De Gids. Jaargang 93
(1929)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |
George Moore en het Engelsche naturalisme.De miskenning van kunstenaars bij hun leven is een verschijnsel te frequent dan dat het nadere aanduiding zou behoeven. Minder veelvuldig, hoewel niet zelden, doet zich het omgekeerde voor: dat een in zijn eigen tijd geëerde en bewonderde, achteraf zal blijken overschat te zijn door den tijdnoot. Een voorbeeld van dit laatste verschijnsel is het eigenaardige geval: George Moore. Geboren in 1853, is Moore, thans een vijf-en-zeventig-jarige, de Nestor van de Engelsche romanschrijvers. Maar welk een geheel andere Nestor dan de onlangs overleden Thomas Hardy! Naast dien groote, dien man uit één stuk, schepper van zoo vele kloeke, strakke, donkere maar houvast-gevende verhalen, ontkomt ons Moore als een letterkundige Pimpernel, een veelkleurige vlinder, een bloem die bij aanraking dort. Wij zullen trachten, in de volgende paragrafen, een phase uit dit veel-geschakeerde schrijversleven vast te leggen, en wel die waarin Moore zich aan de wereld toonde als een discipel van den Medanschen Meester, Zola. Slagen wij hierin, dan zal duidelijk worden hoe het mogelijk was dat de Hollandsche tijdgenoot Netscher, in ditzelfde tijdschrift,Ga naar voetnoot1) schrijven kon: ‘Moore's naam is voor Engeland geworden wat die van Zola voor Frankrijk is’; en: ‘De banierdrager van het naturalisme in Engeland moest dus wezen een vrijheidsheld....’ Arme Moore! Hoeveel banieren hebt gij nadien nog moeten torsen! En: vurige Netscher, hoe voorbarig was uw verheerlijking van den tijdgenoot! | |
[pagina 240]
| |
Als jongen van even twintig, half-verweesd, het ruim voldoende vaderlijk erfdeel in den zak, trekt Moore naar Parijs, om schilder te worden. Dit mislukt, maar uit de asch van den mislukten schilder rijst de eerste, werkelijke Engelsche naturalist. In ‘Les Confessions d'un jeune Anglais’ (1886) lezen we hoe Moore het Fransche naturalisme ontdekte: ‘Eens op een dag, toen ik op hem (M. Duval) zat te wachten, nam ik de Voltaire op. Hij bevatte een artikel van M. Zola. Naturalisme, la vérité, la science werden daarin ongeveer zesmaal herhaald. Nauwelijks in staat mijn oogen te gelooven las ik: dat men behoorde te schrijven met zoo min mogelijk verbeeldingskracht, dat “plot” in een roman of tooneelstuk ongeletterd en kinderachtig was, en dat de kunst van M. Scribe van touwtjes en ijzerdraad was. Ik stond op van mijn lunch, en roerde de suiker om (in mijn koffie), een beetje duizelig, als iemand die een hevige slag op het hoofd heeft gekregen.’ Het Naturalisme heeft Moore in zijn greep. Hij koopt alle vroegere nummers van de Voltaire en verslindt de vurige bladzijden van den grooten leider. ‘Het denkbeeld van een nieuwe kunst gegrondvest op de wetenschap, in tegenstelling met de kunst van de oude wereld die op de verbeelding rustte, een kunst die alle dingen zou verklaren en het moderne leven in zijn geheel zou omvatten in zijn eindelooze vertakkingen; die, als het ware, een nieuw geloof in een nieuwe beschaving zou zijn, vervulde mij met verbazing, en ik stond als met stomheid geslagen voor de grootschheid van deze opvatting, en de torenhoogte van deze eerzucht. In mijn koortsachtige verbeelding zag ik hoe een nieuw ras van schrijvers zou opstaan, en met de hulp van den roman een schitterender en rechtmatiger einde maken aan het werk dat de profeten begonnen waren; en bij iedere verdere ontwikkeling van de theorie van de nieuwe kunst en zijn algemeene toepassing, nam mijn verbazing toe en verstikte mij mijn bewondering.’ Angstig zoekt de jonge proseliet naar het verlossende woord van den Meester met betrekking tot de dichtkunst. Eindelijk vindt hij het verwachte artikel: ook de poëzie kan vernaturaliseerd worden. Een poging met de ‘Roses de Minuit’ mislukt: zij zijn te romantisch. Hij beraamt een boek dat vervuld zal zijn van de vreugden van Bougival en Ville d'Avray. Het | |
