De Gids. Jaargang 93
(1929)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |
Gewestelijke plannen in Duitschland.(Slot).Ga naar voetnoot1)
Men kan de totnutoe beschreven werkzaamheid zien als onmiddellijk uit de opgaaf van het Verband, zooals de wet deze formuleert, voortvloeiend. Daarnaast verricht het nog tallooze andere werkzaamheden, waarbij dat in mindere mate het geval is, hoewel ze natuurlijk op ‘stedebouwkundig’ gebied in den ruimsten zin des woords liggen. Juist daarin komt het typisch synthetisch karakter van alle stedebouwkundig werk duidelijk aan den dag, het zien en het leggen van verband tusschen werkzaamheden van autoriteiten, vereenigingen, particulieren, die vaak de neiging toonen onafhankelijk van elkaar te werk te gaan en toch met pezelfde aangelegenheid in aanraking komen. In hoofdzaak is het te dezen de taak van het Verband contact te zoeken met alle mogelijke autoriteiten en lichamen. Ten deele komt dit aan eigen werkzaamheden ten goede, ten deele leidt het ertoe dat andere tot samenwerking worden gebracht of ter hand nemen, wat anders zou zijn nagelaten. Het meest teekenend, maar volstrekt niet het eenige wat het Verband op deze wijze verricht, ligt op het gebied van behoud der bosschen. Deze hebben veel te lijden. Niet alleen als gevolg van de zich uitbreidende bebouwing. Maar ook van de bevolking. Hout wordt clandestien gekapt, blad dat den bodem bedekt wordt weggehaald, klein vee wordt in het bosch te grazen gezonden, de jeugd beschadigt | |
[pagina 200]
| |
de stammen bij de vangst der meikevers, onvoorzichtige bezoekers stichten brand, kampeerders vernielen onopzettelijk. En ten slotte blijken, zooals reeds werd vermeld, vele van de inheemsche boomsoorten niet bestand tegen de zwaveligzure gassen, welke zich vooral bij de cokesbereiding ontwikkelen. Om hiertegen in te gaan heeft het Verband nu tallooze middelen bedacht. Aanplakbiljetten, welke de beteekenis der bosschen pakkend uiteenzetten, worden in scholen, jeugdherbergen, tremstations opgehangen. Een waarschuwing tegen het stichten van brand verricht elders haar dienst. De schoolautoriteiten zijn ertoe gebracht jaarlijks in de scholen de jeugd over het belang der bosschen voor te doen lichten. Met het oog daarop is een brochuretje opgesteld. Een film is voor hetzelfde doel vervaardigd. Daarin wordt ook het kampeeren behandeld. Bij de policie is erop aangedrongen in de bosschen te laten patrouilleeren. Een onderzoek is ingesteld naar de houtsoorten, welke tegen den verderfelijken invloed der gassen bestand zijn. Er wordt op aangedrongen deze bij nieuwen aanplant te gebruiken. Bovendien wordt deze nieuwe aanplant bevorderd, een maatregel, welke noodig is, omdat een ekonomische exploitatie van het bosch, juist tengevolge van deze ongunstige invloeden, meer en meer onmogelijk wordt (zelfs de staat heeft bosschen van de hand gedaan). Die bevordering geschiedt door het verstrekken van premies, welke het Verband van het Rijk ter beschikking krijgt. Beter dan geldelijke steun is echter het verstrekken van jonge boompjes voor nieuwen aanplant. Met het oog daarop zijn van Verbandswege kweekerijen aangelegd van tegen gas bestand hout, en worden in de laatste jaren de premies verleend in den vorm van plantmateriaal. Bij het nemen van al deze maatregelen wordt overleg gepleegd met de betrokken boschautoriteiten. Ze hebben resultaat; in 1926/1927 werden 200 H.A. bosch nieuw aangeplant, altijd nog te weinig, maar de middelen zijn onvoldoende. Op verbandskosten zijn in sommige bosschen brandwachten ingesteld. Bij de gemeenten wordt er op aangedrongen bosschen aan te koopen. Daarbij verleent het Verband zijn bemiddeling; soms is dit, als een gemeente niet over de middelen beschikte om dadelijk tot | |
[pagina 201]
| |
aankoop over te gaan, erin geslaagd een regeling tot stand te brengen, tengevolge waarvan de eigenaar zich verplichtte geen boomen te rooien en de gemeente hem daarvoor schadeloos stelde, tot tijd en wijle tot aankoop kan worden overgegaan. Bij aankoop worden aan het Verband van rijkswege subsidies ter beschikking gesteld, zij het op bescheiden schaal (in 1928 60.000 M.). - De vraag werd onder het oog gezien of de bosschen tegen de nadeelige invloeden der gassen zouden zijn te beschermen. Een commissie ter bestudeering van deze vraag werd ingesteld; zij ging na hoe en waar deze gassen ontstaan en of bij de ovens voorzieningen zouden zijn te treffen, welke het ontstaan en de verspreiding zouden kunnen voorkomen, helaas met een negatieve uitkomst. De kerkelijke autoriteiten, zoo Katholiek als Protestant, hebben gevolg gegeven aan het verzoek van het Verband om bij kerkelijke feesten het gebruik van groen binnen redelijke grenzen te houden. De spoorwegbesturen zijn bereid gevonden de bermen der spoorwegen te beplanten, mits de arbeidskosten door de betrokken gemeenten worden gedragen. In het belang van de bosschen is deze, als ik het zoo noemen mag, niet-dadelijk-stedebouwkundige bemoeiïng misschien het intenziefst geweest; dat wil niet zeggen dat ze ook overigens niet heeft plaats gehad, en tot gelukkige resultaten heeft geleid. Ik put slechts uit één jaarverslag, dat van 1927. De kruisingen à niveau van spoorwegen met straatwegen of tremwegen zijn op kaart gebracht, de betrokken gemeentebesturen, de directies van spoor- en tremweg geraadpleegd en bij elkaar gebracht; maatregelen worden beraamd om de misstanden uit de wereld te helpen, niet altijd, maar dikwijls met succes. De moeilijkheden, welke de tremwegen ondervinden, omdat ze herhaaldelijk bij het kruisen van bedrijfssporen moeten wachten, geven aanleiding tot overleg met de directies der ondernemingen. Omtrent de samenvoeging van gemeenten, over grenswijzigingen is advies gegeven. Bij het definitief vaststellen van wegtracees worden mijnbouw- en waterbouwautoriteiten, de besturen van provincies, de Landesplanungsverbände, welke aan het Roergebied aansluiten, betrokken. Met spoorweg- en gemeenteautoriteiten wordt de definitieve plaats voor aanleg van toe- | |
[pagina 202]
| |
komstige, voor verbreeding van bestaande spoorlijnen en voor uitbreiding van stations besproken; ook de industrie wordt daarin, waar noodig, betrokken. Het ontwerp voor een nieuwe electrische tremwegverbinding, welke voor de bevolking uit het Noorden de mogelijkheid zal openen om gemakkelijk in het Roerdal ontspanning te vinden, werd op verzoek van de plaatselijke autoriteiten uitgewerkt. Met de organisatie voor natuurmonumenten wordt voeling gehouden; de vogelbescherming is door het Verband aan de orde gesteld, mede als middel tot bestrijding van schadelijke insecten. Aan de bevordering van rationeele bouwmethoden en vermindering der bouwkosten wordt medegewerkt. Op verzoek van den Kreis Essen heeft het verband aldaar de Bauberatung op zich genomen. Bij de noodzakelijk gebleken herziening der aanwezige kaarten en de te dien behoeve te verrichten landmeterswerkzaamheden is aan den dag gekomen dat samenwerking van vele daarbij betrokken organisaties en lichamen wenschelijk was; het Verband heeft daartoe het initiatief genomen. Uit het bovenstaande blijkt hoezeer het opmaken van een gewestelijk plan slechts een onderdeel is van de werkzaamheid eener organisatie als het Verband, en hoezeer het om het beoogde doel te bereiken aankomt op een doorloopende activiteit. Over het natuurschoon mogen hier nog enkele mededeelingen worden ingelascht. Optimistisch ten aanzien van het behoud der bosschen is het Verbandsbestuur niet, wanneer deze in eigendom zouden blijven van de tegenwoordige bezitters; op den duur zal overgang in overheidsbezit onvermijdelijk zijn. De vraag wie in dat geval eigenaar zou moeten worden is nog niet gesteld. De wet laat ongetwijfeld de mogelijkheid open dat deze bosschen eigendom van het Verband worden. Voorzoover de daarvoor benoodigde middelen niet uit de gewone inkomsten van het Verband zouden zijn te vinden, laat het zich zeer wel denken dat verschillende overheidsorganen voor dit doel zouden bijdragen. Zoo geschiedt het immers ook in Engeland, waar herhaaldelijk buitenplaatsen door een op initiatief van een gewestelijk comitee tot stand | |
