De Gids. Jaargang 94
(1930)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 191]
| |
XIVZooals Juan het beschikt had, werd alles geregeld. Een week nadat zij bij mij was komen binnenvluchten, nam Ann met het jongetje haar intrek in het landhuis. Tante Corry, aangesneld op Juans' verzoek, en overgelukkig, dat haar hulp werd ingeroepen, nam weer als vroeger de leiding der huishouding op zich. Voor Harry werd een nurse gezocht. Ann, half invalide nog, behoefde zich over niets bezorgd te maken. Zij had zich met haar natuurlijke zorgeloosheid zonder protest aan Juan's beschikkingen onderworpen, en liet zich het comfortabel leven, dat plotseling en buiten haar eigen bemoeiingen om, haar deel was geworden, met kinderlijke gedachteloosheid welgevallen. Wonderbaarlijk snel hersteld, en door de gunstige wending der omstandigheden spoedig weer in het bezit van haar aangeboren zelfvertrouwen, aanvaardde zij dezen nieuwen stand van zaken zonder eenige verwondering en als een haar rechtmatig toekomende belooning na de geleden ellende. Wij hadden het aan tante Corry en den kolonel doen voorkomen, alsof Ann, door het vermoeiende leven in Parijs wat onderkomen, rust behoefde en er werd ons geen enkele vraag gesteld. De kolonel genoot van zijn grootvaderschap, dat hem met een nieuw besef van waardigheid bezielde; hij bracht zijn week-ends door op het landhuis, en overlaadde Ann en kleinzoon met teederheden. De gracieuse schoonheid van het jongentje verzoende hem bijna met zijn schoonzoon. Ik had van Ann een verward verhaal gekregen omtrent de | |
[pagina 192]
| |
reden van haar daad en vlucht. Maar eenmaal hersteld en liefdevol opgenomen in deze omgeving, waar zij zich, door de talrijke jeugdherinneringen minstens evenzeer tehuis gevoelde als op het dakkamertje in Parijs, was het beeld der geleden ellende reeds weer zoozeer in haar geest vervaagd, dat zij haar onsamenhangend verhaal eindigde met de woorden: ‘Ik weet het zelf eigenlijk niet meer, Bill. Het lijkt nu allemaal weer zoo heel anders als toen. Het leven kan soms ineens zoo verschrikkelijk lijken, ik weet niet waar dat mee samenhangt. En misschien was ik wel alleen maar bang, om weer naar die Maternité te moeten. Ik heb het daar afschuwelijk gehad, toen Harry geboren werd. Al die ongelukkige menschen, die mij de vreeselijkste verhalen over hun leven vertelden. Ik had er zoo'n medelijden mee, dat ik er misselijk van werd en niet meer eten kon.’ ‘Je eetlust heb je hier tenminste niet verloren,’ antwoordde ik. Wij lachten beiden. Over Cyril sprak zij in het geheel niet meer. Zij had mij gevraagd hem van haar toestand op de hoogte te brengen, maar toen er geen antwoord van hem was gekomen, had zij alleen, geërgerd, gezegd: ‘Het doet er ook eigenlijk niet toe. Het is maar beter, dat hij niet komt.’ Ik heb dikwijls gedacht, dat zij, ondanks het groote zwak, dat zij ongetwijfeld voor hem had, haar huwelijk met hem toch eigenlijk niet heelemaal ernstig nam, en meer beschouwde als een toevallige omstandigheid, waaraan zij haar vrijheid dankte, dan als een verbintenis, die haar tot verplichtingen dwingen kon. Het feit, dat hij de vader van haar kind was, zeide haar al even weinig, als haar eigen moederschap. Zij leefde buitengewoon luchtig, maar met een groote liefde voor het leven, een liefde, die geen levenshouding was, maar een zieletoestand en een aangeboren affiniteit met de vitale krachten der natuur. Het trilde in haar als een kleine, dartele vlam, die vonkte in haar oogen en ritselde door het rythme van haar lenig lichaam. Zon en regen waren haar gelijkelijk een koestering, ieder seizoen bood haar een eigen vreugde. | |
[pagina 193]
| |
Haar levenskracht was onweerstaanbaar, en zelfs tante Corry, voor wier wat ouderwetsche begrippen van orde en regelmaat, Ann's wanordelijk opvoedingssysteem vooral in den beginne moeilijk was te aanvaarden geweest, zeide eens tegen mij: ‘Ik weet niet waar dit heen moet. Ik voor mij zou zeggen, een moeder hoort bij den vader van haar kinderen. Maar ik moet bekennen, dat ik Ann niet graag meer missen zou. Mij althans heeft zij weer jong gemaakt.’ Juan had het paviljoen in den tuin voor zichzelf in orde laten maken. Ofschoon zij in het groote huis sliep en daar ook de maaltijden gebruikte, bracht zij in dit tuinhuis het grootste gedeelte van den dag door. Zij liep er rond in een russischen schilderskiel over de rijbroeken, die zij, ofschoon paardrijden haar verboden was, gewend was te blijven dragen. Wij waren veel tezamen, en brachten, als vroeger in haar ziekenkamer op den Scheveningschen weg, geheele avonden bij haar door. Zij was weinig en toch weer veel veranderd tijdens haar verblijf in Zwitserland. Ofschoon zij nooit uitbundig geweest was, leek mij haar rust thans beheerschter dan ooit. De weinige woorden die zij sprak werden met zulk een voorzichtige juistheid geformuleerd, dat ik dikwijls de gewaarwording kreeg, alsof