[pagina 241]
| |
zullen gedichten zijn van Vleesch en Bloed. Helaas! deze gedichten werden nooit gedrukt.... en nooit geschreven! In Moore's eersten roman is de invloed van Zola nog niet zeer sterk. Zijn onderwerp, dat de schrijver op Fransche wijze een ‘anecdote’ noemt, is de liefdes van een jongen schilder, een egoïsten, verwijfden kwibus, die, profiteerend van zijn verhoudingen tot drie vrouwen, het doel van zijn eerzucht bereikt n.l. zijn verkiezing tot lid van de Akademie. In het voorbericht tot de herziene uitgave (1907) vertelt de auteur ons dat hij een ruwe tekst heeft gesmeed uit zijn herinneringen aan Balzac, Zola en de Goncourt. Deze herinneringen moeten wel zeer vaag zijn geweest, want slechts met moeite herkennen we enkele trekken van de Fransche Meesters in dit tamelijkslappe boek. Opmerkelijk is dat Moore in dezen roman nog niet gekozen heeft tusschen de twee richtingen in het naturalisme. Naast eenige zeer realistische tooneelen, ontmoeten we meer romantische en zuiver beeldende, waarin het decoratieve element overheerscht. Veel te lange kritische beschouwingen over schilderkunst en historie stuiten den gang van het verhaal. Als om deze fout te herstellen worden dan door den schrijver eenige ‘naturalistische’ motiefjes ingelascht. Een voorbeeld hiervan is de meer dan absurde scêne waarin de tweede liefde van den schilder, 's morgens in bed, een lange, bloemrijke oratie houdt over de historie der Fransche koningen, - terwijl hij haar telkens onderbreekt met opmerkingen als: ‘lig nou stil’ of ‘sokophouders draag ik niet, omdat ze me pijn doen.’ Al de fouten van den beginneling zijn in het tweede boek, ‘A Mummer's Wife’, schitterend overwonnen. Hoewel Moore dit verhaal zelf een realistischen roman noemt, is het misschien de meest echt-Fransch-naturalistische roman in de Engelsche taalgeschreven. Met ‘Esther Waters’ is het Moore's voornaamste bijdrage tot dit genre. Een korte analyse moge deze uitspraak staven: Kate Ede, de sentimenteele vrouw van een asthmatischen winkelier, wordt verliefd op haar tijdelijken kommensaal, den reizenden tooneelspeler en operette-manager Lennox. Deze, een goedhartige, zorgelooze klant - type Micawber, maar zonder diens humor en philosophie - neemt haar, op | |
[pagina 242]
| |
haar aandringen, mee, als hij met zijn gezelschap op reis gaat. In 't begin heeft Kate moeite te wennen aan de luchtige manieren en opvattingen van de Bohémiens. Langzamerhand schikt zij zich. Het blijkt nu dat Kate een goede stem heeft en aanleg voor de operette. Onder leiding van Lennox en Montgomery, den dirigent, studeert zij een paar rollen in en debuteert met veel succes. Zij is echter nerveus en prikkelbaar, en in een vertrouwelijke stemming deelt zij aan Montgomery mee: dat ze een kind verwacht. Op haar verzoek brengt Montgomery Lennox hiervan op de hoogte en dringt er op aan dat hij Kate zal trouwen. Dit geschiedt, en korten tijd is Kate gelukkig. Maar