| |
| |
| |
Hollanders in en uit den vreemde.
Tweede hoofdstuk.
I.
Gaat het, dacht Molenaer, zou het gaan?.... Weggedoken in een hoek der buffetkamer van het Koloniaal Paviljoen, keek hij dwars door de volle veranda, recht naar den belangwekkenden kant, waar Paula gestadig in vroolijk gesprek zat. Hij zag er ook weer Amsterdammers. Er waren er al vele geweest, dadelijk bij l'Ouverture Officielle en met hen menschen uit andere plaatsen. Eenigen hadden braaf volhard, totdat de Koning in de Nederlandsche Afdeeling zou komen; ook keerden er daarvoor terug, doch menigeen verscheen voor het eerst om dat bezoek en het Grand-Hôtel-Feest, dat ons Hoofdbestuur 's avonds zou geven. Daarna ging haast iedereen weg. Maar nu werd het echt de tijd voor geregeld bezoek uit ons land. En nu zat daar Mevrouw Van Hooren.
Bij de opening was zij ziek, bij het Nederlandsch feest niet beter. Dolf kwam alleen en werd befuifd, algemeen werd zijn werk gewaardeerd, het was een onbetwist succes, ook in de pers, zelfs die van Brussel, zoowel als in ‘Times’ en ‘Figaro’. De boy, hij was er kinderlijk blij mee! Maar wel drukte hem Paula's ziekte, dit vreemde: de krachtige Paula niet wel en dat de dokter mysterieus deed, eerst van de nieren sprak, toen van verzwakking, een algemeene apathie, waarvan hij de oorzaak niet wist te ontdekken....
Nu was daar gelukkig niets meer van over, zat ze hier op het beste plekje, rayonnant, de mooiste vrouw, veel mooier dan die zoele Duitsche, om wie gelachen werd als om haar man,
| |
| |
met zijn Oud-Amsterdamsche kleuren op de kokarde van z'n koetsier.
Zou het gaan? En zou het blijven? Rob vreesde voor zijn braven vriend. Hij wist een zin uit een boek van Couperus, telkens schoot die hem door de gedachte. Was 't niet in ‘Van oude menschen’? ‘O, die huizen, die Hollandsche huizen, alles netjes onderhouden, maar het was of achter iedere deur iets stond te wachten.’ Wachtte ook hier iets achter de deuren, onder de tafeltjes, tusschen de stoelen, in het rustig gehouden buffet, waar Dolf z'n stijl leek voort te leven door de manier waarop er bediend werd met de prachtigonhoorbare zwartjes, slaven van den pedanten Ober, maar aristokraatjes naast den philister die, uiterlijk volbloed Nederlander, ‘de quoi écrire’ aan Rob gebracht had, na één jaar kroeg-praktijk te Brussel.
Helaas schoot dit geschrijf slecht op! Rob begon het ook meer om een houding te hebben, wanneer Van Waveren zou verschijnen. Paula hield zijn aandacht vast, niemand zag dat hij op haar loerde. Bedreigde haar ‘het Hollandsch loeren’? Ach, de klacht in dat woord van zijn Vader! Rob's vader wist zich omloerd, omloenscht. Loeren is spieden, ook spieden op buit, zooals de kat het op de muis doet; maar tevens bestaat het als kunst om de kunst; dat noemde zijn vader Hollandsch loeren, een tijdverdrijf, genotrijk spel, beoefend in dorpen en groote steden, speciaal beoefend op de Beurs, hoewel daar eveneens om 't knauwen. Zou de schatrijke Dolf geen vijanden hebben, menschen die 'm zijn geld benijdden, en anderen met het geld zijn vrouw? Bij Jan den Duycker was het verwaandheid: zijn zwager dàt huwelijk èn architect. Maar toen laatst die Wijbrands zoo vriendelijk deed, Dolf door een lorgnet bespiedend waaronder zijn neus nog spichtiger uitstak, had Rob gedacht aan het Fransche ‘lorgner’, dat met ons loeren één stamvader heeft en zich afgevraagd: drááit de vent hem een loer? vooral toen ie informeerde naar ‘Paula’. Dolf maakte zich handig er af met een ‘dank je’, zonder van ongesteldheid te reppen, blijkbaar denkend: wat gaat het je aan! Maar deed hij nu niet onvoorzichtig? Over zijn angst scheen hij heen te zijn, soms was het of ie met Paula geurde....
- Molenaer, jij hier!
| |
| |
Collega Zegers, de Brusselsche man van het ‘Haagsche Dagblad.’
- 'k Zit op me hoofdredacteur te wachten.
- Van Waveren? Is die in Brussel? Ik dacht al: jij bij de five o'clock!
Rob glimlachte, schoof wat in op de bank, Zegers wou wel een praatje maken.
- Ik heb je hier nog niet gezien! Trouwens, jij vertoont je zelden.
- Dat is het juist, bekende Rob, Van Beuringen en jij doet het beter. Er zit geen journalist in mij, ze weten het wel in Amsterdam en ik heb al 'n reprimande ontvangen, dat ik met deze kermis laat was. Van Hooren, die ik ken van de Burgerschool, heeft me charmant op dreef geholpen en wat ik dank zij hem kon zenden, bezorgde me een brief van de baas, de eerste pluim die ik ooit van 'm kreeg, helaas met het verzoek erbij een kamer voor hem te bespreken, mijn stukjes hadden zijn reislust gewekt! Ik moet me nu dus wel vertoonen. Gisteren was Van Beuringen ook hier.
- Krijg jij je onkosten vergoed?
Rob moest lachen om de vraag; zelfs zijn kranten betaalde hij zelf.
- Kapitalisten!.... plaagde Zegers, terwijl hij het zwartje de vermouth betaalde. En hij vertelde, hoe de provinciale bladen waarvoor hij dezen zomer ook werkte, op het loon hadden afgedongen, door hem gezamenlijk aan te stellen. Voor de fuif in het Grand-Hôtel had hij een gala-pak moeten huren! Rob verklapte, dat zijn baas hem den vorigen dag had verweten, niet zijn best gedaan te hebben lid van de Hollandsche subcommissie te worden.
- Van Beuringen heeft het gevraagd, wist Zegers. De mededeeling benauwde Rob. Door kranten te lezen en nu en dan zijn vriend Hoste van ‘Het laatste nieuws’ lastig te vallen, had hij gemeend genoeg te doen voor het Brusselsche correspondentschap. Eens was hij in de Kamer geweest om te weten hoe die er uitzag. Met deze verfoeilijke tentoonstelling was hij nu midden in het leven gegooid en merkte dat de twee concurrenten veel meer hun best deden dan hij. Als hij Van Hooren niet had gekend....
| |
| |
- Wie is die krijgsman toch? vroeg hij aan Zegers, den blik naar de tafel met landgenooten.
Zegers kon geuren: - Ken je die niet? Man, dat is de kolonel. De liplap naast 'm is z'n vrouw. Meegebracht uit een Javaansche kampong. Misschien nog familie hier van de bedienden. Maar heb je Hamsterhuis niet opgemerkt bij de fuif in het Grand-Hôtel? Stak als een Saul boven iedereen uit. Hoort tot de menschen die komen-en-blijven.
- Is ie lid van de commissie?
- Ja natuurlijk, voor dit paviljoen. Daarvoor gedetacheerd commissaris! De zwartjes hurken voor 'm neer. Z'n uniform lucht ie alle dag. De Brusselaars kijken 'm trouwens na en spreken van ‘le général’. Kolonel is ie sedert z'n pensionneering. Hij schuift het liefst naast professor Van Leeuwen, die doodgoedig luistert naar z'n gezeur maar nooit iets antwoordt dan: - Gelooft u? Van Hooren kreeg al ruzie met 'm, want op alles had ie te zeggen en nu ontloopen ze mekaar.
- Moeilijk in de kleine ruimte!
- O maar de five o'clock telt niet mee. Daar is het aldoor wapenstilstand, behalve de steken onder water en 't afneuzen van mekaars handelingen in verband met de lintjesregen.
De lintjesregen, begeerd en geducht!.... maar daarvoor had men toch nog tijd. Als de krijgsman dáárop bleef wachten!
- Hij niet alleen! verzekerde Zegers. Trouwens, hij is gedetacheerd. - En het tweetal monsterde verder. De oude Endepoel, die ook hier weer was met zijn in heel Europa verbreide cacao, delibereerde kollegiaal met den jongen Heyinck der thee en koffie.
- Looyen schijnt weer naar Haarlem te zijn.
- Looyen?
- Ken je die ook niet? Slecht op de hoogte. De avond van het Grand-Hôtel concurreerde hij met de kolonel in het uitsteken boven de menigte. Allebei alléén met het lichaam. Toch moet ie een eerste klas zakenman zijn.
Rob moest bekennen, van Looyen's zaken niets te weten.
- Bierbrouwerij De Olifant! Je hebt z'n brouwsel net gedronken.
- Huibers en Koning?
| |
| |
- Dat is de firma. Tegenwoordig is Looyen eenig firmant. Maar bij z'n vrouw heeft ie een vennoot.
En daar Rob, zonder veel belangstelling, hem vragend aankeek, vertelde Zegers met animo wat een pret dat ook hier op de veranda had gegeven, aldoor die ménage à trois van den kolossalen bierbrouwer, de plantureuse blondine en het kleine, magere ex-officiertje, jonkheer van Zeylingen, dat ontslag uit den dienst had genomen om met de Looyen's te kunnen reizen, winter en zomer overal heen.... waar de brouwer z'n vrouw met het ventje alleen liet.
- Je bent op de hoogte! erkende Rob, maar op eenigszins smalenden toon.
En Zegers kaatste den bal terug:
- Moest jij ook zijn, journalist!
Rob keek met weerzin naar de veranda. Hij dacht aan de enkele, maar lange weken, toen hij op proef zat in de Kamer als verslaggever voor de ‘Morgenbode’; hoe daar op die perstribune de hooghartigheid en het cynisme in vunze grollen hem hadden gehinderd, waarmee men er sprak over menschen en dingen. Bij de redactie had hij geklaagd en Meindersma, de chef de bureau die lang de Kamer had ‘gedaan’, gaf de verklaring: - Hoe zou het anders! Dacht je dat in een rijkelui'skeuken het oordeel gunstig is over ‘boven’? Dat erbij moeten zijn en er niet bij hooren, meeleven en er buiten staan, het góóit verzet door de nervositeit van 't bij de haast vermoeiend werk. Ik ben geen journalist, dacht Rob weer. Maar zonder de krant kòn hij er niet komen!