zij voortdurend voor ik weet niet welk verraad in zichzelf op haar hoede bleef. Haar oogen zagen mij nimmer aan, en Ann slechts dan, wanneer zij mijn aandacht van haarzelf afgewend meende. De fijne glimlach om haar smalle lippen leek in het doorzichtig marmer harer bleeke wang gebeeldhouwd, en, door zijn ijlen spot, de expressie van een uitgevochten zekerheid, die geen verweer noch tegenspraak meer duldde. Zij werkte hard, en had vorderingen gemaakt waarvan zij de voldoening met bijna bittere rancune ontkende. In haar oogen lag soms een wreedheid, die mij verbaasde en mij pijnlijk aandeed. De naam Cyril werd tusschen haar en mij angstvallig vermeden. Ik heb nimmer precies geweten van welken aard de verhouding tusschen Cyril en Juan geweest is. Dat zij correspondeerden, is zeker, en ook heb ik, gedurende de weinige ge- | |
[pagina 194]
| |
sprekken tusschen hen beiden, waarvan ik bij toeval getuige geweest ben, den indruk gekregen, dat Cyril om de een of andere reden bevreesd voor haar was, en op een zekere wijze in haar macht. Een dezer gesprekken is mij scherp voor den geest gebleven. Het vond plaats op een achtermiddag, enkele maanden, nadat Ann op het landhuis haar intrek had genomen. Ann was uit met het kind en ik bevond mij alleen met Juan in het tuinhuis, toen plotseling Cyril werd aangediend. Wij hadden in al dien tijd niets van hem gehoord; zijn verschijning overrompelde ons. Hij trad binnen met den insolenten glimlach, waarmede hij steeds zijn intree placht te doen, en nam met een pompeuzen zwier zijn hoed voor Juan af. Daarop, mij herkennend, met brutaal sarcasme: ‘Enchanté de vous rencontrer ici.’ Wij antwoordden geen van beiden. Er viel een pijnlijke stilte. Daar niemand hem een stoel aanbood bleef hij bij de deur staan. ‘Ik ben gekomen om Ann en de kinderen te zien....’ zeide hij tenslotte, zonder dat hem iets gevraagd werd. Juan's fijne glimlach, waarvan de spot verscherpt, scheen zag hem rustig aan. ‘Ann is uit en Harry ook.’ Haar stem was uiterst koel. De glimlach week van zijn gelaat. Zijn oogen zagen van mij naar Juan. ‘Ik kan op haar wachten, als je dat goed vindt....’ zeide hij reeds minder zeker. ‘Ann wenscht je niet te zien. Het is noodeloos je tijd hier te verknoeien. Waarom heb je niet in de scheiding toegestemd?’ Het was de eerste maal, dat ik over een scheiding hoorde spreken. ‘Ik wil niet scheiden,’ antwoordde Cyril. ‘En ik zie niet in, waarom jij met Ann getrouwd zoudt blijven.’ ‘Het gaat je niet aan, waarom. Ik ben gekomen om Ann mee terug naar Parijs te nemen.’ ‘Heb je een betrekking gevonden?’ Een heftig rood vloog hem naar het gelaat. | |
[pagina 195]
| |
‘Dat gaat je niet aan. Harry is van mij en ik wil hem meenemen.’ ‘En als ik weiger hem mee te geven?’ ‘Je kunt niet weigeren. Ik heb rechten op hem, die ik kan laten gelden, desnoods met geweld als ik wil....’ In Juan's donkere oogen die hem van onder de lange oogleden meedoogenloos bleven aanzien kwam een wonderlijk harde uitdrukking. ‘Ik zou je in je eigen belang aanraden, geen beroep op dat recht te doen. Je laatste verblijf in Londen, en een paar kleine voorvallen, die ik mij van verleden jaar herinner zouden misschien gevaarlijk voor je kunnen worden...... Zelfs Jérôme kan gedwongen worden te spreken....’ Cyril trad een schrede naderbij. Zijn gelaat was verbleekt. ‘Dat is chantage....’ zeide hij heesch. Zij lachte een kort en bitter lachje. ‘Het doet er niet toe, wat het is, my dear Cyril.... Nu is de beurt aan mij.... Ik heb evenmin scrupules als jij die gehad hebt. In dat opzicht hebben wij elkaar niets te verwijten....’ Hij kwam nog een schrede dichter naar haar toe. Zijn gelaat was thans vlak bij het hare. ‘Je bedoelt....?’ ....‘dat het onverstandig zijn zou, iets te doen, waarmede ik niet accoord ga....’ Er sprongen tranen van machtelooze drift in zijn oogen. ‘En je wilt mij Ann zelfs niet laten zien?’ Zij schudde ontkennend het hoofd. Hij wist niets meer te zeggen. Juan had zich afgewend naar het venster. Ik voelde, dat hij alleen aarzelen bleef, omdat hij op een of andere wijze hulp van mij verwachtte. Maar ik was te zeer een buitenstaander in datgene, waarop in het voorafgaande gesprek was gezinspeeld, dan dat ik mij tusschen hen mengen kon. Toen hij zag, dat zijn kans verloren was, wendde hij zich plotseling bruusk om naar de deur. Over zijn ontredderd gelaat gleed een verlegen, bijna zwakzinnig lachje. Met den hoed over de oogen gedrukt vluchtte hij weg. Het bleef een oogenblik stil na zijn heengaan. | |
[pagina 196]
| |