[pagina 203]
| |
gekomen organisatie van gemeenten en graafschappen werden verworven, welke dan uit openbare middelen de benoodigde gelden bijeen brengen. Voorloopig verrichten in dat opzicht de gemeenten belangrijk werk, waarbij het Verbandsbestuur, zooals bleek, veelal den aanstoot heeft gegeven. Trouwens reeds vroeger waren bosschen van beteekenis in het algemeen belang door gemeenten verworven. Duisburg spant de kroon met haar groote stadsbosch. Ook Krupp heeft in de onmiddelijke nabijheid van Essen een uitgestrekt boschbezit, dat niet zoo spoedig zal verloren gaan. Zelfs betrekkelijk kleine gemeenten hebben bijgedragen tot het behoud van voor haar inwoners als ontspanningsgebied belangrijk terrein, dat waarschijnlijk anders zou zijn verloren gegaan. Het is waarschijnlijk dat de zegenrijke werkzaamheid van het Verband zich niet alleen heeft doen gevoelen in directe aansporing tot aankoop, maar dat zij in het algemeen bij de gemeentebesturen het besef verlevendigd heeft van het belang van dit behoud. Ongetwijfeld is het oogenblik daarvoor gunstig geweest. Na den oorlog is in Duitschland de beweging voor Körperkultur in den ruimsten zin des woords aanmerkelijk toegenomen. Het prachtig strandbad te Duisburg, het nog in aanbouw zijnde strandbad aan de Stausee bij den Hohen-Syburg leveren daarvan in dit gebied het bewijs. De behoefte om naar buiten te kunnen gaan in de vrije natuur, - bij de Duitschers, die in dit opzicht zooveel meer gezegend zijn dan wij, reeds lang bestaande - is dientengevolge nog sterk toegenomen. Het behoud van ongeveer 8000 H.A. bosch, dat, in hoofdzaak in het middelgebied van het Bezirk gelegen, groote aaneengesloten oppervlakten beslaat (er is in dit middelgebied nog 31.000 H.A. bosch aanwezig), wordt thans in het oog gevat. Dit bezit moet, naar men meent, in overheidshand worden gebracht. Daarvoor is een bedrag van ongeveer 20.000.000 M. noodig. Tot aankoop ineens kunnen de gemeenten niet overgaan. Maar dit behoeft ook niet, omdat verschillende stukken niet dadelijk zijn bedreigd. Een geleidelijke uitvoering van dit voornemen (men denke aan onze duinstreek) lijkt echter niet onmogelijk. | |
[pagina 204]
| |
In de laatste jaren is speciaal aandacht besteed aan het eigenlijke Roerdal, dat nog bizondere landelijke bekoring bezit, ook door de aanwezigheid van veel bosch, en dat dientengevolge voor de geheele streek als ontspanningsoord van groote waarde is. Men is bezig er een Wirtschaftsplan voor op te maken. Daarbij zal weliswaar aan de bestaande industrie de mogelijkheid van verderen groei worden gewaarborgd, maar nieuwe vestiging zal niet in de hand worden gewerkt. Toekomstig woongebied zal zóó worden ontworpen, dat het zoo min mogelijk schade aan het samenhangende ontspanningsterrein aanbrengt. Dat geldt ook voor plaatsen, geschikt voor kampeeren, voor jeugdherbergen en voor weekendhuisjes. Wegen om het gebied te ontsluiten, zullen worden aangelegd.
Het Verband heeft uit den aard der zaak behoefte aan beschikking over eigen geldmiddelen. Niet alleen tot dekking van administratiekosten, als huur, personeel, kantooruitgaven. Trouwens deze beloopen op zichzelf reeds een bedrag van een klein millioen. Maar ook voor den wegaanleg en de wegverbetering. Daarom is het Verband dan ook bevoegd verklaard belastingen te heffen op den voet van de voor de provincies geldende regeling. Zoo stond in 1928 een bedrag van 3.500.000 M. ter beschikking van het Verband. Daarnaast worden nog voor een gering bedrag retributies geheven; ook wordt voor het verrichten van werkzaamheden voor een bepaalde gemeente, b.v. voor hulp bij het opstellen van een uitbreidingsplan, vergoeding ontvangen. Voor den aanleg van de wegen neemt men niet zijn toevlucht tot het sluiten van leeningen; men ziet ertegenop aldus het budget met een groot bedrag voor rentebetaling en aflossing te belasten. De geheele aanleg wordt uit de loopende inkomsten bestreden; deze worden op niet onbelangrijke wijze aangevuld door de gelden, welke van rijkswege worden beschikbaar gesteld voor productieve werkverschaffing. De kosten van wegaanleg en wegverbetering komen niet ten laste van die Kreise, welke in de eerste plaats daarbij belang hebben (tot welke regeling het Verband formeel be- | |
[pagina 205]
| |
voegd zou zijn), maar van alle leden gezamenlijk. Werd het eerste systeem gevolgd, dan zou een eindelooze reeks van moeilijkheden zijn te wachten. Nu worden deze niet geheel omzeild; immers bij het opmaken van het program van uitvoering der werken komen de verschillende belangen der Kreise aan den dag, maar de moeilijkheden zijn toch minder groot. Om tegemoet te komen aan de bezwaren van op den rand van het gebied gelegen gemeenten, welke nog ten deele landelijk karakter bezitten, en minder draagkrachtig zijn, tracht men ernaar ten behoeve van deze ook minder dringende werken van Verbandswege te bekostigen, hetzij dan voor wegaanleg of wegverbetering, hetzij voor wederbebossching, zoodat deze geheel terug krijgen wat ze aan het Verband betalen.
In het bovenstaande is in groote lijnen een overzicht gegeven van de werkzaamheid van het Verband, en is met name uiteengezet over welke bevoegdheden dit beschikt tegenover de autonome organen op zijn gebied, de Kreis- en de gemeentebesturen. Van belang lijkt het thans nog na te gaan hoever de bevoegdheden, zoowel van het Verband als van de lagere organen tegenover particulieren gaan en of deze voldoende zijn om de doorvoering van het plan te verzekeren. Deze bevoegdheden berusten volgens de algemeene Pruisische wetgeving bij de plaatselijke besturen, zij het ook dat de staatsorganen daarbij een rol vervullen, eenerzijds analoog aan het toezicht van Gedeputeerde Staten te onzent, andererzijds meer direct. Zooals in het bovenstaande tot uiting kwam, zijn deze bevoegdheden ten aanzien van uitdrukkelijk genoemde aangelegenheden bij de wet van 1920 overgedragen aan de Verbandsorganen; daarbij vonden ze een, zij het ook niet zeer ver gaande uitbreiding. De belangrijkste dezer bevoegdheden bestaat in het bovenstaande reeds herhaaldelijk vermelde vaststellen van rooilijnen en van een bestemmingsplan, dat deel uitmaakt van de bouwverordening. Daarbij komt de Ansiedlungsgenehmigung, welke moet worden verleend voor elken bouw buiten de bebouwde kom. De bevoegdheid tot het vaststellen van rooilijnen door de | |
[pagina 206]
| |
gemeentebesturen is geregeld in de welbekende wet op de Baufluchtlinien van 1875, herzien bij de Woningwet van 1918. De vaststelling van rooilijnen behoeft de goedkeuring van het staatstoezicht. Bij plaatselijke verordening kan worden bepaald dat aan wegen, welke nog niet voldoen aan de voorschriften betreffende den aanleg en die nog niet voor het openbaar verkeer zijn opengesteld, geen woningen mogen worden gebouwd. Waar overeenkomstig de wet van 1920 het Verband zelf tot vaststelling van rooilijnen overgaat, bevat deze wet zelf een regeling, welke zich aansluit aan de voorschriften der wet van 1875/1918 (art. 17), behoudens een na te noemen aanvulling. De bevoegdheid om rooilijnen langs wegen vast te stellen is bij de Woningwet van 1918 uitgebreid tot rooilijnen voor parken, speel- en ontspanningsterreinen. De wet van 1920 gaat voor het Roergebied iets verder; het Verband kan ook voor de bovengenoemde natuurruimten - welke uit den aard der zaak van grooter omvang zijn dan parken, speelen ontspanningsterreinen - rooilijnen vaststellen. Hier is een der gevallen aanwezig, waar niet alleen een bevoegdheid wordt overgedragen, maar ook verruimd; een dergelijke uitbreiding is ook gelegen in de toekenning der bevoegdheid om rooilijnen voor Verkehrsbänder en vliegvelden vast te stellen. De bevoegdheid tot aanwijzing van de bestemming, de tweede maatregel, berust op de Woningwet van 1918. Zij gaat minder ver dan onze Woningwet. Immers wel wordt de bevoegdheid erkend om hinderlijke bedrijven uit bepaalde wijken te weren, en wijken aan te wijzen, waar alleen woningen mogen worden gebouwd, maar voor de overige gedeelten der gemeenten kent de wet alleen de bevoegdheid om de dichtheid van bebouwing, het toelaatbaar gebruik van den grond te regelen. Een ‘Abstufung der baulichen Ausnutzbarkeit’ is mogelijk, geen voorschrift dat in sommige gedeelten der gemeente alleen voor bepaalde doeleinden mag worden gebouwd (b.v. voor den landbouw, zooals thans bij ons in praktijk wordt gebracht), of dat bouw geheel zou zijn verboden. Slechts kan worden bepaald dat aan wegen, waar- | |