En met plichtmatige hoffelijkheid haastte hij zich den baas tegemoet, toen die zich, meer dan een uur te laat, op de trap der veranda vertoonde. Zegers wilde voorgesteld worden, maar droop daarna gevoeglijk af en op hetzelfde oogenblik kwam Dolf de veranda in met meneer en mevrouw Van Angeren. De ruimte liep opeens propvol, ook met niet-Hollandsche beau-monde. Ons Paviljoen was een succes, geblazeerdheid wil exotisme: Hollandsche dranken, door zwartjes opgediend. Paula was vlug uit den matten leunstoel gerezen en ongedwongen, juist als thuis bij de komst van goede vrienden, ruimde zij bij het veranda-hek in. Van Angeren had zijn plaatsje naast haar, doch nu zette Dolf aan haar anderen kant
| |
| |
een stoel voor Van Waveren en een voor Rob. Dolf kende Van Waveren's grief tegen Rob, dat die te weinig kwam onder de menschen. Hier kreeg de baas een anderen indruk, mét Rob naast den president, alleen door de mooie Paula gescheiden.
't Was nu een kring van veertien menschen, enkelen waren alweer gegaan, juist was ook David Davids gekomen, die zich anders nooit vertoonde; Van Waveren had hem straks overgehaald bij het bezoek aan de diamanten. En nauw'lijks gezeten bij zoovele vreemden stak de hoofdredacteur van wal met een zwaar compliment aan Davids. Eigenlijk herhaalde hij, wat Rob in ‘De Koophandel’ van meer dan een maand geleden over de vier ton edelsteenen, door Gebrs. Davids tentoongesteld, had verteld; 't geen weer niets anders was geweest dan een herhaling van de diamantkundige inlichtingen over deze Kaapsche schatten die Sam Davids had verstrekt, met details door Dolf gegeven over de merkwaardige safe en het door hem ontworpen ‘gebouwtje’, als iets afzonderlijks en bijzonders tusschen te vele banaliteiten. Maar bij den baas werd dat alles een toost, langs de tot coteletten geknipte bakkebaardjes werkelijk als.... uitgeblaft. Rob dacht aan den naam Waf-Waf, waaronder vrijwel heel Amsterdam den hoofdredacteur van ‘De Koophandel’ kende. Dat spel met zijn naam, hoewel een Beursmop, bleek ook nu karakteristiek. Dankbaar zei hij zich voor de geestdrift, herboren in hem ouden man, bij 't zien van zooveel kostbaarheid, die een even veelvuldige schoonheid was, kalm neergelegd voor iedereen zichtbaar en weggegoocheld bij handverdraaien, als weergekeerd tot de donkere diepten, waaruit zij eens werd te voorschijn getooverd. Ook dezen kwinkslag stal de Baas, hij had in z'n eigen krant gestaan, Rob zelf had 'm van Samuel Davids; maar wat David nu hiervan mocht weten, hij zat te spinnen als een poes en liet het hoofd met zwaren baard heen en weer gaan in den halsboord, net als verliefde doffers doen. Rondom de tafel werd zacht gegiegeld; juffrouw Pieck keek Van Waveren aan, als zei hij onbetamelijkheden en het zwijgen waartoe hij de anderen dwong met deze theetafel-redevoering, lei iets beklemds op een paar gezichten, de kolonel keek strijdvaardig-beleedigd
en zelfs professor Van Leeuwen keek
| |
| |
sip; maar 't einde was een te hartig ‘bravo’ van Van Angeren's zelfvoldaanheid en veel welwillend bedoeld gelispel naar den blozenden diamantjood.
Men moet maar lef hebben, dacht Rob, en.... plezier in aanstellerij! Doch onmiddellijk kneep het besef over zijn eigen machteloosheid; hij bestond immers grootendeels van de courant, waarvoor hij alles behalve een eerste kracht was; zijn and're verdiensten beteekenden weinig en zijn enkele effectjes.... Het baantje dànkte hij aan Waf-Waf, die hem op recommandatie benoemde, die zelf de krant wel niet gesticht, maar juist met druktemakerij veel voor het stijgend succes gedaan had.... De zelfkritiek was smartelijk, droef dook Rob weg náást zooveel wil, met moeite zei hij iets terug op enkele minzame banaliteiten, van hier en daar tot hem gericht. Te sterker trof hem de houding van Dolf. Goeie hemel, hoe was die veranderd; of was de minzaamheid komedie, dewijl hij eenmaal zat in het schuitje en.... om Paula ‘er in’ te brengen?
Van Angeren deed charmant met haar en zijn vrouw lachte telkens om Dolf, die Ten Bouwhuis Reinders plaagde, omdat de koning van België niet eens gekeken had naar zijn ‘stand’.
- Uw schuld, plaagde de ander terug, had u me een betere plaats gegeven.
Het leek een geschil, maar het bleef een grap. Verstoord was eigenlijk niemand op Dolf. Een mooi resultaat, maar wat had hij gewerkt! Wie zou dat vroeger hebben vermoed! Rob dacht aan den tijd te Vorst, toen hij den kameraad der Amsterdamsche H.B.S. alleen-met-'n-vrouw had teruggevonden, rijk maar erg gedesoeuvreerd, nu hij een honk had buitenslands en in den vreemde niets te doen. Rob's medewerking, korten tijd, aan het boek ‘Oud Vlaamsche Huizen’, was het begin hunner nieuwe vriendschap. Toen spoorde hij Dolf tot doorzetten aan! Nu.... Zelfs de af- en aan-schuifelende zwartjes keken mieneerr Dôlf naar de oogen, gehoorzaamden hem als een toewan bezaar.
Maar wat bezielde juffrouw Pieck? Haar broer, lid van het Hoofdbestuur, had haar, zei ze, vooruitgezonden en liet nu blijkbaar op zich wachten: - wou ze zich wreken op het gezelschap? Straks keek ze minachtend naar Waf-Waf, nu
| |
| |
zei ze Dolf onaangenaamheidjes, omdat hij pleiten dorst voor Brussel als prettiger woonstad dan Amsterdam.
- Dus u woont hier voor uw plezier?
- Dacht u voor me displezier?!
Aj, dacht Rob, waar gaat dat heen! Gelukkig leidde Messner af met te spreken van het ‘paleisje’ dat Vriend Van Hooren zich gebouwd had. En Davids de zwijgzame ging zich te buiten met de plechtige verklaring, dat Ingenieur Van Hooren te Brussel de eer van de Hollandsche bouwkunst hooghield. De heer Van Angeren stemde weer, nu met een lachend ‘bravissimo’ in, waar Paula om glimlachte, bijna koket.
Wat dreef Rob, achter die beuzelarijen een gevaar te zien voor Dolf? Zelfs in dat lachje der brave Paula? Haar trouw was door heetere vuren gegaan dan ooit de vleitaal zou kunnen zijn van een overrijpen ijdeltuit als Van Angeren. ‘Waschecht’ zei Carel Walter eens, na een avondje op de étage te Vorst, waar een Fransch-sprekende en Franschdoende Brabantsche schilder, dien Rob er later nooit meer ontmoet had, haar onbescheiden complimenteerde. Dolf dééd veel, om haar en voor haar, maar zij was dankbaar, gaf hem liefde; 't gevaar dat Rob duchtte, moest komen van buiten. Hij wist niet, waardoor de gedachte hem drukte; men zat hier ongedwongen bijeen; alleen die juffrouw Pieck keek zuur, omdat haar broer op zich liet wachten; Dolf gedroeg zich, als was hij de gastheer, hulpvaardig, minzaam voor iedereen, met louter wenken de zwartjes regeerend. Nu riep hij Zegers aan bij het voorbijgaan; straks had die zich uit de voeten gemaakt. Dolf zocht hem een goede plaats in den kring, de Baas deed minzaam uit de hoogte en Zegers kreeg den stoel van Davids, die het voorbeeld volgde van Endepoel en professor Van Leeuwen. De kring vertoonde verscheidene gaten, de kolonel kwam naderbij, trouw achternagegaan als door een schaduw door zijn ook daarbij zwaar zuchtende liplap.
- Heeft iemand honger? vroeg Paula lachend en zette een mandje gesloten op tafel.
- Prachtvruchten uit de tuin, ried Messner. Doch er kwam gebak te voorschijn, waarmee zij de tafel noodend
| |
| |
rondkeek. Het waren bobbelige koeken met kokosnoot, specialiteit van Brussel en Ukkel. Van Angeren deed wellevend begeerig en de kolonel nam er twee, een gaf hij met edel gebaar aan zijn vrouw door. Dolf verweet Paula: - Je komt te laat. Nu namen nog enkelen, uit beleefdheid; ook Van Waveren en de Messner's. Maar de gezelligheid was weg, Van Waveren keek op zijn polshorloge. Toen kwam er stemmenrumoer van de trap.
- Eindelijk! zuchtte juffrouw Pieck. Het was haar broer, met Roelofsz en Christiaan van Leeuwenburgh. Rob zag, dat Dolf er even door schrikte: had zijn voorgevoel niet bedrogen? Doch als met een ruk werd Dolf zich weer meester, het toeval kwam hem trouwens te hulp. De kolonel was opgestaan, hierdoor kwamen de nieuwe bezoekers tegen zijn hooge gestalte te botsen en laag achter hem stond zijn vrouw met de maar voor een klein gedeelte afgeknabbelde koek in de hand.
- Kolonel! riep Roelofsz met klinkenden eerbied en boog meteen voor de vette liplap: - Hoe gaat het u, sedert het Grand-Hôtel? en stak de hand uit naar die met de koek, waardoor hij bijna in het gebak greep. Toen dorst de Amsterdammer lachen, maar de Indische lachte niet en ook haar echtgenoot bleef ernstig. Als om de situatie te redden, drong Dolf nu Paula vlug naar voren en geestig bij den toestand passend, waren èn stem èn gelaat toen hij vroeg:
- Meneer Roelofsz, mag ik u nu mijn vrouw voorstellen, ongesteld bij uw vorige overkomsten?