het tooneelgezelschap raakt in moeilijkheden. De koristen worden ontslagen en Lennox richt een nieuw gezelschap op, onder den goed-gevonden naam: ‘The Constellation’, waarin Kate, Montgomery, een zekere Williams en hijzelf de sterren van de eerste grootte zijn. Het ongeluk vervolgt hen echter en op een somberen Novembermorgen wordt het gezelschap ontbonden. Kate en Dick gaan naar Manchester, en hier bevalt Kate van een meisje. Het kind sterft na drie weken, waarop Kate, hoewel gebroken van verdriet, wederom in de operette gaat optreden. En nu begint de langzame degeneratie van dit zwakke karakter, die, moge zij niet opwekkend zijn - de ‘bourgeois’ klacht tegen het naturalisme - ieders bewondering voor den ontleder moet afdwingen. Kate raakt verslaafd aan den drank, wordt steeds prikkelbaarder, leugenachtiger, twistzieker, jaloerscher, kortom, ontwikkelt alle menschelijke ondeugden, die ook in haar, embryonaal, aanwezig waren. Zoo ontstaat een verwijdering tusschen Lennox en haar, die nog grooter wordt als hij kennis maakt met een Mrs. Forest, Moeder van het Klooster te Yarmouth, een dame behept met letterkundige idealen. Lennox, die veel geduld met Kate heeft gehad - hij is een paar keer door haar met een mes gestoken - kan niet langer met haar samenwonen. Hij geeft haar twee pond per week, en stuurt haar een dokter, die aanvankelijk eenig succes met haar heeft. Op een morgen ontmoet zij bij toeval haar eersten echtgenoot. Deze is ook weer getrouwd, met de vroegere winkeljuf, maar is niet gelukkig, hetgeen Kate een gevoel van voldoening geeft. Zij maakt een afspraak met hem, maar is | |
[pagina 243]
| |
den volgenden morgen niet in staat haar bed te verlaten: in haar opwinding heeft zij weer te veel gedronken. Nu gaat het snel achteruit: haar oude kwaal laat haar niet meer los, en, uitgebrand, sterft ze in uiterste eenzaamheid.
Moore etaleertin ‘A Mummer's Wife’ al de paraphernalia van den naturalistischen roman. Het verhaal is gedetailleerd en goed gedocumenteerd. De auteur moet een grondige studie gemaakt hebben van het leven van den reizenden tooneelspeler zoowel als van het zakelijke gedeelte van operaondernemingen. Ook blijkt hij goed bekend te zijn met dat verschrikkelijke menschensoort: de kostjuffrouw; met het leven op huurkamers, met de pathologie der dronkenschap en der hysterie, en vele andere onderwerpen den naturalisten dierbaar. De felst-gekleurde bladzijden zijn die welke de bevalling van Kate schilderen. Zij brengen ons de beschrijving door Zola van Germaine's accouchement voor oogen, en zijn daarvan een waardige tegenhanger. Als er een aanmerking moet gemaakt worden op het naturalistisch karakter van het boek zou het deze zijn: dat de personen niet zoo gewoon, niet zoo alledaagsch zijn als zij behooren te zijn. Al is het niet onmogelijk dat een gewone vrouw uit den kleinen burgerstand zich, in korten tijd, tot een operette-ster ontwikkelt, alledaagsch is het niet, en dat is in strijd met de theorie. Ook Lennox heeft te veel romantische charme. Wij zeiden reeds dat hij aan Micawber doet denken. Zeker is het dat zijn optimisme, gemoedelijkheid en vindingrijkheid in een naturalistischen roman uit den toon vallen. Daartegenover staan de scherp-geteekende figuren van Kate's moeder en eersten echtgenoot, van het winkelmeisje, van Montgomery, koristen en anderen, wien allen een goede plaats zou toekomen in een keur-collectie van naturalistische karakters.
