De Gids. Jaargang 93
(1929)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 303]
| |
Politiek en maatschappijEr zijn gevallen, waarin, om op te bouwen - al is het maar één steen - moet worden begonnen met afbraak. Zoo'n geval doet zich voor bij de behandeling van de hedendaagsche politiek. Wie van het belang der veranderingen in onzen tijd overtuigd is en hiervan iets wenscht over te brengen in de politiek, moet wel beginnen met eerst te laken wat hij daarin ziet als overleefd. De eerste hoofdstukken zijn dan ook voor een groot deel afbraak. Daarop volgt een bescheiden poging tot herstel. Een tweede opmerking nog vooraf. Het politieke onderwerp is veelomvattend. Het eischt voor behandeling een boek. Maar boeken schrijven in een tijd, waarin men haast heeft en zich de rust tot lezen nauwlijks gunt, is nutteloos werk. De artikelvorm, welke daarom is gekozen, laat noodzakelijk groote leemten. Uit de omvangrijke materie is slechts het meest markante ter hand genomen. Aan de critiek kan het bezwaar van onvolledigheid bij voorbaat worden toegegeven. | |
I. Het Partijwezen in ons land.Spiegelt zich in de daden van ons parlement af wat leeft in het volk? Om op deze vraag het antwoord te geven, moet worden nagegaan, welke de voornaamste stroomingen in het hedendaagsche politieke leven zijn.
Uiterst links een paar wanordelijken, die slechts ruzie om de ruzie willen, een enkele maal voorafgegaan door ethici, | |
[pagina 304]
| |
die ideeën en werkelijkheid niet tot elkaar weten te brengen. Het communisme in ons land heeft nagenoeg geen positieven ondergrond. Het verlaat zich geheel op de gebeurtenissen in Rusland, dat zich in zijn historische ontwikkeling op een totaal ander punt bevindt dan wij. Het verwaarloost daarbij de rasverschillen. drijvende kracht in de politieke ontwikkeling van ons land (zooals eens de sociaal-democratie het was) is het hedendaagsche communisme niet. Het zou zich geheel moeten transponeeren en onder andere leiding komen, om als factor in de verdere politieke ontwikkeling van ons land beteekenis te krijgen.
Dan de breede stroom van socialisme, welke wordt geleid door de sociaal-democratie. Zijn stuwende kracht is gedurende een kwart eeuw groot geweest. Menige hervorming op sociaal terrein zou zonder zijn invloed niet tot stand zijn gekomen of zou een ander karakter hebben gekregen. De innerlijke kracht van de sociaal-democratie werd aanvankelijk sterk gemaakt door het intellect en door de kunst. De aanhang van een keur van intellectueelen, van jongeren vooral, heeft de sociaal-democratie in het einde van de vorige en het begin van onze eeuw het frame bezorgd waarop het program der beweging zich verder kon ontwikkelen. De kunstenaars, destijds getrokken door het jonge en frissche der beweging, zagen in haar de ram, die de politieke en maatschappelijke beletselen voor de komst eener nieuwe cultuur omver kon stooten. Zij liepen met hun idealisme de beweging vooruit en gaven de bezieling, noodig voor elke groote massadaad. Dit veranderde naarmate de sociaal-democratie meer haar heil ging zoeken in de politiek. Van haar oorsprong af toegespitst op groote maatschappelijke hervormingen, had zij naar Marx' leer het tijdstip af moeten wachten, waarop het door den voorganger voorspelde concentratieproces in de productieorganen zoover was gevorderd, dat aan socialisatie van bedrijven kon worden gedacht. Zij hield zich echter niet aan haar eigen leer, want ongeduldig, wierp zij zich, vrij spoedig na haar opkomst reeds, op de politiek. De arbeiders konden geen theoretische leer, welke de causaliteit in de maatschappelijke ver- | |
[pagina 305]
| |
schijnselen verklaarde en het tijdstip van socialisatie naar de toekomst verschoof, verdragen. Zij moesten directe resultaten zien. De politiek opende daartoe de mogelijkheid. Op het stemmental kwam het daarbij vóór alles aan. De vakvereeniging gaf het middel om tot vermeerdering van stemmental te komen. Haar strijd om betere arbeidsvoorwaarden trok leden. Vermeerdering van ledental gaf kiezers in den politieken strijd. Het één steunde het ander. Met dezen arbeid in de breedte, verloor het intellect in de beweging aan invloed en beteekenis. Naarmate het proletariaat zich opwerkte tot ordelijke arbeidersklasse, als gevolg ook van het streven van de vakvereeniging, ging voor de kunstenaars in de beweging veel verloren. Het materialisme, dat hen in de bestaande samenleving afstootte, kwam in de socialistische beweging in nieuwe vormen op. De grondslag van het streven der vakvereenigingen was verkrijging van beter materieele levensomstandigheden voor de arbeiders. De politiek-socialistische beweging werd in haar groei hierdoor overheerscht. De meeste kunstenaars en intellectueelen, voor zooverre zij dragers zijn van nieuwe cultureele en maatschappelijke ideeën, zien in het hedendaagsche politieke socialisme daarom vrijwel niets. Voor zooverre groepen onder hen socialistische gedachten koesteren, zijn deze in den grond van gansch anderen aard dan die, welke in de hedendaagsche sociaal-democratische partij leven. Een groote cultureele idee valt bij de laatste met den besten wil niet meer te ontdekken. Het idealisme, dat haar vroegere leiders heeft bezield, is ondermij d doordat de beweging bij de massa haar kracht moest zoeken, waardoor zij vanzelf meer materialistisch werd, want het anti-materieele wordt nu eenmaal nooit massaal beleefd. Op economisch terrein was de voornaamste eisch der sociaal-democratie, het privaat kapitaalbezit gaandeweg door het collectief bezit te vervangen. Practisch beteekende dit: oprichting en ontwikkeling van overheidsbedrijven. In deze richting is de ontwikkeling een tijdlang inderdaad gegaan. Een vraag van beteekenis, welke terloops gesteld mag worden, is deze: in hoeverre heeft juist de politieke sociaaldemocratie in die richting stuwend gewerkt? Het Duitschland van vóór den oorlog toonde ons het model overheidsbedrijf. | |