Roelofsz was dol op mooie vrouwen. Vóór hem stond Dolf met pret in het oog en naast Dolf lachte een pracht-brunette, met veel distinctie kleurig gekleed. En deze westersche vroolijke schoonheid was naast die hideuze verbolgen liplap zulk een plezierige tegenstelling, dat Roelofsz niet dacht aan wat hij wist over Dolf's bezwaarlijke liefde, maar verheugd in die stralende oogen kijkend, lachend met een handdruk vroeg:
- Is u weer beter, Mevrouw Van Hooren?
Vraag, die slechts een reden tot voortlachen was, gezien haar zomersche gezondheid.
Zitten gingen de heeren niet meer. Iedereen was opgestaan en weer deed Van Waveren druk; hij wou en zou op de Ten- | |
| |
toonstelling eten, met zijn jongen vriend Molenaer. Maar Roelofsz zei dat men hem niet losliet en zoo leidde die late komst bruusk tot een wijziging der plannen. Rob hoefde niet bij zijn chef te blijven; binnen 't kwartier was hij met de Van Hooren's rustig op weg naar de tram voor Ukkel.
| |
II.
Met drie van de invloedrijkste leden der Tentoonstellings-commissie voor Nederland had Bernard van Waveren gegeten, terwijl ook Mary Pieck mee aanzat, en nadat men die naar het hotel had gebracht, waren de heeren nog samen gebleven. Het oordeel over hetgeen ‘De Koophandel’ tot nu aangaande de Nederlandsche Afdeeling had meegedeeld, was volstrekt niet ongunstig geweest en toen Rob zich den volgenden morgen bij zijn chef aanmeldde, werd hij vriendelijk ontvangen, evenwel zonder een woord van spijt, nog veel minder een van excuus over de plotselinge verandering in de plannen van den vorigen avond.
Vooral zijn oude vriend Eduard Pieck had er bij den hoofdredacteur op aangedrongen, dat de courant spoedig werk zou maken van het door Professor Van Leeuwen zoo welverzorgde wetenschappelijke gedeelte der Nederlandsch-Indische afdeeling. Rob schrikte; verwachtten de heeren zóóveel? En hij herinnerde zich, Van Beuringen twee dagen te voren in de veranda te hebben gezien, pratende met Van Leeuwen en kolonel Hamsterhuis. Gelukkig bedoelde de Baas iets anders, royaal-gezind uit ijdelheid, dank zij zijn rijke tafelgenooten: hij wenschte een stuk van Professor zelf.
- Weet jij, waar Van Leeuwen logeert?
Zijn gissing gevend voor een weten, noemde Rob het Grand-Hôtel. Hij trof het: hij had juist geraden en zelfs bleek de professor thuis; zoo zaten zij weldra in diens kamer. Eerst toen herkreeg Rob een begin van gemoedsrust: die rit uit de bovenstad naar beneden, zonder dat hij iets wist van professor's adres, iets meer dan dàt er Hollanders waren, leden van de hoofd-commissie, die in het Grand-Hôtel plachten te toeven....
Rob bleek nochtans voorbestemd dezen ochtend een deerlijk
| |
| |
figuur te slaan, daar de professor wel bereid was iets voor ‘De Koophandel’ te schrijven, doch eerst zich houden moest aan zijn belofte om nog dezen zelfden namiddag Van Beuringen, den correspondent van ‘Het Morgenblad’ rond te leiden. Professor keek den Baas èn hem aan; de Baas vond het blijkbaar beneden zich Rob nu in het gesprek te mengen, maar noemde het een-bijzondere gunst, dat Professor voor zijn blad zèlf schreef. Buiten gekomen beperkte hij zich tot de schamperheid: - Dus komt mijn vacantie ‘De Koophandel’ ten goede.
- Ja, dank u wel, zei Rob ootmoedig. Hij wist: géén traktementsverhooging, ook al deed hij nu verder zijn best, zelfs al schreef hij heel-goede brieven: journalistiek is omgangmet-menschen en hij was eenzelvig.... zooals zijn vader, te zeer het tegendeel van Moeder....
De baas deed van geen ontstemming meer blijken. Dolf moest mee lunchen in 't hotel doch, alvorens naar boven te rijden, kochten zij aan den boulevard chocola voor mevrouw Van Waveren. Een half uur later zat Rob voor een oxtail in een veranda, groen als een tuin en voelde zich klein, vol zelfverwijt, want de Baas was de goedheid zelf: hij sprak eerbiedig over Rob's vader als een door het Lot wreed achtervolgde en vroeg hem naar zijn ‘verdere werk’, wist dat hij te Leiden las voor studenten, noemde 't een aardige onderscheiding, maar trok hem meteen weer midden in 't leven, als zijn bestaan, als het al voor de krant, datgene waar hij, Waf-Waf, voor bestond, doch ook vàn bestond, geëerd en welvarend, gezien op Beurs en Heerengracht.
- Er buiten en dáármee erboven! dacht Rob. De rijke Dolf hàd dit gewild, hij had daarbij gedurfd, gekùnd, doch ook hij ging den anderen kant uit, uit eerzucht, om Paula, of allebei.
Het was, als zag de Baas hem denken. Telkens al had hij het over ‘de heeren’, de drie van den vorigen avond bedoelend; nu vertelde hij, dat ‘de heeren’ plezier hadden getoond in ‘die Paula, dat mooie maîtresje van Dolf van Hooren’.
- Maîtresje? verzette Rob zich kalm; ze zijn al bijna vier jaar getrouwd.
| |
| |
- Nou ja. Maar zeg 'es, hoe gaat dat nu? Wordt zij hier geaccepteerd door de dames?
Rob knikte, bang voor het woord te veel.
- Meneer Roelofsz had bij zijn vrienden Van Baerle een heel andere indruk gekregen.
- Ik ken mevrouw Van Baerle niet. In het Paviljoen heeft Dolf me laatst voorgesteld aan meneer. Maar bijvoorbeeld de Messner's bezoeken hen druk, mevrouw neemt Paula vaak mee uit rijden.
- Hoe ken jij ze?
- Twee jaar met Dolf in dezelfde klassen op de Burgerschool. Toen vond ik hem hier getrouwd terug en hielp wat bij een boek dat hij maakte, met platen, over oud-Vlaamsche kunst. U weet dat me neef Jan den Duycker met zijn zuster is getrouwd. Die heeft om het huwelijk met hem gebroken, maar met De Ridder is Dolf heel goed; van de winter bij de besprekingen voor de tentoonstelling heeft hij er telkens gelogeerd.
- Ze is heel mooi....
- Maar ook heel lief. En een dame, al deed hij een mesalliance.
- Erger....
- Hoe meent u?
- Och, je begrijpt wel....
Moest Rob nu zeggen: nee, ik begrijp niet? Moest hij liegen, loochenen, veinzen? Of moest hij vragen: helpt ù mee? Kon hij dezen man, die zijn chef was, vertrouwen? Dezen typischen ‘public man’, met zoovele relaties onder de rijke standgenooten van den rijken Dolf, vaak verwanten van verwanten, of wederzijdsche famieljeleden als Den Duycker van Dolf en hem zelf?
- Ik wéét alleen van 'n mesalliance en dat ze daarom pas zijn getrouwd, na een tijd samen te hebben geleefd. Maar ik weet ook hoe lief hij haar heeft, hoeveel hij voor haar heeft over gehad en niet uit passie alleen, uit liefde. Misschien dat medelijden daarbij kwam, maar dat is van voordat ik hem hier terugvond.
- 't Is jammer van hem, hij heeft alles voor.
- Ja, Dolf is een prachtvent, knap en goed. Een rasartiest, zelfs in zijn luiheid. Dat hij daar nu niet meer aan
| |
| |
toegeeft, maar zijn best doet, bij 't werk en in alles, het is, dat wéét ik, onder haar invloed. Zij zag, dat hij zich met niets-doen verveelde, toen heeft ze om hem een huis willen hebben, een eigen huis dat hij moest bouwen en om haar plezier te doen, hééft ie gebouwd, Villa Paula, een zalig home. Meneer Van Baerle heeft hem toen, blij met die plotselinge werklust, over het Hollandsche werk op de tentoonstelling gesproken.
- Zoo..... Je neemt toch koffie, hè?
En de Baas trok zijn sigarettenkoker.
Na den lunch was Rob zijn leidsman op een gedeelte van de tentoonstelling, dat de Baas nog niet gezien had. Er waren vele nieuwe dingen, die Van Waveren interesseerden en waar Rob over had geschreven, na de wandelingen met Dolf. En de belangstelling van Waf-Waf voor wat Rob hem aan kon wijzen, bracht dezen in zoo'n prettig humeur dat hij, 's avonds vrij gelaten, over het logies te Brussel een stuk voor de krant schreef, frisch en vroolijk, zooals naar hij wist, noch Zegers noch Van Beuringen kon.
| |
III.
Rob had zijn dagen verstandig verdeeld. Tweemaal in de week ging hij naar de Tentoonstelling; verder blééf hij ‘diligent’, zich hierbij richtend naar den term uit een collegiaal-bedoelde waarschuwing van Zegers en woonde bijvoorbeeld een meeting bij van Vlaamsch-gezinde Brusselaren in het mooie ‘Vlaamsche Huis’ op de Markt. Overigens schreef hij aan zijn roman, die hem vaak met hoop vervulde, zoodat hij hem sturen wou naar een tijdschrift, waartoe hij met October moest klaarzijn. Het was het droeve verhaal zijner jeugd, Vader, Moeder, voldoende onherkenbaar gemaakt, maar met de deernis die hij voelde èn voor Zijn leven èn voor het Hare, als juist in liefde dubbel treurig. Een boek der aanhankelijkheid aan beiden, uit het besef: zij konden niet anders en deden aldoor wat zij konden in het belang van hun zoon en hun dochter. Achter het werk schemerde Minny, het ideaal waarover hij treurde.
Terwijl hij schreef, kwam Madame hem storen: - Monsieur,
| |
| |
il y a du monde pour vous. - In de spreekkamer Paula en Dolf.
- Storen we?
- Nooit! dat weet je wel.