Meer dan eenige andere is deze roman van Moore ook een experiment, en als zoodanig verwant aan den Franschen ‘roman experimental.’ Het experiment in ‘A Mummer's Wife’ is: het plotseling veranderen van levensomstandigheden en milieu; het object is Kate Ede. In een motto, ontleend aan Victor Duruy's Introduction Générale á l'Histoire de | |
[pagina 244]
| |
France, vóór in het boek, lezen wij: verander de omgeving waarin de mensch leeft, en na enkele generaties zult ge zijn physiek, zijn gewoonten en een groot aantal van zijn denkbeelden hebben veranderd. Wat zal er van Kate worden - zoo heeft Moore zich het probleem gesteld - gerukt uit haar rustige, dorre burgermansomgeving en geplaatst in de zorgen- en zedelooze omgeving der Bohémiens? De oplossing die hij geeft is echter niet overtuigend. Wij kunnen niet aannemen dat iedere, dat de vrouw zoo verandert als Kate verandert. Zij is een individu, geen type; haar ontwikkeling is het gevolg van vele duidelijke en minder-duidelijke oorzaken, van buiten zoowel als van binnen. Moore voelt dit zelf en zegt: ‘Kate Ede was het resultaat van eeuwen van overgeërfde gewoonten en gedachtenvormen, en als hieraan wordt toegevoegd een tikje lichtzinnigheid, zoo gewoon van aard, dat het in den winkel te Hanley onopgemerkt was gebleven, zal men begrijpen hoe weinig geschikt zij was de psychologische, ja zelfs de physieke veranderingen door te maken, die haar nieuwe leven eischten. Zij was de vrouw die de natuur bij het millioen uit zijn werkplaats levert, die allen in staat zijn de plichten van het leven te vervullen, mits de condities waarin zij geplaatst zijn, en die hen hebben voortgebracht, onveranderd blijven. Zij zijn als goedkoop meubilair, dat bestand is tegen de gewone slijtage, zoo lang de oorspronkelijke atmospheer waarin het samengelijmd werd, bewaard wordt: verander deze, en het valt in stukken.’ Dit is fraai gezegd, en wij nemen aan dat Kate stuk moest. Maar hoe dan te verklaren het gevoelen van Kate als ze, na al die veranderingen, haar eersten man weer ontmoet: ‘Kate's Bohémien-achtigheid vloeide weg zooals het water wegvloeit als een sluis plotseling geopend wordt, en ze werd de werkende vrouw uit den burgerstand, altijd denkend aan en bereid te werken in het belang van haar huisgezin.’ Wederom nemen wij aan dat dit gevoel van Kate zuiver is, maar dan bewijst Moore het tegenovergestelde van wat hij bewijzen wil: Kate Ede is niet veranderd, zij is nog dezelfde burgerjuffrouw van vroeger, ondanks alle gewijzigde omstandigheden en omgeving. Moore's motto had dus beter kunnen luiden: Verander de omgeving waarin de mensch leeft, en hij gaat ten gronde! | |
[pagina 245]
| |
Bij het verschijnen van ‘A Mummer's Wife’ werd Moore begroet als de leider van het Engelsche naturalisme, niet in het bijzonder door zijn landgenooten, maar voornamelijk door geestdriftige buitenlanders. Een enkel blad, zooals de Pall Mall Gazette, bevatte een tamelijk gunstige kritiek. Maar de meeste en bekendste tijdschriften namen een conservatieve houding aan, hoewel vele erkenden dat het boek ‘clever’ was. ‘Society’ en ‘The Weekly Echo’ wezen op Moore's gelijkenis op Zola, al bedoelden zij daarmee geen onverdeeld compliment. Zola zelf bewonderde het boek en beloofde een voorbericht te schrijven voor de Fransche vertaling. Dit voorbericht werd echter nooit geschreven, want tusschen de revisie der vertaling en hare publicatie had zich Moore's opinie