‘Hij ziet er slecht uit....’ zeide ik tenslotte. ‘Ik ben bang, dat hij op een hellend vlak is....’ ‘Hij is verloren....’ was al wat zij antwoordde. Haar gelaat stond moedeloos. Ik wilde iets antwoorden, maar mijn woorden werden onderbroken door Ann die met het jongentje van haar wandeling thuiskwam. Juan belde om thee. Om de stilte te verbreken, nam ik het kind in mijn armen en begon luidruchtig met hem te stoeien. Ann was bij de tafel blijven staan. Zonder haar hoed en mantel af te doen, schonk zij zich stilzwijgend een kop thee in, dien zij staande uitdronk. Haar oogen stonden nadenkend. ‘Kom....’ zeide zij dan plotseling, abrupt. ‘Ik ga mij verkleeden.’ Wij hielden haar geen van beiden terug, en met het kind op den arm, verliet zij stilzwijgend het vertrek. Juan's lippen waren op elkander geklemd. ‘Misschien heb je er toch verkeerd aan gedaan, Cyril weg te sturen,’ waagde ik voorzichtig. ‘Wat bedoel je?’ vroeg zij koel ‘Misschien is de band tusschen Cyril en Ann toch sterker, dan wij denken....’ Zij maakte een driftig gebaar met de hand. ‘Zeg geen sentimenteele nonsens, Bill. Je weet evengoed als ik, dat Ann geen zier om hem geeft....’ Zij was zeer bleek geworden, haar hand die op de tafel rustte, beefde. ‘Iedereen heeft lief op zijn eigen manier,’ antwoordde ik. ‘Ik verdedig Cyril's gedrag in geen enkel opzicht, en ben het volkomen met je eens, dat Ann beter hier is, dan in Parijs, maar dat neemt niet weg, dat wij geen recht hebben eigenmachtig over haar leven te beslissen. Wie zegt je, dat zij tenslotte niet dichter bij Cyril staat dan bij ons? Zij zijn alletwee kinderen. Zij zullen nooit wijzer worden, maar dat sluit niet uit, dat de affectie, die zij voor elkaar hebben, zuiver zijn kan. Misschien beseffen zijzelf niet meer van die liefde dan de onduidelijke rusteloosheid, die hen telkens weer naar elkaar toedrijft. Maar waarom zou het gevoel waaruit die drang | |
[pagina 197]
| |
voortkomt minder zuiver zijn, dan een bewuste liefde?’ Er kwam geen antwoord, en ik ging, moediger, verder: ‘Wie weet, hoe diep dat instinct van saamhoorigheid is. Wie weet hebben zij elkaar wel werkelijk noodig, zooals kinderen elkaar noodig hebben omdat zij tot eenzelfde wereld behooren, waarin zij elkaar begrijpen, zelfs al vechten zij samen. Is Ann tusschen ons eigenlijk niet een gekooide vogel? Wie weet hoe verdwaald zij zich bij ons voelt....’ Juan zweeg. Vanuit het huis klonk de etensbel. Ik stond op om heen te gaan. ‘Tot morgen, Juan...’ zeide ik. Maar zij gaf geen antwoord. | |
XVDe herinnering aan dit wonderlijke gesprek tusschen Juan en Cyril, gaf mij veel te denken in de dagen, die volgden. Ik begreep, dat er zich meer had afgespeeld tusschen hen beiden, dan ik ooit vermoed had, en dat Juan's retraite in Zwitserland slechts een oogenschijnlijke daadloosheid geweest was, waarin meer dan één onuitgesproken drama zich had afgespeeld. Ik begon te begrijpen, dat haar beheersching een uiterste zelfverdediging was, waarachter haar gespannen waakzaamheid voortdurend in hinderlaag lag. Hoevele kleine, en tenslotte geheel onschuldige genoegens tusschen Ann en mij heeft zij weten te verhinderen en wel op een zoo doordachte wijze, dat ik zelfs de kans niet kreeg haar daarover een verwijt te kunnen maken. Hoe leerde ik begrijpen, dat ieder terloopsch voorstel op een nauwkeurig beraamd plan gebaseerd was, aan wier heimelijke bedoeling ik niets zou kunnen verijdelen. Wij stonden in dien tijd scherp tegenover elkander, alhoewel stilzwijgend samenwerkend tot een zelfde doel. Onze verhouding was een zeer gecompliceerde, die zich misschien slechts verhelderd heeft op het oogenblik, toen dit gemeenschappelijk doel ons ontviel, maar daardoor ook onze scheiding veroorzaakte. De rivaliteit, waarin het leven ons geplaatst heeft, heeft ons verhinderd de vriendschap uit te drukken, die wij natuurlijk voor elkander voelden. Ofschoon zij mijn | |
[pagina 198]
| |
beste vriend was, heb ik haar niet anders dan kwaad gedaan. In den zomer, die volgde, namen de kolonelsdochters haar intrek in het landhuis. Zij hadden oorspronkelijk slechts voor eenige dagen onderdak gevraagd, daar zij naar een andere woning moesten omzien, maar al spoedig bleek, dat zij niet van plan waren spoedig weg te gaan. Haar verblijf werd als vanzelfsprekend gerekt. De pogingen tot het vinden eener nieuwe woning bleken al spoedig schijnmanoeuvres te zijn, slechts daarop gericht, onze aandacht van de absurditeit harer aanwezigheid op het landhuis af te leiden. Francis zocht, zoogenaamd tijdelijk, een zangleeraar in Nijmegen; alles wees erop, dat zij van plan waren tot het uiterste haar verblijf te rekken. Na eenige weken liet Juan stilzwijgend alles wat haar toebehoorde naar het tuinhuis overbrengen. Er gingen nu dagen voorbij, waarop wij haar alleen aan de maaltijden zagen. Ik kende haar afkeer van de beide oudere kolonelsdochters, en begreep, dat de aanwezigheid der meisjes haar onverdragelijk zijn moest. Toen ook de kolonel er een gewoonte van ging maken iedere week-end over te komen, besloot ik haar van de dwaasheid harer goedhartigheid te overtuigen. Ik kon het den kolonel niet kwalijk nemen, dat hij zijn kinderen wenschte te bezoeken, maar wel, dat ik van deze vaderliefde de onaangename gevolgen te dragen kreeg. Om tante Corry, aan wie