Zij kwamen om zijn hulp bij een plan. Dolf was naar een reeks van fuiven geweest, officieele en niet-officieele, één van tweehonderd francs het couvert, waar hij mee gastheer had gespeeld van Belgische en andere oomes. Ook Hollanders hadden diners gegeven, Van Angeren een zeer officieel, waar louter heeren waren geweest, en een voor landgenooten met dames, waarbij dus Paula was genoodigd, die weer naast Messner had gezeten. Dolf zou nu ook iets willen doen, maar iets niet-deftigs, voor Hollandsche menschen, een avond-ontvangst in zijn tuin en zijn huis. Paula wilde lampions, liefst electrische, in oranje. Dolf noemde dat een klein detail. De vraag was, wàt heel een avond te doen.
- Dansen? vroeg Rob.
- Het kan erbij. Een strijkje moet er natuurlijk zijn.
- Eén buffet wou 'k in de tuin en dan een of twee in huis.
- Dus mooi weer.
- Ja! als het regent....
- Maak 'n post scriptum: Blijf weg bij regen.
- Als jullie nu even ernstig wilt zijn. Men zit en staat en wandelt buiten. Wie lust hebben, kunnen nu en dan dansen. Maar verder moet er wat gebeuren. Wat? Daar kwel ik m'n hersens vergeefs mee.
- Goeie muziek?
- Dus geen gewóón strijkje. Of bedoel je solo-nummers? Paulsen? Dutoit?....
- Niet al te serieus!
- Iets kan goed zijn en niet serieus.
- Verheyen, met een Vlaamsche voordracht?
- Speenhoff!
- Liever iets minder bekends, dat de Hollanders hier vinden.
Er werden nog namen genoemd en dingen; Rob beloofde na te denken. Toen Paula aandrong: nu moeten we weg, kwam Dolf los met iets dat hem aantrok. Drie van de voormannen der Hoofdcommissie waren de vorige week met de voltallige
| |
| |
Brusselsche sub-commissie als een groep gefotografeerd. Die koppen wilde Dolf uitknippen en gebruiken voor karikaturen, die hij zou trachten te teekenen om ze als lichtbeelden te vertoonen.
- Met muziek!
- Maar ook gedichten. Genre de Schoolmeester. Die maak jij, Rob....
| |
IV.
Als een wedrenpubliek bij de eindronde, als schooljongens in den opwindenden tijd tusschen de laatste brokken examen en de tijding van den uitslag, zoo waren de talrijke Nederlanders, wederom naar Brussel gekomen, niet als het vulgus om te kijken, maar om te vernemen, met zekerheid, welke belooning zou worden hun deel. Het waren, naar 't heette, de exposanten; de jury's hadden hun taak volbracht, ze waren rond geweest, meer dan eens soms, maar nog ‘kwamen zij bijeen’, nog werd er ‘beraadslaagd’: gedongen, gepingeld, genegotieerd, geïntrigeerd....
Doch vlijmender was de andere wedkamp, dat leek geen strijd meer om de knikkers, maar waarlijk om het recht van 't spel, haast als het vechten van diplomaten, den vrede regelend na oorlog. Intrigue, negotiatie ook, maar waarbij de passies der volkeren telden, niet enkel de wedijver van bedrijven.
Nog schéén er geen enkele uitslag verkregen; Van Angeren, met een noodlootsbeweging van beide armen rond vóór zich uit achter den eensklaps opkrommenden rug, als wou hij een dier met voelhorens lijken, gaf telkens dit overbodig antwoord:
- Wanneer? Ik wéét het niet! Maar het kòmt.
En nu, onder dat koortsig verbeiden, vernam men plotseling, dat de Sjah kwam. Van de baden te Contrexéville wipte Zijn Majesteit even over. Vele grapjes deden opgeld. Geenszins naar Brussel, naar Spá kwam de Sjàh, maar dat mocht Contrexéville niet weten, anders hield men hem daar nog vast en moest hij eerst zijn pension betalen.... Tegenover een vorstelijk gast werd de grap onbehoorlijk gevonden, zooals dat verhaal van een gala-maaltijd aan het statige Engelsche hof, waar de Sjah bij het dienen van sperges wat hij van de dingen
| |
| |
niet opat achter zich had weggeslingerd, zoodat de lakei die dicht bij zijn stoel stond plotseling vol zat met deze resten op de rood-en-blauwe livrei, waarna King Edward als bijdehand gastheer het voorbeeld volgde van den Sjah, wat weer volstond om heel het hof een bombardement van aspergeslierten te doen ondernemen op de knechten, onbewegelijk achter hun rug.
- Een oud verhaal! wist de kolonel, toen Corvet er op de veranda mee aankwam, waar nu geen plaats ooit onbezet bleef tusschen vier en halfzeven. Kon die dwaasheid al zijn gebeurd, in geen geval met dezen Sjah.
- Alsof, ging Corvet hier tegenin, ooit iemand Sjah's uit elkaar heeft gehouden!
- Hoe bedoelt u! dreigde de ander.
- Kolonel, een kat is een kat. Maar we spreken Fransch te Brussel en zoo blijft een sjah een sjah.
Rob zuchtte zijns ondanks. Mijn God, wat een plebs! En daar zat hij dagelijks bij. Want Dolf had hem pas gewaarschuwd: - Je moet je in deze weken vertoonen. Wel zou hij probeeren hem vlug te helpen aan de lijsten van prijzen en lintjes, maar het kon toch dat een ander door present te zijn hem voor kwam.
Zoo was Rob telkens weer present en beidde hij nu de komst van den Sjah. Ernstig werd deze afgewacht, zelfs Dolf trok een zwaarwichtig gezicht. Kees van Angeren was magnifiek; die jas kwam versch van den grooten René, wellicht was er vannacht aan gewerkt. Maar nu de tragiek! niet aan Kees kwam de eer toe, Zijne Majesteit welkom te heeten.... Hoe men nerveus kan trantelen, Mr. G.J.M. van Buuren, Willem Roelofsz A.W. zn. en Christiaan van Leeuwenburgh gaven er proeven van om de beurt, dan liep de een en dan de ander, terwijl de een stond met den derde, die daarna de noodige pasjes deed. Van Angeren was weggerend, weer met de armen rond vóór zich uit, blijkbaar dacht hij: ik mag tòch niet.... Neen, daar kwam hij alweer te voorschijn en gaf Van Leeuwenburgh een wenk; maar ook Van Buuren had wat gezien, posteerde zich, nu met Van der Meulen die op het laatste moment uit een hoek schoot, doch vlugge Kees draafde allen voorbij.
| |
| |
Helaas werd het een kluit anonymi, want niemand zag zich voorgesteld. De directeur-generaal van de tentoonstelling, iets achter den Sjah naast een hoveling stappend, kondigde dezen ‘les Pays-Bas’ aan; de hoveling vond het blijkbaar onnoodig, Zijn Majesteit dáárover in te lichten en langzaam maar zeker schreed men voort, voetje voor voetje, volmaakt onverschillig, tusschen de rijen buigende menschen, waarachter te zien was ....wat niet werd bekeken. De Nederlandsche nijverheid, al deze goederen, deze producten van onze fabrieken, van ambacht, handwerk, onze kazen, koeken, dranken, ze waren lucht voor den schrijdenden Heerscher.
Maar tòen, onverwacht, een halt!
De meer dan volmaakt tegenwoordige tijd van een bezoek dat een langs-loopen was met zelfs geen teruggroet op al het buigen, slaafs door ‘la section hollandaise’ volbracht, kreeg een hiaat en werd verleden, doordat er nu toch wat gebeurde. Stil stond de Sjah; geschok van menschen, dringend, wringend, weggedrongen - en dit Nederlandsch' geschiedde. Terwijl èn Mr. Gijs van Buuren èn Roelofsz èn Nicolaas van der Meulen èn ook, hoe spijtig, Van Angeren niets ter wereld konden beginnen, niets presteeren, zich zelfs niet bewegen; had het diskrete politie-kordon, nette mannen in burgerkleeding die ook over dezen alleenheerscher waakten, ruimte gemaakt voor een oponthoud waarbij, zichtbaar voor wie konden zien, de Sjah met zes van zijn hovelingen, de directeur-generaal van de Tentoonstelling, de Kolonel in groot tenue en naast hem ditmaal niet zijn liplap, maar, andere nieteling, Samuel Davids, als een vreemde groep kwamen te stáán en Sam, zoo diep als mogelijk buigend, iets dat niet-klein was aan den Sjah bood, die het nàm, vlùchtig beschouwde en dóórgaf. De omstanders zagen daarna een val. Een val in den zak van een hoveling. Rob stond op een tafel achter de rijen. Hamsterhuis had hem gewenkt: Kom mee; die ging met Sam naar het mooie huisje, waarin de safe met diamanten. Rob klom ijlings op een tafel aan den overkant van het huisje, zoodat hij zien kon wat gebeurde. Zien dat het geschenk viel, haast op den grond. Want des Heerschers hovelingen droegen zwarte, nauwsluitende jassen met boven de dijen beginnende panden, die
| |
| |
tot over de enkels reikten. Rob zag iets zwaars, was 't edelsteen? bobbelen tot het lag in den jaszak, bij den hak des hovelings. Dit gebeuren had iets beklemmends. Want de kleine stoet ging voort en dadelijk was er het volle dringen van losgelaten nieuwsgierigheid. Rob had vóór zich een duwen naar Sam toe, onzichtbaar zelf, maar het was vóór het huisje en 't kolonelsgoud stak hoog eruit.
