| |
| |
| |
Zuid-Afrika bezint zich
In December van het vorige jaar is te Bloemfontein een wapenschouwing van Zuidafrikaansche cultuurkrachten gehouden. Ongeveer driehonderd cultuurvereenigingen uit de geheele Unie waren vertegenwoordigd. Belangrijke besluiten werden genomen en een eerste daad was de ‘Kultuurdag’ van 3 Mei 1930, met het doel een fonds te vormen, waaruit de strijd voor het Afrikaansch zal worden bevochten. Deze dag is verrassend geslaagd. Men had kunnen denken, dat de geestdrift halt zou maken, wanneer offers werden gevraagd. Niet aldus in Zuid-Afrika! In al de bijeenkomsten: te Kaapstad, Stellenbosch, Bloemfontein, Pretoria en niet minder op het land waren de zalen stampvol en het benoodigde bedrag van 5000 p. st. zal ongetwijfeld dit jaar of het volgende bijeen zijn.
Het werd tijd! De Afrikaansche taal, in 1925 in de plaats van het Nederlandsch tot ambtelijke taal, naast het Engelsch, verheven, werd door dat overheidsbesluit niet plotseling met het Nederlandsch gelijkwaardig. Nadat men vuurtjes gestookt had van Nederlandsche boeken, stonden er niet dadelijk even zoo vele Afrikaansche van gelijke beteekenis op de boekenplank. Integendeel is gebleken, dat het Afrikaansch en de Afrikaansche cultuur nog vele tientallen van jaren zich hard zullen moeten inspannen om de toegekende eer inderdaad te verdienen. De Bloemfonteinsche ‘Uniale taal-en Kultuurkonferensie’ toonde dat men dit begint in te zien en moet beschouwd worden als een goede stap op een langen weg. Er heerschte veel geestdrift; de Suidafrikaanse Akademie werd vertegenwoordigd door haar voorzitter en ondervoorzitter, minister dr. D.F. Malan en prof. dr. E.C. Pienaar. Bemoedigend was de mededeeling van den voorzitter dr.
| |
| |
van der Merwe, dat de Afrikaansche taal en beschaving in het afgeloopen jaar groote vorderingen hebben gemaakt.
* * *
Elke stoutmoedige daad maakt een tweede noodzakelijk en elke overwinning moet bevestigd worden, of het belangrijkste voordeel gaat verloren. In Zuid-Afrika beseft men nog niet algemeen, dat de in 1925 behaalde zegepraal voor een deel schijn was; het Engelsch kreeg voor een tegenstander van gezag en traditie een anderen in de plaats, die veel minder te duchten was: een taal, welke door niet meer dan 750.000 menschen wordt gesproken en een cultuur, die nog alles heeft te leeren. Eerst langzamerhand wordt erkend hetgeen bijv. een vergadering van de Oranjeclub en de Afrikaanse Taal- en Kultuurvereniging van de Kaapsche universiteit eenigen tijd geleden uitspraken: dat het geen geringe taak is de Engelsche taal en cultuur te overwinnen. Bij die gelegenheid wees dr. H.G. Viljoen, leider van Die Huisgenoot, er op, dat het Afrikaansche volk door groote gevaren omringd is. De kultuurdag van Mei was bestemd te helpen ‘om die volk van Suid-Afrika trots op homself te maak’. Dit werk, waartoe het Algemeen Nederlandsch Verbond in Nederland al zijn krachten behoeft, schijnt onder onze stamverwanten in Zuid-Afrika niet minder noodig.