[pagina 306]
| |
Kwalitatief en kwantitatief was het daar het meest ontwikkeld. Daar werd echter juist uit conservatieven hoek de stoot gegeven. Bismarck, de socialisten-hater, bracht de ‘Verstaatlichung’ der spoorwegen. In Frankrijk daarentegen waar reeds tientallen jaren de sociaal-democratie politiek machtig is, heeft de ontwikkeling van het overheidsbedrijf maar heel matige vorderingen gemaakt. Volkseigenschappen en andere bijzondere omstandigheden hebben op dit alles invloed gehad. Dit moet worden erkend. Maar ook in ons land is de stoot tot de oprichting van openbare bedrijven toch feitelijk het eerst gegeven door burgerlijke radicalen. Wij denken o.a. aan de Amsterdamsche gemeente-politiek der jaren negentig. Maar hoe dit zij, alleen bij de sociaal-democratie stond een principieele gedachtengang achter elke actie tot ontwikkeling van het overheidsbedrijf. Bij haar alleen gold het de tenuitvoerlegging van een groot beginsel; het brengen van het kapitaal onder collectief bezit; geen particuliere bedrijven, maar overheidsbedrijven. Van den sterken druk in deze richting, is nog maar bitter weinig over. Onder de vele omstandigheden, welke deze actie verflauwd hebben, springen er twee bijzonder in het oog. De eerste: de trustvorming is in hoofdzaak internationaal. Gloeilampen, kunstzijde, kolen, staal, margarine, worden internationaal georganiseerd. Mocht een bedrijf economisch rijp worden geacht voor transformatie tot publiekrechtelijken bedrijfsvorm, dan maakt de internationale samenhang dit practisch onmogelijk. De tweede: de sociaal-democratie heeft niet alleen verzuimd om een goeden vorm voor het overheidsbedrijf te scheppen, maar neemt zelfs een conservatieve houding aan ten aanzien van pogingen om hierin te voorzien. Hoewel het voor haar een levenskwestie is om het bestuur der overheidsbedrijven vóór alles te richten op het algemeen belang en den daarvoor meest geschikten vorm te kiezen, heeft zij zich krampachtig vastgeklemd aan den organisatorischen vorm, welke rechtstreeks af te leiden viel uit het staats- en stads-bestuurlijk stelsel, door den liberalen Thorbecke meer dan driekwart eeuw geleden, dus in een gansch anderen tijd, gegrondvest. Vooral | |
[pagina 307]
| |
in de gemeentebesturen werd dit een zaak van uiterst groot belang. De sociaal-democratische gemeenteraadsleden hebben in negen van de tien gevallen ook hier toegegeven (toe moeten geven) aan de stem, welke riep om vermeerdering of handhaving van hun kiezerstal. Terwille van het behoud der aanhankelijkheid van het gemeente-personeel werd de bedrijfsvorm vastgehouden, waarbij aan de technisch deskundige leiding de macht onthouden wordt om het bedrijf zoo goed en zoo zuinig mogelijk te leiden ten behoeve van het gansche publiek. Daarvoor in de plaats bleef - zij het gedeeltelijk in schijn - de leiding geheel in handen der gekozen politici. Zulks tot groote schade van de verdere ontwikkeling van het overheidsbedrijf, hetgeen tot gevolg had: verzwakking van de gedachte om het productie-organisme verder te socialiseeren, laten verloopen van kansen tot uitbreiding van het aantal gemeentelijke of staatsbedrijven. Economisch gaat hiermede een kerngedachte der sociaaldemocratie te loor, waarmede automatisch een evenredig groote afsterving van haar politieke ideeën gepaard moet gaan. De sociaal-democratische politiek in ons land is dan ook gaandeweg in de laatste jaren een politiek van alledaagsch partij-opportunisme geworden. Over een tekortkoming hier of een onrecht daar wordt wat geïnterpelleerd in de vertegenwoordigende colleges, waarmede het cachet van strijders voor recht wordt gehandhaafd. Maar in hoofdzaak wordt onder den druk van de vakvereeniging, welke het ledental op peil moet houden of zoo mogelijk vermeerderen, geageerd voor het voldoen aan eischen, nagenoeg geheel liggend op het terrein van de materiëele wenschen van het oogenblik. In tegenstelling met twintig, dertig jaar geleden, voert de sociaal-democratische partij thans een volledig opportunistische politiek. Zij volgt geen groote staatkundige gedachten meer. De actie voor ontwapening alleen zou als zoodanig kunnen gelden, ware het niet, dat twijfel rijzen kan of hierbij werkelijk een idee, waarvoor men wil strijden en zich opofferen, tot uiting komt. Daargelaten dat een ontwapeningsleus in een land, dat in de oorlogsjaren getoond heeft van militaristische smetten vrij te zijn, weinig klem heeft; - wat beteekent de leus, indien zij, die haar stellen, niet bereid zijn om de volle | |
[pagina 308]
| |