Het kostte Rob tijd en dranggeduld, zijn toeverlaat Hamsterhuis te bereiken. En toen deed deze zonderling. Straks had hij hem minzaam gewaarschuwd en nu gaf hij nauwelijks antwoord. Maar de spotter Corvet verried het geheim, al grinnikend, in volle naaktheid. Sam was het slachtoffer van David. Zoo'n knapperd, die zich er tusschen liet nemen! Want in de zaken was hij primus. Maar David had het uiterlijk voor en bleek daardoor de meest gewikste bij alles wat niet de zaken betrof. Trouwens had hij gepleit voor zijn broer, dat die een ridderlint mocht krijgen als exposant der diamanten. Maar dit verzoek was vlak geketst. Hij, David, werd al officier, dat was niet alleen voor zijn thesaurierschap. Men kon die dingen ook moeilijk scheiden. De diamanten-étalage wàs verdienstelijk, iets bijzonders en dat de waarde der edelsteenen juist dezen zomer ongewoon stéég, zoodat ze met stilliggen winst bezorgden, grooter dan als ze waren verhandeld, bleef buiten beschouwing als niet te voorzien. Maar het thesaurierschap der sub-commissie, zij het die te Brussel zelf, had wellicht geen officierskruis gegeven, als er geen rekening was gehouden met Davids' niet te scheiden deel aan 't belangwekkende zijner sectie. Hier lag een voetklem met punten voor David, want hun tentoonstelling wàs vàn Sam, zijn idee en ook zijn daad - heel de zaak immers stichting van hem! Zoo leek dit bezoek van den Sjah een uitkomst. Natuurlijk bracht die lintjes mee, indrukwekkend al door den naam: de orde van ‘De Leeuw en de Zon’. Dáár er een van te krijgen voor Sam! - Hoe?.... Zoù het lukken met een geschenk? Een huldeblijk in diamanten? David kwam op het idee in den nacht. Sedert Sam wist, dat ‘het’ was beslist, al wachtte men dan nog op een bericht, viel er geen land met den man te bezeilen, zelfs dreigde hij met ontbinding der firma en David kon zonder Sam niet voort. Eerst sprak David met vrienden erover, men
gaf hem gelijk
| |
| |
en men wees hem den weg, maar Sam moest dan alleen vóór de safe staan om zwijgend en buigend ‘het’ aan te bieden. De rest ging via den Gezant....
‘Het’, daar zaten de broers mee in. Plotseling waren zij weer eendrachtig. Want Sam waardeerde David's intentie. Ook wist hij zichzelf geen man voor commissies. En ridderorden kreeg je dáármee, eerder dan door te exposeeren. Hij zou tevreden zijn met dit, een decoratie zoù zijn deel zijn: David had al het lint gekocht, hoe vonkten die kleuren op Sam zijn jas! Toen vroeg David: - Wat zullen we geven? - 't Was of hij nadruk op dat ‘we’ lei. Hierom wou Sam, dat het niet te duur werd. Trouwens blééf het geschenk een waag; de Sjah kon denken: hebben is hebben en zelfs niet denken aan iets-terug-doen. David zei toen: - Niet te duur?.... Wat zou je denken, Sam, van dat? - En hij nam een brok erts van de tafel, aan één kant als bezaaid met steentjes. - Als we dat geven? Het lijkt nog al veel, door de vorm, doordat het iets groots is.... Sam accepteerde, de slimheid waardeerend.
Maar wat de beide broers vergaten, was dat de oostersche despoot, kundig misschien in niet zóóvele zaken, stellig van twee dingen wel verstand had: oog voor hun schoonheid en hun waarde, namelijk vrouwen en edelgesteenten. Het door-geven-zonder-meer bewees, dat de Sjah ontevreden geweest was, zich haast beleedigd had gevoeld, daar iemand zoo stòm kon zijn lastig te vallen, Hèm, met een miserabel stuk erts.
In geen dagblad kwam hier iets van. De aanbieding bleef totaal verzwegen op dringend verzoek van het Hoofdbestuur, dat de drie correspondenten bijeenriep, onmiddellijk na het vertrek van den Sjah.
Rob vond het wel even jammer, schoon in zijn hart hij meelij voelde met dien rijken mislukte, dien bultigen broer van den glanzig-mooien David.
| |
V.
Terwijl hij zijn schommelstoel even liet deinen, als op de streelende maat van het strijkje, luisterde Roelofsz vermaakt
| |
| |
naar Dolf, wiens kop juist tot den bordesrand reikte, nu hij in den tuin op het gras stond. Dolf vertelde van Hollandsche werklui, hoe veeleischend die waren geweest, weerspannig den Belgischen leeftrant verwerpend, telkens vol zelfbewustzijn verklarend: ‘we bennen 'et nie' sau gewaun.’ Een ploegbaas gedroeg zich werkelijk hondsch, maar had ook, een paar dagen vóór zijn vertrek, een kloek pak slaag van den kostbaas gekregen, toen hij de kostvrouw vuilheid verweet. De jongeren stelden zich nog al eens aan, probeerden dat zelfs te doen in een Fransch, de weken van hun vertoef geleerd.
- Toevallig, vertelde Dolf er bij, waren daar ook twee Japanners, maar die distinctie, die kalmte, die rust, altijd hoffelijk voor de vrouwen en zonder een lonk of brutaal gebaar.
Roelofsz erkende: het ‘volk’ bij ons!.... Maar was het Brusselsche wel beter?
- Minder lastig, meende Dolf, ze gaan hun gang, maar hebben geen praatjes, ze twijfelen nooit aan hun eigenwaarde, maar loopen er dan ook niet mee te koop.
Roelofsz, niet gansch overtuigd, keek hem na, nu hij met een pirouette zich naar een groep keerde op het gazon. - Jij loopt evenmin met je waarde te koop, dacht Roelofsz vol sympathie voor den gastheer. Handig had Dolf het aange egd om dit gezelschap bijeen te krijgen, als gasten van zijn dierbare Paula. En zij.... Hij wendde zich om naar de kamer. Een prachtverschijning, zooals ze daar stond onder het licht en à trois quarts naar buiten. Die zilvergrijze japon was een vondst, schijnbaar eenvoudig, zonder garneering en maar weinig uitgesneden. Een parelsnoer als eenige tooi. Het haar als bij mannen op zij gescheiden, dik golvend over de helft van het voorhoofd, tot dicht bij de forsch en breed zoomende wenkbrauw, boven het donkere, 't groote oog naast den man-lijk-wilskrachtigen neus. Een kop van energie èn goedheid. De lippen, welvend, fijn verloopend, met welbewuste decisie gesloten over het volmaakt gebit. Roelofsz dacht: straks dans ik met 'r. Of zou hij haar nu tot een wandeling nooden?
- Ik ga de gastvrouw eens complimenteeren met het groote succes van haar avond, zei hij tot Reinders die naast hem zat. Zijn daad dwong anderen op te rijzen of de stoelen te verschuiven en wéér wist hij zich niet-meer-lenig. Zoù hij
| |
| |
dansen? Zou hij het wagen straks een dans te hebben met haar?
Bij de entrée der salons bleef hij staan. Tentoonstellend Nederland leek present. Men zat ook hier nu dicht opeen, al waren er gesloten groepen. Mary Pieck kapittelde Looijen, die haar, suffend en puffend, liet praten. Zijn vrouw zat achter hen met Van Buuren; Van Zeylingen stond er geduldig naast, terwijl Annie van Buuren boos naar hem opzag. Mevrouw Van Buuren, een andere groep, disputeerde met Corvet, wiens vrouw wel zeer voyant gekleed was, blijkbaar heel en al verbrusseld. Eduard Pieck en Van Leeuwenburgh praatten met dames die Roelofsz niet kende, wellicht de vrouwen van Prins en Bronkhorst die zelf, met Westerman in een hoek, ook hier over zaken schenen te spreken; Westerman's vrouw zat verveeld erbij. Paula.... O, in den tweeden salon zàt zij nu, met de Van Angeren's, Mien van der Meulen en nog een vrouw die Roelofsz niet wist thuis te brengen. Zwijgend stond Heyinck achter haar. Doch nu kreeg zij hem in het oog. Zij zat daar als geboren gastvrouw, die weet dat alles is geregeld. Hoe burgerlijk leek Mien van der Meulen naast haar, die waarlijk wàs femme du monde door volledig gemak van houding.
Zij spotte: - U kreeg het toch buiten niet koud?
- Daarom zoek ik nu warmte bij u, dorst hij terugplagen, daarbij zorgend dat zijn toon de grap verzachtte.
- Hoe vindt je dit huis? Hier komt men bij, na al die hitte op de Terreinen, zei Heyinck en keek naar de gastvrouw.
Doch de vraag was voor Roelofsz bedoeld, zij het bij wijze van carambole. Ook kaatste deze gretig terug, door ‘het plekje’ als ‘uitgelezen’ te prijzen. Nochtans appuyeerde hij niet, al lokte 't wandelen nu minder. Ongedwongen vertelde zij van het geluk dat Dolf met den grond had, niet duur en dàn een overtuin.
- Gaan we niet eens kijken? vroeg Heyinck.
En Roelofsz moest het zien gebeuren, dat die hem voorging met de gastvrouw, terwijl hij volgde met Mien van der Meulen; achter hen kwamen nog andere gasten, als schapen die den hamel nadoen.
Toen hoorde Roelofsz: - Meneer Van Baerle!.... Paula's toon was vol blije verrassing. Ja, Van Baerle was schandelijk
| |
| |
laat, maar hij kon niet eerder komen: zijn vrouw was ongesteld geworden.... Roelofsz hóórde den ouden heer jokken. Doch Paula's vreugd scheen onvermengd. Rondziend zocht ze naar haar man.
Maar zie, als was er op haar gewacht - of misschien op Van Baerle? dacht Roelofsz - daar ontvonkte een ruiker van lampions, alle oranje, boven den tuin in de duisterdichtheid der boomen. Het strijkje zette Wilhelmus in; Roelofsz had Dolf een wenk zien geven; en uit het donker terzij van het huis klonk, waarlijk plechtig, baritonzang die de gewijde woorden deed hooren. Heyinck probeerde mee te zingen, maar Roelofsz gaf hem een por in den rug en Paula keek verbaasd naar hem op. De schoone, warme solozang werd slechts even, door rinkelend glas, gestoord. Het bleef weliswaar bij het eerste couplet, toen riep Van Angeren hoera, enkelen deden hem aarzelend na. Er was een ontspanning van praten, bewegen, door een nieuwe verrassing gestoord, daar de overtuin rood verlicht stond en de Brabançonne klonk. Heviger werd het lawaai van het volk, buiten het hek tezaam geloopen. Dolf had politie aangevraagd, er stonden ook een paar agenten die ruimte hielden voor de gasten om naar den overtuin te gaan. Céline kwam met twee bakken broodjes voor de kinderen van de buurt. Roelofsz vleide: - Aan alles gedacht. Doch Paula gaf de eer aan Dolf; hij had vrienden onder het volk, doordat hij vrijgevig was met vruchten. Zij lachte: - Ze gappen die anders toch.