[pagina 207]
| |
voor geen rooilijnen zijn vastgesteld, alleen open bebouwing met gebouwen van niet meer dan één verdieping zal zijn toegelaten.Ga naar voetnoot1) In de derde plaats valt de aandacht te vestigen op het Ansiedlungsgesetz van 1904. Deze wet (welke deel uitmaakt van de omvangrijke Siedlungswetgeving, en aanvankelijk alleen gold voor de grensgebieden, waar de buitenlandsche elementen zouden worden geweerd) bepaalt dat voor den bouw van elke woning buiten de bebouwde kom een bizondere vergunning noodig is. Deze vergunning moet worden geweigerd, wanneer er geen behoorlijke weg bestaat, en kan worden geweigerd, wanneer eigenaren van aangrenzende terreinen kunnen aantoonen dat het gebruik van hun terrein ten behoeve van land-, tuin- of boschbouw door het verleenen der vergunning zou worden benadeeld. Daarnaast bezit op grond van de Verbandswet van 1920 (par. 20.2) (ook hier vindt een bestaande bevoegdheid uitbreiding) de Gemeindevorsteher het recht zich tegen het verleenen der vergunning te verzetten, wanneer het algemeen belang de weigering der vergunning gewenscht maakt. Het Verbandsbestuur beschikt derhalve indirect over het middel om de vergunning te weigeren; het kan n.l. door den Gemeinde-vorsteher bezwaren te berde laten brengen. In de praktijk lijkt het ondertusschen niet zoo heel gemakkelijk van deze bevoegdheid gebruik te maken om bouw buiten de bestaande kommen te beletten, eenvoudig omdat men deze op een bepaalde plaats uit stedebouwkundig oogpunt minder aangewezen acht.Ga naar voetnoot2) Ook aan de vestiging van industrieën kan leiding | |
[pagina 208]
| |
worden gegeven. Voor deze immers is overeenkomstig de wet van 1900, de Reichsgewerbeordnung, vergunning vereischt van de plaatselijke overheid. Met de Rijksregeering is overeengekomen dat de verzoeken om vergunning in handen worden gesteld van het Verbandsbestuur om advies. Bovendien liggen dergelijke verzoeken ter visie, zoodat ook langs dezen weg, zij het ook indirect, door het Verband invloed kan worden uitgeoefend. Met de opgesomde bevoegdheden gewapend, lijkt het mogelijk de ontwikkeling van het gewest langs de als juist erkende lijnen te leiden. Bebouwing kan worden voorkomen, waar deze niet behoort plaats te vinden. Op den aard der bebouwing kan invloed worden uitgeoefend. Toch past eenige reserve. Deze geldt niet den overgangstoestand, gedurende welken het te sparen natuurgebied op de registers is ingeschreven, maar de vaststelling der rooilijnen niet heeft plaats gehad. Immers het zal moeilijk zijn voor den grondeigenaar om in deze periode op een ingeschreven terrein te bouwen. Zoodra er een bouwaanvrage mocht binnen komen, kan worden overgegaan tot de definitieve vaststelling van de rooilijnen. Feitelijk beteekent het brengen op het register een bouwverbod. Twijfelachtig daarentegen lijkt het of bouw buiten de kommen en in om zijn natuurschoon beschermd gebied mag worden belet aan bestaande wegen. Wel maakt het den indruk of zoowel het genoemde Siedlungsgesetz als de wet van 1920 zelf daartoe de mogelijkheid openen, maar het schijnt niet gemakkelijk van deze gebruik te maken. Moeilijker nog ligt het ten aanzien van het natuurgebied zelf. Hier immers komt het niet alleen aan op het weren van bebouwing, maar op het behoud van het gebied in den staat, waarin het zich bevindt. Het Baumschutzgesetz van 1922 biedt eenige uitkomst. De gemeentebesturen kunnen op grond daarvan een register aanleggen van boschgebied en oeverstrooken, welke niet mogen worden aangetast. Ook enkele boomgroepen en boomen kunnen aldus worden beschermd. Volgens mededeeling van Schmidt in zijn praeadvies voor het Internationaal Stedebouwcongres 1924 komt bovendien aan den Directeur van het Verband de bevoegdheid toe om | |
[pagina 209]
| |
het kappen van boomen te verbieden, althans om aan elke vergunning daartoe de voorwaarde te verbinden dat de gekapte gedeelten opnieuw zullen worden aangeplantGa naar voetnoot1).
Hoe staat het bij het nemen van maatregelen, welke in het eigendomsrecht ingrijpen met de rechten der particuliere grondeigenaren en met name met hun aanspraak op schadevergoeding, wanneer hun belangen door overheidsmaatregelen in het gedrang komen? Een wettelijke regeling daaromtrent bevat het Baufluchtliniengesetz, dat in art. 13 de gevallen aangeeft, waarin schadeloosstelling behoort te worden verleend, en uitdrukkelijk bepaalt dat aanspraak daarop in andere gevallen niet bestaat. Zij is alleen aanwezig wanneer terreinen aan de gemeente voor openbaar gebruik moeten worden afgestaan, wanneer een rooilijn door een bestaand gebouw wordt getrokken en dit gebouw tot aan deze rooilijn wordt afgebroken en wanneer een nieuwe rooilijn een aan een reeds voor bebouwing in aanmerking komenden weg gelegen onbebouwd terrein snijdt. De wet op de boombescherming van 1922 gaat iets verder. Op het daarin vermelde register kunnen wel de te reserveeren objecten worden gebracht. Maar de overheid is slechts gerechtigd gedurende een tijdvak van 10 jaar vergunning om te rooien te weigeren. Wanneer binnen dien tijd niet tot verwerving is overgegaan - onteigening met het oog daarop is mogelijk - moet de vergunning worden verleend. Gedurende den tijd, voor welken de kap is verboden, is de overheid verplicht schadeloosstelling te verleenen aan den eigenaar. Bovendien heeft de onteigeningswet indirect gevolg. Zij immers bepaalt dat bij onteigening moet worden vergoed de volle waarde van den te onteigenen grond. Veelal bestaat bij het publiek de opvatting, dat terrein, gelegen binnen een ‘Grünfläche’, minder waard zou zijn dan een terrein daarbuiten. Het Verbandsbestuur huldigt deze opvatting niet. Wanneer aangrenzend terrein in waarde stijgt, stijgt ook de waarde van het open te houden terrein. Op den duur zal | |
[pagina 210]
| |
tot aankoop of onteigening van overheidswege moeten worden overgegaan en daarbij zal (dit is ook de opvatting van de rechterlijke macht) de prijs moeten worden betaald, welken het terrein in verband met zijn ligging waard is. Weliswaar wil dit zeggen dat de eigenaar van een stuk grond, dat zulk een bestemming heeft verkregen, eenigen tijd zal moeten wachten tot hij de waarde ervan kan realizeeren, terwijl zijn buren daartoe reeds vroeger in de gelegenheid komen, maar daarin is, zoo meent het bestuur, niets onbillijks gelegen. Immers niemand heeft recht op realizatie van de waarde van zijn grond op den tijd, die hem het meest aanstaat; elke leiding van de overheid ten aanzien van de ontwikkeling der gemeente brengt mee dat het eene terrein vroeger, het andere later in exploitatie komt. Volgens bovenstaande opvatting heeft de aanwijzing van de bestemming ‘om niet te worden bebouwd’ dus zelfs niet de strekking de waarde van het betrokken stuk grond te ‘bevriezen’; er wordt ook ten aanzien van deze terreinen met waardevermeerdering gerekend. De beperking van het recht op schadeloosstelling tot slechts enkele in de wet genoemde gevallen heeft niet tot gevolg, dat men in het Roerkolengebied de vrijheid zou vinden met deze belangen roekeloos om te springen. Dit is ook niet de strekking der wettelijke regeling. Immers de wet van 1875/1918 schrijft voor tervizielegging van alle plannen tot vaststelling van rooilijnen. De autoriteiten, welke deze zullen vaststellen, moeten trachten tot overeenstemming te komen met de getroffen eigenaars. Wordt deze niet bereikt, dan bestaat voor hen de gelegenheid tot beroep op een hooger autoriteit. Een analoge regeling is in de wet van 1920 opgenomen ten aanzien van de rooilijnen, welke van verbandswege worden vastgesteld. (art. 17) Het Verbandsbestuur is uit eigen beweging nog verder gegaan. Voor het brengen van te beschermen gebied op het verbandsregister - een daad, welke, zooals bleek, niet anders beoogt, althans formeel, dan de bevoegdheid van het Verbandsbestuur ten aanzien van deze gebieden tegenover de gemeentebesturen vast te leggen - houdt de wet geenerlei bepaling in, op grond waarvan de grondeigenaren zouden | |
