De Gids. Jaargang 93
(1929)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdlijnen van binnenlandsch bewind in Sowjet-Rusland.Ga naar voetnoot1)Het tegenwoordige Rusland is ongeveer 1/6 van de landoppervlakte der aarde of 620 maal zoo groot als Europeesch Nederland. Volgens de volkstelling van 17 December 1926 had het ruim 144 millioen inwoners; voor 1928 werd het aantal geschat op 150 millioen en men neemt aan, dat de bevolking met ongeveer 3 millioen per jaar vermeerdert. Het volk is niet één ethnografisch geheel; bij de volkstelling van 1926 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hield men rekening met 187 nationaliteiten en 151 talen of dialecten; een verkiezingsstatistiek voor Groot-Rusland over 1927 acht 29 nationaliteiten belangrijk genoeg om ze afzonderlijk naast een rubriek ‘overigen’ te vermelden. De talrijkste nationaliteit is die der Grootrussen, die in 1926 ruim 77½ millioen in aantal waren, terwijl hun taal door 81 millioen inwoners gesproken wordt; dan volgen de Oekrajners met ruim 31½ millioen, van wie er echter 3½ millioen niet Oekrajnisch spreken. De Duitschers telden 1.238.500, van wie 379.600 in de Duitsche Wolga-republiek en 393.900 in Oekrajne. De Israëlieten waren 2.600.900 in getal. De sociale samenstelling der bevolking was in het economisch jaar 1926/27 als volgt. Het aantal personen, dat in de steden economisch werkzaam was, bedroeg 15 millioen; daarvan worden tot de rubriek ‘proletariaat’ gerekend, omdat zij in loondienst werkzaam zijn, ruim 10½ millioen, van wie 4 7/10 millioen arbeiders, 3 4/10 millioen ambtenaren en 2½ millioen ‘overigen’ (waarschijnlijk straatventers, bestellers, koetsiers e.d.). Tot de niet-proletarische kostwinners rekent men ruim 2 millioen huisnijveren en ambachtsbaasjes, 375.000 ‘overigen’ (waarschijnlijk advocaten en doktoren e.d.), 779.000 kleine halfkapitalistische ondernemers en 75600 als ‘bourgeoisie’ gekenmerkte personen met een gemiddeld inkomen van 4845 R. per jaar, van wie er 45900 als kleine en 29700 als groote en middel-kapitalisten worden aangeduid (kooplieden, fabrikanten). Dan wordt nog een niet nader omschreven groep (w.o. geestelijken?) van 1.382.000 genoemd. De inkomstenbelasting van 1926/27 treft nog 761 inkomens van 8000 R. tot boven 24000 R., 514 van 7000-8000 en 1029 van 6000-7000 R. De plattelandsbevolking, die de groote meerderheid vormt, was in 1926/27 wat de kostwinners betreft aldus samengesteld: arbeiders 2½ millioen; ambtenaren 116.000; zelfstandige bedrijfshoofden (boeren) 20.213.000 met ongeveer 23 millioen bedrijfjes; van deze laatsten behoorden er 5.037.000 tot de ‘armen’ (inkomen van gemiddeld 329 Roebel per jaar), 14.280.000 tot de middenboeren (sjerjednjaki, ink. gem. 643 R.p.j.) en 896.000 tot de ondernemers (koelaki, ink. gem. 1568 R.p.j.). Terloops zij hier reeds opgemerkt, dat het aantal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
arme boeren in de laatste jaren een teruggang, dat der andere een stijging vertoont.Ga naar voetnoot1) Sedert de invoering van het Bolsjewieksch bewind is nu nog een gansch andere onderscheiding der bevolking van belang geworden en wel die tusschen de Bolsjewieken en hun aanhang en de rest, een onderscheiding, die in het B. spraakgebruik geformuleerd wordt als die van proletarische of Marxistisch-Leninsche en die van burgerlijke of kleinburgerlijke ideologie. Dit zijn woorden. Maar deze formules dekken twee zeer reëele en psychisch en ethisch zeer diep gewortelde levenshoudingen, die voor een goed begrijpen van het optreden der Bolsjewieken en van de overige bevolking van het grootste belang zijn, en daarom is een nadere uiteenzetting ervan zonder wetenschappelijke vaktermen zeer noodig. Onder burgerlijk verstaat men de levenshouding, die, als basis voor de levensontplooiing, bezit en vrije verwerving van materieele goederen noodig acht en het leven op de goederenverwerving wil hebben ingericht. Voor de verwerving en de genieting ervan is vrijheid noodig. De samenleving is onmisbaar om genot te verschaffen in hoogeren of lageren zin, de verkrijging en het verkregene te beschermen, en zwakken te helpen. Op dezen grondslag kan een hoog zedelijk en geestelijk leven het ideaal, zijn maar dit leven behoeft zich niet noodzakelijk geheel onder de gemeenschapsidee te stellen. Dit is de levenshouding van de overgroote meerderheid van het Russische volk. Zij gelijkt dus heel veel op die van het Westen met dit verschil, dat het ‘grootkapitalistische’ (de lust tot breede machtsontplooiing, het plezier in actie, in groote ondernemingen en organisatie) er zeer zwak in is, het kleinburgerlijke (knus gezinsleven, degelijke gezinswelvaart, angst voor ruime perspectieven) er in overweegt. Dan ontbreekt hier een sterke, als van zelf sprekend aanvaarde, door het bloed van voorouders bezegelde, traditie van burgerlijke en staatkundige vrijheid; de lijfeigenschap werd in Rusland vastgelegd, toen de 80-jarige oorlog bij ons bijna | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al gewonnen was (1592) en werd eerst in 1861 opgeheven. Tegenover deze mentaliteit staat nu een even levende en vaste, maar meer bewust gedragene van den volgenden inhoud. Een sterk op de toekomst gericht ideaal van een maatschappij, waarin alle menschen zich in volle vrijheid naar lichamelijke en geestelijke eigenschappen kunnen ontplooien, ieder, die arbeidt, genietende van wat de aarde, wetenschap, techniek en kunst en zijn eigen aanleg mogelijk maken; dit alles overwulfd door een intensen, het geheele psychische leven doordringenden, gemeenschapszin. Daartoe is noodig, dat de gemeenschap de beschikking heeft over alle middelen voor productie en voor geestelijke ontwikkeling. Dit is algemeen socialistisch. Zij wordt specifiek, nl. Marxistisch, of historischmaterialistisch, wanneer men de beweging in deze richting grondt op een dialektische ontwikkeling van kapitalisme door klassenstrijd naar socialisme of communisme, steunende op een wetenschap, die den inhoud van het geestelijke leven en van sociale structuren (ethiek, familie, recht, staat, kunst, wetenschap) uitsluitend - zij het dan dynamisch en met eenige wrijving - laat bepalen door