Nu klonk er dansmuziek uit het huis. De overtuin liep weldra leeg. Roelofsz mocht ditmaal Paula leiden en zij vertelde van Molenaer, dien ze zagen draven, de trap op. Rob maakte den boel op het atelier klaar. Daar zou.... Maar eerst kwam er zang in den tuin. Er wèrd gedanst, te weinig paren, ook bleek de ruimte wel gering. Dolf zag 't en wees het buffet in den tuin, waar schaarsch van werd gebruik gemaakt. Om meer menschen naar buiten te krijgen, verzocht hij Wilmerink te beginnen. Die stond in het duister weer naast het huis; het gelaat naar den dalenden hof, zong hij, met ‘Bergen op Zoom’ beginnend, zacht begeleid door het goede strijkje. Drie van de oude liederen zong hij; toen kondigde Dolf aan: ‘Prinses Juliana’, muziek van den zanger
| |
| |
op woorden van ‘een vaderlander’. Dat gaf de welkome explosie van algemeene luidruchtigheid. Ook de champagne werkte mee. De binnenbuffetten hadden het druk, doch flink werd er ook in den tuin gepimpeld, als Corvet kwam vertellen aan Paula, die weer op haar plaats zat, nu naast Van Baerle, met de Van Buurens en juffrouw Pieck. Het woord van Corvet had bij niemand succes, maar Paula nam het kordaat voor hem op: hij was de ‘Vaderlander’ van straks en men zou nog meer van hem hooren....
* * *
Dit gebeurde een groot uur later als het ‘slot finaal’ van den avond, zoo door Molenaer aangekondigd.
Met een scheepsroeper na gongslag waren van de vestibule alle gasten uitgenoodigd, de trap op, naar het atelier.
- Hier te dansen! verzuchtte Roelofsz, toen hij als cavalier van de gastvrouw, de eerste was, die de ruimte aanschouwde. Met al de gasten liep zij vol, zelfs moesten enkelen blijven staan tot Dolf om stoelen had geroepen. Toen wàs daar dan een zaal vol menschen, tentoonstellingsgasten van Dolf en Paula, op elf na uit ons land gekomen. Rob diende als ceremoniemeester. Hij kondigde aan, dat de heer Piet Heyinck wel zoo minzaam had willen zijn een gedeelte van de Film, door hemzelf op Java gemaakt als beeld van zijn koffie- en theebedrijf, waarvan de bloei aan ieder bekend en de geur het succes van het Paviljoen was, voor dezen avond af te staan. Hierna zou de heer Wilmerink nog enkele oud-Hollandsche liederen zingen. In een tweede film zou het geëerde publiek iets van zijn eigen voorouders zien; de spreker mòcht er niet meer van zeggen. En dan kwam er een.... brutaliteit, waarvoor hij te voren excuus vroeg, als Brusselsche zwanze, un-ver-schämt, maar óók oud-Hollandsch door oprechtheid.
Heyinck's film was interessant en geen der gasten had hem gezien, hoewel hij een reis door ons land had gedaan, na een zegetocht over Java. De Voorouders deden even ontstellen, tot Roelofsz het sein gaf voor lachgedaver. Hij althans begreep, waardeerde! Dank zij een vriend der directie van Artis had Corvet deze beelden gekregen, heel een reeks Menschachtige Apen, voor de feestgelegenheid door Rob als conférencier van
| |
| |
den avond in min of meer helder verband gebracht met het Koloniaal Paviljoen en voor de feeststemming aangeboden als portretten van aller famielje. Een pracht van een Orang Oetang kwam eerst, à tout seigneur dus tout honneur; belangwekkend óók waren de Chimpansees; en door ‘verwante trekken’ te wijzen met den mensch in het algemeen, present company excepted, kreeg Rob de zaal wel met zich mee. Uiterst voldaan kwam hij achter het scherm, waar Corvet het werk gedaan had. Nu ‘De Hollanders in den Vreemde, op hun plaats in het Alphabet,’ een ‘beleedigingsspel door Trio.’ Rob schoot er een harlekijnspak voor aan en kwam met een minimum-draaiorgel binnen.
Het waren de platen, door Dolf geteekend met hulp van de koppen der groote foto, onlangs van de commissie gemaakt, het Hoofdbestuur met Brusselaren. Iedereen werd er tusschen genomen, Dolf zelf niet het minst en vóór ieder ander. Hoofdmotief waren natuurlijk de lintjes, sedert een week officieel verdeeld. Het eerste lichtbeeld was: Lintjesregen over Stadhuis en Ste Gudule. Het tweede: die regen over een trein, D-trein Amstèrdam - Bruxelles. Toen over Adolphe, een architect, die haast van hoogmoed was ver....wricht; twee regels die volgden, rijmden wel. Dolf werd voorgesteld als een passer, twee lange beenen en een scharnier dat zijn kop gaf, niet geflatteerd, met oogen scheel-aanbiddend omhoog naar waar het officierskruis hing, één groot-gekleurd in lintjesregen. Rob, bij het draaiorgel, zong de rijmen naar den trant van den Moord te Raamsdonk.
De B. was Van Buuren, luidruchtig geprezen als de Baas die het al bijeen bond. Hier was het contrast van de vorige prent, geen spoor van spot, een goed portret van een flink en blij gelaat. Rob ‘zong’ hier niet en 't orgel zweeg; hij wierp de regels geestdriftig de zaal in, die met geroep en geklap fiat gaf. Maar nu kwam de C, het was Corvet, die in een eigengemaakt kwatrijn duchtig werd over den hekel gehaald, zoodat men lachend protesteerde en mevrouw Corvet beklaagde. Geen van de anderen kon nu nog boos zijn.
Het gevaarlijkste beeld gaf den Kolonel; doordat hij voor het feest bedankt had, nam Trio hem beet zonder eenig protest, juist tot rumoerige pret van de zaal. Een beeld, dat
| |
| |
klaarlag, van zijn Liplap, had Trio kieschheidshalve geschrapt; nu deed wéér het Lintje dienst voor de L. Toen kwam Messner: zijn beeld was behouden, hoewel hij, zoo min als zijn vrouw, was gekomen, maar tegen den avond had afgeseind, plotseling naar Amsterdam. In dezen welgelijkenden Zwitser, dikbuik met glanzig-drijvende oogen onder een schuin gedragen koetsiershoed, was Dolf beter dan waar ook geslaagd. Een manteljas en de zweep completeerden. En de voordrager had plezier van het rijm:
Dit is Messner, een buik als een doopvat;
Wat Pierre op den hoed heeft, krijgt de Baas in het knoopsgat.
Voor de S had Trio den Sjah willen nemen, den Sjah met beide broeders Davids; maar het gebeurde gaf Sam te veel leed. Dus had men de broers al gebruikt bij de D; Sam op den achtergrond, haast niet te zien, want op de bestuursgroep stond David alleen.
D zijn de droom van alle vrouwen;
De twee broeders Davids - wie zou ze niet trouwen?
Ze brachten vier ton Diamanten bijeen
En tot nu ging geen enkele Dief er mee heen.
't Gedicht, met nadruk op ‘tot nu’, had ook bij de broeders veel bijval gevonden.
Nadat de Z. aan Holland's Zaken, nu te Brussel vertegenwoordigd, een beslissende Zege had toegewenscht, wat in beeld was gebracht met een Geld-Zak, waarop de drie bestuurderskoppen: Van Buuren, Van der Meulen en Roelofsz; kondigde Rob een toegift aan en Wilmerink zong een fonkelnieuw lied op een oude wijs van Speenhoff. Diens Schutters waren hier de Ridders; de foto een omvangrijk beeld en velen zongen het refrein mee op de Nieuwe Ridders der Exposisjon.
Toen warrelden al die gasten de zaal uit. Paula had zich gerept naar beneden, opdat het er gezellig zijn zou. Maar hoe zij de dames tot zitten noodde: het was al laat, de auto's wachtten. Enkelen namen nog even plaats; gaven, als Paula zei, een voorbeeld. Ook Van Baerle wilde weg, Dolf zou hem naar zijn rijtuig brengen, Paula geleidde hem tot de voordeur.
- Hartelijk dank, dat u toch nog kwam.
| |
| |
Over Mevrouw werd niet gesproken; het ‘toch nog’ kon op ziekte doelen. Buiten, met Dolf, was Meneer oprecht.
- Ik wou je niet dupeeren, jongen. En nu Van Buuren er was met zijn dames....
- Innig dank, alweer, Meneer.
* * *
Bedankt had enkel de Kolonel. Dolf had niet anders van hem verwacht, ook om hun vele onaangenaamheden. En de plaat, nu het vroolijkst succes, had dan, met een makker rijmpje dat Corvet er eerst voor maakte, den menschen minder plezier gedaan.
Maar wat zou er zijn met Messner? Toen alle gasten het huis uit waren, Dolf de bedienden had weggestuurd en Paula van de keuken kwam, waar nog al niet veel bleek gebroken, zat Rob in de groote kamer te soezen, den hond op schoot stil in een hoek. Ook nummer drie van het Trio was weg, om zijn vrouw reed Corvet met Heyinck, hoewel ook hij niet ver te gaan had.
- Alles liep goed, hè? verblijdde zich Dolf.
- Voortreffelijk, erkende Rob.
- Gelukkig dat je bij besteld hadt, er staan nog maar drie flesschen champagne.
- Bronkhorst had 'm om, lachte Dolf. Hoe von' je Van Angeren met zijn speech! Hij hoort zich toch zoo dolgraag spreken.
- Van Buuren had het moeten doen.
- Och wat 'n onzin! Kees dee 't voor z'n lol. Zelfs de Sjah had ie toe willen spreken!
- 't Spijt me van Emma, peinsde Paula.
- Ze is natuurlijk mee met 'r man.
- Heeft hij geseind? vroeg Rob.
- En laat.
- Uit Amsterdam?
Dolf knikte van ja. Rob had op de lippen: - Ik sprak hem van morgen. Doch hij bedacht: wat kwam dat er op aan? Messner had misschien gevlogen. Trouwens, hij had laat geseind en de trein van over éénen was kwart vóór zessen in Amsterdam.
| |
| |
| |
VI.