[pagina 211]
| |
moeten worden gekend; alleen de gemeentebesturen (wier bevoegdheid immers wordt bekort) moeten worden gehoord. Het Verbandsbestuur heeft nu besloten, onverplicht ook de grondeigenaren te hooren, voordat gronden in het verbandsregister worden ingeschreven. Het overweegt nog verder te gaan en ook wanneer het gemeenteplan nauwkeurig wordt vastgesteld (waarbij, zooals boven bleek, de begrenzing van het te sparen gebied veelal correctie ondergaat), de gelegenheid te openen voor de grondeigenaren om voor hun belangen op te komen. Een enkel voorbeeld uit de praktijk moge bewijzen dat het Verband tot een redelijk geven en nemen bereid is. Een groot grondbezit rondom een kasteel was als te rezerveeren terrein op het register gebracht. Toen bleek dat een industrie voornemens was zich daar te vestigen en er aanleiding bestond om het ontstaan van deze niet tegen te gaan, werd in onderhandeling getreden met het gevolg dat de industrie een terrein, onmiddellijk grenzend aan het bewuste boschgebied, voor vestiging verwierf. Den eigenaar van het bosch ontging dus een belangrijk voordeel. Hem is toen toegestaan bebouwing van zijn bezit tot een behoorlijke diepte langs een bestaanden weg. Ook het bouwen binnen landelijk gebied wordt niet rigoureus belet. Waar zulke bouw het karakter van het terrein niet aantast, wordt hij toegelaten. Dit wil zeggen, dat bouw voor landbouwdoeleinden vrij staat. Maar ook bouw langs wegen op terrein, dat reeds het karakter van bouwgrond heeft verkregen, wordt binnen beschermd gebied niet tegengegaan. Op dezelfde wijze wordt ten aanzien van verkeersstrooken te werk gegaan. Wanneer de aanleg van den spoorweg, ten behoeve waarvan de strook wordt gereserveerd, vermoedelijk eerst over 15 of 20 jaar zal plaats hebben, wordt bouw aldaar tot wederopzeggens toe toegestaan. Het betrekkelijk gering verzet van de zijde der grondeigenaren tegen de ingrijpende maatregelen van het Verbandsbestuur is zeker ten deele te verklaren uit het feit dat na den oorlog particuliere bouw zonder overheidssteun vrijwel uitgesloten was. Dit belemmert uit den aard der zaak het bedrijf | |
[pagina 212]
| |
van grondexploitanten zeer sterk. De woningbouw is alleen mogelijk met medewerking der overheid; deze kan erop aansturen dat alleen wordt gebouwd op terreinen, welke in een goed geordend uitbreidingsplan daarvoor in de eerste plaats in aanmerking komen. Met andere woorden de grondeigenaren kunnen er niet op rekenen dat hun terrein, ook al bestonden geen beperkende bepalingen, zou worden bebouwd. - Industrie en mijnbouw hebben hunnerzijds geen reden om zich te verzetten; immers bij het opstellen der ‘Wirtschaftspläne’ behooren ze tot de eerste, die zich over hun belangen hebben uit te spreken, en wier gerechtvaardigde wenschen van beteekenis zijn bij de inrichting van het plan.
Het is voor een buitenstaander, ook al heeft hij een bezoek aan het gebied gebracht, niet mogelijk zich een wel gevestigd oordeel te vormen over de sedert 1920 bereikte resultaten. Toch zal men met een gerust hart mogen zeggen dat veel is tot stand gekomen, dat zonder het in het leven roepen van het Verband niet, of althans veel moeilijker zou zijn bereikt. De algemeene ontwikkeling van het gebied wordt naar weloverwogen lijnen geleid. Waar de industrieën zullen komen, waar de nieuwe woonwijken, is en wordt na ampel beraad vastgelegd. Aan de verbetering van het in veel opzichten onbevredigend wegennet wordt de hand geslagen, niet alleen op papier, maar ook met de daad. Het natuurschoon wordt op krachtdadige wijze beschermd. Voorkomen wordt de vernietiging, bevorderd wordt dat het waar mogelijk in handen van de overheid komt om tot ontspanning der bevolking zijn belangrijke functie te vervullen. De ontwikkeling van het spoorwegnet is onder het oog gezien; maatregelen zijn genomen om de totstandkoming van nieuwe lijnen mogelijk te maken; het bedrijf der lokaalspoorwegen is tot meerdere eenheid gebracht. De rookplaag wordt bestreden. Om tot dit resultaat te komen is een krachtige organisatie geschapen, met ver reikende bevoegdheden, ver reikend tegenover de lagere overheidsorganen, ver reikend tegenover de grondeigenaren, ver reikend ten aanzien van de uitvoering van werken, welke voor de ontwikkeling van het geheele gebied van belang zijn. | |
[pagina 213]
| |
Het is ongetwijfeld merkwaardig dat, toen na 1920 in verschillende streeken van Duitschland de behoefte werd gevoeld om, evenals in het Roerbekken, de ontwikkeling van een gewest als een geheel te bezien en maatregelen in het belang van dat geheel te nemen, het voorbeeld van de Roer nergens werd nagevolgd. Overal kwamen min of meer losse organisaties tot stand, zonder bevoegdheden tegenover de bestaande overheidsorganen, zonder de bevoegdheid om werken zelf in uitvoering te brengen. De toestand aan de Roer was dan ook bizonder. Nergens heeft zich de industrie, tezamen met mijnbouw, zoo intenzief ontwikkeld, is de geheele streek zoozeer geworden tot één groote werkplaats, nergens is een bevolkingsdichtheid bereikt als in de Roer, ook in het Middel-duitsche industriegebied niet. Nergens was dan ook de chaos zoo dichtbij, nergens leefde men reeds zoo zeer als in sommige gedeelten van het Roerkolengebied in een chaos. Van een spoorwegverkeer als in deze streek droomt men elders niet; een haven als Duisburg is in het binnenland nergens elders te vinden. De behoefte aan meer orde kon dan ook nergens zoo sterk worden gevoeld. Ook de industrie zelf, de mijnbouw leed onder de chaotische toestanden. Al stonden ze aanvankelijk gereserveerd tegenover het optreden van het Verband, al spoedig werd de beteekenis ervan ook voor het bedrijfsleven ingezien. Aan de vestiging van nieuwe woongelegenheid moest leiding worden gegeven. Ook andere factoren speelden een rol. Het ekonomisch karakter van de streek is weinig gedifferencieerd. Mijnbouw en zware metaalindustrie bepalen het; ze zijn gedecentralizeerd over het geheele gebied, niet samengehoopt op bepaalde punten. Hun belangen loopen parallel, niet tegen elkaar in. De landbouw is ontwricht en heeft niet veel meer in te brengen; hij gaat over naar tuinbouw, welke in de behoeften der nabijgelegen groote steden heeft te voorzien. Ook de zoo welbekende tegenstelling tusschen de gemeenten onderling is, zooal aanwezig, van geheel anderen aard dan elders. De gelijkmatige verspreiding van den mijnbouw heeft geen gemeenten met zuiver landelijk karakter in stand gelaten; elke gemeente kent het fel kloppend leven van de moderne industrie. Wie | |
[pagina 214]
| |
er nog geen deel aan mocht hebben, weet dat het haar te eeniger tijd te wachten staatGa naar voetnoot1). Ten slotte had het feit dat een streek met zoo uitgesproken samenhangend karakter zich uitstrekte over twee provincies en drie Bezirke stellig invloed; er moest een nieuwe instancie worden geschapen om eenheid van behandeling te waarborgen.