toch reeds de drukte in het landhuis te zwaar werd, het luidruchtig rumoer van den kolonel te besparen, had ik hem namelijk eenmaal bij mij uitgenoodigd, maar mijn vriendelijkheid had het tegenovergestelde resultaat van wat ik daarvan verwacht had. Zich bij mij vrijer voelend en in de gelegenheid tot grooter nonchalance in kleeding en manieren, een degenaratie-verschijnsel, dat zich bij het ouder worden steeds sterker in hem openbaarde, begon hij er al spoedig op handige wijze een gewoonte van te maken, zich bij mij in te dringen. En indien deze bezoeken zich tot den kolonel alleen beperkt hadden, voor wien ik, sinds Cornwall, steeds nog een zwak in mijn hart bewaard had, dan zou ik mij desnoods nog in den nieuwen stand van zaken hebben geschikt. Maar ook Francis en Rosy kwamen nu des Zondags aandrentelen, en wisten het erop toe te leggen den geheelen dag te | |
[pagina 199]
| |
blijven hangen. Ook zij waren al spoedig tot de ervaring gekomen, dat mijn vrijgezellenwoning verkieselijk was boven het gezelschap der oude dame, en dankten den hemel een manier gevonden te hebben, althans nu en dan in haar oude libertijnsche gewoonten van drinken en rooken te kunnen terugvallen. Tot overmaat van ramp kwam ook Rosy's verloofde van tijd tot tijd over op een ouden motorfiets, waaraan altijd iets haperde, en die altijd, tot mijn groote wanhoop, honderd keer met donderend lawaai op het grintpad voor het huis werd aangeslagen. Kort en goed, mijn Zondagsrust was verknoeid. Toen het eindelijk tot mij begon door te dringen, dat er zonder ingrijpen nimmermeer in deze wanorde een verandering komen zou, besloot ik bij Juan mijn hart uit te storten. Op een middag, dat wij toevallig alleen samen waren, vertelde ik haar mijn grieven. Zij hoorde stilzwijgend mijn klachten aan en antwoordde rustig: ‘Niemand heeft je gedwongen den kolonel bij je uit te noodigen. Francis en Rosy zijn mijn gasten, dus haar vader ook. Er is plaats genoeg hier.’ Ik wierp tegen, dat zij tante Corry, die toch reeds zoo jong niet meer was, al die drukte niet kon aandoen, waarop zij teruggaf: ‘Als het haar te veel wordt, kan zij meer hulp nemen....’ Haar kalmte maakte mij driftig. ‘Ik begrijp niet, hoe je ooit op het krankzinnige idee gekomen bent ze uit te noodigen....’ ‘Ik heb ze niet uitgenoodigd. Zij zijn uit zichzelf gekomen,’ gaf zij laconiek terug. ‘Maar tenslotte zijn er grenzen. Ze zijn nu al maanden lang hier.’ ‘En ze zullen nog wel maandenlang blijven ook,’ antwoordde zij licht spottend. ‘Maak je geen illuzie, dat zij spoedig heen zullen gaan.’ ‘Waarom zend je ze niet eenvoudig weg?’ Zij begon voor zich heen te fluiten en antwoordde niet. ‘En ik kan niet begrijpen, dat Ann zelf de brutaliteit ervan | |
[pagina 200]
| |
niet inziet....’ hernam ik weer, steeds geërgerder. ‘Het is ongehoord.’ ‘Er is zooveel ongehoords, Bill, waaraan niets te veranderen valt. Ann amuseert zich met Francis. Ik ben geen vroolijk gezelschap.’ Verder kon ik niet met haar komen. Ik wist, dat zij de zusters evenzeer verwenschte als ik dat deed, en begreep, dat zij uit vrees voor Ann niet durfde ingrijpen. Maar het leek mij een misplaatste zwakte. Wat mij evenwel het meeste hinderde, was de ongunstige invloed, dien Francis op Ann uitoefende. Zij sleepte Ann mee naar Nijmegen, waar zij gingen dansen, en vanwaar zij dikwijls op de meest onmogelijke uren van den nacht terugkwamen. Ik wist, dat haar plotselinge zusterliefde niet zonder berekening was, en dat Ann's gunstige materieele omstandigheden een belangrijke overweging voor haar waren. Zij zette Ann voortdurend aan tot het koopen van nieuwe kleeren, waardoor zijzelf in het bezit kwam van Ann's oude japonnen, die zij voor zichzelf veranderde en schaamteloos in ons aller bijzijn droeg. Van tijd tot tijd vond zij een uitvlucht om Ann mede te nemen naar Den Haag, een uitgang, die zich steeds vaker begon te herhalen, en die op Ann een resultaat had, dat mij tegenover deze escapades uiterst argwanend stemde. Ik merkte, dat zij ons begon te ontwijken. Zij vond voorwendsels om een samenzijn met Juan en mij te vermijden, en in haar oogen kon een zonderlinge angst komen, wanneer een van ons soms onverwacht het woord tot haar richtte. Zij kwam nimmermeer bij mij aanloopen, en begon een bijna hysterische teederheid voor het jongentje aan den dag te leggen. Ik weet niet, wat Juan van dit alles dacht, en of zij zich van deze onverklaarbare veranderingen in Ann's houding bewust was. Zij had zich zoodanig uit het gemeenschappelijk leven op het landgoed teruggetrokken, dat het moeilijk was haar zieletoestand te doorvorschen. Ik meen te hebben opgemerkt, dat zij dikwijls des avond bezoek ontving in haar privé woning, maar heb nimmer kunnen waarnemen, van welken aard deze bezoeken waren. Zij verliet ons van tijd tot | |
[pagina 201]
| |