De vrijheidsoorlogen tegen de Engelschen hadden de Afrikaners wakker geschud en eendrachtig gemaakt - de langdurige vrede heeft onder hen een gevaarlijke gerustheid teweeggebracht. ‘Ons volk vir die oorgrote deel weet nie wat hij moet nie.... is onkundig omtrent watter groot geestelike en ekonomisese belange vir homself op het spel staan’, schreef een bekend Afrikaner, Dr. F.C.L. Bosman, in Die Burger:
‘Bring die Afrikaner in bepaalde Afrikaanse omgewing en Afrikanerkringe en hy is Afrikaans genoeg. Maar stel hom in nog so weinig vreemde omgewing en wat gebeur? Hij is, prakties gesproke, Engelsman, d.w.s. 'n verloënaar van sy volk. Hij sal b.v. altijd eerste Engels praat. Hy sal alles wat hom in Engels toegevoeg of toegestuur word as soveel, “so hoort dit” aanneem. Ja, hiervoor is ook geen oorwegende Engelse omgewing nodig nie. Tot in ons kleinste dorpies tier die kwaad voort.’
| |
| |
Een wijdverspreid gevoel van minderwaardigheid moet vóór alles overwonnen worden.
* * *
Het Afrikaansch wordt gesproken over een uitgestrekt deel der Unie; het is de taal van ongeveer 56 t.h. der blanke bevolking en de verhouding tenopzichte van de geheele bevolking is nog gunstiger wanneer men de kleurlingen meetelt. Maar hoewel als huistaal, voor den landbouw en den godsdienst toereikend, schiet deze taal tekort bij het gebruik voor handel, zeevaart, wetenschap, kunst. Moet zij, voor de noodzakelijke aanvulling, om hulp gaan bij het Engelsch, een vreemde taal, in ieder opzicht verschillend van de moedertaal, of bij het Nederlandsch? De bewonderaars der Engelsche cultuur voelen meer voor het overnemen van Engelsche woorden, maar doordat het volk ze niet begrijpt en tengevolge van de achterstelling van het Nederlandsch de juiste beteekenis niet kan voelen, ontstaan de zonderlingste woordvormen en verwordt het Afrikaansch. Een nauwere aansluiting bij het Nederlandsch wordt onvermijdelijk; volgens sommigen moet men daarmee niet wachten tot het middelbaar en hooger onderwijs, maar reeds bij het kind beginnen en tenminste een uur in de week op de lagere school aan de taalkundige behandeling van een Nederlandsch boek besteden. Anderen achten dit onraadzaam; een onderwijzer verklaarde onlangs, dat men de leerlingen daardoor voorgoed van Nederlandsche lectuur afkeerig maakt. Daar echter de Afrikaansche letterkunde nog niet rijk genoeg is om in de leesbehoefte der scholen geheel te voorzien, zou het aanbeveling verdienen, Nederlandsche kunstwerken in het Afrikaansch over te brengen. Hoofdzaak is, dat de aanraking met de Nederlandsche cultuur behouden wordt.
* * *
Want de Zuidafrikaansche cultuur heeft wel alle voordeelen maar ook menige onvolkomenheid der jeugd. Er vormt zich een gezonde, echt levende litteratuur. Een of twee Zuidafrikaansche schilders hebben naam gemaakt en Zuid Afrika verheugt zich in het bezit van een verdienstelijk toondichter.
| |
| |
Overigens heeft - het kan niet anders en wordt door de Afrikaners zelf erkend - Zuid-Afrika alsnog op geen gebied iets eigens opgeleverd, dat de vergelijking met de geestesvoortbrengselen der oudere volken kan doorstaan. Het eigene begint eerst te ontkiemen, maar het zal nog lang duren, voor het zich geheel van alle vreemde invloeden zal kunnen vrij maken en op zijn beurt meester worden.
‘Ons hê nie genoeg aan ons eie nie, ons kan in geen honderd jaar genoeg hê aan ons eie nie; ons word geheel vervreemd van Nederlands en op die wijse onsself ten spijt gedrijf in die arms van die Engels’. Aldus het rapport der in 1927 door de S-A Akademie ingestelde commissie, dat hiertelande vrijwel onopgemerkt is gebleven. Het is onderteekend door Gustav Preller, den leider van Ons Vaderland, Jochem van Bruggen, schrijver van den bevalligen roman ‘Ampie’ en S.P. Engelbrecht, hoogleeraar te Potchefstroom. Met instemming vermeldt dit verslag de ‘gesaghebbende verklaring van dr. S.F.N. Gie, secretaris van Onderwijs, dat ‘ons Afrikaans vandag sterk genoeg gevorder is in sy ontwikkeling as selfstandige taal om die ganse situatie in herziening te kan neem’ - uit den inhoud blijkt, dat men in deze woorden vooral niet meer moet lezen dan er staat.