de, onder de heerschappij van het eigenbelang staande, productieverhoudingen, en die zoowel den Staat als de religie beschouwt als, in de ideale samenleving geheel te verdwijnen, middelen van de kapitalistische klassen om haar macht over de anderen uit te oefenen en te versterken. Deze geesteshouding aanvaardt als wenschelijkste vrijheid voor den mensch zijn ongebreidelde, alleen door eigen gezondheid en door de gemeenschapsidee beperkte, uitleving en kweekt een sterke, onpersoonlijk gekleurde, belangstelling voor exacte, technische en historische wetenschap, voor economie en kunst, met een neiging om het spontaan scheppend geestelijke element in den mensch zoo klein mogelijk voor te stellen. Ook dit is nog geen bolsjewisme. Dat worden deze beschouwingen eerst, wanneer zij zich verbinden met de overtuiging, dat een op deze wetenschap gegronde toekomststaat met het boven aangegeven ideaal in Rusland nu reeds kan worden aangevat en dat voor het streven naar verwezenlijking daarvan alle vormen van geweld, waarover men beschikken kan, geoorloofd zijn, mits dat geweld rechtstreeks gericht zij op het doel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en tenminste de opperste leiders vervuld zijn van een alle individualiteit opzuigende liefde voor de gemeenschap. Deze gemeenschapsliefde moet dan, zoodra de strijd werkelijkheid wordt, tijdelijk overgaan in een volmaakt trouwe aanhankelijkheid aan de organisatie, die den strijd leidt, en zij heeft voor consideraties betreffende individueele vrijheid, die het doel in den weg staan, geen plaats. Met deze mentaliteit gaat gepaard een waardeering van het tegenwoordige en van den tegenwoordigen mensch slechts als middel voor het toekomstdoel, wat praktisch neerkomt op een bereidheid tot lijden en ontbering. Dit is het bolsjewisme waarvan Lenin de groote kerkvader is en de praktische leider was, die in het openbaar niet gekritiseerd wordt. Het B. heeft zijn organisatie in de kommunistische partij. Zij onderscheidt zich van andere partijen o.m. hierdoor, dat het lidmaatschap niet enkel adhaesie aan het programma beduidt, maar dat van de leden praktische medewerking aan het partijdoel wordt geeischt; dit laatste is een der hoofdpunten, die in 1903 de instemming der meerderheid (Russisch: bolsjinstwó) verkregen. Haar leiders zijn menschen, die vóór de revolutie hun geheele leven hebben gegeven aan hun ideaal en hun krachtigste jaren in den strijd daarvoor hebben doorgebracht, wien daarom de ontbering van het heden voor een betere toekomst vanzelfsprekend is, en wien het met hun ideaal grimmige ernst is. Met trots spreken zij van ‘de bekende bolsjewieksche koppigheid en hardnekkigheid’. De partij had in den aanvang der revolutie niet veel leden; maar in Juli 1917 reeds ongeveer 200.000, in 1921 705.000, waarna een ‘zuivering’ volgde, die het aantal in 1922 op 500.000 bracht. Volgens een mededeeling van Jaroslafski (Izw. 30 April jl.) telde zij op 1 Januari 1929 1.580.000 leden en candidaatleden. Een nieuwe zuivering is op 15 Mei aangevangen. Behalve over haar leden beschikt de partij over een jeugdorganisatie van meer dan twee millioen, waarvan de rijpere jeugd is georganiseerd in den Jeugd-Communistenbond en de jongere in de Pionierbeweging. Deze numerieke minderheid heeft thans de leiding in handen. Zij is er in geslaagd anderen, die door energie en intellekt de overige bevolking zouden kunnen leiden, machte- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
loos te maken door dood, verbanning, vrijheidsberooving of schrikaanjaging. Zij organiseerde zich voortreffelijk, heeft de beschikking over de geordende physieke macht (leger en politie) en heeft het Russische volk een origineele, vernuftig uitgedachte, staatsorganisatie gegeven, waarvan zij zich eveneens voor haar doeleinden bedient. Haar eigen organisatie komt in hoofdzaak hierop neer.Ga naar voetnoot1) Aan het hoofd en in het centrum staan uit de partij gekozen lichamen, die geoutilleerd zijn om het gansche staats- en maatschappelijk leven te overzien en te controleeren. Van groote beteekenis zijn haar kleinste organisaties - de cellen - die zich bevinden in alle organen van den staat en van andere organisaties (vakvereenigingen, coöperaties, ook in het leger en op de schepen), en die zoo noodig onmiddellijk met het centrum verbinding kunnen krijgen en zijn machtsmiddelen kunnen inroepen. Dit stelsel van regeering door partij-almacht heet de ‘dictatuur’ en, hoewel het neerkomt op de dictatuur van de partij en dus van de leiders der partij, is het betiteld als ‘dictatuur van het proletariaat’, omdat ondersteld wordt, dat hetgeen zij wil allereerst door het proletariaat als wenschelijk wordt aanvaard. Men ontmoet echter ook herhaaldelijk de erkenning, dat het georganiseerde proletariaat nl. de in 23 vakvereenigingen georganiseerde 11 millioen werkers, door de partij geleid wordt, evenals zij en het proletariaat als de leiders optreden van de boeren. In het in 1919 vastgestelde partijprogramma wordt er zelfs op gewezen, dat de constitutie eenige voorkeur gaf aan het ‘nijverheidsproletariaat’ in vergelijking met ‘de meer verbrokkelde kleinburgerlijke massa's op het platteland’.Ga naar voetnoot2) Deze dictatuur is intusschen naar B. opvatting niet de ideale regeeringsvorm. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zij is slechts het middel om alle klasseheerschappij te breken en alle burgerlijke ideologie uit te roeien; als dit geschied is, dan, maar ook niet eerder, kan een toestand van volle burgerlijke en staatkundige vrijheid intreden. In de wetgeving vindt men de partij nergens genoemd. Nu moet men zich de verhoudingen niet zoo denken, alsof er in Rusland allerwege de tegenstelling zou bestaan: B. of burgerlijk. Er zijn allerlei tusschenvormen. Dit begint al in de partij zelf. Er zullen wel partijleden zijn, die ter wille van de macht of om andere redenen van persoonlijk belang lid zijn geworden. De voorgenomen zuivering onderstelt dit ook. Omgekeerd telt de partij buiten haar leden veel trouwe medewerkers, b.v. onder de hoogere ambtenaren, ingenieurs en geleerden. Hoewel bij velen hunner de liefde voor arbeid en hun algemeene sociale zin wel meer tot medewerking prikkelt dan sympathie met alle beginselen en methoden der partij, zijn er waarschijnlijk ook wel, die met haar door dik en dun gaan. Stellig vindt zij door haar vele proletarische leuzen, haar talrijke beloften, steun bij het fabrieksproletariaat. En hier vooral zijn het ook de materieele en cultureele resultaten van den arbeid der partij, die de sympathie bepalen. De partij is er daarom bij haar algemeene politiek steeds op gericht den materieelen en cultureelen toestand der arbeiders te verbeteren. Deze komen voor haar in de eerste plaats. Dan volgt het belang der boeren. Zij acht het ook van zeer groot belang, dat zij onder haar leden zeer veel arbeiders en boeren telt om te voorkomen, dat, zooals wij hier zouden zeggen, zij een ‘heeren en damespartij’ wordt. Op 1 Januari jl. waren er 881.516 arbeiders lid of 62,3% van het totaal, tegenover 21% boeren en 15% ambtenaren. Het partijreglement maakt den toegang tot de partij gemakkelijker voor arbeiders en soldaten dan voor boeren, en voor boeren gemakkelijker dan voor ambtenaren. Doch men moet er in elk geval op rekenen - en de K,P. weet dit ook zeer goed - dat sympathie voor de partij bij de groote massa, evenals de trouw van het leger, geenszins | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beteekent afstand van ‘burgerlijke ideologie’. Dat men in vele arbeiders- en boerenwoningen ikonen en religieuse plaatjes kan aantreffen naast portretten van Lenin en andere B. leiders, teekent wel den toestand. Zeker kan men aannemen, dat het nieuwe regeeringsstelsel zich ook inburgert, en dat er belangstelling voor de ‘sowjets’ (raden) groeit. Maar men zal hierbij de belangstelling in het bestuursapparaat als middel voor algemeen gewenschte doeleinden, moeten onderscheiden van belangstelling voor de K.P. Deze beschouwingen zijn noodig om te bevorderen, dat men de B. goed begrijpt. Wanneer men niet alle elementen tegelijk in het oog vat, loopt men gevaar van eenzijdige en dus verkeerde beoordeeling. Twee typen daarvan worden hier vermeld. Het eene is het buiten Rusland het meest voorkomende. Men denkt dan bij B. of K.P. het allereerst aan de Terreur, de barbaarsche en bloedige geweldmethoden, waardoor de partij zich in revolutie en burgeroorlog den weg naar de macht gebaand heeft. Men denkt aan de geringschatting of bestrijding van wat voor ons waarde heeft: het huwelijk, den godsdienst, de vrijheid; aan de volle, verwaarloosde gevangenissen, de royeering der staatsschulden. En dan stelt men zich allicht den toestand in Rusland voor als een van bestendige wanorde, angst en armoede, de B. als ruwe barbaren, onhebbelijk in hun persoonlijk optreden. De andere eenzijdigheid ondergaan zij, die met belangstelling in Rusland vertoefden, of grondig kennis nemen van litteratuur en min of meer idealistisch zijn aangelegd. Dit komt daardoor, dat het B. dogma zoo geweldig veel ruimte laat aan de uitwerking van allerlei idealen van humaniteit, van wetenschap, van organisatie en techniek, dat men, alleen hierop lettende, dankbaar gestemd wordt. Bij een vergelijking met het vooroorlogsch Rusland acht men de onvrijheid thans niet zoo erg; men ziet, hoeveel gedaan wordt voor hen, die vroeger geheel veronachtzaamd en geëxploiteerd werden. Men verneemt de belangstelling voor kunst en wetenschap, men bemerkt, welk een hoog ontwikkelde en ernstige menschen tal van communisten zijn, men ervaart hun krachtigen arbeid niet alleen aan de materieele en intellectueele maar ook aan de zedelijke ontwikkeling van arbeider en boer, aan de verbetering van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de positie der vrouw, aan het opwekken van plichtsgevoel, van kameraadschap, men hoort van de krachtige bestrijding van het antisemitisme en andere vooroordeelen, van de groote waardeering voor zedelijke en intellectueele eigenschappen, blijkende uit tal van voorbeelden van zeker niet uit byzanthinisme te verklaren persoonsvereering bij verjaardagen, jubilea, begrafenissen. Wie waardeering heeft voor harden, voor organiseerenden en wetenschappelijken arbeid, bewondert het organisatievermogen, waarmede de K.P. een staat en een leger heeft gevormd en leidt, vakvereenigingen en sociale verzekeringen in het leven heeft geroepen, de energie, waarmede de gansche volkshuishouding van het ontzaglijke land tot herleving is gebracht, de handigheid, waarmede de partij bij het dagelijksch beleid zonder voortdurend geweldmethoden te gebruiken, voor de eenheid, haar eenheid, in het staatsbestuur weet te zorgen; men waardeert de degelijke rapporten, die over alle gebied van het maatschappelijk leven verschijnen en op de structuur daarvan zeer veel licht werpen Men ziet het opgewekte leven op allerlei terrein van geestelijke cultuur, den rustigen arbeid in rechts- en staatswetenschap, de belangstelling voor de verschillende nationale minderheden en de halfbeschaafde volken van de Unie. En men maakt een vergelijking van de elkaar vernietigende en opvolgende revolutionnaire regeeringen in Frankrijk met de stabiliteit in Rusland, welks president nu al 11 jaren zijn ambt bekleedt. Men wijst op het onbloedige van den tusschen rechts, links en centrum gevoerde fellen broedertwist. Men kan ook tal van democratische elementen in het systeem, vooral in het bedrijfsleven, vinden zoo dat onlangs zelfs een boek kon verschijnen getiteld ‘Sowjetskaja Demokratia’, waarin allerlei demokratische trekjes van het stelsel worden besproken. Het feit, dat bij elke zaak van belang een beroep wordt gedaan op de ‘medewerking der massa’ kleurt het milieu met een democratisch glansje. Gaarne organiseert men betoogingen, optochten, congressen van allerlei soort.Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoo is men geneigd te denken, dat het B. over zijn geweldmethoden heen is en zich geen andere taak meer stelt dan die, dat het de volkshuishouding tot nieuwen bloei, het volk tot ontwikkeling, brengt om het geleidelijk te doen overgaan in een zich in volle vrijheid regeerende half socialistische half privaatkapitalistische gemeenschap.... Maar dan vergeet men geheel, dat dit alles onderdeelen zijn van een werkmethode, die het verre maatschappij-ideaal nimmer uit het oog verliest, die met evenveel felheid en oude hardheid aanslagen op eigen machtspositie afweert (in 1927 en nu onlangs na geheim proces door de G.P. Oe. uitgesproken en dadelijk uitgevoerde doodvonnissen) en anderen in slecht verzorgde gevangenissen opsluit, al zijn er enkele idyllische gevangenissen, zooals de Lefortsche in Moskou, die men den vreemdeling toont. Dat in de partij tal van idealisten zoowel als machtsfanatici op den uitkijk staan, die de economische rapporten grondig bekijken om te zien, of zich geen ‘nesten’ van kapitaalmacht in handen van particulieren vormen in de stad (kooplieden, kleinindustrieelen) of op het land (nijvere boeren, koelaki), die gevaarlijk kunnen worden voor de macht der partij in het bijzonder of voor het bereiken van het socialistisch ideaal in het algemeen; blazen zij alarm dan begint een nieuwe koers van dwang. Op godsdienstig terrein ziet men hetzelfde. Deze spanning nu maakt het leven onder het Sowjetbewind naar Westersche opvatting onzeker en onvrij. Zij hangt onmiddellijk samen met de beschouwing van de staatsorganisatie als een instrument voor het einddoel, of, anders gezegd, als een middel van het proletariaat om de klassenmaatschappij te vernietigen; veelzeggend is het, dat men de wetgeving ook officieel gaarne betitelt als ‘revolutionnaire’ wettelijkheid. Eigenlijk lijdt ieder daaronder; ook de in het praktische bestuurswerk opgaande kommunisten zelf. Immers de gansche rechtstoestand is het resultaat van een compromis tusschen de zuiver bolsjewieksche mentaliteit en de burgerlijke levenshouding. Ieder richt zich, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als er zulk een verhouding door wet of gebruik is vastgelegd, daarop in en past zijn arbeidsmethoden en levensgewoonten daarnaar aan. Maar men staat dan telkens bloot aan het verwijt, dat men niet ‘proletarisch’ of zuiver socialistisch leeft of handelt en telkens kunnen nieuwe wetten of scherper toepassingen van bestaande wetten tot verandering dwingen; dikwijls is dat ook een gevolg van economische moeilijkheden, die ontstaan of eensklaps geconstateerd worden. Het meest echter lijden onder dezen toestand, zij, die geheel arbeiden op het gebied, dat de K.P. tijdelijk aan de burgerlijke mentaliteit vrij gelaten heeft, tengevolge van compromissen waartoe zij noodzakelijk, maar ongaarne moest overgaan. Zoo allen, die in het particuliere bedrijf zelfstandig werken: de kooplieden, de industrieelen, de welvarende boeren. Zoodra er bevliegingen komen van vrees, dat zij te veel wel vaart verkrijgen, wordt een nieuwe koers ingeslagen om hen te verdringen, of reeds wanneer zij in hun gewone leven handelingen verrichten, die logisch uit hun bedrijfshouding voortvloeien, maar strijden tegen de B. moraal, die als strafbare of contra-revolutionnaire speculatie kan brandmerken, wat hun volkomen geoorloofd schijnt, is het met hun vrijheid gedaan. Het ondergaan van ‘administratieve maatregelen’, of vrijheidsstraf en confiscatie, staat hen te wachten. Wanneer zij het voorwerp worden van een principieele bestrijding, kan men hen door weigering of beperking van crediet en leveranties, door bemoeilijking van bewegingsvrijheid, door het aanzetten van de belastingschroef en door het opstoken van hun personeel het leven onmogelijk maken. Aan soortgelijke onzekerheid staan zij bloot, die in het godsdienstig leven op den voorgrond treden. Zij weten nooit met zekerheid van te voren, in hoever hun optreden kan worden beschouwd als het misdrijf van ‘het gebruiken van de religieuse vooroordeelen van de massa's met het doel van omverwerping van de arbeiders- en boerenmacht of voor het opwekken tot tegenstand tegen haar wetten en besluiten.’ De bepaling van het strafwetboek, die analogische toepassing toelaat voor het geval in het strafwetboek ‘rechtstreeksche aanwijzingen van bepaalde soort misdaden ontbreken’ versterkt deze rechtsonzekerheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze moeilijkheden zijn natuurlijk een gevolg daarvan, dat de K.P. er nog niet in geslaagd is haar wil geheel te verwezenlijken ‘steeds blijft zien naar het nog te veroveren terrein en als ieder op geweld steunend dictator in een sfeer van wantrouwen leeft. In sommige opzichten is de K.P. er wel in geslaagd haar streven geheel door te zetten; nl. overal waar ten afweer van anderen physieke macht en vreesaanjaging alleen voldoende en medewerking van niet-kommunisten niet moeilijk te verkrijgen was. De justitie, de politie en het leger heeft zij geheel in de hand. Met behulp daarvan is geen openbaar politiek optreden tegen haar mogelijk. De gansche periodieke en wetenschappelijke pers heeft zij door censuur of doordat die staatsbedrijf is, in haar macht en dus ook het drukken van schoolboeken.Ga naar voetnoot1) Wel kan er evenals vóór de revolutie, nog wel een ‘ondergrondsche’ pers van tegenstanders bestaan, zooals indertijd Trotzki en zijn groep er een hadden, die ontdekt is, maar de invloed daarvan zal wel miniem zijn. Het schoolwezen is, juridisch, maar nog niet t.o. van de mentaliteit van een deel van het onderwijzend personeel, in handen der K.P. Het overige der opvoeding beheerscht de K.P. nog minder. Door de vorming van de bonden van jonge communisten en van pioniers bereikt zij een belangrijk, maar toch nog klein deel van de jeugd en dan nog slechts een grooter deel der stadsarbeiders dan der boeren. Meer kan zij over het heele land werken door de jaarlijks opkomende recruten te beinvloeden. Die wil men graag maken tot propagandisten voor het B. in de dorpen; de behandeling en voeding der soldaten tijdens hun dienst is goed en welwillend en onderscheidt zich uiterst gunstig, ook al door den korten diensttijd, van het oude regiem. Wanneer zij met grootverlof gaan, worden er allerlei middelen aangewend om te bevorderen, dat zij thuis niet meer onder de kleinburgerlijke ideologieën geraken. Maar de rest van de jeugd heeft men nog niet te pakken. Bepaaldelijk klaagt men over den invloed, die het religieuse leven van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