Buiten het Roergewest werd de Landesplanung ter hand genomen in het Middelduitsche Industriegebied ten Westen van Leipzig; ook de omgeving van Leipzig, Dusseldorp kwam aan de orde, Boven Silezië, Munsterland, Keulen, Chemnitz. Voor de omgeving van Frankfort aan den Main en van Hamburg zijn de eerste stappen gedaan; de riviermonden bij Wilhemshaven en bij Lübeck worden in het oog gevat. Het karakter dezer streken loopt sterk uiteen. Krachtige ontwikkeling der industrie gaf den stoot in het Boven-Silezisch gebied, de exploitatie van bruinkool in Midden-Duitschland met Leipzig en rondom Keulen; in Dusseldorp was reeds sedert 1910 het denkbeeld van een gewestelijk plan aan de orde, behoud van natuurschoon, zorg voor doorgaande wegen speelden er een rol; de belangen der zee-havens moeten aan de riviermonden worden behartigd. Als in deze gewesten de organisatie een lossere werd, behoeft dat niet te verwonderen. Men stond er tegenover een andere werkelijkheid. Wanneer, zooals o.a. in de Regierungsbezirke Keulen en Dusseldorp, het Landesplanungsgebied samenviel | |
[pagina 215]
| |
met een bestaande administratieve indeeling, lag het voor de hand niet een nieuw bestuurslichaam te scheppen, welks territoir die indeeling zou dekken. Elders kwam de moeilijkheid juist uit den anderen hoek: het Landesplanungsgebied lag niet over Bezirke of Provincies, maar over staten verspreid. Men deinsde ervoor terug zich over de grenzen tusschen deze heen te zetten. Dat is het geval in de omgeving van Hamburg, van Frankfort, in het Middelduitsche industriegebied. Zoo komt het dat er in geen van deze gewesten sprake is van uitschakeling van bestaande administratieve autoriteiten, van het scheppen van een nieuw publiekrechtelijk lichaam, van het verleenen van nieuwe publiekrechtelijke bevoegdheden. Aan de bestaande wettelijke regeling wordt geen tittel of jota veranderd; de wetgeving is bij het in het leven roepen der nieuwe organisaties niet betrokken. Vrijwillige samenwerking, het gebruik maken van de normaliter te beschikking staande rechtsmiddelen, moeten tot het in het oog gevatte doel leiden. Tot goed verstand der situatie zij in herinnering gebracht dat Pruissen (het zou te ver voeren ook ten aanzien der andere staten in details te gaan) is verdeeld in provincies met een direct door de kiezers gekozen bestuur. Tevens is in de provincie een hoog Staatsambtenaar aanwezig. De Provincie kan belasting heffen en heeft een taak, welke vrijwel overeenkomt met die, ook te onzent door het provinciaal bestuur vervuld. De zorg voor de intercommunale wegen behoort daartoe; de Staat houdt zich daarbij geheel afzijdig. Evenals te onzent zijn voorzieningen, welke de krachten van de afzonderlijke gemeenten en Kreise te boven gaan, door de Provincie ter hand genomen: krankzinnigengestichten, ziekenhuizen enz. worden door de provincie beheerd. De provincies zijn verdeeld in Bezirke. Deze bezitten geen door de kiezers gekozen bestuurslichamen; aan het hoofd staat de Regierungspräsident, een staatsambtenaar, die in sommige aangelegenheden belast is met het toezicht op de gemeentebesturen, en, zooals reeds boven werd vermeld, enkele directe bevoegdheden van politioneelen aard bezit binnen de gemeenten. In sommige van deze beschikt hij over een aan hem ondergeschikt ambtenaar; in de kleine gemeenten fungeert de burgemeester als zoodanig. | |
[pagina 216]
| |
Op twee punten is te dezen zijn bevoegdheid van groot belang. De Ortspolizeibehörde heeft n.l. haar goedkeuring te verleenen aan de vaststelling van rooilijnen en van het, uit rooilijnen samengesteld, bebouwingsplan. De goedkeuring mag weliswaar alleen geweigerd worden uit overwegingen van policioneelen aard (o.a. verkeer) en met het oog op ‘ein hervorgetretenes Bedürfniss nach Klein- oder Mittelwohnungen’, maar daaronder is allicht het noodige te brengen. En tegenover deze beperking staat dat de Ortspolizeibehörde juist op grond van de aangegeven redenen de vaststelling van rooilijnen kan eischen. Bovendien kan de Bezirksausschuss, een klein college, niet direct gekozen, dat in sommige gevallen als beroepsinstancie fungeert, en waarvan de Regeeringspresident voorzitter is, een beslissing nemen, wanneer het rooilijnen betreft, waarbij meer gemeenten zijn betrokken en deze het niet eens kunnen worden. Ten slotte is de Ortspolizeibehörde de autoriteit, welke de plaatselijke bouwverordening - welke een wijkindeeling kan inhouden - vaststelt. Over geldmiddelen van eenige beteekenis beschikt een Bezirk niet. Als men de Landesplanung aan bestaande administratieve grenzen wenscht te doen aansluiten, komt het Bezirk als basis daarvoor vanzelf in aanmerking. Het is niet te groot; er is meer kans dan bij de zooveel uitgestrekter Provincie dat het ekonomischen samenhang bezit. De vermelde bevoegdheid van den Regeeringspresident ten opzichte van de gemeenten pleit voor samenvatting in Bezirke, en het toekennen van een leidende functie aan dien ambtenaar. Hij nam dan ook veelal het initiatief.Ga naar voetnoot1) Maar alleen kon hij er niet komen. Immers hij is Staatsambtenaar, en het zou onverstandig zijn - zoo de mogelijkheid daartoe al bestond - van hoogerhand forsch in te grijpen in wat tot de bevoegdheid der gemeenten behoort. Daar komt bij dat, zooals bleek, het Bezirk noch over ruime geldmiddelen | |
[pagina 217]
| |
beschikt, noch, zooals b.v. de Provincie, over een ambtenarenstaf, die de Planung zou kunnen ter hand nemen. Het lag dus voor de hand binnen het Bezirk op samenwerking van de steden en Landkreise onder leiding van den Regeeringspresident aan te sturen. Zoo werden organisaties in het leven geroepen, in den vorm van rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen, waarvan de Landkreise en de steden de constitueerende leden zijn. Ook aan de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven werd in deze lichamen een plaats ingeruimd als raadgevende ledenGa naar voetnoot1).