consequentie ervan te dragen? Hetgeen wil zeggen, dat zij land, cultuur en taal offeren willen zoodra wij door een vreemde natie worden ingelijfd. De ontwapeningsactie, als partijpolitieke idee gesteld, mist met alle reserves, waarmede de leiders der sociaal-democratische partij haar omwinden (op zichzelf begrijpelijk voor hoogstaande personen, die zich hun verantwoordelijkheid bewust zijn), te veel den reëelen inhoud, welke een zoodanige idee ten slotte moet hebben om een beweging sterk te doen zijn. Zij is bovendien volstrekt niet specifiek sociaal-democratisch. In Rusland, waar de Marxistische leer grondwet is, wordt aan ontwapening niet gedacht. Het socialisme in Europa is vooral een maatschappelijke gedachte geweest. Als sociale beweging heeft het socialisme zwaar gestuwd en heeft daardoor ook vanzelf invloed gehad op ontelbare regeeringsdaden. Maar staatkundig heeft het socialisme geen vorm gevonden. Het heeft niet, zooals de liberaal-economische beweging van een eeuw terug, in een keur van wetten uiting weten te geven aan een vast omlijnd staatkundig gedachtenschema. Of Rusland het resultaat zal brengen, waarin de West-Europeesche sociaal-democratie te kort schoot, is een zaak, welke eerst na jaren kan worden uitgemaakt. Indien de sociaal-democratie nog een kans wil krijgen om met een up to date program voor den dag te komen, zal zij de krachtproef van een groote selectie moeten ondergaan. Zij zal, om te beginnen, af moeten zien van de neiging tot vermeerdering van het getal harer aanhangers en de lust tot deelneming aan het bestuur van stad en staat voorloopig aan andere partijen moeten overlaten. Een verjongde sociaal-democratie zou moeten steunen op een kern van intellectueelen, die de bestudeering van maatschappelijke hervormingen en nieuwe democratische bestuursorganisaties tot hun ernstige taak maakte. Daarnaast zouden vooral zij, die de moderne religieuse gedachten in zich dragen, in haar politieke leiding vertegenwoordigd moeten zijn. Het arbeiders element in de partij zou beperkt moeten worden tot de keur der thans bij de partij aangesloten arbeiders- | |
[pagina 309]
| |
groepen. Tusschen arbeiders en arbeiders is een hemelsbreed verschil. Het moge een betrekkelijk eenvoudige zaak zijn om allen onder den éénen naam van arbeidersklasse samen te brengen (een indeeling, welke theoretisch wel zin had), zoodra het op politieke realiteit aankomt zal meer rekening gehouden moeten worden met de verschillen in ontwikkeling tusschen de arbeidersgroepen onderling. Want van de vele arbeiders, die thans nog het stemmengetal aan de sociaal-democratische partij geven, kan een overwegend deel geen werkelijke steun zijn in den strijd, dien de partij te voeren heeft ter verwezenlijking van haar oorspronkelijk zuiver gestelde idealen. Want om dien strijd met kans op succes te kunnen voeren moet een vrij hoog peil van ontwikkeling zijn bereikt. Intellectueele ontwikkeling is noodig om de economische evoluties van het productieorganisme te kunnen begrijpen, en zich een behoorlijk denkbeeld te kunnen vormen van de verantwoordelijkheden, waarvoor bestuurders der gemeenschap staan. De werkelijk socialistische eischen, waarvoor destijds hard werd gestreden, gingen verder dan die van eenige andere partij. Wie dien strijd met kracht wilde voeren, moest zich daarom tot een vrij hoogen graad van bevattings- en onderscheidings-vermogen hebben opgewerkt. De lagere kringen der werklieden waren hiertoe slechts bij uitzondering in staat. Hun werk was te slaafsch, hun zorgen voor het dagelijksch leven waren te groot, dan dat er in hun leven plaats vrij kon komen om zich op te werken tot een nuttig lid in de groote beweging, die aanstuurde op het socialisme, zooals dit op het eind der vorige eeuw en in het begin van de onze werd gepredikt. Het aanhoudend opzweepen van alle groepen arbeiders tezamen, onverschillig van welk ontwikkelingspeil, ontaardde dan ook, moest ontaarden in het doen van beloften van persoonlijk voordeel aan duizenden. Volkomen menschelijk werd hierin toegehapt. Maar het collectivisme, dat toch in den een of anderen vorm de grondidee der beweging was, kwam hierdoor in het gedrang. Hoewel de strijd hiervoor zelfbeperking eischte om socialiseering (streven der sociaaldemocratie) economisch mogelijk te maken, werd juist de massa aangevuurd tot verkrijging van meer persoonlijk bezit. | |
[pagina 310]
| |
Met dit alles zou de sociaal-democratie radicaal moeten breken om politiek weer gezond te worden. De partij zou het moeten aandurven zich tot kleine partij, waar elk lid wat waard is, te reconstrueeren. Elk partijgenoot zou eenig gevoel van opoffering in zich moeten dragen. De partij zou bevrijd moeten worden van den massalen drang naar meer materieel bezit om zich daardoor in cultureel opzicht sterker te maken. Zij zou weer moeten worden een lichaam met een helder hoofd en een gevoelig hart en niet als nu moeten blijven een zwaar lichaam zonder heel veel anders. Zij zou, om kort te gaan, de methode der fascisten moeten volgen om vóór alles op intensiteit te letten en zichvoortdurend te zuiveren van ongewenschte elementen. Op deze wijze is een herboren socialistische partij denkbaar. Onder die voorwaarde zouden door haar nieuwe ideeën op de staatkunde kunnen worden geënt. Veel ervan zal ook dan niet voor verwezenlijking vatbaar blijken. Op zich zelve zou dit voor de partij niet zoo erg zijn. Het regeeren zou aan nuchterder inzicht kunnen worden overgelaten. Maar het goede, dat uit elke met overtuiging beleden politiek voortkomt, zou niet nalaten op den duur toch op het bestuur van staat en gemeente invloed te oefenen. Of dit alles practisch nu nog mogelijk is, is een tweede. Het behoort zeker tot de denkbaarheden, dat binnen niet al te verre toekomst een scheuring ontstaat tusschen N.V.V. en S.D.A.P.Ga naar voetnoot1) Het werkelijke doel van beiden is niet hetzelfde. Indien de S.D.A.P. zich - tot behoud van stemmental d.w.z. brute macht - opoffert aan het N.V.V. is het met de socialistische beweging in ons land gedaan. Indien de zuiver-voelende leiders der eigenlijke S.D.A.P. zich daarentegen staande houden voor hun ideaal, valt de zware romp der vakbeweging op een goeden dag af, want de leiders, die nog iets van een collectivistisch ideaal vóór zich zien, kunnen, zonder dat ideaal in gevaar te brengen, niet aldoor blijven toegeven aan de wenschen-van-den-dag der duizenden. Indien de laatstgenoemde veronderstelling waarheid mocht worden, zou de mogelijkheid eener nieuwe orienteering voor | |