tijd voor enkele dagen, zonder veel uitleg te geven over het doel dezer vluchten. Haar oogen stonden moe, haar gebaren werden lusteloos. Ik heb nimmer iets met zekerheid omtrent haar intieme leven geweten. De vermoedens, die ik daarover voor mijzelf gevormd heb, zijn uitsluitend gebaseerd op vage aanwijzingen en door mijn eigen verbeelding uit vermoedelijke waarheden opgebouwd. Ik wensch mij daarom niet daarover uit te laten. Haar vlotte omgangsvorm, die, als een muur, haar particulier leven tegen iederen onbescheiden blik verdedigde, heeft het mij onmogelijk gemaakt dieper in haar hart door te dringen, dan tot de buitenste grens der sociale vriendschappelijkheid. Ofschoon ik haar gevoelens ten opzichte van Ann kende, en zij, vooral in later jaren, geen poging meer in het werk stelde de juistheid mijner vermoedens daaromtrent te loochenen, heeft zij het nimmer noodig geacht, mij ook in haar andere persoonlijke aangelegenheden tot vertrouwde te maken. Zij leefde een wonderlijk tweevoudig bestaan, en ik heb dikwijls het gevoel gehad, dat er meer vreemde complicaties in haar leven waren, dan de koele rust harer oogen en gebaren ons merken liet. Tante Corry sloeg met angstig hart deze verschijnselen gade, en sprak tegenover mij daarover haar onrust uit. Maar ik kon de goede oude vrouw niet troosten. Ik wist, dat de spanning, waaronder Juan leefde te groot voor haar brekelijke krachten was. En dit was ook een van de redenen, waarom ik mij ervan weerhield tegenover haar mijn onrust over Ann uit te spreken. Uit ervaring wist ik, dat Ann niet liegen kon, en de schichtige wijze waarop zij Juan en mij ontweek, deed mij maar al te duidelijk begrijpen dat zij ons iets verborg. Zij had met Francis een complot, maar ik had geen vermoeden van welken aard dit zijn kon. Toen ik kort daarna bij toeval in den Haag zijn moest, en in een plotselinge opwelling van plichtgevoel een bezoek bij Alice afstak, wachtte mij daar een verrassing. Ik werd door Alice ontvangen met de gewone, wat kwetsende vriendelijkheid, waartegen ik mij tevergeefs had trachten te verzetten, maar door welker muur van zelfbeheerschte wellevendheid het mij nimmer gelukt was heen te breken. | |
[pagina 202]
| |
Zij was alleen thuis en ontving mij in haar eigen boudoir, waar ik nimmer de eer gehad had toegelaten te worden. Vanaf den divan, waarop zij, half opgericht, lag te lezen, reikte zij mij de hand met de wat nonchalante onvormelijkheid, die, evenzeer als haar exuberante energie, een pose was. Ik zette mij naast haar op den Oosterschen poef, dien zij mij aanwees en zeide werktuigelijk eenige complimenten. Zij vroeg mij of ik nieuws van Eduard had. Daar het mij buitengewoon onaangenaam was met haar over mijn broer te spreken, wiens stilzwijgendheid mij reeds lang verontrust had, antwoordde ik vaag, dat ik goede berichten kreeg. Zij veinsde in nadenken verzonken te zijn. ‘Het is vreemd, dat ik den laatsten tijd zooveel aan hem denk....’ Zij rekte de woorden op een wijze, die mij mijns ondanks scherper luisteren deed. ‘Er zijn soms wonderlijke associaties....’ ging zij voor. ‘Misschien was het Cyril, die mij plotseling aan hem denken deed. Ik meende hem laatst in de stad te zien. En in mijn gevoel heeft Eduard iets met Cyril gemeen. In uiterlijk alleen bedoel ik....’ De toon harer stem bleef naklinken in de stilte die volgde. Ik voelde, dat zij het gelaat naar mij toewendde en mij aanzag, maar had niet den moed haar blik te weerstaan. Ik begreep, wat haar vage woorden beduidden. Toen ik een half uur later opstond om heen te gaan, richtte zij zich op om mij persoonlijk uit te laten. Met een wrok in mijn hart reisde ik naar Nijmegen terug. Cyril was in den Haag en Alice wist van Ann's verblijf in Groesbeek. Het was niet zonder bedoeling, dat zij mij deze vage insinuatie gegeven had. Ik begreep dat Ann haar moest hebben opgezocht. Nog dienzelfden avond vertelde ik Juan hetgeen ik was te weten gekomen. Het was reeds laat, toen ik het hek van het landgoed opende, maar in Juan's tuinkamer brandde nog licht. Zij was reeds uitgekleed, maar liet mij binnenkomen, en hoorde mij met gefronste wenkbrauwen aan. ‘Dat is de reden, waarom zij ieder oogenblik naar den Haag gaan.’ Zij zweeg, en daar zij geen aanstalten tot antwoorden maakte, vulde ik aan: ‘Wat kunnen wij doen?’ | |
[pagina 203]
| |
Zij dwong haar gelaat tot een glimlach. ‘Bitter weinig, vrees ik. We kunnen haar moeilijk verbieden haar wettigen echtgenoot te zien.’ ‘Zij heeft ons laaghartig bedrogen.’ Zij haalde de schouders op. ‘Ann zou het ons verteld hebben. Het is Francis, die aan alles schuld is.’ ‘Maar op een of andere manier moet er iets gedaan worden,’ hervatte ik. ‘In ieder geval geen scène met Ann,’ antwoordde zij. ‘Maar....?’ ‘Ik weet het niet. Misschien heelemaal niets....’ ‘Dat is onverantwoordelijk.’ Zij haalde wederom de schouders op, en zeide luchtig: ‘Het lijkt me in ieder geval verstandiger om nu te gaan slapen, Bill. Ik ben moe, en voel er weinig voor om mijn nachtrust op de offeren voor Ann's avonturen.’ Haar stem klonk geërgerd. Ons afscheid was stroef. Zij liet mij niet uit, maar bleef in het midden van de kamer bij de tafel staan. Toen ik mij op het zandpad nog eenmaal omdraaide, zag ik haar schaduw nog onbewegelijk in dezelfde houding. | |
