Dr. Jac. Van Ginneken S.J. - Op zoek naar den oudsten tekst en den waren schrijver van het eerste Boek der Navolging van Christus. Taalvergelijkende Spoor-naspeuringen. (Kon. Vlaamsche Academie voor Taalen Letterkunde.)
Van dit werk, dat niet voor leeken bestemd is, zullen wij niets anders mededeelen dan de conclusie. Het zeer substantieel boek laat zich niet samenvatten. De wordingsgeschiedenis der Imitatio Christi wordt er onderzocht door de methode der philologische tekstcritiek die slechts door specialiteiten in dat vak kan beoordeeld worden. Toch heeft het ons getroffen dat die schijnbaar dorre studie op een ongewoon levendige en zelfs pittige wijze door den geleerden Hoogleeraar doorgevoerd is, en, zij het ook dat binst de lektuur de vergelijking met het ongeëvenaard voorstellings-genie van b.v. een Renan zich soms opdrong, toch moesten wij met bewondering erkennen dat het taaie boek zelfs voor een oningewijde leesbaar is. Nu de conclusie. De schrijver van den oertekst der Imitatio Christi was een 14e-eeuwsch Karthuizer in Gelderland aan den Rijn, die later geen Karthuizer is gebleven. Hij heette Geert Groote, en was een zonderling die alles heel anders deed als de gewone menschen. De tien eerste hoofdstukken van het 1e boek moeten eenige losse fragmenten zijn uit een dagboek, Ordinationes status sui, geschreven tusschen 1374 en 1377 te Deventer. In 1377 trad Geert Groote, meenende voor goed, het Karthuizerklooster te Munnikhuizen binnen, en was toen Karthuizer. In het klooster schreef hij Cap. 11-22. Nu is het merkwaardig dat, van Cap. 18 af, de hoofdstukken, in tegenstelling met de voorgaande, die een mengsel zijn van dagboek en collatie, veel uitvoeriger zijn en dat er zelfs een oratorische structuur waar te nemen is. De Collaties van dezen novies maakten grooten indruk, en de Prior der Karthuizers, Hendrik Aegher, besloot den wonderen novies in de wereld te sturen ter grooter eere Gods. Zoo gebeurde het dat Geert Groote, waarschijnlijk langs Groenendaal, Eemsteyn en Utrecht, waar hij zich diaken liet wijden, terugkeerde naar de wereld, naar Deventer, alwaar hij dan Cap. 23-25 van de Imitatio
zou geschreven hebben. Van het hybriede karakter van het eerste deel van zijn werk zegt Dr. Van Ginneken: ‘Het boek kreeg door de nieuwe hoogere richting van zijn kloosterlijk zieleleven wel een gecompliceerd karakter, maar voor de huisgenooten en collega's van dichtbij of veraf werd het er zeker niet minder om gewaardeerd en genoten. De laatste, meer als kloostercollatie bedoelde stukken, werden nu echter ook nog gewoon aan het als dagboek gemeende eerste deel toegevoegd, en zoo ontstond dan een twee-, ja een drie-slachtig werk, dat voor een derde deel als leek, voor een derde als novice, voor een derde als geestelijke vader gedacht was, en in zijn boezem dus de kiem droeg tot de latere dubbele, nu overal aan het licht komende ontwikkeling.’
Dr. Van Ginneken heeft uit de philologische tekst-vergelijking besloten dat Groote na het schrijven van Cap. 22 in zijn dagboek, het Klooster Munnikhuizen heeft verlaten; in dat hoofdstuk toch komt voor het laatst de aanspraak bruer voor.
Dus Geert Groote zal wel degelijk de schrijver zijn van den Nederlandschen oer-tekst van het eerste boek der Navolging. Geestig voegt Dr. Van Ginneken er aan toe: ‘En wie toch liever met Thomas à Kempis of Gerson wil houden, moet maar eens probeeren, ter ontwrichting van mijn bewijsketen, uit dezen vroegsten voortijd evenveel historische en tekstkritische gegevens bijeen te halen, en even goed de heele samenstelling, en alle moge-