[pagina 311]
| |
de socialistische partij ontstaan. Partijgenooten van beteekenis, naar wier stem door de massa thans niet wordt geluisterd, zouden een kans krijgen tot meer invloed. Intellectueelen, die van huis uit socialistische gedachten wel genegen waren, maar die buiten de partij waren gebleven of eruit gevlucht, omdat zij voor de brute methodes der massa-practijk terugschrikten zouden zich weer aan kunnen sluiten. Denkbaar is ook, dat bij de veronderstelde nieuwe orienteering een deel der burgerijkradicalen, der Vrijzinnig-Democraten namelijk, zich bij de Nieuw-Socialisten voegden. Dit laatste zou, uit een oogpunt van algemeen politiek belang bezien, het voordeel hebben, dat hierdoor eenige vereenvoudiging intrad in de al te groote partij-differentiatie; welke in het veronderstelde geval van afsplijting van een deel der socialistische arbeiders, anders nog grooter zou worden.
Op de sociaal-democratische partij volgt, onmiddelijk naar rechts, die der Vrijzinnig-Democraten. Van oorsprong een groep van, wat men zou kunnen noemen, verlichte vertegenwoordigers der liberale bourgeoisie, heeft zij in de jaren negentig en in den aanvang van onze eeuw een sneller tempo der liberale politiek bepleit. Drucker duwde Borgesius, zoo liet eens Van Houten zich uit. Het bestaande productie-systeem aanvaardende en de theorie van den klassenstrijd verwerpende, hebben zij met ernst en overtuiging maatregelen bepleit, waardoor de hardheden, waartoe het kapitalistisch productie-systeem in de practijk leidde, konden worden verzacht. Terwijl de liberalen hun staatkunde opbouwden op het zuiver economische principe, bepleitten zij, de links-liberalen van toen, de noodzaak van sociale maatregelen. Van meet af zijn de Vrijzinnig-Democraten de partij van het algemeen kiesrecht en van de sociale wetgeving. In hun ijver hiervoor lag hun kracht en hun beteekenis. Aanvankelijk de stuwende sociale partij, werden zij later, toen de sociaal-democratie snel in omvang groeide, door deze overtroefd. Want de vrijzinnige democratie met haar radicaal-liberale voorgangster is nooit geweest en kon nooit zijn een partij van groot stemmental. Haar kracht lag van meet af aan in het indi- | |
[pagina 312]
| |
vidueele. Een partij van officieren, zonder manschappen, werd zij terecht genoemd. De kracht van enkele bijzondere leiders heeft in den loop der jaren aan de partij haar beteekenis gegeven. Een voorbeeld van een partij, welke van het begin af aan haar kracht vond in haar kleinheid, zij het dan dat het behoud van een klein, maar intensief sterk getal partijgenooten misschien niet altijd in de opzettelijke bedoeling heeft gelegen. In den laatsten tijd is hierin eenige verandering gekomen. Het program-punt der ontwapening is wel wat al te zeer bestemd om kiezers tot de partij te trekken; de argumenteering dienaangaande mist de intellectueele en vooral de etthische basis, waarop in het verleden het partijprogram placht te worden opgetrokken. Het algemeen kiesrecht is verworven en om voltooiing van de sociale wetgeving behoeft nauwelijks nog principieele strijd te worden gevoerd. De meeningsverschillen daaromtrent in het parlement zijn thans meer van technischen, dan van principieel politieken aard. Heeft in deze omstandigheden het voortbestaan der Vrijzinnig-Democratische partij nog veel zin? Nu de Sociaal-Democratische partij geen fellen klassenstrijd meer voert, niet voeren kan, al wordt op vergaderingen misschien het tegendeel beweerd, nu men gaandeweg tot het reëele inzicht komt, dat elke maatschappij op klassentegenstellingen, welke elkaar in evenwicht houden, is opgebouwd kan voor de meest linkschen der Vrijzinnig-Democraten weinig bezwaar meer bestaan om zich bij de grootere linksche zuster aan te sluiten. De samensmelting van politiek en vakbeweging, waartegen de Vrijzinnig-Democraten steeds principieel stelling hebben genomen, zou een beletsel zijn. Dit beletsel vervalt echter op den dag, waarop een scheuring tusschen socialistische vakbeweging en sociaal-democratische partij tot stand mocht komen. De meer rechts gestemde aanhangers der vrijzinnige democratie verschillen weinig van den linkervleugel van den Vrijheidsbond; vooraanstaanden onder hen liepen in den loop der jaren over. De koloniale politiek, waarbij de Vrijzinnig-Democraten, dank zij wijlen Van Deventer en later ook Bos eenigszins | |
[pagina 313]
| |
nauwer dan de meeste andere partijen betrokken werden, kan moeilijk als een intrinsiek programpunt der partij worden beschouwd. Wat een enkel koloniaal-deskundige aan nieuwe koloniaal-staatkundige denkbeelden naar voren brengt, kan moeilijk dienen om kleur te geven aan één bepaalde partij. Het Nederlandsche parlement is op het zeer speciale en moeilijke terrein der Indische politiek te onkundig, de belangstelling ervoor is dientengevolge te gering, dan dat een bepaald persoonlijk inzicht in zake koloniale politiek een partij voldoende zou kunnen kleuren. Met een koloniaal-politieke leus alleen kan de Vrijzinnig-Democratische partij zich niet scherp nuanceeren. Oplossing der Vrijzinnig-Democraten in andere partijen zou het technisch voordeel van vereenvoudiging in de al te groote differentiatie van ons partijwezen brengen.