over Zola gewijzigd, en met het oog op deze afvalligheid moest Zola zijn belofte wel verbreken. In de ‘Confessions’ zegt Moore hiervan het volgende:.... (Zola) was genoodzaakt zijn belofte om een Voorbericht te schrijven te breken, en dit moet een hevige slag voor hem geweest zijn, want hij was een methodisch man, voor wien elke verandering van plan onaangenaam en enerveerend was. Hij vroeg mij, in een brief, naar Médan te komen; hij wilde met me praten over de ‘Confessions’. Heel goed herinner ik me hoe ik daar met dien besten Alexis heenging in den Meitijd, terwijl het jonge koren zes duim hoog stond op het veld, en ik mij verheugde aan de sappige weelderigheid van de Oise. Ik herinner mij dien mooien morgen, en den armen Meester, die mij een beetje schoolmeesterachtig berispte. Hij was bedroefd, in die vreeselijke kamer vol gebrand glas en ziekelijke antiquiteiten. Hij lag op een sofa mij de les te lezen tot het tweede ontbijt. Toen dacht ik dat de berisping voorbij was, maar na een wandeling in den tuin gingen we naar boven, en hij begon opnieuw, terwijl hij zei dat hij niet boos was. ‘Het is de wet der natuur’, zei hij, ‘dat kinderen hun ouders verslinden. Ik beklaag me niet.’ Reeds in 1886Ga naar voetnoot1) is Moore verloren als leerling van Zola. Hij is onverschillig geworden voor den Meester, spreekt geringschattend over ‘de stinkende modder van het naturalisme’ en bekent een aanbidder van Balzac, en alleen Balzac, te zijn. | |
[pagina 246]
| |
Hij verwijt Zola dat hij geen stijl heeft: ‘er is niets dat ge niet in Zola zult vinden, van Chateaubriand tot de verslagen in de Figaro. Hij zoekt onsterfelijkheid in een nauwkeurige beschrijving van een manufacturenwinkel; maar als de winkel onsterfelijkheid had te verleenen dan zou hij die schenken aan den manufacturier, die den winkel schiep, en niet aan den romanschrijver die hem beschreef. En zijn laatste roman “L'Oeuvre”, hoe uitgesponnen, en één-frank-per-regel in de “Gil Blas”! Geen enkele nieuwe of juiste opmerking. En dan die telkens-herhaalde, vreeselijke phrase: “la conquête de Paris”. Wat beteekent dat eigenlijk? Ik heb nooit iemand gekend die eraan dacht Parijs te veroveren; niemand heeft ooit gesproken over het veroveren van Parijs, behalve misschien een paar provincialen.’ Behalve in den stijl en het onderwerp heeft Moore ook zijn geloof verloren in de documentaire methode en in het ophoopen van de details. Als een man werkelijk artist is, zegt hij, zal hij zich herinneren wat noodzakelijk is en vergeten wat nutteloos is; maar als hij aanteekeningen maakt, zal hij zijn artistieke digestie verstoren, en het resultaat zal een menigte trekjes zijn, zonder samenhang en zonder het elegante rhythme der synthese. Intusschen had Moore ook den strijd aangebonden met Mudie en de uitleenbibliotheken in het algemeen. Mudie had zijn ‘A Mummer's Wife’ niet willen publiceeren en wel omdat op ‘A Modern Lover’ kritiek was uitgeoefend door twee bedaagde dames van buiten. Eerst in een artikel in de Pall Mall Gazette, en later in een pamphlet getiteld: ‘Literature at Nurse, or Circulating Morals’, critiseert hij scherp Mudie's eigenmachtige censorschap. Na een kort résumé van den inhoud van zijn boek, en een aanhaling van de gewraakte passage, beschuldigt Moore Mudie, in zijn pamphlet, van domme en willekeurige uitoefening van zijn zedenmeesterschap. Hij staaft deze beschuldiging met aanhalingen uit drie wèl door Mudie gecirculeerde romans, n.l. ‘Nadine’, door Mrs. Campbell Praed; ‘A Romance of the Nineteenth Century’ door W.H. Mallock en ‘Foxglove Manor’ door Robert Buchanan. Tot Moore's eer dient gezegd dat hij zeer ridderlijk blijft tegenover zijn collega's, ridderlijker dan volstrekt noodig, | |