Rob zat met zijn boek. Zijn brein nam het werkwoord, met de zuurheid dat hij juist nooit zat, zóó weinig thuis-en-stil-aan-het-werk.... Nu zat zijn bol nog vol champagne. Toch zou hij maar iets voor ‘De Koophandel’ schrijven over het feest, al was er geen pers. De Baas zou zeggen: des te beter. En Paula, als ze dat las in de krant....
Een tik op de kamerdeur, Dolf stond vóór hem, bleek, ontsteld.... Rob sprong van zijn stoel.
- Ik heb een ontmoeting gehad met Messner!
Rob besefte terstond: dit beteekende onraad, dit was het heel den zomer gevreesde. Maar hoe kon het in verband staan met Messner?
- Wijbrands heeft zich gewroken, de ploert!
Neergevallen op den leunstoel, hield Dolf met moeite tranen in. Rob ging naast hem staan:
- Blijf kalm. - En om wat te zeggen, al dacht hij iets anders: - Wat kan je een ruzie met Messner schelen....
- Emma! Het kan me schelen om Pau....
Rob wilde Dolf cognac inschenken, die weerde af: - Nee! stel je voor....
En opgestaan, vertelde hij. Per motor reed hij naar het terrein, toen Messner hem wenkte, Place Stéphanie. De goeiert kwam hem te voet tegemoet, want, zei hij: - Ik wil toch nog eerst met je spreken. - Zij gingen de Avenue Louise en verstopten zich in een zijstraat. Daar barstte Messner in verwijt los over opgedrongen vriendschap; Dolf had kunnen en moeten begrijpen, dat hij Emma niet mocht wagen aan intimiteit met Paula.
- Messner is een grijsharig kind, anders had ik hem neergeslagen. Gelukkig moest ik de motor houden, ik voelde me gehandicapt, zonder dat.... Maar ik hoorde hem aan. Ach, de sukkel deed zijn boodschap en dus zijn best om boos te zijn, maar 't verwijt kwàm niet van hem. Wijbrands had 'm een briefje geschreven, uit Amsterdam, dat ie kwam naar Brussel, of hij hem in vertrouwen kon spreken. Emma wilde bij het bezoek zijn en Wijbrands vond dat dadelijk goed. Pau wàs geen vriendin voor haar; hij, Wijbrands mòcht niet
| |
| |
langer zwijgen, na wat ie gezien had in 't Paviljoen. Nu had ie gehoord van de fuif die er kwam, ik was een groote intrigant, protégé van de kindsche Van Baerle.... Maar dat mevrouw Messner omging met Paula, dáár moest een stokje voor worden gestoken, al had ìk nu het officierskruis.
- O!
- Natuurlijk! Dat is het alleen. De patser wreekt zich via me vrouw om het lintje èn om het werk en hield er handig rekening mee, dat ìk officier ben en Messner ridder. Toch was Messner ook daarom niet boos. Emma bedacht van het telegram, dat Wijbrands zou sturen uit Amsterdam, hij ging nog gisterenmiddag terug. Messner weigerde hier te seinen. Och, de kerel zit er mee in, daarom kwam ie me tegemoet; hij woù geen vijandschap met mij; dat ie re-ken-schap vroeg, was boodschap, hoewel Emma zoo vroeg nog niet wist, dat ie het huis uit en naar me toe was. Ze had ‘niet geslapen’ en lag nog in bed.
Rob dacht: Wat een kinderspel. En dáárvoor woonde Dolf te Brussel! Doch hij zag de bedreiging voor Dolf, als ellendig ontwaken daags na een feest.
- Al je gasten zijn op je hand, Pau was de koningin van het feest, als je Roelofsz over haar hoorde!
- 'n Aftandige Don Juan die haar mooi vindt.
- En Van Baerle dan?
- Heeft me gewaarschuwd, 'k heb het je indertijd verteld.
- Gisteren is ie toch gekomen.
- Zonder zijn vrouw....
- Die ongesteld was. Daardoor kwam hij zelf zoo laat.
- Och, dat jokte hij natuurlijk.
- Ik zag Van Buuren afscheid nemen; ook zijn vrouw en zóó complimenteus.
- Doordat ze niet wisten....
- Geloof je dat, Dolf? Zoù over je huwelijk niet zijn gesproken, toen je in aanmerking kwam voor de opdracht? Maar als het zoo is, weet Van Buuren nu nòg niet.
- Wat bedoel je?
Dolf keek wantrouwig.
- Dat alles afhangt van jouw taktiek. Jij moet Wijbrands dadelijk vóór zijn.
| |
| |
- Vóór zijn? Hij is naar Holland terug.
- Maar als de motten lei ie larven. Ga jij ronduit naar Van Buuren, of begin desnoods met Roelofsz. Ze hebben Paula leeren kennen, wisten, weten, òf weten nog niet. Maar ze hebben een indruk van gisteravond. Vertel jij hun van Wijbrands' laagheid, jaloezie die op die manier stookt. Alles hangt af van het eerste effect, daarom moet je er dadelijk bij zijn.
- Misschien heb je gelijk, zei Dolf.
- Weet Paula?
- Nee, natuurlijk niet.
- Mag ik dan naar háár gaan om te vertellen?
- Jij?! Waarom!?
Er was iets als dreiging in toon en blik.
- Dolf, besef je haar gróóte liefde? Weet je, wat ze voor je gedaan heeft? Ik weet het en ik zal 't je zeggen. Haar ziekte was gesimuleerd. Ze heeft magnifiek komedie gespeeld, zelfs jullie dokter vloog er in. Alleen uit vrees jou last te geven, wanneer Amsterdam er zou wezen met dames, hield ze zich ziek, liet haar kaart ongebruikt, die zóó begeerde voor l'Ouverture. Eén vertrouwde werd plotseling noodig. Geloovend in me vriendschap voor je, heeft ze mij toen vertrouwen gegeven.
- Wàt?!
Nu keek de vriend Rob aan. Toen, de handen vóór het hoofd, zakte Dolf slap in den stoel.
- Pau was minder gerust dan jij, tot in de allerlaatste weken. Aldoor vreesde zij een omkeer. Aan verraad heeft ook zij niet gedacht, maar wel had ze angst dat mevrouw Van Baerle of je zwager me dierbare neef.... niet zouden komen met verraad, als nu die afgunstige patser Wijbrands, maar iets konden stremmen, iets tegenwerken, uit standstrots of door hun begrip van fatsoen. Ja, Paula had een zware zomer, ander soort inspanning dan van jou. Maar nu dit verraad op 'r valt als het onweer, waarvoor jullie gisteren allebei bang waart en dat diskreet is weggebleven, nu moèt je vechten, allebei. Het moet, je kunt nu niet terug. Niet om jezelf en niet om haar. Ga jij naar Van Baerle, bel hem op of je hem even alleen kunt spreken. Of maar ineens naar Van Buuren en Roelofsz. Ik ga naar Pau en wacht je daar.
| |
| |
Dien namiddag was het echtpaar Van Hooren, als gastheer en gastvrouw van ‘zulk een avond’, het middelpunt in 't Paviljoen. Roelofsz had er een bowl besteld en hield een gloeiende toost op ‘de gastvrouw’, bedoelend die van den vorigen dag.
Rob was te voren geweest bij Messner: ‘Monsieur ne pouvait recevoir.’ Hij dacht, met Dolf, de man wil anders, maar het was de trots der vrouw. En de toestand bleef gevaarlijk. Ach, die Hollanders in den vreemde!....
Het stuk in ‘De Koophandel’ leed er niet onder, een feestverslag van een vroolijken avond. Zegers' krant nam het grootendeels over, tot ergernis van Zegers zelf, die zoo min als Van Beuringen was genoodigd. - Enkel tentoonstellingsmenschen, zei Rob. - En jij dan? siste Van Beuringen nijdig.
Nogmaals Hollanders in den vreemde.
| |
VII
Rob stond in Van Baerle's huis. Een oude, historisch-Hollandsche dienstmeid, zwaar in het zwart en met kornet, had wantrouwig de voordeur geopend, doch op het Hollandsch van dien vreemde die zeide dat meneer hem wachtte, hem zuchtend geleid door de vestibule, fel in de verf, met véélkleurig glas, hèt Brusselsch-rijke van twintig jaar her, naar een wat muffige jassenkamer, smal en hoog met een raam op den tuin, dat merkwaardigerwijs potdicht zat.
- Als ik zijn hart nu maar open, dacht Rob. Hij kwam vol meelij, maar ook vol haat, vol nijd tegen het Paviljoen. O, die veranda, die eendenkooi, die broedplaats van vrouwen- en mansbehaagzucht, van achterklap en van intrigue, en alles, alles tweede-handsch. Het bedierf zijn heelen zomer. De tentoonstelling zou nog dàt zijn, als 't Paviljoen er niet bij was gekomen. Weer was zijn roman totaal blijven liggen, dagelijks moest hij naar 't Paviljoen, hoe vaak hij zich voornam over te slaan. Nu ging hij tweemaal per dag - om Dolf. Hij had het voor den goeiert over, maar 't had zijn haat aan ‘daarginds’ verhevigd. ‘Daarginds’, die hellehoek uit Brussel, met iets-uit-Holland als het ergste - ach, hoe kalm was 't
| |
| |
hier in Ukkel, ook Van Baerle's huis stond nog haast op de grens!
Een stap klonk, Rob wendde zich naar de deur en groette bij een lichte buiging.
- Waarde Heer, u woudt me spreken.
Rob zei, dat het was over Dolf; Van Baerle had dat straks begrepen, al noemde Rob telefonisch geen naam. Hij noodde Rob mee naar zijn kamer en daar kwam deze met de vraag: of het niet mogelijk zou zijn, Mevrouw De Ridder en haar man te nopen tot een bezoek aan Brussel.
- Hè? Waarvoor? En waarom vraagt u mij dat?
- Ik durf het vragen om uw vriendschap zoowel voor Dolf als voor zijn zuster.
- Uw voorstelling is niet heelemaal zuiver. Mijn vrouw is bevriend met mevrouw De Ridder en vooral om zijn zuster plezier te doen, heb ik me geïnteresseerd voor Dolf. Het werk dat hij nu hier mocht vinden, kreeg hij wel eenigszins onder mijn invloed. Maar vriendschap is er met zijn zuster en of 't een vriendendienst zou zijn, haar nu te bewegen naar Brussel te komen....