Het Engelsch is machtig en vindt zijn vereerders en bewonderaars tot diep in de Afrikaansche rangen. Generaal Smuts, leider der ‘Sappen’ (Zuidafrikaansche partij) spreekt Engelsch in den Volksraad. De gelijke rechten, bij art. 137 van de Grondwet aan de beide talen toegekend, worden in de practijk aan het Afrikaansch karig toebedeeld, zoodat bijv. in de Kaapprovincie nauwelijks de helft der leerlingen onderwijs in de huistaal ontvangt. In den staatsdienst werden niet lang geleden - onder Hertzog is dat beter geworden - Engelschsprekenden algemeen voorgetrokken. Aan twee Zuidafrikaansche universiteiten wil men thans het Engelsch als eenige onderwijstaal invoeren voor de studie voor geneesheer en ingenieur, juist twee groepen van personen die voortdurend met de bevolking in aanraking komen. Geen wonder, dat de Conferentie krachtig tegen dat plan verzet aanteekende. Het Engelsch dringt overal naar voren; doortrekt de taal ‘net soos die kwiksilver 'n goue ring, sodat dit bros en
| |
| |
nikswerd word nie’, schreef Ons Vaderland. In zoogenaamd Afrikaansche brieven treft men heele zinnen aan, die van het begin tot het eind vreemd zijn aan Nederlandsch of Afrikaansch taaldenken.
Door de verengelsching van het onderwijs tijdens het bestuur van den eersten Directeur van het departement dr. Innes - van 1839 tot 1859 - zijn de Nederlandsch-sprekende Afrikaners in den waan gebracht, dat de menschen, die Engelsch verstaan beschaafder en beter opgevoed zijn dan zij die deze taal niet kennen. De echter, innerlijke beschaving der Boeren werd door uiterlijkheden overschitterd. De Afrikaansche boekerijen getuigen ervan, dat de Nederlandsche beschaving miskend en verwaarloosd wordt in vergelijking met de driester optredende Engelsche.
Bij de staatsbibliotheek te Pretoria was in 1928 slechts 3 t.h. van het aantal uitgeleende boeken Nederlandsch en Afrikaansch; te Bloemfontein 0,32 t.h.; tegen 77107 Engelsche boeken werden slechts 217 Nederlandsche en 275 Afrikaansche uitgeleend. Te Kroonstad vindt men, naast 7650 Engelsche, 88 Nederlandsche en 230 Afrikaansche boekdeelen; sedert eenigen tijd worden daar geen boeken in het Afrikaansch meer aangeschaft omdat er geen vraag naar is. Te Ermelo was, in 1927, 90 t.h. van de uitgeleende boeken Engelsch, 2% t.h. Nederlandsch en 8 t.h. Afrikaansch, te Bethel bijna 48 t.h. Engelsch, en 10 Afrikaansch, te Standerton 80 Engelsch en 11 Afrikaansch; wel zijn daar een honderdtal Nederlandsche boeken maar die worden niet gelezen.