XVIDen volgenden middag stond Ann plotseling voor mij. Zij had mij in zoo lang niet meer opgezocht, dat ik verbaasd was haar voor mij te zien. ‘Cyril komt hier. Ik heb hem geschreven....’ zeide zij zonder inleiding. ‘Cyril?’ vroeg ik. ‘Je hoeft niet te doen, alsof je daar niet van afweet,’ antwoordde zij. ‘Jij hebt mij zelf verraden, Bill.’ ‘Er viel niet veel te verraden geloof ik.’ ‘In ieder geval, jij wist, dat hij in den Haag was, en hebt het aan Juan verteld.’ ‘En waarom zou ik niet?’ Zij zag mij aan met een blik van gekwetsten trots en verwijt. | |
[pagina 204]
| |
‘Ik begrijp niet, waarom jij je altijd in al mijn aangelegenheden mengt. Jullie behandelen mij als een schoolkind.’ ‘En ik begrijp niet, waarom je ons niet verteld hebt, dat hij in den Haag was.’ Zij wierp mij een verontwaardigden blik toe. ‘Dat begrijp je heel goed, Bill. Juan en jij hebben alle twee het land aan Cyril. Jullie zouden niets liever willen, dan hem uit den weg ruimen. Ik weet heel goed, dat Cyril hier geweest is en dat Juan hem heeft weggestuurd. Wie weet wat jullie zouden gedaan hebben, als ik het verteld had, dat hij in den Haag was.’ ‘Ik denk niet veel.’ Zij ging met gewichtige schreden het vertrek op en neer. ‘Juan is tenslotte nog vriendelijker dan jij. Zij heeft mij zelf aangeraden om hem te schrijven....’ ‘Dat bewijst, Ann, dat onze bedoelingen niet zoo kwaad zijn als je denkt.’ Zij zag mij weer snel aan, en ditmaal vorschend. ‘Ik zou het jullie trouwens wel verteld hebben. Maar het was Francis, die mij zei, dat ik het niet doen moest.’ ‘Wat heeft Francis met Cyril te maken?’ Zij fronste de wenkbrauwen en zweeg. ‘Ach, wat doet er toe....’ antwoordde zij dan plotseling met tranen in de oogen.... ‘Francis maakt altijd overal misbruik van....’ ‘Je had beter gedaan het ons eerder te vertellen,’ zeide ik zachter. Zij begon heftig haar neus te snuiten, en antwoordde alleen met een diepen zucht. ‘Wanneer komt Cyril?’ ‘O, ik weet niet. Wanneer hij er zin in heeft. Hij is voor mij alleen naar Holland gekomen.’ De laatste woorden werden met een duidelijke zelfvoldoening uitgesproken, en tegelijk met iets van verwijt tegenover mij. Het was mij onmogelijk met haar te praten, en, als altijd, onmogelijk mijn houding tegenover haar te verdedigen, daar iedere verklaring haar noodwendig in haar gevoel voor Cyril kwetsen moest. Had ik het zelf niet reeds tegen Juan uit- | |
[pagina 205]
| |
gesproken, dat Ann tot een andere wereld behoorde dan wijzelf, en dat wij, ondanks de toewijding die wij voor haar hadden, in haar oogen altijd vreemden bleven? Ik leidde het gesprek in een andere richting. Toen zij opstond om heen te gaan, had zij haar oude vroolijkheid weer hervonden. Wat er tusschen Juan en Francis gesproken werd, ben ik nooit te weten gekomen, maar voordat Cyril aankwam op het landhuis, waren de beide meisjes plotseling verdwenen. Een nieuw tijdperk brak aan, een tijdperk, dat zich in mijn herinnering als een der rustigste perioden onzer vriendschap kenmerkt. Cyril deed zijn intrede in het landhuis, en gedurende het tijdsverloop van bijna een jaar waren Juan en ik getuige van Ann's familiegeluk, het eenige familiegeluk trouwens, dat zij ooit met Cyril gekend heeft. Tante Corry had voor hen een gemeenschappelijke slaapkamer en eigen zitkamer gereed gemaakt, welke beide vertrekken door Ann met een onverwachte toewijding en liefde werden in orde gehouden. Zij werd minder uithuizig, begon de zorg voor het jongentje van de nurse over te nemen, en scheen voor het eerst tot het besef harer plichten te zijn gekomen. Zooals vanzelf spreekt werden wij terzijde geschoven. Cyril nam al haar aandacht in beslag. Zij zette thee voor hem, overlaadde hem met kleine attenties, en verstelde nauwgezet zijn kleeren. Op nachttafeltje en schrijfbureau verrezen geleidelijk weer de sierlijke foto's van Cyril, die ik ook in Parijs gezien had. Zij stofte die eigenhandig af en deed hen van tijd tot tijd, naar gelang het licht in de kamer wisselde, van plaats veranderen. Voor het jongentje legde zij eenzelfde respectvolle veneratie aan den dag, een soort van eerbiedige serviliteit, waarvan, zooals ik later gemerkt heb, de intensiteit wijzigde met haar gevoelswijzigingen ten opzichte van Cyril. Cyril liet zich dit nieuwe leven lankmoedig welgevallen. Hij gedroeg zich beter, dan ik van hem verwacht had. Ann's plotselinge toewijding, die zijn eergevoel streelde, doordrong hem met een aangenaam besef van waardigheid, waaraan hij vrijwillig kleinere en grootere ondeugden opofferde. Zijn | |
[pagina 206]
| |