Het behoeft geen betoog dat deze lossere organisatie-vorm niet zonder invloed kon blijven op de wijze, waarop de werkzaamheden werden ter hand genomen. Terwijl in Essen een vorstelijk gebouw een uitgebreid personeel herbergt, en het budget, afgescheiden van de voor den wegaanleg benoodigde gelden, 800.000 M. opeischt, wordt in de andere organisaties met een bescheiden staf, die onderkomen vindt in een paar lokaliteiten van het Regierungsgebouw, volstaan en betalen de constitueerende leden niet meer dan 2 of 3 Pf. per inwoner. Uit de werkzaamheden valt de wegenbouw geheel weg. Dit wil niet zeggen dat de wegaanleg en de wegverbetering de aandacht niet zouden vragen. Integendeel, ik heb den indruk dat, meer nog wellicht dan in het Roerkolenverband, de belangstelling allereerst op de wegen is gericht. Maar te dezen is het voornaamste streven van het Landesplanungsverband zich rekenschap te geven van de eischen van het verkeer, contact te zoeken met de verschillende instancies, die bij de totstandkoming van een weg zijn betrokken of daarbij belang hebben - dat kunnen gemeenten, Kreise, spoorweg- en waterwegautoriteiten, de provincie, grondeigenaren, verkeersorganisaties enz. zijn - en, nadat een bepaald inzicht is verkregen, op de uitvoering door het bevoegde orgaan, dat is de provincie, aan te sturen. Technische plannen, waarbij het tracé van den weg definitief wordt bepaald, de aard der uitvoering vastgelegd, worden door de Verbände niet opgemaakt; | |
[pagina 218]
| |
deze zorg blijft berusten bij de daartoe geroepen overheidsorganen. Niet alleen van de uitvoering van technische werken onthouden zich de Landesplanungsorganisaties, ze bezitten als losse privaatrechtelijke vereenigingen noch verordenende, noch besturende bevoegdheid. De maatregelen, welke het Roerverband reeds in eerste instancie kan nemen, het aanwijzen van natuurgebied, van verkeersstrooken, liggen buiten haar competencie. Maar ook die bevoegdheden, welke het Roerkolenverband kan hanteeren, wanneer de gemeenten niet handelen, zooals ze dat naar de meening van het Verbandsbestuur behooren te doen, ook die bevoegdheden staan niet ter beschikking. Ook hier kan slechts indirect te werk worden gegaan. Natuurlijk kan elk Landesplanungsverband zich, met behulp van kaarten, een beeld vormen van de toekomstige ontwikkeling van het gewest. Het kan zich daarna tot de gemeentebesturen wenden en, evenals in het Roergebied, trachten een plan voor de gemeente opgesteld te krijgen, waarin de beginselen van het gewestelijk plan zijn verwerkt. Maar met dwang is dit niet te bereiken. De overredingskracht van den Directeur, die, veel op reis, zijn mannetjes leert kennen, en zijn krachten, al naar gelang van zijn persoonlijke begaafdheden, kan aanwenden, moet uitkomst brengen. Een stok achter de deur is er echter. Immers de Regeeringspresident kan, met behulp van zijn bovenvermelde bevoegdheden, helpen. Nu deze tot oprichting het initiatief nam, ligt het voor de hand dat hij, voorzoover hij daartoe in staat is, zijn medewerking verleent. Maar hij is daartoe niet verplicht en zal het inzicht van het Verband niet in elk geval onvoorwaardelijk deelen. Waar hij medewerkt, bereikt het Verband dus indirect zijn doel. Indirect zelfs in den tweeden graad, omdat immers ook de Regeeringspresident slechts zelden met dwang zal ingrijpen. Zijn bevoegdheden reiken niet zoo ver als die van het Roerverbandsbestuur. Maar hij zal ook niet tot het uiterste willen gaan, omdat het geen gering verschil maakt dat hij de hem volgens het algemeene recht toekomende bevoegdheden moet aanwenden tot het bereiken van een ongetwijfeld geoorloofd doel, waaraan echter bij de verleening der bevoegd- | |
[pagina 219]
| |
heden niet werd gedacht, terwijl voor de Roerorganisatie dit doel uitdrukkelijk in de wet tot plicht is gesteld en de bevoegdheden met het oog daarop zijn verleend. Ook een andere omstandigheid maakt de positie der Landungsplanungsverbände zwakker dan in het Roergewest. Plannen voor een Kreis of gemeente, hetzij als Wirtschaftsplan, hetzij als gedetailleerd bebouwingsplan, kunnen door het personeel van het Roerverband, als de betrokken autoriteit dit verzoekt, zonder bezwaar worden uitgewerkt; er staat personeel van eerste kwaliteit voor ter beschikking. Maar hoe zou de Directeur van een der andere Verbände met zijn bescheiden staf dit werk kunnen ondernemen? Een gereede gelegenheid tot dieper gaand contact ontvalt hem aldus. Wat de werkzaamheden aangaat, welke ook in het Roersiedlungsverband noch tot de eigenlijke bestuurstaak, noch tot de technische opgaven behooren, de tallooze bemoeiingen, waarvan boven voorbeelden werden gegeven, in beginsel is er geen enkele bedenking tegen, waarom niet ook de Bezirksverbände deze ter hand zouden nemen. Waarom zou een lichaam met gezag geen pogingen aanwenden om lastige wegkruisingen te verbeteren, om natuur te sparen en bosschen te beschermen? In de praktijk komt het echter aan eenerzijds op de beschikking over geldmiddelen, welke voor vele, zij het ook niet voor alle van deze werkzaamheden een vereischte zijn, andererzijds op het gezag, het aanzien, dat de organisatie geniet. Dit kunnen de Bezirksorganisaties verwerven; het Roersiedlungsverband beschikt er krachtens zijn opzet over. Samenvattend mag worden gezegd dat het doel van de lossere organisaties in de Bezirke geen ander is dan in het Roersiedlungsverband, het geven van doeltreffende stedebouwkundige leiding aan de ontwikkeling van een gewest, maar dat de weg naar dit doel niet dezelfde is. Directe maatregelen van uitvoering worden niet genomen, over dwingende administratieve bevoegdheden wordt niet beschikt; besprekingen, overleg tusschen de uitvoerende organen, aandrang, samenbrengen is de hoofdopgaaf. Met name op het laatste behoort het volle licht te vallen, omdat het karakter van elke stedebouwkundige bemoeiing er zoo sterk uit spreekt, het karakter van synthese, van het erkennen van samenhang, het | |
[pagina 220]
| |
bevorderen van samenwerking tusschen organen, welke, zelfstandig werkende, van een anderen hoek uit met dezelfde aangelegenheid in aanraking komen. Men herinnere zich slechts welk een belangrijke plaats juist dit bevorderen van samenwerking (tusschen spoorwegen-, lokaalspoorwegen-, weg-, bosch-, landmeter-, ruilverkavelings-, natuurbeschermingsautoriteiten en organisaties enz.) ook in de werkzaamheid van het Roerverband inneemt. Ook daar is van het botweg opleggen van een machtigen wil geen sprake; ook daar speelt het wekken van belangstelling, het bijbrengen van inzicht, het verwerven van vrijwillige medewerking een eerste rol; zelfs dit machtige Verband zou niet alle bemoeiingen, welke het in het belang van het gewest geraden acht, aan zich kunnen en willen trekken, al ware het alleen omdat deze bemoeiingen, slechts op een bepaald punt van stedebouwkundig belang (men denke b.v. aan het werk der bosch-autoriteiten), overigens onderdeel zijn van een op ander gebied liggende werkzaamheid. Niemand beter dan de Directeur van een Landesplanungsverband is in staat om dit inzicht in de noodzakelijkheid van samenwerking, om deze erkenning van de aanwezigheid van een grooter verband te bevorderen. Hij immers heeft voortdurend contact te zoeken met de verschillende betrokkenen: hij verzamelt aldus op één plaats, in zijn eigen hoofd, maar ook op kaarten, tal van gegevens, die tot een algemeen inzicht leiden, dat elders slechts partieel aanwezig is. Zijn woord zal dus, waar het den wegaanleg betreft, zoowel tegenover de Provincie als tegenover de gemeenten gezag bezitten. Waar een gemeente tot het trekken van rooilijnen of het opstellen van een geheel uitbreidingsplan overgaat, waar de plaatselijke Polizeibehörde een wijkindeeling met behulp van een bouwverordening gaat bewerkstelligen, is hij de aangewezen raadsman, die er een wakend oog op houdt dat de plaatselijke plannen in het groote verband passen. De werkzaamheden van een Verband zijn niet zonder reden met die van een clearing house vergeleken. Veel komt er binnen, van vele kanten, veel gaat er uit, naar het juiste adres. De statuten van het Dusseldorpsche verband geven een helderen kijk op den aard dezer werkzaamheid. Taak van den Directeur is: de zorg voor goed technisch kaartenmateriaal | |
[pagina 221]
| |
(stafkaarten, kadaster, luchtopnamen), het op kaart brengen van wat aanwezig is, het overzichtelijk samenvatten van wat door verschillende autoriteiten wordt voorbereid, zoowel wat reeds publiek is gemaakt, als wat in de verschillende bureaus onder handen is genomen, het verkrijgen van eenheid in deze verschillende voornemens. Dit laatste moet in hoofdzaak geschieden door persoonlijk overleg. - Het blaadje, dat het Keulsche Verband verspreidde om zijn werkzaamheid te introduceeren, geeft eenzelfde beeld. Het Verband ‘will eine Stelle sein, bei der alle gleichgerichtete Bestrebungen sich sammeln und einigen und bei der entgegengesetzte Wünsche miteinander in Einklang gebracht werden. Er will als Sammelstelle der vielfältigen Planungen, die allerorts entstehen und oft unnütze Kosten verursachen, dahin wirken, dass allzureichliches, unnötiges Planen eingeschränkt wird. Seine Tätigkeit soll von dem Bestreben geleitet sein, für den Ausgleich der Einzelinteressen der Kreise, Gemeinden und Behörden eine vermittelnde Stelle zu sein, die allseitiges Vertrauen geniesst’.