De Vrijheidsbond, de laatste afstamming van de groote Liberale partij, vormt de groep, wier politiek uitsluitend berust op de practijk van het dagelijksch leven. Ideologie, in welken vorm ook, is hun - een enkele persoonlijke uitzondering daargelaten - vreemd. Van de Thorbeckiaansche grondt gedachten is bij hen vrijwel geen spoor meer over, wanwat bij Thorbecke geestelijke kern was, is bij de hedendaagsche liberalen tot enkel vorm, geschikt voor de hedendaagsche practijk, verworden. Wat bij den grooten voorganger uit een heldere ideeën-wereld werd gekristalliseerd alvorens het voor de practijk pasklaar werd gemaakt, is voor de liberalen van nu enkel practijk, zonder eenig werkelijk, voor onzen tijd nieuw uitgangspunt. Terwijl in Thorbecke's redevoeringen en geschriften, de kracht voor een groot deel lag in de diepere gedachten, welke niet gezegd en niet geschreven werden, laten de politieke uitingen van hen, die zich thans zijn volgers noemen, niet den minsten twijfel over. Zij denken aan concrete vragen van den dag, waaromheen elke wezenlijke staatkundige atmosfeer ontbreekt. Voor zoover daarvan nog sprake mag zijn is het een hap uit het geestelijk rijk van Thorbecke. Maar wat bij Thorbecke nieuw was, is bij de liberalen van heden oud en daardoor mist het levensvatbaarheid. | |
[pagina 314]
| |
Vandaag vervullen zij de nuttige rol vergaloppeeringen in het politiek bedrijf te remmen. Vooral als op economisch en financieel terrein ongelukken dreigen te gebeuren, staat de Vrijheidsbond pal om zulks te beletten. Op dit terrein is hun deskundigheid een sterke kracht ten goede, welke in de vertegenwoordigende colleges niet gemist kan worden. De liberalen van nu zijn dan de opzichters, die de gewone practijk van het maatschappelijk leven terdege verstaan, maar zij zijn niet de staatkundige ingenieurs, die ontwerpen voor de toekomst maken. Een politiek met verschiet kennen ook zij niet meer, evenmin als de socialisten. Economische nuttigheid is voor hen de hoogste deugd. Maar terwijl de liberalen omstreeks het midden der negentiende eeuw zich de nieuwe ideeën-wereld uit dien tijd geheel eigen maakten en omzetten in de liberale staatkunde uit die dagen, laten de liberalen van thans niet alleen het nieuwe, dat op cultureel en godsdienstig gebied zich afspeelt, naast zich liggen, maar geven zij ook aan hetgeen ligt op hun enger gekozen terrein, te weten het economische, geen nieuwen politieken vorm. Zij vieren het begrip ‘vrijheid’ met aanhalingen uit Thorbecke, zonder er acht op te slaan, dat de maatschappelijke verhoudingen en denkbeelden vandaag anders zijn dan in de dagen van hun voorganger. Immers het begrip ‘vrijheid’ is, als zooveel, een relatief begrip. Terwijl de vrijheid op economisch gebied destijds beteekende: het bedrijfsleven te bevrijden van banden, welke zijn ontwikkeling beletten, wordt hetzelfde woord thans veel gebruikt om het scheppen van nieuwe organisatorische vormen tegen te houden. Dit verklaart het eigenaardige verschil, dat soms te constateeren valt tusschen de opvattingen van een deel der vertegenwoordigers van den Vrijheidsbond en de gedragslijn van toonaangevende groote werkgevers. Want in hetgeen door deze laastgenoemde groep organisatorisch in de laatste jaren geschiedt op het gebied van het bedrijfsleven, weerspiegelt zich een zeer verstandig en vooral een vooruitziend inzicht in de evolutie, welke het productie-organisme doormaakt. Een zaak van buitengemeen groot belang, welke echter door de politici, die heeten het bedrijfsleven parlementair te vertegenwoordigen, vaak niet ten volle wordt begrepen. Terwijl toch | |
[pagina 315]
| |
voor de liberalen de zeer moeilijke, maar hoogst belangrijke taak is weggelegd om grondig na te gaan welke staatkundige vervormingen er moeten komen om opnieuw de aanpassing van het publiekrechtelijke leven aan de groote en snelle vervormingen der bedrijfsorganisatie tot stand te brengen (gelijk Thorbecke en de zijnen dit in hun tijd deden) beperken zij zich tot een non possumus tegenover elke gedachte, welke te dien aanzien wordt geuit. Aan Katholieken en Socialisten (aan de eersten vooral) laten de liberale politici van heden het over om het zeer moeilijke probleem der nieuwe maatschappelijke orde te bestudeeren. Toch moest het bij uitstek de taak van den Vrijheidsbond zijn om met dezelfde vooruitziendheid op staatkundig gebied als de groote trustleiders op economisch gebied toonen, de nieuwe staatkundige vormen te openbaren, welke de veranderingen in de bedrijfsorganisatie automatisch noodig maken. Het is een verlammend iets, dat de Vrijheidsbond op twee gedachten hinkt. Staatkundig baseert hij zich geheel op ideeën uit een lang vervlogen tijd. Voor zoover hij met nieuwe denkbeelden is meegegaan, deed hij dit in den regel schoorvoetend, gedwongen, niet uit overtuiging en niet principiëel. Het is een zaak van groot belang, dat het bedrijfsleven, en speciaal dat deel ervan, dat de meeste vitaliteit aan den dag legt, - d.i. het deel dat de belangrijke veranderingen op het gebied der bedrijfsorganisatie voltrekt - een sterke vertegenwoordiging in de politiek krijgt. Het is zeker een der verkeerde gevolgen van het algemeen kiesrecht, dat juist de leiders, die de groote verantwoordelijkheid voor den gang van zaken in het bedrijfsleven dragen, practisch geen behoorlijke vertegenwoordiging in de politiek meer kunnen vinden. Deze leiders en de kleine groep - in hoofdzaak intellectueelen - die hun gedachten schragen, moeten zich behelpen met den Vrijheidsbond, die zich echter slechts van een behoorlijk stemmental verzekerd kan houden door vasthouding aan eenige verouderde politieke tradities. Dit verklaart gedeeltelijk het gemis aan homogeniteit in den Vrijheidsbond. Als economische partij zou hij eigenlijk de uitgesproken vertegenwoordiging van de leiders in het bedrijfsleven moeten zijn, waardoor hij tegelijk kans kreeg om | |