pretenties, ofschoon belachelijk, waren van zoo onschuldigen aard, dat wij allen stilzwijgend hem daarin tegemoetkwamen, bevreesd door kleine botsingen grooter onaangenaamheden uit te lokken. Zoo had hij ten strengste verboden hem te storen, tijdens zijn zeer onregelmatige en, naar mijn meening, zeer oppervlakkige, piano-oefeningen, die door niemand ernstig werden opgenomen, maar hem in zijn eigen oogen boven ons tot artist verhieven. Ook mocht hij des morgens door geen enkel geluid in huis voor tien uur gewekt worden, een verordening, waaraan Ann zich met de meeste nauwgezetheid hield. Deze en andere kinderlijke veeleischendheden bleven, moet ik ter zijner verontschuldiging bekennen, de eenige zonden, waaraan hij zich schuldig maakte. En zelfs, al voerde hij den geheelen dag niets uit, en al liet hij zich met ongerechtvaardigde indolentie ons aller zorgen welgevallen, ik moet toegeven, dat zijn gracieuse aanwezigheid een verfijnde tint aan het decorum van ons milieu toevoegde. Zelfs tante Corry, aan wie veel duisters van deze wereld onbekend was gebleven, zeide eens, vergoelijkend, tegen mij: ‘Het is jammer, dat Ann en hij beiden nog zulke kinderen zijn, en zoo weinig voor elkaar doen kunnen. Maar in ieder geval ben ik blij, dat zij nu samen zijn. Hij is zoo slecht niet.’ Zijn kleine dienstvaardigheden hadden haar hart gestolen. Daar hij zich dikwijls verveelde, en door de vrouwelijke verweektheid in zijn natuur uiteraard weinig voor lichamelijke arbeid en inspanning voelde, hield hij de oude dame soms uren gezelschap. Hij hielp haar bij het opwinden van een kluwen wol, kon met eindeloos geduld een in den war geraakte streng zij uit elkander halen, en was, zonder overtuigingen of opinies, een ideaal toehoorder voor haar grieven en overpeinzingen. Zijn jongensachtige, wat weerlooze schoonheid verteederde haar, en wekte haar moedergevoel op; zijn gebrek aan activiteit voorkwam ieder gevaar voor persoonlijke botsingen. Hij hield haar gezelschap zonder haar te storen. Ofschoon hij zonder eenige bagage en eerder haveloos gekleed op het landhuis was aangekomen, vertoonde hij zich al spoedig weder in al zijn oude élégance. Hij kleedde zich bij | |
[pagina 207]
| |
den eersten tailleur van Nijmegen en wendde zich voor andere extravagante détails in zijn kleeding tot een der duurste heerenwinkels in den Haag. Maar ook deze onbetamelijkheid kon ik hem nauwelijks aanrekenen, wetende, hoezeer de corruptie van zijn financieel afhankelijk leven de begrippen van eer in hem vertroebeld had. Juan liet zich nimmer tot een uitspraak over dezen nieuwen stand van zaken verleiden. Zij leefde geheel gescheiden van hetgeen er in het landhuis voorviel; slechts aan de maaltijden zag ik haar nu en dan, maar zij gaf mij geen kans tot een enkele persoonlijke gedachtenwisseling. De kolonel, die door zijn herhaalde bezoeken als een lid van het huisgezin beschouwd werd, had zich eveneens tot op zekere hoogte met Cyril verzoend. De schijn van welvaart en geluk, waarin Ann tijdelijk verkeerde, suste gemakkelijk zijn argwaan in slaap, en ontwrichtte zijn wrok tegen Cyril. Hij wist niet goed meer, wat hij zijn schoonzoon verwijten moest, en toen enkele maanden later Ann opnieuw zwanger bleek te zijn, werd de dankbaarheid over het tweede kleinkind voor hem een reden tot een complete verzoening met Cyril. Voor Cyril zelf bleek het aanstaand vaderschap een nieuwe aanleiding tot zelfverheffing. Zijn houding werd aanmatigender en wel in het bijzonder tegen Juan en mij. In de wijze, waarop hij zich tegenover ons op zijn mannelijkheid beroemde, lag een duidelijke triomf. Juan en ik zeiden weinig. Wij konden niet veel anders doen, dan vreugde toonen over de komst van den kleinen wereldburger. Hoe langzaam en pijnlijk waren voor ons de maanden, die aan de bevalling vooraf gingen. Ofschoon Ann, jeugdig en veerkrachtig van gezondheid, geen moeilijkheden van haar toestand ondervond, werd voor Juan en mij van dag tot dag de waarneembaarheid harer zwangerschap kwellender. Ikzelf begon mijn bezoeken aan het landhuis te verminderen, en Juan ontvluchtte meer dan ooit tevoren Ann's aanwezigheid. De plotselinge band van vriendschap tusschen tante Corry, Ann en Cyril was als een aanklacht tegen ons. Hoe goed herinner ik mij nog de spanning van gedwongen vroolijkheid, waarin wij dien winter Kerstmis en Oudjaar | |
[pagina 208]
| |
