Curaçao.
‘Mijne meening is, dat de werkzaamheid der politie gericht is geweest op handhaving van de binnenlandsche orde.’ (Minister Koningsberger in de Eerste Kamer, 19 Juni 1929).
Het bedenkelijke van het Curaçao-geval is, dat de Nederlandsche regeering in de behartiging van een rijksbelang gemis aan verbeeldingskracht heeft getoond. Curaçao is rijksdeel in een anderen zin dan een dorp op de Drentsche hei. Wordt door welk toeval ook te Odoorn het gezag voor een oogenblik onder den voet geloopen, krijgt de politie het er te kwaad, wordt de burgemeester er opgelicht, dan blijft dit alles plaatselijk nieuws binnen de sfeer van het rijk in Europa. Wat nu te Willemstad plaats had was nieuws uit en over een wereldrijk en wordt als zoodanig verbreid en beoordeeld.
De Bintang Timoer plaatst de opmerking, dat de overval is op te vatten als een maloe besar (een zeer beschamend feit) voor Nederland. Het geheele geval - aldus het blad - bewijst, dat het kleine Nederland niet in staat is om de onder zijn gezag staande landen te beschermen....
De Sin Po constateert, dat Nederland niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor zulke uitgebreide koloniën te dragen. (Aneta).
Zulk een weerklank zou door een ordeverstoring te Brouwershaven in Indië niet zijn opgewekt.
Dat het buiten onze macht geweest zou zijn, op Curaçao de middelen te onderhouden waarmede het eiland tijdens vroegere bestuurswisselingen in Venezuela beveiligd werd, - wij weten beter. Men is zorgeloos geweest, met het gevolg dat de som der wijsheid van de vertegenwoordigers van het Nederlandsch imperiaal gezag hierin heeft moeten bestaan, vrijbuiters die te Willemstad wapens komen stelen om die