Bibliographie.
L. Baekelmans - Het Geheim van de Drie Snoeken. (Ned. Uitg. Mij Amsterdam).
Een nieuw boek van Baekelmans moet gij niet openen voor de nieuwigheid. Aan een openbaring had ik mij dan ook niet verwacht. Onder het lezen van Het Geheim der drie Snoeken dacht ik: wat is die wereld toch beperkt.... Baekelmans komt niet over de grens der oude stad, die der jaren '60, afgelijnd door de huidige boulevards. Hij wandelt het Klapdorp op en af, loopt tot in de Koepoortstraat, denkt er met weemoed aan de gezellige avonden in den Zwarten Ruiter, snuffelt daar in de buurt in de straten met de schilderachtige namen: Zwartzusterstraat, Driesch, Kommekensstraat, en komt ten leste te recht aan de kaai, in de herberg van Tille. Hij komt minder aan de Veemarkt; vermijdt de Burchtgracht. (Er leeft daar een soort volkje dat hij nooit beschreven heeft, en dat voor een schrijver gelijk Baekelmans ook niet zoo heel gemakkelijk te benaderen is, een geheel nieuw stukje Antwerpsche en cosmopolitische menschheid dat nooit ontgonnen is in de letteren, op den rand van de samenleving - en van den afgrond). Onderwegen ziet hij zijn oude kennissen, kruideniers, estaminetbazen, pâtissiers. Hij heeft een zwak voor matrozen en waterklerken; zijn meiden zijn weemoedig gelijk Tille, sommige spreken Duitsch en heeten dan Käthchen. Wij weten op voorhand welk personeel wij gaan ontmoeten, renteniertjes, horlogemakers, bureeloversten, vroedvrouwen, korsetmaaksters en gardecivieken. En zij blijven onveranderd. De verscheidenheid zit in de veelheid der typen, niet in hunne karakters. De drogist is een onverbeterlijk cynicus, de gardevil een bangschijter, de klerk is misnoegd en alle Brusselaren zijn stoeffers. Het gezelschap doet denken aan oude volksprenten met ‘allerley beeldtenissen der ambagten’. Zijn verhalen spelen meer in het antiek, dan in het modern Antwerpen. Zijn artisten en flierefluiters gaan dansen in de Variétés en drinken seef in het ‘Wit Stoopke’. Dat midden en die
ouderwetsche zeden, die voortleven onder de goede lieden die nog geen Ford bezitten, beschrijft Baekelmans meesterlijk. Zijn groote, oorspronkelijke kracht zit in den toon van zijn verhalen. Hij gaat broederlijk om met zijn menschen. Men heeft nooit den indruk van die superioriteit van Buysse die een tikje trotsch is. Ook niet van Buysse's coup-de-pouce. Noch van het cynische van Elsschot. Maar hij bezit de zeldzame gave van den humor en ik zie niemand in zijn omgeving die den humor zoo beheerscht. Soms op het kantje van het sentimenteele, als hij te veel luistert naar de melancolische harmonica's der haven, en dan staat hij dichter bij Erckmann-Chatrian dan bij Dickens.