huisgezin op de kinderen oefent, waardoor de verlichtende werking van de school geneutraliseerd wordt. Daarom is men thans druk aan het overwegen, of men de scholen, die godsdienstig neutraal zijn, niet anti-godsdienstig zal maken. Daarover wordt veel geschreven en de minister van Onderwijs heeft in een artikel in de Izw. van 26 Maart jl. zijn bijval geuit. Een in het voorjaar verschenen boekje van Grigori Nozjnitzki bevat interessante mededeelingen over een hieromtrent onder onderwijzers gehouden enquête. Men is intusschen alvast begonnen met de Paaschvacantie dit jaar eenige weken te vervroegen, opdat de kinderen met Goeden Vrijdag en Paaschmaandag (3 en 6 Mei) op school zouden moeten zitten en de Izw. bracht allerlei berichten, dat men er naar streefde de Paaschdagen tot gewone werkdagen met antigodsdienstige propaganda te maken - desondanks is de Izw. zelf in de Paaschdagen niet verschenen! De strijd tegen den godsdienst is nl. kort geleden opnieuw ontbrand, omdat het godsdienstig leven, in beginsel reeds aan het Marxisme antipathiek, tot groote ontsteltenis van allerlei correspondenten, een zeer sterke vlucht is gaan nemen. Geen wonder. De revolutie heeft de kerk van haar vermogen beroofd en het lidmaatschap van elke kerk als een bewijs van burgerlijke ideologie aangemerkt. Daardoor bleven alleen zij bij de kerk, die werkelijk religieus zijn en daarvoor offers in geld en carrière en vrijheid over hebben. Tegelijk heeft de ontneming van de bevoorrechte positie der Orthodoxe kerk het sectenwezen, in het bijzonder het baptisme, doen opbloeien. In Rusland beteekent de groei van het religieuse leven het opkomen van een sterke geestelijke macht tusschen K.P. en individu en de kiem voor een nog gevaarlijker organisatorische macht. Daar komt nog bij, dat de kerkelijke elementen nauwverbonden zijn met hen, die ook materieelen steun kunnen verleenen, en dat priesters en religieuse leiders in werkelijkheid ook in het openbaar hier en daar bij de verkiezingen tegen de door de K.P. gewilde candidaten zijn opgetreden. Het curieuse hierbij is, dat men de preeken ook al gaat kneden in termen aan het B. en Sowjet-taaleigen ontleend en soms religieuse liederen op de wijze van revolutionaire liedjes zingt. Het baptisme is al zoo verbreid, dat men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar analogie van komsomol (jonge communist) reeds gaat spreken van bapsomol! Geen wonder dus, dat deze opleving ook politiek de aandacht trekt. Onlangs is een nieuwe wet op de kerkgenootschappen afgekondigd (Izw. 26, 27 en 28 April) die het toezicht verscherpt en b.v. geen andere dan plaatselijke godsdienstige vereenigingen toelaat, die geen rechtspersoonlijkheid kunnen bezitten en zich niet dan met toestemming van de overheid kunnen vereenigen. Bovendien verbiedt het strafwetboek reeds het godsdienstonderwijs aan minderjarigen in anderen vorm dan dien van privaatles. De K.P. heeft voor de bestrijding van den godsdienst een bijzondere organisatie geschapen, den bond van atheïsten, die 600.000 leden telt en een eigen blad uitgeeft ‘De Atheïst’. Er wordt echter geklaagd over te weinig activiteit van de leden. Men vraagt zich af of de bestrijders van den godsdienst (die in elk geval dit succes kunnen boeken, dat b.v. de Izw. het woord God nimmer met een hoofdletter schrijft!) eenig begrip van het wezen van de religie hebben. De bestrijding draagt ondanks haar felheid een zeer naïef karakter.Ga naar voetnoot1) De belangrijkste poging tot positieve verwezenlijking van het B. doel, is de organiseering van het productiewezen. Hier beteekende het optreden der K.P., dat zij een zuiver socialistisch stelsel van productie en verdeeling zou opzetten met behulp van het dertig millioenenleger van producenten, die bijna allen den eisch stellen: geldloon naar arbeid en vrije beschikking over het verdiende geld. M.a.w. het zuiver socialistische stelsel was hier onmogelijk en de besluiten van Maart 1921 leidden dan ook een stelsel van productie en verdeeling in, dat grootendeels steunde op deze ‘burgerlijke’ mentaliteit en dat men, zeer kleurloos, betitelde als N(ieuwe) E(conomische) P(olitiek). Het komt hier op neer. De Staat beheerscht den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
buitenlandschen handel, het geheele bankwezen, het transportwezen, de telegrafie, telefonie en radio. Voorts het overgroote deel der grootindustrie, die in 1921 al genationaliseerd was. De arbeiders en ambtenaren worden bezoldigd overeenkomstig de verschillende, meest naar ‘burgerlijken’ maatstaf bepaalde waarde hunner prestaties voor de productie en het stukloon wordt regel, waar het maar mogelijk is. De gansche bodem blijft wel staatseigendom, maar daarop wordt een erfelijk individueel gebruiksrecht gegeven aan de boeren, die onmiddellijk na de revolutie het land der grootgrondbezitters grootendeels in bezit hadden genomen, niet voor den Staat, maar voor zich. De exploitatie wordt den boeren overgelaten met vrijheid van verkoop hunner producten en de Staat moet zien, dat hij zooveel mogelijk van hen koopt voor de voedselvoorziening der bevolking, den uitvoer en om de nijverheid met grondstoffen te voorzien (katoen, vlas, hennep, suikerpeeën, oliezaden en.... graan voor wodka). De kleine nijverheid wordt overgelaten aan particulieren en coöperaties en de groothandel wordt naar gelang van behoeften tusschen staat, coöperaties en particulieren verdeeld. In alle overheidsbedrijven wordt de commercieele bedrijfsvoering aanvaard. De Staat dekt zijne behoeften, zoover de winsten uit bedrijven en handel niet voldoende zijn, uit belastingen, die tevens door de sterke progressie een sociale werking hebben, om te groote kapitaalvorming van particulieren te voorkomen. Een uitgewerkt belasting- en begrootingsysteem wordt daardoor noodig. Tevens wordt een systeem van binnenlandsche leeningen ingevoerd.Ga naar voetnoot1) De resultaten van dit economisch stelsel voor de jaren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1925/26, '27/28 en de raming voor '28/29 toont het volgende staatje,Ga naar voetnoot1) dat in % aangeeft het aandeel van elk der sociale sectoren, berekend naar de bruto-productie, resp. het handelsverkeer. O. beteekent overheidsbedrijf; C. coöperatie; P. particulier bedrijf.