[pagina 316]
| |
gaandeweg nieuwe staatkundige gedachten te formuleeren; de groote constructieve veranderingen in het bedrijfsleven zouden hieraan een zekere basis kunnen geven. Hij kan die vertegenwoordiging echter niet ten volle op zich nemen, omdat hij daardoor den steun van een groot deel zijner kiezers, die de mentaliteit van de leiders in het bedrijfsleven niet of nauwelijks kunnen bevatten, zou gaan missen. Deze twee-eenheid in een partij, welke, omdat hij tot dusver is aangewezen om de leiding in het bedrijfsleven in het parlement te vertegenwoordigen, een sterke positie behoorde in te nemen, is één der vele oorzaken van den ongezonden toestand in het politieke leven van ons land.
De Christelijk-Historische partij toont met de linksche partijen het markante verschil, dat zij haar leden onder alle klassen der bevolking telt, wat trouwens van alle rechtsche partijen gezegd kan worden. Hierin zit in politieken zin een kracht, welke links mist. Niet het belang van één bepaalde groep of klasse wordt door haar voorgestaan, zij vertegenwoordigt een politiek principe, dat in alle hoeken van de samenleving steun vindt. Haar politiek principe steunt daardoor op een hooger plan dan dat van het klassebelang, dat als regel louter materieel belang is. Dit voordeel boven links wordt echter voor een deel te niet gedaan doordat de beginsels zelf van de partij in den loop der jaren verzwakt zijn. De Christelijk-Historische partij is van oorsprong de partij van die kerkelijk-gezinden, die niet tot de meest dogmatische richting behooren. Daardoor is de kloof tusschen haar en links-conservatief in de practijk niet onoverbrugbaar. De laatste Schoolwet is aan den historischen eisch der partij een heel eind tegemoet gekomen door het bijzonder onderwijs aan het openbare gelijk te stellen. Nu er zelfs kort geleden uit het sociaal-democratische kamp een stem opging om, zij het om redenen van zakelijken aard, het hooger onderwijs uit handen van den Staat te nemen, vervaagt de markante omgrenzingslijn van een der belangrijkste christelijk-historische beginselen nog meer. Practisch bezien althans, al kan theoretisch hetzelfde door de kerkelijke partij op andere - voor haar meer principieele gronden - worden bepleit. | |
[pagina 317]
| |
Maar in ieder geval: haar felle strijd om het onderwijs is grootendeels volstreden. De Christelijk-Historischen huldigen ten aanzien van de geloofspolitiek overigens vrij liberale denkbeelden. Theologische dogmatiek, welke vooral in ons land sedert eeuwen bij een deel der bevolking zoo sterk heerscht, heeft de Christelijk-Historische staatkunde niet al te sterk doortrokken. Economisch zijn haar inzichten niet verschillend van die van den Vrijheidsbond. Vooral nu zij - wat betreft het eenige punt van twijfel: de handelspolitiek - zich beslister tot den vrijhandel gaat keeren, zijn ten aanzien van de economische vraagstukken geen wezenlijke verschilpunten tusschen haar en den Vrijheidsbond te bekennen. Ook op sociaal terrein is hun houding in den regel dezelfde. Door haar Christelijke beginselen is de Christelijke-Historische partij aan de eene zijde wel geneigd om mede te werken aan een verdere doorvoering der sociale wetgeving. Uit een sterk ontwikkeld individualisme echter en ook door een op economisch intellectualisme gegrondveste vrees (evenals bij den Vrijheidsbond) van verkeerde gevolgen voor het bedrijfsleven van een te strakke doorvoering der sociale wetgeving, juist in dezen economisch moeilijken tijd, is de houding der Christelijk-Historische partij tegenover de sociale wetgeving een gereserveerde. Zij drijft niet (voor zoover er nog te drijven valt), maar zij is ook niet principieel remmend. Een samensmelting van Vrijheidsbond en Christelijk-Historischen kan eenige verheldering, althans vereenvoudiging, in de politieke differentiatie geven. Die samensmelting behoort binnen afzienbaren tijd tot de mogelijkheden. Immers is het te verwachten, dat het geloofsverschil vervaagt, naarmate ook in den liberalen kring der bevolking de tegenstand tegen het kerkelijke leven op een eind raakt enzelfs bij de jongere generaties een terugkeer tot het Christelijke levensinzicht valt waar te nemen, terwijl op economisch en sociaal terrein reeds nu geen verschillen vallen te constateeren. Een zoodanige combinatie zou op zichzelf beschouwd nog niet in staat zijn nieuwe vitaliteit in het staatkundig leven te brengen. Zij zou alleen een technische vereenvoudiging teweeg | |
[pagina 318]
| |
brengen: het te groot aantal partijen zou met één verminderd worden. De juiste vertegenwoordiging van de vooruitstrevende leiders van het bedrijfsleven zou hiermede natuurlijk niet zijn bereikt. Zoo weinig deze kleine maar beteekenisvolle groep van organisatoren haar juiste vertolking in den op het verleden georienteerden Vrijheidsbond vindt, even weinig zal diezelfde groep haar juiste plaats vinden in een combinatie van Vrijheidsbond en Christelijk-Historischen. Immers ook de Christelijk-Historischen zijn staatkundig conservatief gestemd. Hun mentaliteit is hoogstens volgzaam. Op economisch en maatschappelijk terrein zit bij hen niet voor: drang om naar nieuwe vormen te zoeken. Consolidatie en behoud liggen in hun gevoel. Hun program geeft voor de vertolking van het nieuwe in de samenleving geen richtsnoer.