De boekerij van Rustenburg (4000 dln) bevat geen enkel Afrikaansch werk; dit is de plaats waar een jaar of vijf geleden alle Nederlandsche boeken uit een schoolbibliotheek verbrand werden. Door de invoering van het Afrikaansch waren ze onbruikbaar geworden; men had dat evenwel op kiescher manier kunnen tekennen geven! Te Wakkerstroom worden van de 2500 boeken jaarlijks omstreeks 400 Engelsche uitgeleend, maar geen Afrikaansche. De boekbewaarder te Carolina verklaart dat de Afrikaansch sprekende leden der boekerij meestal Engelsch lezen. Van de 2254 deelen zijn er 1309 in het Engelsch. Te Lydenburg werden van de 4000 deelen, in 1928, 3000 uitgeleend, waarvan 150 Afrikaansche.
| |
| |
Te Dewetsdorp leest de helft der Nederlandsch-sprekenden Afrikaansche boeken. Te Villiersdorp in Kaapland besloot het bestuur der openbare leeskamer onlangs, geen Afrikaansche boeken meer te koopen, ‘omdat die nie deur die publiek gelees word nie.’ Afrikaansche vakboekerijen bestaan niet en met de oprichting daarvan is nog geen begin gemaakt.
* * *
De strijd voor het Afrikaansch-eigene was in den beginne een taalstrijd. De zoogenaamde eerste beweging, van omtrent 1875 tot 1900, was een verzet tegen den wantoestand dat de kinderen hun moedertaal leerden in een vreemde taal. S.J. du Toit en zijn medestanders beseften, dat de Afrikaansche gedachte alleen kan worden uitgedrukt in het Afrikaansch; dat een volk alleen in zijn moedertaal goed kan weergeven wat het denkt en voelt. Maar wat was Afrikaansch?
In de verschillende gewesten van het uitgestrekte Uniegebied heeft de spreektaal zich verschillend ontwikkeld. Een kwart eeuw geleden scheen het Afrikaansch te zullen uiteenvallen in zes gewestelijke of streektalen. Dit was altijd het grootste bezwaar tegen de toepassing der leus ‘skrijf soos jij praat’. Du Toit, geest en leider der eerste taalbeweging, heeft moeten erkennen, dat die beweging gestrand is op de fonetiek. Het was niet mogelijk, naar die leus, één taal voor de heele Unie op te schrijven. Elk Afrikaansch auteur gebruikte zijn eigen spelling, om niet te zeggen zijn eigen taal, en als men mag aannemen wat daarover van Afrikaansche zijde wordt gezegd, ontbraken daarbij zeer dikwijls regelmaat en een vaste lijn. In de kranten komt men uitdrukkingen tegen als ‘een opstand wat gekwel (quelled) word’, een ‘gesigspoeier van uitstaande (outstanding) kwaliteit’; woordschikkingen als ‘Die werkloosheid in ons land moet 'n end aan gemaak word’, ‘Een ding ben ik overtuigd van’, ‘Die staking sal nou niks van kom nie’. Toch is er, juist dank zij de pers, groote verbetering te bespeuren sinds de verschijning van Pienaars boek over de tweede taalbeweging. De ambtelijke taal is echter vaak zoo duister, dat men naar den Engelschen tekst grijpt om den zin te vatten. Ziehier eenige staaltjes: romerij (creamery) voor zuivelfabriek; een ver- | |
| |
kwistende (inpl. v. schadelijke) vijandigheid; mieliegroeiers, inpl. v. maïskweekers; Lydenburg-distrik voor distrik-Lijdenburg, enz. In de departementen stelde men alles op in het Engelsch en liet dit door den eerste-den-beste vertalen. Thans is er een zeer bekwaam vertaler benoemd; hulde!
De tegenstand tegen het Afrikaansch kwam uit het eigen midden: van bekwame, geleerde Afrikaners als prof. dr. J.J. Marais, dr. F.E.J. Malherbe, onlangs tot hoogleeraar te Stellenbosch benoemd. ‘Alles is veels te slordig en veels te Engels’, zei deze laatste o.a. in een vergadering van de Afrikaansche Kultuurvereniging te Stellenbosch. De taal krioelt van anglicismen. ‘Waar gaat ons heen? Naar algehele verbastering van taal en kultuur?’ Teekenend was de verklaring:
‘Veragtelik is die persoon wat agter Holland en die Hollanders aanloop en sy eie taal en mooi begin letterkunde geringskat. Maar dit hoef nog nie in jïngoistiese selfvernoegsaamheid te verloop nie. Teenoor Engels moet daar meer selfstandigheid van idioom kom; teenoor die kulturele wereld daarbuite, veral van die Vasteland van Europa, meer aanleuning maar geen slaafse navolging nie.’
