere belangen hebben bij dezen hoek van het continent, zouden intervenieeren zoowel wanneer Nederland alleen, als wanneer Nederland en België te samen werden aangevallen. Zulk een interventie heeft evenwel slechts na verloop van tijd effect, en indien Nederland alleen stond zou de kans om Nederland te overrompelen en een snelle beslissing te forceeren voor een aanvaller wellicht reden zijn om het risico eener (te late) tusschenkomst op zich te nemen. Maar het risico wordt dreigender in een geval waarin de kans op overrompeling kleiner is. | |
[pagina 396]
| |
Een operatieplan waarvan schending van neutraal gebied een onderdeel vormt heeft meer of minder kans om te worden uitgevoerd, naar mate het aan die schending verbonden te verwachten risico kleiner of grooter is. Zulk een plan zal niet tot uitvoering worden gebracht, wanneer de kwade kansen te talrijk zijn. Dit voor wat het oorlogsgevaar betreft. Het gevaar van verlies der onafhankelijkheid zal, in geval van een Nederlandsch-Belgisch bondgenootschap, voor beide verdwenen zijn als gevolg van het verdwijnen van den Franschen invloed. Indien deze overwegingen juist zijn, dan zou de door een militair accoord tusschen Nederland en België te scheppen situatie voor beide landen verre te verkiezen zijn boven den tegenwoordigen ellendigen toestand, waarin zij met oorlog, verwoesting en verlies van onafhankelijkheid worden bedreigd. En dan zou verwezenlijking van zulk een accoord als zijnde nuttig voor de hoogste belangen van beide staten met kracht moeten worden bevorderd. En wel hoe eerder hoe liever. Want wel is het verdrag met Frankrijk door België alleen bij gebrek aan beter aanvaard, maar naar mate het land langer in die richting blijft doorgaan worden de moeilijkheden aan terugtreden verbonden grooter. De verdere geschillen met België waren daarmede meteen van de baan. Het anti-Nederlandsche gestook zou ophouden als zijnde met Belgiës belang in al te evidenten strijd. Over economische quaesties ware overeenstemming spoedig en gemakkelijk te bereiken. Omdat dan over de hoogste belangen der beide staten, in plaatsvan het tegenwoordige antagonisme, volkomen overeenstemming bestaan zou. Nederland en België zijn thans tegenover elkaar geplaatst door politieke omstandigheden die voor beide grootelijks nadeelig zijn en in toenemende mate gevaarlijk worden. Het ligt in hun macht zich aan die omstandigheden te onttrekken en, steunende op de identiteit van belangen die in wezen tusschen de landen bestaat, samen te gaan tot heil van beide. Tot heil ook van Europa, welks rust door het bestaan van een krachtige, vóór alles op vrede bedachte, eenheid op dezen belangrijken hoek van het vasteland in hooge mate zou worden bevorderd. J. Zaaijer |
|