Naast de Bezirksorganisaties vraagt Midden Duitschland de aandacht. Hier is de organisatievorm nog losser. Het samenhangend industriegebied (overigens met verschillend karakter in zijn verschillende gedeelten) strekt zich uit over twee Bezirke in Pruissen, en over gedeelten van de staten Saksen, Thüringen en Anhalt. In Saksen bestaan voor dit doel organisaties. Ook in Oost-Thüringen is het werk ter hand genomen. Het Bezirk Merseburg, de stad Maagdeburg en de staat Anhalt hebben samenwerking gezocht. Het in het oog gevatte gebied is aanmerkelijk grooter dan het Roerkolengewest; het beslaat ruim 9000 K.M.2, telt 2000 gemeenten en Gutsbezirke, en bevat ruim 2.000.000 inwoners. Het Bezirk is niet, zooals in Dusseldorp en Keulen tot een eenheid samengevat, maar binnen het Bezirk is tot differenciatie overgegaan. De centrale organisatie is gesplitst in 11 constituenten. In 7 daarvan wordt de voorbereiding van het werk door een commissie ter hand genomen, in den staat Anhalt, in een tweetal gemeenten en in een der Landkreise wordt het plan ambtelijk uitgewerkt. Voor de bewerking zijn de Richtlinien van den Regeeringspresident van Merseburg aanvaard. Het zwaartepunt der | |
[pagina 222]
| |
bewerking ligt dus bij de 11 genoemde constituenten; de taak van de centrale organisatie, welke niet eens rechtspersoonlijkheid bezit, bestaat voornamelijk in het ter hand nemen van die vraagstukken, die voor alle elf van belang zijn (voornamelijk de groote verkeerswegen en vliegterreinen en de te sparen natuurruimten, maar ook economische opgaven als waterverzorging), het houden van contact met de constituenten, en ook met de Landesplanungsorganisaties in de aangrenzende gebieden. Ook in deze organisatie is het bedrijfsleven betrokken; het draagt een deel der kosten. Hier is dus alles op vrijwillige samenwerking, op gemeenschappelijk overleg, op het samenbrengen van alle betrokkenen ingesteld. Zelfs de stok achter de deur, door den Regeeringspresident gehanteerd, komt niet voor den dag. Er bestaat echter voor de lagere autoriteiten bizondere aanleiding om zich aan de plannen der centrale organisatie aan te sluiten, omdat de exploitatie der bruinkoolvelden overal een revolutie in de verhoudingen te weeg brengt, tegen welker nadeelige gevolgen alleen kan worden gewaakt, wanneer met grondige kennis van zaken tijdig maatregelen worden genomen. Ook de beweging der bevolking en de noodzakelijkheid om buiten de bruinkoolvelden terrein voor woningbouw open te houden (de forensenbeweging is enorm) moet de neiging om zich naar de aanwijzingen van de centrale organisatie te voegen, versterken. Te meer waar voor den vereischten woningbouw staatshulp noodig is. Over het gebied bij Frankfort valt nog niet veel te zeggen; het ziet ernaar uit dat hier enkele gemeenten van beteekenis in onderling overleg tot een bevredigende oplossing zullen trachten te komen. Zoo staat het ook met de zeehavens, met dit verschil dat ook een staat tot samenwerking bereid moet worden gevonden. Hoe de juist tot stand gekomen regeling tusschen Hamburg en Pruissen zal werken, valt niet te zeggen.
Uit het bovenstaande zou men de gevolgtrekking kunnen maken dat het ook buiten het Roergewest wel goed gaat. Inderdaad valt er op goede resultaten te bogenGa naar voetnoot1). Is dus een | |
[pagina 223]
| |
apparaat van zoo markant karakter als in het Roergebied tot stand gekomen, elders wel noodig? Deze vraag wordt algemeen in Duitschland ontkennend beantwoord. De totstandkoming van zulk een straffe organisatie is niet alleen uitgesloten, omdat men het thans niet meer zou aandurven zoo diep in de bevoegdheden van bestaande overheden in te grijpen, als waartoe men in de radicale dagen onmiddellijk na den oorlog bereid was. Maar ook omdat men ze om andere redenen niet gewenscht acht. Ter verklaring daarvan zij in herinnering gebracht dat geen streek in Duitschland een zoo uitgesproken eenheidskarakter vertoont als het Roergewest. Zoo omvat het Middelduitsche industriegebied niet alleen de bruinkolenvelden en de in verband daarmee tot ontwikkeling gekomen industrie-gebieden, maar ook zuivere landbouwstreken, welke vermoedelijk nooit deel zullen nemen aan de sterke industrieele ontwikkeling. In het Bezirk Dusseldorp is het evenzoo; wat er overbleef van het Bezirk, nadat het Roerkolenbekken als een eenheid was georganizeerd, vormde het object der nieuwe Landesplanung. Het omvatte de industrie- en handelssteden, maar evenzeer zuiver landelijk gebied; het is geografisch niet eens een samenhangende eenheid; het Roerkolengebied snijdt het in tweeën. In Keulen is het niet anders; de in het Zuidwesten gelegen, zich gedeeltelijk in het Bezirk Koblenz voortzettende bruinkoolformatie gaat een krachtige industrieele ontwikkeling tegemoet; het vreedzame Bergsche land zal zijn rust, naar het zich laat aanzien, nog vele eeuwen ongestoord kunnen genieten. In het Roergebied dus reeds dadelijk, of althans binnen afzienbaren tijd, overal maatregelen noodig, en overal van denzelfden aard: tot bevordering van den groei van een zelfde industrie, tot behoud van een door diezelfde industrie bedreigd natuurschoon. Elders gebied, waar maatregelen noodig zijn, naast streken, die men met een gerust hart kan laten voor wat ze zijn. Waar maatregelen worden vereischt, zijn ze bovendien van anderen aard; Barmen-Elberfeld en Dusseldorp zijn niet op één lijn te stellen. Men kan in zulk gedifferencieerd gebied vier soorten van gemeenten onderscheiden; gemeenten, waar niets te doen valt, stedelijke gemeenten met domineerend | |
[pagina 224]
| |
karakter, op wie het gewest min of meer is geöriënteerd, met goed verzorgde eigen diensten, plattelandsgemeenten met krachtige industriëele ontwikkeling, en plattelandsgemeenten, waar een sterke aandrang van bevolking of van bedrijfsleven voor de deur staat. Tusschen deze bestaan of ontstaan tegenstellingen van belangen, welke een autoritair optreden van hooger gezag moeilijk maken, en naar een oplossing in der minne doen zoeken, maar welke omgekeerd, het valt niet te loochenen, ingrijpen met dwangmaatregelen, wanneer vrijwillige samenwerking niet valt te bereiken, meer dan ooit kunnen vereischen. Het valt te begrijpen dat men huiverig was een al te straffe organisatie in het leven te roepen om te midden van deze belangentegenstellingen een besissing te nemen, en dat men op den Regeeringspresident het oog sloeg, die immers reeds een autoriteit tegenover de gemeentebesturen is. Een tweede reden voor een andere regeling is deze dat buiten het Roergebied de wegaanleg stellig nergens aan de Landesplanungsorganisatie zal worden overgelaten; deze behoort in beginsel bij de Provincie. In het Roergewest moge ook in dit opzicht het buitengewoon sterk uitgesproken industriëel karakter van het gewest een argument zijn geweest om de zorg voor de wegen geheel te leggen in de handen van hen, die ook overigens aan de stedebouwkundige ontwikkeling leiding hadden te geven, stellig speelde daarbij ook een andere omstandigheid een rol. De ontwikkeling van het wegennet was n.l. in Duitschland, evenals ook elders, in het algemeen achtergebleven bij de ontwikkeling van het verkeer. De provinciale ambtenaren waren gewoon geweest de wegen vooral van technisch standpunt uit te bezien; de stedebouwkundige zijde was in het gedrang geraakt; ook dat is elders voorgekomen. Dadelijk na den oorlog was de wegverbetering in de Roerstreek acuut; thans wordt allerwege ingezien dat het wegennet, met de auto als hoofdvervoermiddel, op andere wijze moet worden gespannen dan nog geen vijf en twintig jaar geleden kon worden aanvaard. De provinciale besturen zien dat in; ze beschikken over een staf van technici; ze zullen er dus niet spoedig genoegen mee nemen dat hun deze werkzaamheid, als in het Roergebied, wordt ontnomen. Daartegen | |