[pagina 247]
| |
want de citaten die hij geeft stellen hen ver beneden de middelmaat. ‘Zij behoeven geen verdediging tegen de Philistijnsche beschuldiging van onzedelijkheid, en het zou belachelijk zijn als ik - uitgebannen als ik ben door den stichter en voorzitter van onze Engelsche Academie: de Deftige Uitleenbibliotheek - hen beschuldigde, of er slechts op zinspeelde dat zij het Mudie-code verder hebben overtreden dan ik. Ik zeg dus niets. Ik werp geen steen. Al wat ik wil is bewijzen hoe dwaas en waardeloos het censorschap is dat een doodgewone handelsman zich aanmatigt uit te oefenen over de letterkunde van de 19de eeuw, en hoe hij de beslissingen van de geheele Engelsche pers eigendunkelijk op zij zet.’ Moore's artikelen verwekten een langen en vinnigen dagbladstrijd, doch de aanstichter kwam er, over 't geheel genomen, goed af. En dat verdiende hij: want niet alleen sprak hij voor zichzelf, hij wilde ook dienen, en heeft, zonder twijfel, het bestaansrecht en de bestaansmogelijkheid der realistische letterkunde gediend.
Moore's pamphlet was verschenen in 1885, bij Vizetelly en Co., Catharine Street, Strand. Als we den naam Vizetelly lezen, duikt een satertje op uit het geboomte der tachtiger jaren, en maakt ons, op verren afstand, aan 't lachen. Henry Vizetelly was de man die den euvelen moed bezat Zola bij het Engelsche publiek te introduceeren. Tusschen 1884 en 1889 gaf hij een aantal vertalingen uit van Zola's romans, waarvan de laatste, die van ‘La Terre’, hem drie maanden hechtenis bezorgde! Het proces-verbaal van de rechtszitting waarin Vizetelly verhoord en veroordeeld werd is een kostbaar stukje zedengeschiedenis. Teekenend voor de opvattingen der Engelschen is wat een criticus, bijna een kwart-eeuw later, aan Vizetelly meent te moeten verwijten: het formaat, de illustraties en het woord: ‘realistic’ op het titelblad gaven den indruk dat hier pornografie werd aangeboden. Waren de boeken minder opzienbarend uitgegeven dan zou er geen schandaal zijn uitgelokt! Korten tijd na het proces tegen zijn vader begon E.A. Vizetelly een serie nieuwe vertalingen te publiceeren door bemiddeling van de uitgeversfirma Chatto and Windus. Deze vertalingen zijn gekuischt, waardoor hun | |
[pagina 248]
| |
lot en dat van hun vertaler, minder tragisch werd. Echter konden in deze serie niet alle boeken van Zola worden opgenomen. Daarom vereenigden zich - maar eerst in 1894 - een zestal Gallophielen, onder aanvoering van Texeira de Mattos, tot een (quasi-) wetenschappelijk gezelschap, ‘The Lutetian Society’, dat de uitgever werd van zes onverkorte, ongekuischte vertalingen. De namen dezer vertalers spreken voor zichzelf. Zij waren: Havelock Ellis, Arthur Symons, Ernest Dowson, Victor Plarr en Percy Pinkerton. De romans die zij vertaalden waren: La Curée, l'Assommoir, Nana, Pot-Bouille, Germinal en La Terre. De oplage was zeer klein: driehonderd exemplaren op uit de hand gemaakt papier, en tien op Japansch perkament. Aardig is wat Victor Plarr, in zijn boekje over Ernest Dowson, hiervan schrijft: ‘Met zijn zessen waren we bezig de bekendste romans van Zola te vertalen, en als visschen aan den haak worstelden we wanhopig om het ultra-letterlijke te ontkomen. Maar als een kalm forellenvisscher hield Mr. Texeira de Mattos, onze talentvolle leider, ons streng naast het redacteursbootje, en liet ons geen enkelen keer wegschieten in de diepten van het Britsche fatsoen, waarnaar wij hunkerden. We hadden het vreeselijke voorbeeld van Mr. Vizetelly voor oogen.... maar wij schreven voor geleerden en werden beschermd door onze klaar-blijkelijke oprechtheid en door afschrikwekkend-hooge prijzen.’ Behalve de Vizetelly's waren er nog andere kampvechters voor Zola en het Naturalisme. W.T. Stead, een man met voor zijn tijd breede denkbeelden, verleende gastvrijheid aan R.H. Sherard om in een reeks artikelen in de Pall Mall Gazette - dezelfde krant waarin Moore's eerste aanval op Mudie was verschenen - den naam van Zola te rehabiliteeren. Mr. Grein van het Independent Theatre had, in 1891, den moed om Thérèse Raquin voor het voetlicht te brengen, en het Engelsche publiek de moraliteit van Zola's leeringen aan te toonen. In 1893 kwam Zola naar Engeland, als gast van het Institute of Journalists. Hij werd, door velen, vriendelijk ingehaald. Vóór zijn vertrek gaf hij een afscheidsdiner in het Savoy. Sherard vertelt daarvan: ‘Het was een zeer weelderige maaltijd, die voor mij echter bedorven werd door het leeg- | |
[pagina 249]
| |
blijven van één stoel. Dat was de stoel van George Moore, die, zooals Zola zeide, zijn uitnoodiging onbeantwoord had gelaten. Ik wist dat Moore zich van hem had afgewend, en dat hij een artikel voorbereidde waarin hij zou verklaren waarom hij dat gedaan had. (Dit was het artikel dat later in “The English Illustrated Magazine” zou verschijnen.) Ik voelde dat, zeker als Zola's positie in Engeland nu scheen te zijn, de afvalligheid van Moore, dien ik altijd beschouwd heb, en nog beschouw, als een der eersten, zoo niet den allereersten, van onze Engelsche romanschrijvers, die positie in gevaar zou kunnen brengen, en in ieder geval zijn onverzoenlijke vijanden krachtig zou aanmoedigen. De avond was er, voor mij, totaal door bedorven.’
Ongeveer gelijktijdig met de schrijvers van het ‘Manifeste des Cinq’ heeft Moore zich van Zola afgewend. Hij valt terug in den stijl van zijn eersten roman, voor zoover we, met betrekking tot dat werk, van een stijl mogen spreken. In zijn derden roman, ‘A Dramain Muslin,’ kunnen wij niet meer zien dan een concoctie van Flaubert, de Goncourt, de Maupassant en Balzac, gekruid met eenige druppels Moore'sche aesthetiek. Terwijl hij meent zijn modellen te hebben verbeterd, heeft hij, inderdaad, een slecht en onbelangwekkend boek geschreven. Het is een staaltje van zijn ijdelheid dat hij dezen roman vergelijkt met Ibsen's ‘Poppenhuis,’ en de voorkeur geeft aan zijn eigen schepping: omdat die tenminste ‘objectief’ is. Tastend gaat Moore zijn duister-geworden weg. Het blijkt moeilijk, alleen te loopen. Noch ‘Spring Days’ (1888), noch ‘Mike Fletcher’ (1889), noch ‘Vain Fortunes’ (1890), beantwoorden aan de van hem gekoesterde verwachtingen. Gosse's aarzelende getuigenis: ‘I venture to put forth the view that the novel of experiment has had its day,’ schijnt waarheid te worden. Had de loopbaan van Moore hier opgehouden, dan zou hij bekend zijn gebleven als de schrijver van een werkelijk-goeden, naturalistischen roman, en een aantal tamelijk-leesbare aftreksels van vele ‘ismen’. Het jaar 1894 brengt echter de verrassing: ‘Esther Waters’.