- Het zou zóóveel waard zijn voor Dolf.
- Voor Dolf? Ja!.... Maar hij was gewaarschuwd. Hij heeft een te hoog spel gespeeld.
- Kon hij anders, Meneer Van Baerle?
- Kon hij anders? Hoe bedoelt u?
- Het een heeft tot het ander geleid. En toen de heeren uit Amsterdam zóó charmant waren, ook tegen haar....
- Doordat ze niet wisten, wat nu bekend schijnt.
- Was dat nog zóó onbekend? Zijn Delftsche vrienden wisten allen en ook bijvoorbeeld meneer Roelofsz....
- Die ongetrouwd is, zonder vrouw kwam.
- Ik heb zóó te doen met beiden. Het is van beiden groote liefde.
En Rob vertelde van Paula's ziekte, met hoeveel wilskracht die geveinsd werd, ook tegen den ongeduldigen dokter die, ontevreden over zichzelf, telkens allerhand strikvragen deed. Hij zei, dat Paula het alles om Dolf deed, bang dat hij ontevreden zou worden, op den duur, in werkeloosheid.
Meneer Van Baerle hoorde het aan. Hij erkende, dat Paula
| |
| |
goed voor haar man was. Maar bracht Dolf geen grooter offer met haar te huwen, ondanks alles?
- Ondanks alles?
- Haar verleden.
- Kent u dat verleden, Meneer? Dolf klaagt dikwijls: - Als men wist! Wist, zoo bedoelt hij, dat wat men haar val noemt, het gevolg is geweest van haar afkomst en jeugd. Haar grootvader, Franschman, werd hier koloniaal en bleef na zijn diensttijd in Nederland wonen. Met hem was de achteruitgang begonnen, want zijn vader was advokaat. Laat met een vrouw uit het volk getrouwd, kreeg hij één zoon, de vader van Paula, die wist van fortuin dat er zat in Frankrijk en heel zijn leven daarop gehoopt heeft, gepocht, gepoft, de meneer uitgehangen onder een lange reeks nonsensbaantjes. Tweekeer is hij getrouwd geweest, de tweede maal met een vriendin van zijn dochter, van wie hij toen ook nog een kind kreeg, de dus wel voorbeschikte Paula, hoewel wonderbaarlijkerwijze gezond. De haat of afgunst van de zuster op die ex-vriendin en het kind, hebben Paula's jeugd vernield. Weduwe, leefde dat mensch met een zanger, ook een nietswaardig individu, die Paula zangeres zou maken en daarvoor.... alles van haar eischte. In hoever het stoken, de haat van de zuster daarbij in het spel geweest zijn, weet Dolf zelf niet; dit is zeker, de vent lokte haar naar een cabaret, waar ze gezongen heeft - en de rest. Lang geduurd heeft dat leven niet. Dolf heeft haar uit die ellende verlost en nam haar mee, ik meen naar Duitschland. Hij is haar eenige liefde geweest; wat voorafging, was dwang tot vuilheid, die hij vergaf, vergat, niet telde, maar die nu helaas herleeft....
- Door zijn schuld.
- Dan, door zijn liefde. Of door hun wederzijdsche liefde, zij wil voor hem, wat hij voor haar wil, daarom werkte hij, doet hij zijn best, want eerzuchtig was hij nooit.
De oude heer zuchtte:
- Het is heel moeilijk.
En Rob, die daarin geen weigering hoorde, praatte door en hing een beeld op van de kleingeestigheid in 't Paviljoen, waar Paula komen bleef, elken namiddag, maar waar dan twee partijen zaten, de vrienden van Emma en die van haar!
| |
| |
- 'k Zou bijna zeggen: Komt u eens kijken, om Holland op z'n smalst te zien, Holland op zijn smalst in den vreemde. 't Is geen gekwetste eerbaarheid, maar onvoldane ijdelheid. De ontevredenen zitten om Messner, die 't land heeft, even hard als Dolf; hij was content met z'n ridderlintje! Maar zijn vrouw heeft de Kolonel op haar hand, die, evenals zij, nog extra boos is doordat iemand, Dolf weet niet wie, verteld heeft van de grapjes op hen bij de lichtbeelden van het feest, het plagerijtje met Messner's koetsier en 't spotten met de hooge krijgsman.
- Ai!
- Jawel, dat komt er bij; de grond is jaloezie om lintjes en om exposantenprijzen.
- Maar wat heeft Dolf daarmee te maken?
- Niets, maar hij werd officier, de Kolonel en Messner ridder. En malcontente exposanten verwijten hem dat hun ‘stand’ niet deugde, de plek, de grootte, vorm of kleur, alsof dat invloed op hun prijs had. Hoe de jury's de prijzen bepaalden, wat er gemarchandeerd is, gekonkeld, weet Dolf zoomin als u en ik; maar zelfs Hollandsche juryleden zitten daar 's middags en hooren het aan, dat er wordt gehakt op Dolf, ‘d'n arsjitekt’, als schuld aan alles.
- Onzin.
- Vuile kleingeestigheid, Nederlanders over de grens, boos dat ze onkosten hebben gemaakt voor een reclame die niet genoeg opbracht; jury- en commissieleden, boos dat zij geen lintje kregen, of, als de kolonel, een kleintje. Prachtig houdt zich Samuel Davids. Wanneer hij komt, is 't met zijn broer die officier werd - hij kreeg niets, zelfs geen douceurtje van de Sjah. Beiden zijn op de hand van Dolf. Meneer Van Angeren blijft neutraal, net als meneer en mevrouw Van der Meulen. En de Van Buuren's bleven charmant, al de dagen na het feest; maar u weet, die zijn al weg; meneer komt enkel nog voor de sluiting. Wel héél grappig is Corvet; z'n vrouw gaat toeren met de Messner's, dat voorrecht, nu ontzegd aan Paula; en hij is de grootste maatjes met Dolf.
- Hoe lang moet dat zoo nog duren?
- Tot de sluiting. Er komen nog feesten! Of.... bedoelt u mijn gepraat?
| |
| |
- Uw?.... Welnee! het interesseert me. Ik vind het zelfs wel amusant. Zulk een kleinzielige ijdelheid! Met zakenbelang heeft dat niets te maken. Ik wist wel van de lintjesjacht, die hoort bij elke expositie. Maar zulk gedoe in 't Paviljoen! Als Professor Van Leeuwen het wist! En me neef - hij gaf zich moeite en is maar één dag komen kijken.... Maar nu, waar u in het begin over sprak. Vooral na wat u mij verteld hebt, lijkt een bezoek van mevrouw De Ridder me niet anders dan pijnlijk voor haar en voor Dolf. Trouwens, ik weet dat zij Brussel meden, in weerwil van de Expositie, juist om de functie van haar broer. Zij gingen naar Zwitserland langs de Rijn.
- Hun komst zou een tegenspraak zijn van de laster. De familie die Paula aanvaardt.
- Ja, maar dat doet de familie niet. En laster is er slechts ten deele. Er is een verleden. Maar ook zonder dat, Dolf deed zoo'n krasse mesalliance en - na een lange liaison. Daar stapt men heusch niet zoo licht over heen, ondanks de demokratische leuzen. 't Is nog iets anders, twist te wekken, zooals Den Duycker heeft gedaan, of hier naar 't Paviljoen te komen, in die zoo onfrissche sfeer en mee te doen aan mal vertoon.
- ....U neemt me niet kwalijk, Meneer Van Baerle?
Opgestaan, glimlachte Rob bescheiden.
- Kwalijk? Integendeel, ik benijd Dolf een hem zoo toegedane vriendschap.
* * *
Rob ging niet naar het Paviljoen. Dolf mocht van dit bezoek niets weten; wellicht was hij er door gegriefd. Zijn geestkracht zou er zich tegen verzetten. - Ik kom er zonder hen! zou hij razen. Koppigheid? Liefde? Allebei. Doorzetten tegen de plagerij in. En - niets futiels minderwaardig vinden, te min om aandacht aan te schenken.
Dit alles, waarvoor? Groote goden, waarvoor?!
Con amore was Rob naar Van Baerle gegaan. Maar na het openhartig praten gaf hij den ouden heer gelijk; 't was beter dat Annie de Ridder niet kwam; de smaad was toch niet meer te stuiten, doordat hij middel was, geen doel. 't Kon Prins en Westerman wat schelen, dat Paula gezongen had in 't
| |
| |
Alhambra; hun tweede-prijs, die maakte hen razend. Daarom scholden ze mee op Dolf, hoewel ze kwamen naar zijn feest.
Waarom bleef Dolf niet rustig thuis? Omdat ie eenmaal zat in 't schuitje. Waarom was hij het alles begonnen? Om niet langer niets te doen. Niet om dit werk, alleen: om werk. Het was de zege van de daad. Dolf miste liefde voor het werk, maar had lust gekregen in arbeid, in bezig-zijn, in doortasten, doen. Wat hij nù deed was administratie; administratie en conversatie! Toch, peinsde Rob, ben ik zijn vriend. Als vriend ben ik naar Van Baerle geloopen, maar door hetgeen die ouwe heer zei, voel ik den afstand tusschen ons beiden, scherper dan ooit in al deze maanden. Dolf doet, zonder displezier, wat ik verwerp, afschuwelijk vind. Dóórdat, zoo hij wilde, hij 't ook kon laten? Oók doordat hij niet wenschte iets anders te doen. Zoomin als liefde voor het werk, had hij ooit eerzucht voor een werk. Liefde had hij, stellig, voor Paula; verder altijd veel liefhebberijen; maar niets dat exclusief hem dreef. Hier dreven.... de omstandigheden, willige dienaren van het lot. Iets moèt den mensch nu eenmaal knechten!
Maar daarbij bleef de vraag: Wat nu?
Wàt, voor den aan bezigheid gewende, aan omgang, invloed, nu zelfs strijd - wanneer de tentoonstelling afgeloopen, 't geen Dolf er bouwde afgebroken en slechts zijn huis er nog zou zijn, met souvenirs van succes en - ruzie?
J. de Meester
(Wordt vervolgd). |
|