[pagina 225]
| |
pleit ook dat, om een samenhangend net van hoofdverkeerswegen te verkrijgen, het in het oog te vatten gebied van grooten omvang moet zijn; zelfs de provincie zal nog over haar grenzen moeten heen zien. Acht men derhalve de vestiging der Landesplanung op de basis van een organisatie als in de Roerstreek onmogelijk en ongewenscht, dat wil niet zeggen dat men meent er te kunnen komen met een regeling, zooals in de Bezirke of in het Middelduitsche Industriegebied in praktijk is gebracht. Tegen de samenvatting in Bezirke wordt als ernstig bezwaar geopperd, wat boven reeds aan den dag kwam, dat onmogelijk a priori kan worden aangenomen dat de grenzen van een Bezirk en van de in het oog te vatten ekonomische eenheid zouden samenvallen. Er wordt betoogd dat dit noch in Keulen, noch in Dusseldorp het geval is, ten nadeele van de zaak. Er bestaat zeker geen bezwaar tegen landbouwgebied, streken met bosch, samen te voegen met industriëele gedeelten, voorzoover deze beide elkaar aanvullen, maar het heeft geen zin ze bijeen te brengen als samenhang ver is te zoeken.Ga naar voetnoot1) Dat geldt voor b.v. het Noordelijke gedeelte van het Bezirk Dusseldorp. En evenmin is het omgekeerd juist een gebied, dat een industriëele eenheid vormt, in tweeën te snijden, omdat er een Bezirksgrens doorloopt, zooals met het bruinkoolgebied bij Keulen gebeurt. Voor dit betoog valt veel te zeggen. Wie echter de basis van het Bezirk verwerpt, laat tevens den invloed van den Regeeringspresident vallen. Er bestaat dan behoefte aan een anderen stok achter de deur. Maar ook zij, die tegen de indeeling in Bezirke geen bezwaar maken, kunnen erkennen dat de indirecte bevoegdheid van den president niet in alle opzichten het ideaal is, dat thans | |
[pagina 226]
| |
bij onwil der gemeenten niet alles kan worden bereikt wat wenschelijk is, dat de positie der organisaties een zwevende isGa naar voetnoot1), en dat een regeling zou zijn te verkiezen, waarbij meer direct zou kunnen worden ingegrepen tegenover gemeentebesturen, welke hun medewerking niet vrijwillig verleenen. Zulk een regeling verwacht men van de reeds lang voorbereide Pruisische wet op den Stedebouw, waarin ook de Landesplanung zal zijn geregeld. Ik kan op het ontwerp hier niet diep ingaan, hoop dat elders te doen. Hier zij kort vermeld dat volgens het laatste ontwerp gemeentebesturen, die tot een zelfden Kreis behooren, door het Kreisbestuur op verzoek van een der gemeenten kunnen worden verplicht gezamenlijk een plan op te maken. Ook kan het Kreisbestuur zelf het opstellen van een plan voor den geheelen Kreis of voor gedeelten daarvan ter hand nemen. Tegenover gemeenten, welke niet in eenzelfden Kreis liggen, is de zelfde bevoegdheid aan den Regeeringspresident verleend, met dien verstande, dat het gewestelijk plan wordt opgemaakt niet door hem, maar door een commissie, samengesteld uit vertegenwoordigers van Landkreise en van stedelijke gemeenten, van den Regeeringspresident en van de Provincie. Bestaande Landesplanungsorganisaties kunnen voor dit doel worden aangewezen. De organisaties beslissen bij meerderheid van stemmen, terwijl de door haar genomen besluiten bindend zijn voor de betrokken gemeenten en Kreise. De gemeenten zelf hebben ieder voor hun gebied het betrokken gedeelte van het plan vast te stellen. Hebben ze aan deze verplichting binnen een bepaalden termijn niet voldaan, dan heeft de vaststelling op voorstel van den Regeeringspresident plaats door den Bezirksausschuss. Moet de Landesplanung een gewest omvatten, dat zich buiten de grenzen van een Bezirk, resp. van een provincie uitstrekt, dan is niet de Regeeringspresident, maar de Oberpresident (de provinciale staatsambtenaar), resp. de Minister, de aangewezen autoriteit. - Bovendien is het provinciaal bestuur bevoegd de bestemming voor verkeersstrooken vast te leggen, en is daartoe verplicht, wanneer de Regeeringspresident dit verlangt. De inhoud van het gewestelijk plan is geen ander dan het | |
[pagina 227]
| |
eveneens in het wetsontwerp geregeld plaatselijk bestemmingsplan; het kan voor alle mogelijke doeleinden de bestemming aanwijzen.Ga naar voetnoot1)
In den aanvang van dit artikel werd opgemerkt dat het zaak was zich rekenschap te geven van de samenstelling der organisaties, van de door haar ter hand genomen werkzaamheden, van de bevoegdheden ten aanzien van de verschillende overheidsorganen en van die tegenover particulieren. Eerst is met het oog daarop het Siedlungsverband Ruhrkohlenbezirk besproken, daarna zijn, korter, de andere organisaties de revue gepasseerd. Ten aanzien van de laatstgenoemde aangelegenheid, de bevoegdheid tegenover particulieren, valt geen opmerking meer te maken. Ze valt buiten het Roergebied weg voor de centrale organisaties, maar is bij de plaatselijke besturen uit den aard der zaak in denzelfden omvang aanwezig. Nog tot het vaststellen van één karaktertrek van alle Landesplanungsorganisaties bestaat aanleiding. Wat in den aanhef als algemeene eisch werd omschreven, en wat voor het Roerverband in den breede werd uiteengezet, blijkt ook voor de losser in elkaar gezette organisaties te gelden: hun werk put zich niet uit in het totstandbrengen van een kaart. Deze zet zich niet zonder meer in werkelijkheid om; met de betrokken autoriteiten moet voortdurend contact bestaan, ten einde te bevorderen dat naar gelang het leven zich ontwikkelt, tot uitvoering wordt gebracht, wat het leven verlangt; aanpassing is voortdurend noodig. Het leven blijft zich ontwikkelen, onwrikbare banen kunnen daaraan niet worden voorgeschreven; wat in wording is, eischt telkens hernieuwde overweging; telkens opnieuw is overleg met de betrokken autoriteiten noodig. Brandt zegt het in zijn voortreffelijk boekjeGa naar voetnoot2) duidelijk: | |
[pagina 228]
| |
‘Wichtiger und schwieriger als die Planung ist ihre verwaltungstechnische Durchführung’. En hij citeert: ‘Ohne Verwaltung bleibt alle Planarbeit Stückwerk. Verwalten ist unendlich schwieriger als Planen, nicht in intellektueller Beziehung, aber vom Standpunkt erfolgreicher Zusammenarbeit’. Deze taak kan alleen een permanent lichaam vervullen.Ga naar voetnoot1). Midden Duitschland levert de proef op de som. Meer nog dan elders is, zooals bleek, de taak van de centrale organisatie aldaar een bescheidene; wat elders door deze geschiedt, behoort hier in hoofdzaak tot de taak der constitueerende lichamen; zij zelf heeft voornamelijk het allergrootste verband in het oog te houden. Het leek dan ook bij de oprichting of na eenigen tijd haar bemiddelende functie zou kunnen worden gemist. De praktijk bewees het tegendeel. Immers de plannen, door de constitueerende lichamen ontworpen, bleken geen ‘endgültige Planungen’ te zijn en te kunnen zijn. ‘Die Entwicklung der Wirtschaft ist stätig im Fluss, so dass die Pläne in mancher Hinsicht rasch überholt werden. Es ist daher notwendig alle Veränderungen an den Vorbedingungen der Pläne laufend zu beobachten und die Pläne entsprechend zu berichtigen’. Het algemeene plan is iets geheel anders dan het plaatselijk, door rooilijnen vastgesteld plan, dat voor onmiddellijke uitvoering in aanmerking komt; het is veeleer een samenvatting van ‘Gedanken und Ueberlegungen’. Het omzetten van deze in den definitief vast te leggen vorm van een plaatselijk plan eischt voortdurend overleg met een centraal orgaan.Ga naar voetnoot2)
De conclusies voor Nederland? De titel van dit artikel sluit ze niet in. Laat ik ze niet trekken. Er is, naar verluidt, een wetsontwerp op komst tot herziening onzer Woningwet, welke tevens onze stedebouwwetgeving bevat. Het zal allicht het gewestelijk plan niet ongemerkt voorbijgaan. Gelegenheid tot nadere overweging der lessen uit Duitschland bestaat dus.
D. Hudig. |
|