Men ziet uit dit staatje het overwegen van de overheid in het grootbedrijf, van de coöperatie in den groot- en kleinhandel; van de particulieren in de kleine nijverheid, maar in veel sterker mate in landbouw en veeteelt, waar de 23 millioen particuliere boerenbedrijven werken naast pl.m. 3100 overheidsboerderijen en ongeveer 32500 collectieve landbouwbedrijven.Ga naar voetnoot2) Men ziet echter nog meer; en wel, dat er allerwege een geleidelijke terugdringing plaats heeft van den privaten bedrijfsvorm. Dit is geen toevallig verschijnsel maar een resultaat van een bewuste politiek om uit handel en nijverheid den particulier ‘weg te drukken’. Hier toonen cijfers, wat de hierboven aangeduide onzekerheid in het privaatbedrijf beteekent. Het beduidt tevens, dat de behoeftevoorziening van het geheele volk steeds meer afhankelijk wordt van de staatsnijverheid en de coöperatiebureaucratie. Hier ligt nu een der vitaalste punten van het B. stelsel. Tevredenheid bij de bevolking is slechts te bereiken, als de levensbehoeften goedkoop, van goede kwaliteit en talrijk zijn, en wanneer het distributiestelsel (groot- en kleinhandel) vlot werkt. Daaraan ontbreekt nu veel; het ‘in de rij staan’ voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de winkels is een berucht verschijnsel. Wel is het reeële volksinkomen per hoofd, voor het eerst in 1928, iets gestegen boven dat van 1913 en wordt een kleine verdere stijging verwacht, maar dit prikkelt de vraag, vergroot de ‘warenhonger’ en de ontevredenheid bij niet-bevrediging. De moeilijkheid ligt hierin. Om te zorgen, dat het stijgende arbeidsloon der industrie-arbeiders ook een reeële stijging beteekent, moet de regeering hun de levensmiddelen voor lage prijzen verschaffen. Daarom kan zij aan de boeren geen hooge prijzen daarvoor betalen, nog daargelaten, dat zij het graan ook noodig heeft voor uitvoer naar het buitenland, ten einde daarvoor machines en grondstoffen te koopen. (In '27/'28 werd weinig, in 1929 wordt geen graan uitgevoerd.) Maar de boeren willen niet voor lage prijzen leveren, als zij voor hun geld zich niet voldoende kunnen voorzien van kleeding, werktuigen en al wat zij verder noodig hebben. Die voorziening wordt belemmerd, doordat deze waren soms geheel of gedeeltelijk ontbreken als gevolg van onvoldoende productie of van slechte exploitatie van de dorpscoöperatie en doordat het voorradige te duur is. Die duurte is het gevolg van allerlei gebreken in de industrie, gebreken van technischen aard, fouten in de leiding, onvoldoende rationalisatie, te geringe productiviteit van de arbeiders door onvoldoende vakkennis, dronkenschap, slappe arbeidstucht. Maar ook, omdat de K.P. er op uit is om lotsverbetering eerder aan de arbeiders dan aan de boeren ten goede te doen komen, zoodat de arbeidsloonen hoog zijn in vergelijking met het algemeene peil der inkomsten van den boer. De Izw. van 23 April jl. sprak in een hoofdartikel zelfs van een ‘extrabelasting’, die de boeren betalen, wegens de hooge prijzen van nijverheidsartikelen’.Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste vorm, waarin de boeren hierop reageeren, is het terughouden van hun graan, een neiging, die ook bevorderd is, doordat in de politieke redevoeringen de beschimping van de kapitalistische staten steeds samenging met het voorspellen van een nieuwen oorlog. Op verschillende manieren trachtte men het aanbod van graan te bevorderen en den boeren een prikkel tot verkoop te geven: door toezending van waren naar het platteland, vervroeging van de belastinginning, verhooging van belasting op rijke boeren, uitschrijven van een goed rentende leening, die een aansporing kon zijn tot geldbelegging en het niet gebruiken van het geld voor aankoop van waren. In het voorjaar van 1928 is men er toe overgegaan de gegoede boeren, die in afwachting van betere prijzen weigerden te verkoopen, als speculanten langs administratieven en strafrechtelijken weg te vervolgen en hun voorraden te confiskeeren; bij ongeluk zijn vele plaatselijke autoriteiten in haar ijver te ver gegaan en hebben zij ook middenboeren hardhandig aangepakt, wat bij deze veel verbittering wekte, en niet de bedoeling der K.P. en Regeering was. Ten leste deed men, waarmede men had moeten beginnen: men verhoogde de aankoopprijzen. Het groote gevaar is nog niet een opstand - de ontevredenheid uit zich nu in herhaalde moorden op het platteland gevolgd door doodvonnissen - maar dit, dat de boeren reageeren met vermindering van de productie. Het zegt veel, dat het totaal bezaaide terrein in 1927/28 nog slechts 98,5% en het met graan bezaaide oppervlak slechts 94,6% van dat van 1913 was, en dit ondanks de snel toenemende bevolking; per hoofd over de heele bevolking waren de cijfers 90.5% en 87.8%. Hier is een noodtoestand voor het systeem, die ter dege beseft wordt. Velen, onder wie de zakelijkste practici, hebben de eenige uitkomst gezien in een vrij laten van het initiatief van de meest energieke elementen der bevolking: men wilde den boeren ruime gelegenheid geven om tot welstand te geraken en de welvarende en energieke boeren steunen; in den handel en de industrie wenscht men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
evenzeer meer vrijheid en een ruime concessiepolitiek, en de rechtstreeks voor de verbruikers werkende industrie wilde men met meer kracht ontwikkelen dan de zware industrie. De voorstanders worden als menschen met een ‘rechtsche afwijking’ gekenmerkt. Niet zonder logica, want een consequente doorvoering van dit systeem zou geleid hebben tot tal van particuliere machtscentra, die op den duur zich tegen de K.P. zouden doen gelden, en in elk geval tot een afscheid van het socialistisch ideaal. De strijd is met felheid ook binnen de K.P. gevoerd en heeft blijkbaar voorloopig nog niet tot de uiterste maatregelen geleid, waaraan Trotzki, (die juist het omgekeerde had gewild en de boeren veel meer had willen exploiteeren ten bate van de ontwikkeling der industrie) heeft bloot gestaan; de leiders hebben zich voorloopig loffelijk onderworpen en sommigen, zooals de vakvereenigingspresident Tomski, zijn uit hun ambt gezet. Ook bij de verkiezingen voor de dorps- en gemeenteraden, die in Februari en Maart van dit jaar zijn gehouden, was de strijd tegen de rechtsche ‘afwijking’ en het schimpen op welvarende boeren en NEPmannen schering en inslag. De partijmeerderheid schijnt het succes te hebben gekregen, dat in de belangrijke colleges de partijleden en partijloozen, die zij als anti-rechtschen in de raden wilde doen verkiezen, met zachten drang ook verkozen zijn,Ga naar voetnoot1) nadat men eerst met alle energie, ieder die maar eenigszins als niet kiesgerechtigd was aan te merken wegens het in dienst hebben van arbeiders of wegens zijn burgerlijk verleden, van de lijsten had geschrapt. Men zal dus nu voorloopig voortgaan met als den ideaalboer den middelgrooten boer aan te wijzen, den koelak het leven moeilijk te maken door zeer hooge belasting, het weigeren of verhinderen van aankoop of huur van landbouwmachines, van kunstmest, van goed zaaizaad, van landbouwcredieten. In Juni jl. is een decreet vastgesteld, dat de boeren onder bedreiging met zware straf en verbeurdverklaring | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dwingt