Juist! Jonge volken kijkt uit uw oogen! Het oogenblik voor bezinning is goed gekozen: de deugden en gebreken der westersche beschaving liggen breed open. Gij kunt veel leeren.... ook hoe het niet moet!
* * *
Er wordt ijverig gewerkt. Prof. J.J. Smith heeft het groote woordenboek, waaraan dringend behoefte is, een heel eind op weg gebracht - jammer, dat hij thans die taak in den steek schijnt te laten. Prof. J.D. du Toit heeft 80 psalmen, eenige lofzangen en andere liederen gereed. Het eerste stuk van de bijbelvertaling is verschenen. Niet alles evenwel is bestemd klassiek te worden; de commissie wraakte hetgeen zij noemde een ‘geweldadige sogenaamde verafrikaansing van vormen wat volkome goeie gangbare Afrikaans is’, maar die het ongeluk hadden, teveel op Nederlandsch te gelijken en daarom geschuwd werden. Zoo werd het woord maagd vervangen door jonkvrou, wat feitelijk onjuist is, ‘aangesien dit gladnie noodwendig die begrip van maagdelikheid inhou nie’.
| |
| |
Woorden als geenszins en jongeling worden om onbegrijpelijke redenen uit de Schrift geweerd, daarentegen al te gemeenzame uitdrukkingen opgenomen, op grond, dat de Bijbel vóór alles intiem van toon moet wezen. De commissie meende dat men daarom nog niet de taal van de ontbijttafel behoeft te kiezen en dat eenig gezond conservatisme tengoede kan komen aan de plechtigheid.
Men erkent thans, ook in het verslag der commissie, dat de eerste taalbeweging mislukt is en schrikt terug voor de mogelijkheid eener tweede mislukking, ‘die ontzettende gevolgen zou hebben’. De nieuwe spelling, in 1920 door de S-A. Akademie doorgedreven, ontmoette veel bezwaren; een gemeenschappelijk vertoog van alle Transvaalsche kranten en van een Vrijstaatsch Afrikaansch blad, waarbij de Afrikaansche studentenbond zich aansloot, noopte de academie, de spelling voor een belangrijk deel weer te veranderen. De oorzaak van deze misrekening was, dat slechts een klein deel der Unie en wel van de westelijke provincie van Kaapland in de commssiie vertegenwoordigd was, terwijl geen taalbeweging kans van slagen heeft, die voorbij ziet, dat het Nederlandsch oorspronkelijk de taal van Kerk, school en staatsdienst was en in een groot gebied: Transvaal en den Vrijstaat, jarenlang het eenige onderwijsmiddel en de eenige ambtelijke taal is geweest.
Men begint, als wij de stemming goed begrijpen, in te zien, dat het Nederlandsch goede diensten kan bewijzen en dat het niet zoo moeilijk is, zich te hoeden voor de gevaren, die het gebruik van een vreemde taal nu eenmaal meebrengt. Zeer veel hangt af van een nauwe samenwerking met betrouwbare Nederlanders. Toen onlangs prof. Bokhorst te Kaapstad verwelkomd werd, moet de oud-minister senator F.S. Malan zich hebben laten ontvallen: ‘van zulke mannen kan Zuid-Afrika er nog wel twee of drie gebruiken.’ Niets is van grooter belang, dan dat men zich de juiste voorlichters weet te kiezen. Bij de eenigszins achterdochtige houding die tot dusver tenopzichte van al wat Nederlandsch was in Zuid-Afrika bestond - overlevering uit een tijd, die voorgoed heeft afgedaan - moesten er vergissingen gemaakt worden, o.a. bij de keus van leesboeken, waarop zoo veel aankomt. Zoo
| |
| |
vonden wij eens deze ontboezeming: ‘de natuurlijke liefde voor het Nederlandsch is vermoord met slaapmiddelen als de boeken van Schimmel, Bosboom-Toussaint en van Maurik en thans wordt gepoogd, die liefde weer op te wekken met nog twee boeken meer van rampsalige verveling’. In het rapport lezen wij dat men in de middelbare en hoogere scholen in Transvaal voor de examens Nederlandsche boeken voorschrijft, maar ‘liefs so oubakke as moontlik’. 't Ware te wenschen, dat Zuid-Afrika een man bezat als onzen L. Simons. Dit buitengewoon belangrijke en buitengewoon moeilijke vraagstuk moest eens aan een paar levende menschen van smaak en oordeel en die de Afrikaansche geestesgesteldheid door en door kennen ter oplossing gegeven worden.