Onder de politieke partijen in ons land, die steeds een eigen schakeering hebben gehouden, is er geen, bij welke deze zoo scherp aan den dag treedt als de Anti-Revolutionnaire partij. De Anti-Revolutionnaire partij vertegenwoordigt een bepaalden geest in ons land; zij heeft een sectarisch karakter. Dit sectarisme wortelt in een sterk gefundeerd en concreet omlijnd dogmatisch geloof. Ook ten aanzien van de daaruit afgeleide opvattingen over maatschappelijke en politieke vraagstukken wordt in den regel star aan bepaalde beginselen vastgehouden Het opportunisme der Roomsch-Katholieken, die zich gemakkelijk aan gewijzigde omstandigheden aanpassen en van nature gaarne meegaan, zoolang het belang der kerk niet wordt geschaad, kennen de Anti-Revolutionnairen niet of nauwelijks. Dit blijkt vooral bij de behandeling van onderwerpen, welke een specifiek kerkelijk-moreelen kant hebben. De partij weet dan van geen wijken. Leiders die door omstandigheden meer wereldsch zijn gaan denken, wat weten te geven en te nemen, niet al te strak meer vasthouden aan de dogmatisch-kerkelijke normaal, worden onmiddellijk tot de orde geroepen. Deze nauwgezetheid, welke in het oog van anderen, meer vrijdenkenden, bekrompenheid wordt, is de zwakheid maar de kracht tevens der partij. Zwakheid omdat zij stroefheid in de | |
[pagina 319]
| |
politiek veroorzaakt, die de samenwerking met andersdenkenden moeilijk maakt. De starheid immers, waarmede een scherp omlijnde overtuiging ten aanzien van verschillende punten van wetgeving en bestuursbeleid wordt vastgehouden en meer nog de kracht waarmede soms wordt getracht een andersdenkende meerderheid in het volk tot toegeven te bewegen, tot onverdraagzaamheid toe, brengen de partij in een positie, welke het haar moeilijkmaakt te regeeren. Men denke aan de Kuyper-periode in het verleden en de behandeling van onderwerden als de subsidieering der Olympische Spelen, de handhaving van de Zondagsrust, de sluiting van dansgelegenheden. Maakt dit de verhouding tusschen de Anti-Revolutionnaire partij en de andere partijen moeilijk, zoo is dezelfde eigenschap voor de inwendige organisatie een kracht. De gedachten der leden gaan sterk in eenzelfde richting, er is groote eenheid onder hen in kerkelijk-politieke opvattingen en maatschappelijke moraal. Hun lang gehandhaafd en nog niet geheel verbroken verbond met de Katholieken is verklaarbaar, omdat zij met de Katholieken een ernstigen vijand zagen in de niet kerkelijk gezinde linkerzijde. Dit gevaar was voor de Anti-Revolutionnairen zoo groot, dat zij jaren lang met de veel beweeglijker Katholieken een verdedigingsblok wisten te vormen. Maar telkens hokte het en moest het hokken. Het optreden van enkele sterk dogmatisch-protestantsch denkende predikanten, die het Roomsch Katholicisme vreezen, en die zich van de Anti-Revolutionnaire partij afgescheiden houden, moet deze gaandeweg tot twijfel brengen ten aanzien van de voordeelen, welke een weder samengaan met de Roomsch-Katholieke Staatspartij kan bieden. Een merkwaardigheid in de geschiedenis der Anti-Revolutionnaire partij is de rol door enkele hunner leiders gespeeld. In de eerste plaats moet hierbij natuurlijk worden gedacht aan het régime van de machtsfiguur Kuyper, in wien het exclusivisme der partij was verpersoonlijkt. Idenburg daarentegen gaf het voorbeeld van een mild, politiek beleid op koloniaal gebied. Zijn opvattingen kwamen zelfs overeen met die van den Vrijzinnig-Democratischen Van Deventer. De partij verdroeg Idenburg's gematigdheid volkomen, hetgeen behalve door per- | |
[pagina 320]
| |
soonlijke, vertrouwenwekkende eigenschappen, misschien ook is te verklaren door het feit, dat voor de Indische politiek altijd weinig belangstelling heeft bestaan. In de kringen der kleine burgerij, waaronder de Anti-Revolutionnaire partij een deel van haar kiezers telt, is die belangstelling eer kleiner dan grooter dan in andere kringen van ons volk. Colijn is de in kracht en intellect boven de partij uitstekende leider. Veel minder dan eens Kuyper een man van specifiek Anti-Revolutionnairen geest, weet deze bekwame reaal-politicus met de partij te manoeuvreeren en zich bij voortduring als haar hoofd te doen erkennen. De beteekenis der persoonlijkheid kan juist in dezen kring, ten spijt van starre vasthouding aan normen, naar waarde worden erkend. Want individualistisch zijn de Anti-Revolutionnairen wel gestemd. De tijd, waarin de partij ontstond, was individualistisch. Ook het Calvinisme werkt individualisme in de hand, al laten hierin opgesloten stellingen omtrent de waarde van het gezag ook ruimte voor gedachten in meer collectieven zin. Van de kracht en het inzicht van een enkelen leider kan het voor een deel afhangen in hoever in het Anti-Revolutionnaire milieu de kans bestaat voor ontkieming van nieuwe gedachten op staatkundig terrein. Veel stelle men zich hiervan echter niet voor. Want tal van nieuwe levensuitingen in de geëmancipeerde, moderne maatschappij druischen in tegen de dogmatiek van den Anti-Revolutionnair. Herhaaldelijk kwam dit reeds tot uiting. Dit zal een beletsel blijken. Want al is er verschil tusschen maatschappij en staat, zoo bevrucht toch de een den ander. Er is verband. En het verzet tegen bepaalde nieuwe maatschappelijke denkbeelden moet doorwerken, zoodra diezelfde denkbeelden in staatkundige worden omgezet.