hun graan aan de regeering te verkoopen op de wijze door de meerderheid van een dorp bepaald. Men is intusschen niet blind voor de moeilijkheden en men kent de zwakke plekken van de economische huishouding. Er zijn tal van tegenwerkende elementen en men vindt ze in openbare stukken herhaaldelijk vermeld; zij betreffen overigens niet alleen het economische leven, maar doen zich (behoudens natuurlijk de zuiver technische) evenzeer gevoelen in het staatsbestuur en in het inwendige partijleven. Dat is dan vooreerst de achterlijkheid van den landbouw, die zuiver extensief is, maar daarbij nog de meest primitieve hulpmiddelen bezigt, het stelsel van braak liggen toepast en kunstmest nauwelijks kent, ja niet eens voldoende veemest heeft. Die achterlijkheid wordt bevorderd door de verbrokkeling in kleine bedrijfjes, waarbij de exploitatie van het land bemoeilijkt wordt door de verwarde ligging van verschillende perceelen van een boer, als gevolg van het nog altijd werkend stelsel van den ‘mir’, al wordt de naam niet meer gebruikt (de oude naam voor de vergadering van de leden der mir, de schod, bestaat nog, zelfs wettelijk, en het orgaan functionneert naast den dorpsraad en verricht zelfs veel van diens werkzaamheden; hieromtrent bestaat een interessant, op nauwkeurige enquête gebouwd, rapport van M. Rezoenof). Daar komt dan bij de geringe intellectueele ontwikkeling van de bevolking; het analfabetisme is, ondanks zeer energieke bestrijding nog lang niet verdwenen. (Naar de volkstelling van 1926 waren er in de Unie boven 8 jaren nog 60.4% analfabeet; voor Groot Rusland was het cijfer 42,2%. In 1929 zullen nog 24% van de leerplichtige kinderen in de dorpen geen scholen kunnen bezoeken wegens gebrek aan scholen en onderwijzers.) Het ontbreekt voorts aan voldoend technisch geschoold personeel, zoowel in den landbouw (agronomen) als in de nijverheid. Deze laatste werkt met veel verouderd en versleten materiaal. Het transport buiten de spoorwegen wordt bemoeilijkt door een jammerlijk slecht, (om te huilen' zegt het straks te noemen regeeringsboekje) wegennet. Ditzelfde boekje noemt als fouten (bl. 68) een onvoldoende projecteering en vooruitdenken. De verlengde fout is gebrek aan energie in het doorzetten en afwerken. Veel kwaad doen allerlei vormen van bureaukratie: angst voor initiatief, den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
baas spelen, onbeschoft optreden tegen het publiek, niet nauwkeurig en met machtsoverschrijding uitvoeren van instructies en van wetten, waardoor ook veel noodelooze verbittering bij de bevolking ontstaat, omslachtigheid in de administratie, paperassen-manie, parallelisme, te veel instanties en te weinig verantwoordelijkheidsgevoel. Daarbij komen dan nog bepaalde karakterfouten als een veel verspreide omkoopbaarheid, die tot tal van openbaar gevoerde strafprocessen aanleiding geeft, drankzucht en vooral bij de arbeiders gemis aan arbeidstucht, waarover ernstig geklaagd wordt. Herhaaldelijk vindt men oproepingen tot de ‘massa’ of bepaalde organisaties om een of meer van deze euvelen te bestrijden. Na de onthullingen in het Sjachty-proces (voorjaar en zomer 1928) is allerwege de leus ‘zelfkritiek’ aangeheven. De rechtsche beweging heeft nu ditgevolg gehad, dat de K.P. er met alle kracht naar wil streven om het gansche openbare leven in zuiver socialistische richting te brengen. Daartoe is men in de eerste plaats begonnen met een uitzuivering uit de partij en uit de overheidsorganen, van alle tegenwerkende elementen. De partijzuivering geschiedt zelfs in openbare vergaderingen, waarin ook partijloozen toegang hebben en mogen meepraten. Maar in hoofdzaak moet de verbetering in den toestand komen van een energieke en grootsch opgezette aanvatting van het productieve leven. De leus is aangeheven, dat men de vooraanstaande kapitalistische landen niet alleen moet inhalen maar ook vooruitkomen. De socialistische staat moet toonen, dat hij in alle opzichten beter produceeren kan dan de kapitalistische landen. De grootindustrie en vóór alles de electrificatie en de productie van productiemiddelen moeten machtig aangepakt worden. Voor den landbouw wordt de uitkomst gevonden in snelle vereeniging van bedrijfjes tot collectieve bedrijven van grooten omvang en een intens doorgevoerde industrialisatie. Dit alles is vastgelegd in het zoogenaamde vijfjaarsche plan, dat door de conferentie der K.P. van 29 April is vastgesteld. Dit is geschied bij een resolutie, die tegelijk ook alle andere fouten van intellekt en karakter onder de oogen zag, deze nauwkeurig aanwijst en de middelen tot verbetering noemt. Deze resolutie, thans ook aanvaard door de 1678 leden van het hoogste orgaan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der Unie, het Radencongres, dat om de twee jaar een week bijeenkomt, is van nu af leidraad voor alle regeerings- en bestuursorganen. Ter wille van het belang ervan moge deze bespreking eindigen met een kort overzicht van haar inhoud. Men vindt ze in de Izw. van 30 April en 1 Mei jl.; zij telt 18 fijngedrukte kolommen. Zij is verdeeld in vier deelen, elk gesplitst in hoofdstukken en paragrafen. Hoofdstuk I behandelt het vijfjarig plan voor de geheele volkshuishouding; hierover was gerapporteerd door Rykof (voorzitter ministerraad der Unie), Krzjizjanofski (voorzitter staatsplannencie.) en Koejbysjef (voorzitter Opperste Nijverheidsraad). Men vindt hier de ramingen voor 1932/33, waarvan de samenvatting is: daling der productiekosten der nijverheid met 35%; van het bouwbedrijf met 50%; verhooging van de arbeidsproductiviteit met 110%; van den oogst met 35%; uitbreiding van het bezaaide land met 22%, maar dit alles is slechts mogelijk bij de allerstrengste arbeidstucht, waartoe dan een hartstochtelijke oproep aan de arbeiders geschiedt. Op eigenaardige wijze geven vele arbeiders en boeren hieraan thans aan dezen oproep gehoor, doordat nl. personeel van verschillende fabrieken of afdeelingen van fabrieken, of boeren van verschillende dorpen met elkaar formeele ‘wedijver’-contracten sluiten, waarin zij goede productie beloven. Het tweede hoofdstuk, waarover gerapporteerd is door den staatspresident Kalinin, handelt over de ‘wegen voor verheffing van de agrarische huishouding en verlichting van den ‘belastingdruk van den middenboer’. Hierin komt ook een goedkeuring voor van de laatste agrarische belastingregeling, die op de grootste boeren, welke 4-5% van het totaal vormen, 30-45% van de totale belastingopbrengst legt. Het derde hoofdstuk, waarover Jakoflef rapporteerde, heet: ‘resultaten en eerste taak van de bestrijding van het bureaukratisme in al zijn vormen’; hier wordt geconstateerd, dat men door het scherpe werk, dat in de laatste twee jaar op dit gebied is gedaan, al 100.000 menschen heeft ontslagen en 300 millioen Roebel bespaard. Onder de vele maatregelen wordt ook een zuivering van het personeel van het ‘sowjet-apparaat’ geeischt. Het vierde hoofdstuk eindelijk decreteert op rapport van Jaroslafki de zuivering en toetsing van de leden en candidaatleden der partij en geeft de methoden hiervoor aan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is typeerend voor de openhartigheid, waarmede men in Rusland pleegt te kritiseeren op het gebied, dat ter kritiek wordt toegelaten, dat men uit het lezen van deze resolutie den indruk zou ontvangen alsof alles even slecht was. Er is in de laatste jaren met de beschikbare middelen en krachten ook veel gedaan. Een goeden indruk daarvan geeft de hier volgende bijlage, die een inhoudsopgave is van een boekje, door de regeering uitgegeven voor binnenlandsch gebruik bij de verkiezingen. Het is getiteld: ‘grondresultaten van het werk der Regeering der U.S.S.R.’ Het is uiterst sober van stijl, wijst op tal van fouten en leemten en stelt hetgeen gedaan is niet overdreven voor. De publicatie ervan is een aardig voorbeeld van den democratischen weg der overreding, die de Sowjetregeering weet te gebruiken. Als tegenhanger geeft bijlage II een recent voorbeeld van den weg van geweld en schrikaanjaging der G.P. Oe. J.J. Boasson. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage I.Inhoudsopgave van het door de regeering voor de verkiezingen van 1929 uitgegeven boekje, getiteld: ‘Grondresultaten van het werk der Regeering van de U.S.S.R.’ 171 blz. Buitenlandsche politiek. Vredespolitiek. Toenemende vijandschap jegens de USSR van den kant der imperialististische staten. Strijd voor de ontwapening. Verdediging.g Militair onderwijs en politieke opvoeding in het Roode Leger. Materieele toestand van de soldaten. Techniek. Territoriaal militiestelsel. Staats- en Administratieve organisatie en Nationaliteitenpolitiek. Verkiezingsresultaten van 1927. Versterking van de lagere sowjetsorganen. Organisatie van raden van de nationale minderheden. Uitbreiding van rechten en plichten der raden. Aandeel van vrouwelijke arbeiders en boerinnen in de sowjetorganisatie. Arbeid van de raden van dorpen' steden en districten. De nationaliteitenpolitiek en de financiën. Uitbreiding van de budgetrechten der autonome republieken. De economische organisatie van Oezbekstan en Witrusland. De nieuwe administratieve organisatie op economischen grondslag en de nat. politiek (b.v. het inlijven van de Duitsche-Wolgarepubliek in een Beneden-Wolga-district). Bevordering der cultuur in de nationale republieken. Economische organisatie. In het teeken van de industrialisatie. Zware en lichte nijverheid. Kapitaalinvesteering. Vergrooting en nieuwe outilleering van oude ondernemingen. Nieuwe aanbouw. Nieuwe productietakken. De strijd voor de verlaging van de productiekosten. Vermeerdering van het aantal arbeiders. Toeneming van de productiviteit van den arbeid en van het arbeidsloon. Arbeidsbescherming. Overgang naar den 7 urigen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 450]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
arbeidsdag. Fouten in de kapitaaluitbreiding en bestrijding daarvan. Financiering van de nijverheid. De Agrarische huishouding. Ontwikkeling daarvan en onze agr. politiek. Maatregelen tot ontwikkeling en reorganisatie. Melioratie. Transmigratie en kolonisatie. Voorziening met zaad, met machines, traktoren en kunstmest. Agronomische hulp en strijd tegen ongedierte. Het sluiten van regeeringscontracten voor den aankoop van landbouwartikelen. Gelden credietwezen. Kollektieve en overheidsboerderijen. De coöperatie. De graaninzameling. Staats- en plaatselijke begrooting. Groei van de staatsbegrooting. De inkomsten. Budget en volkshuishouding, cultureele en sociale zorg en defensie. Vermindering van bestuursuitgaven. Belastingpolitiek. Staatsleeningen. Plaatselijke begrooting. Handel. Verbruik van agrarische en nijverheidsproducten. De warenhonger en het privaatkapitaal. Beginselen van handelspolitiek. Regeling van de markt voor grondstoffen en producten van veeteelt. Regeling van de markt voor nijverheidsartikelen. Coöperatie en particuliere handel. Buitenlandsche handel. Invoer en uitvoer. Arbeidsvragen. De 7 urige arbeidsdag. Strijd met de werkloosheid. Sociale verzekering. Vervoer. Herstel en uitbreiding van het spoorwegvervoer. Toeneming van het vracht- en passagiersverkeer. Electrificatie van spoorwegen. Rationalisatie. Nieuwe lijnen. Het vervoer op zee en rivieren. Het verkeer op de wegen en de toestand der wegen. Ontwikkeling van het autoverkeer. Volkshuisvesting. Cultureele en sociale zorg. Kleuterzorg. Volksschool. Kinderbescherming. Vakonderwijs. Politieke voorlichting en ontwikkeling op school en door speciale inrichtingen (clubs, dorpsleeszalen). Wetenschappelijk werk. Volksgezondheid. Hygienische voorlichting. Bestrijding van sociale ziekten; van beroepsziekten. Moederschaps- en zuigelingenzorg. Gezondheid van kinderen en rijpere jeugd. Geneeskundige hulp. De Kurgelegenheden (sanatoria). Financiering van de gezondheidszorg. Revolutionnaire wettelijkheid. Verband met de massa's. Versnelling van de afdoening van gerechtszaken. Arbeid van rechter en O.M. Crimineele politiek. Arbeidszaken. Zorg voor ouden en invaliden. (Valt buiten de sociale verzekering). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage II.De Izwestia van 24 Mei jl. bevatte plotseling de volgende bekendmaking in vette letters:
Van wege het vereenigde Staatspolitieke Bestuur (O.G.P.Oe Bs.) Door het vereenigde Staatspolitieke Bestuur zijn contra-revolutionnaire organisaties ontdekt in het spoorwegwezen en in de goud- en platinanijverheid van den Bond, die ten doel hadden omverwerping van de sowjetmacht, hulp aan vreemde interventie en herstel van de kapitalistische orde in het land. Zij trachtten haar doel te bereiken langs den weg van benadeeling en van desorganisatie van deze takken van volkshuishouding. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ideologische inspireerders en praktische leiders daarin waren: In de contra-revolutionnaire organisatie van het verkeerswezen: A. (naam voluit Bs.), gewezen erfelijk adellijke, gewezen voorzitter van het bestuur van de maatschappij der particuliere. Moskou-Kazan spoorwegen, haar grootste aandeelhouder. In den laatsten tijd was hij chef van de economische sectie van het centraal plannenbestuur van het spoorwegministerie. B. (naam voluit Bs.) gewezen erfelijk adellijke, gewezen chef van het vervoer: In den laatsten tijd lid van het presidium van de Bondsvereeniging van ingenieurs en president van haar transportafdeeling, lid van het centraalcomité van het spoorwegministerie voor vrachtvervoer. In de contra-revolutionnaire organisatie in de goud- en platina nijverheidt: C. (naam voluit Bs.) gewezen medewerker van den minister van handel en nijverheid in de regeering van Kerenski, gewezen commandant van de verdediging van het winterpaleis in de Octoberdagen van 1917. In den laatsten tijd gewezen professor van het Leningraadsche mijninstituut.
Het college van de O.G.P.Oe heeft in zijn vergadering van 22 Mei 1929 de zaak van de bovengenoemde organisaties onderzocht en besloten: A, B en C, als contra-revolutionnaire kwaaddoeners en onverzoenlijke vijanden van de sowjetmacht, te fusilleeren. Het vonnis is ten uitvoer gebracht. De overige deelnemers van de genoemde contra-revolutionnaire organisaties zijn veroordeeld tot opsluiting in concentratiekampen voor verschillende tijden. De pl. verv. voorzitter van de O.G.P. Oe. Moskou 23 Mei 1929. G. Jagoda
Korten tijd later vond men in de Izw. een niet-officieele mededeeling van de ten laste gelegde feiten. |
|