Wij kunnen niet inzien, dat de zoogenaamde spellingcommissie onvervulbare wenschen heeft uitgesproken. Zij heeft om eenzijdigheid te vermijden, zoo nauw mogelijk aansluiting gezocht bij het vereenvoudigde Nederlandsch, omdat dit het eenige middel is, naar hare meening, om tot eenheid te komen en daarbij het groote voordeel oplevert, ‘dat dit ons jonge taal nie van die stamtaal vervreemd nie en ons toegang handhaaf tot die rijke Nederlandse letterkunde’. Zij heeft niet stijf en strak willen verordenen, maar vrijheid zonder losbandigheid bepleit, opdat de schrijvers zelf zullen kunnen bepalen hoe zij hun taal rijker en voller zullen maken, hoe zij de jonge taal zullen kneden en vormen en er het leven aan geven, dat alleen uit den volksmond kan komen. ‘Een fijnbesnaard kunstenaar zou anders in wanhoop de pen neerleggen, omdat zijn taalinstrument lenigheid en buigzaamheid miste.’ Hetgeen het geval zou zijn, indien hier kamergeleerden den doorslag gaven.
De Suidafrikaanse Akademie had in haar waardeering van deze en andere wenken wel wat verder kunnen gaan. Men behoeft waarlijk tegenwoordig niet meer zoo bang te zijn voor ‘neerlandismen’, waarvan immers alleen gebruik behoeft te worden gemaakt wanneer de Afrikaansche uitdrukking ontbreekt; en niet zoo voorzichtig in het bestrijden van anglicismen, die niet alleen de taal maar veel meer dan de taal bedreigen en waartegen de academie geen beter middel weet te bedenken dan het uitloven van een prijs voor de beste
| |
| |
verhandeling tegen dat euvel, alsmede de ‘overweging’ of de academie ‘de aandacht’ van het departement van Onderwijs zal vestigen op het lezen en bestudeeren van het Nederlandsch, ‘as teëgif teën die anglisering van Afrikaans’. Met zulk ‘overwegen’ en zulk ‘aandacht vragen’ wordt niets tastbaars bereikt.
Dit hebben de Conferentie van Bloemfontein en de Kultuurdag gevoeld. Zij hebben getoond, dat het Afrikaansche volk thans doordrongen is van de noodzakelijkheid van gezamenlijk of gelijktijdig handelen tot bescherming en opbouw der eigen nationale cultuur en dat het zelfstandig genoeg is om daarbij zijn eigen weg te kiezen, waarbij onvermijdelijk begonnen moet worden met de taal, grondslag der geheele cultuur. Wij Nederlanders volgen dezen strijd met de grootste belangstelling. Nooit zouden wij kunnen wenschen dat Zuid-Afrika een ‘smeltkroes van twee culturen’ werd, door een (onmogelijke) vermenging van de Afrikaansche met de Nederlandsche cultuur. Zelfstandig zal de Afrikaansche cultuur moeten opgroeien uit haar eigen grond.
H.S.M. van Wickevoort Crommelin
|
|