‘Esther Waters’ is de roman van een dienstmeisje. Te ver- | |
[pagina 250]
| |
gelijken dus met ‘Germinie Lacerteux,’ met ‘Un Coeur Simple,’ met ‘Geertje.’ Maar hoe veel frisscher is Esther dan Germinie, hoe veel voller dan Félicité, hoe veel pittiger dan Geertje! Ook zoo heel anders dan Kate Ede, de vrouw uit den kleinen burgerstand, is deze vrouw uit het gezonde volk. Was Kate in de eerste plaats experiments-object, Esther is voor alles: mensch. Met Kate, de door de omstandigheden ondergegane, hebben we medelijden. Met Esther, de krachtige, opofferende moeder, lijden we mee. Minder methodisch, minder wetenschappelijk, minder objectief dan ‘A Mummer's Wife,’ draagt ‘Esther Waters’ toch nog sporen van naturalistische afkomst. De tot in de details verzorgde beschrijving van het bookmakersleven boeit ons echter zoo zeer dat wij de documentaire werkwijze niet achten. Evenzoo vergaat het ons met de zeer realistische beschrijving van Esther's accouchement. Hoewel deze passage in den Franschen stijl is bewerkt en dicht nadert aan de ‘clinique de l'amour’ blijven we meeleven met de hoofdpersoon en verliezen haar, ondanks alle naturalistische entourage van dokters, zusters, studenten en instrumenten, geen seconde uit het oog. Het is of al het gebeuren in Esther's leven tegen een warmen, beschermenden achtergrond staat. Ten deele kan dit het gevolg zijn van de omstandigheid dat een groot gedeelte van het boek op het buitengoed van de familie Barfield speelt. Maar ook achter de gebeurtenissen in Londen, ja zelfs achter het stuk zedeloos leven in William's taveerne, waar langs den voorgrond een stoet van maatschappelijk-gezonkenen voorbijtrekt, blijft beschermend, verwarmend, stralend de eeuwigvrouwelijke aanwezigheid van Esther kenbaar. Wil het schijnen of in ‘Esther Waters’ de banier van het naturalisme nog eenmaal opgestoken wordt, spoedig daarna heeft Moore haar voor goed weggeborgen. De drie studies in het volgende ‘Celibates’ hebben niets meer met het Zol(a)isme, en zeer weinig met Flaubertisme of de Maupassantisme uit te staan. De fijn-psychologische studie van Mildred Lawson, een romantische, mystieke vrouw met veel passies en veel minnaars, wijst op een mogelijken invloed van Bourget of van Henry James. Reeds de aanvangs-alinea van het eerste | |
[pagina 251]
| |
hoofdstuk toont duidelijk Moore's zwenking naar den meer romantischen, decoratieven schrijftrant: ‘De hooge, dubbele stokrozen ademden zwaar in den duisteren tuin; de teedere zoetheid van de jasmijn bewoog zich als op de teenen naar de vensters; maar het was de pijnlijke geur der leliën die Mildred wakker hield. Terwijl ze zich van de eene zijde op de andere wierp draaiden de herinneringen aan den dag om en om in haar hoofd, luid-tikkend. En ze kon iedere gebeurtenis zien, zoo duidelijk als de cijfers op de wijzerplaat van een grooten klok.’ Duidelijker nog dan in ‘Celibates’ is Moore's permanente afvalligheid te constateeren in ‘Evelyn Innes’ (1898), dat met zijn mystieken toon en verfijnde innigheid als van een herboren kunstenaar schijnt. Vóór de 19de eeuw is afgesloten heeft Netscher's banierdrager en vrijheidsheld het veld geruimd voor George Moore den Tweeden, psycholoog en écrivain artiste.
Moore heeft geen school gemaakt. Zijn naturalistische periode is daarvoor te kort geweest. Met tijdgenooten als Gissing, Crackanthorpe, Dowson, George Egerton en anderen komt hem echter de eer toe den Engelschen roman voor goed van zijn Victoriaansche boeien te hebben ontslagen. Een eer die hem door den criticus van onzen tijd - met een buiging naar het volgende geslacht - ruim worde toegemeten.
November 1928. W. van Maanen |