vierden. Ann had den kerstboom versierd; haar argelooze vreugde dwong ons mee te doen. Wij moesten verrassingen bedenken, en wat konden wij beter doen, dan aardigheden voor den ophanden baby geven. Ik zie Ann nog voor mij zitten, breeduit in den leunstoel, waarin zij door haar toen reeds vergevorderde zwangerschap tot meerder rust gedwongen werd. Haar handen, witter en met blauwe aderen doorgroefd, liefkoosden Harry's donkere krullen. Zij lachte met ons over de dwaze geschenken, maar de speelsche teederheid in haar stem, en de glanzende aandacht harer oogen golden alleen de aanwezigheid, die voor ons onwaarneembaar was. Nimmer heb ik zoo sterk gevoeld, als op dien avond, hoezeer wij waren buitengesloten en volkomen vreemd, aan hetgeen zich in haar afspeelde. Toen ik naar huis liep door den witten sneeuwjacht, nam ik mij voor, dat dit de laatste avond zijn zou, dien ik, tot aan de geboorte van het kind, in haar bijzijn doorbrengen zou. Doch op Oudjaarsmorgen kwam Juan bij mij, en noodigde mij ten eten uit. Ik zocht een uitvlucht, die mijn weigering aannemelijk zou maken. Maar Juan's scherpe blik had de bedoeling doorzien. ‘Je behoeft geen excuus te bedenken, Bill. Niets verplicht je te komen. Je hebt het geluk, niet tot de huisgenooten te behooren, en kunt je, wanneer je dat wilt aan iedere moeilijkheid onttrekken.’ ‘Je vergist je, Juan. Ik ben werkelijk geen baas over mijn eigen tijd,’ antwoordde ik. Zij zweeg en stond een oogenblik besluiteloos tegenover mij. Hoeveel aandoeningen heeft zij moeten uitvechten in de paar seconden, die verliepen, voordat haar koele stem weder rustig antwoordde: ‘Zooals je wilt, Bill.’ Doch denzelfden middag liep ik nog even op het landhuis aan, om tante Corry te vertellen, dat ik mijn werk geregeld had en gaarne komen zou. Zoo waren wij ook dien avond bijeen. Wij hadden lang getafeld aan den welverzorgden disch, die door tante Corry met bijzondere feestelijkheid was versierd. | |
[pagina 209]
| |
Ik had mijn best gedaan; onder luchtige vroolijkheid was de maaltijd verloopen. Juan had een portret van den baby geteekend, een geestige fantasie op Ann's gelaat, en een komische voorspelling over zijn leven gegeven. Zij schertste met Cyril; haar snelle, luchtigspottende stem hield het gesprek in een ijlen toon. Na het eten zette Cyril zich achter de piano. Wij hadden de lichten uitgedraaid, en de tuindeuren geopend om de twaalf slagen van den torenklok te kunnen hooren. Een ronde maan stond hard en glanzend boven de witte stilte der besneeuwde hei, en drong door de open deuren de kamer binnen. Wij, rondom het vuur geschaard, zwegen. Alleen Ann's stem sprak nog. Zij haalde herinneringen op van vroeger. Maar noch Juan, noch ikzelf waagde het, daarop te antwoorden. Toen de eerste klokslag lang en dreunend uit den toren viel, sprong Juan op en vulde onze glazen. Wij wenschten elkander heil en zegen. Buiten knalden nu onafgebroken de schoten. Een fabrieksgebouw liet zijn sirene hooren. Van alle kanten luidden klokken. Toen het rumoer buiten wegstierf, viel een vreemde stilte in. ‘Zoo, nu kunnen wij eindelijk gaan slapen....’ kwam plotseling Juan's stem, nuchter. Wij zagen haar allen verbaasd aan, maar zij wendde zich bruusk om en trad door de open tuindeuren naar buiten. Ik volgde haar. ‘Een Zwitsersche nacht....’ zeide zij, toen wij op het maanverlichte terras naast elkander stonden. En na een korte stilte voegde zij er met een zucht aan toe: ‘Het leven was er wel veel makkelijker. Het was zooveel minder persoonlijk....’ ‘Waarom ga je niet terug....?’ Zij antwoordde niet, maar klopte mij plotseling met een luchtigen spot op den schouder. ‘Kom, Bill, laat ons liever naar bed gaan. Het heeft al veel te lang geduurd.’ Zij wendde zich snel om naar binnen en zeide goedennacht. Ik nam tegelijk afscheid, om haar tot aan het tuinhuis te begeleiden. | |
[pagina 210]
| |
Onze voetstappen kraakten over de droge sneeuw. In de verte klonken de stemmen van menschen, die elkander een gelukkig Nieuwjaar toewenschten. Uit het atelierraam viel een lichtstreep naar buiten. ‘Er brandt licht bij je,’ zeide ik verwonderd. ‘Ik zal vergeten hebben het uit te doen,’ antwoordde zij onverschillig. ‘Ik herinner mij anders heel duidelijk, dat er geen licht was, toen ik voor het eten hierheen kwam,’ hield ik aan. Zij haalde de schouders op en lachte. ‘Dan heeft blijkbaar iemand het in den tusschentijd aangestoken. Wie weet, wacht er niet een goed vriend op mij. Wonderen gebeuren er niet meer, Bill, en dieven zijn hier niet. Welterusten, ik vind mijn weg verder alleen wel....’ Zij liet mij staan en ik hoorde haar schreden zich snel in de richting van het tuinhuis verwijderen. Toen ik den volgenden morgen tegen het ochtendgloren, op den terugweg van een ziekenbezoek, het landhuis passeerde, zag ik, dat van het tuinhuis, deur en vensters openstonden. In de kamer ontwaarde ik Juan. Ik plaatste mijn fiets tegen het hek en riep haar goedenmorgen toe. Zij zag op en vroeg mij binnen te komen. Haar oogen hadden donkere kringen; aan haar kleeren zag ik, dat zij niet naar bed was geweest. Zij bood mij een kop zwarte koffie aan, dien zij op het spiritusstel bezig was te bereiden. Een ijzige tocht woei door de open vensters naar binnen. Op de tafel stonden wijnglazen en resten van sigaretten. ‘Loop een eind met mij op. Dat zal je goed doen,’ zeide ik. ‘Ik was juist van plan een bad te nemen, Bill,’ antwoordde zij met iets van ironie. ‘Ik heb een gevoel, alsof ik nimmer meer schoon worden zal....’
A.H. Nijhoff
Slot volgt |
|