De politiek der grootste partij in het Nederlandsche parlement, die der Roomsch-Katholieke Staatspartij, beoogt allereerst het behoud der Kerk. In zooverre is de partij rotsvast, onbeweeglijk, conservatief. Zij is dit in alle landen, moet het ook in ons land zijn. Boven op dit fundament staat echter een beweeglijke constructie. Vasthoudend aan strenge eischen van de Kerk, blijft daarbuiten speling voor vrijheid van inzicht omtrent de politieke vraagstukken. Meer dan eens rommelt het | |
[pagina 321]
| |
in de partij; arbeiders-afgevaardigden dreigen af en toe het kapitalistisch georienteerde deel der partij. Een ten aanzien der politiek meer ethisch aangelegde minderheid gaf eenige malen blijk van moed door de stem anders uit te brengen dan de meerderheid in de partij, blijkbaar op gezag, dit deed. Met een zwakker, minder psychologisch aangelegden leider dan zij nu heeft, zou de Roomsch-Katholieke Staatspartij het gevaar van scheuring nauwelijks te boven blijven. Door het beleid van Nolens en de macht, welke de Kerk in laatste instantie op politiek wankelende leden kan uitoefenen, is het behoud der eenheid te verklaren. De dogmatiek der Kerk staat van huis uit vijandig tegenover de ideeënwereld van liberaal en socialist. Zij vreest daarin het anti-theologische, dat in haar oog tevens anti-roomsch moet zijn. Dit wordt niet minder als gaandeweg in linkschen kring een nieuwe religieuse levensbeschouwing zich om het intellectueele denken heen gaat wikkelen. De Kerk verdraagt dit niet, omdat zij in de nieuwe godsdienstige vormen van onzen tijd iets anti-katholieks ziet. Ook al wordt in den vrijzinnigen kring niets vijandigs geprovoceerd, en ook zelfs weinig vijandigs gevoeld tegenover de katholieke levensbeschouwing, zoo moet de Katholieke Kerk in het groeiende modern religieuse inzicht, dat zich op verschillende wijzen openbaart, toch iets zien, dat kans biedt afbreuk te doen aan haar invloed en macht. Dit valt eenvoudig te constateeren. Politiek gezien is hiervan het belang, dat een band tusschen de Katholieke partij en eenige partij van links op den duur niet kan houden. Een tijdelijke combinatie is niet ondenkbaar, want, zooals gezegd, buiten het kernterrein der Kerk, is de katholieke politicus opportunist bij uitnemendheid. Ter bereiking van een tijdelijk politiek succes is een afspraak met Vrijzinnig-Democraten of Socialisten of met beiden denkbaar. Dit hangt af van tijdelijke omstandigheden in de politiek, van inwendige verhoudingen in de katholieke parlementaire vertegenwoordiging in het bijzonder. Indien de democratische vleugel daarin de overhand krijgt, behoort een combinatie als hier werd genoemd en waarom reeds herhaaldelijk is gevraagd, tot de mogelijkheden. Maar blijvend en essentieel kan zoo'n combinatie nooit zijn. Dit kan de Kerk niet riskeeren. | |
[pagina 322]
| |
Nooit mag een te ver gaande uitwisseling van denkbeelden met anders-denkenden het behoud der levensbeschouwing van het Katholicisme in gevaar brengen en op den duur zou dit gevaar ontstaan, indien een enge band in de politiek werd gelegd tusschen Katholieken en niet-kerkelijken. In het bijzonder in ons land kan dit niet, omdat het Katholicisme zich bij ons, meer dan in niet-Protestantsche landen, fundamenteel zeer zuiver houdt. Maar overigens is met de Katholieken in de politiek veel te bereiken. Zij zijn soepeler, breeder, veel minder streng dan hun Anti-Revolutionnaire coalitie-genooten van weleer. Als het fundament maar niet wordt aangetast, zijn de Katholieken voor nieuwe inzichten vatbaar. In Italië doen zij aan het Fascisme mede, dat daar een jonge beweging is, in Frankrijk aan de weer heel anders georiënteerde beweging in de Redressement français. Het is dan ook teekenend voor den onwerkelijken toestand, waarin onze politiek gaandeweg gekomen is, dat de Roomsch-Katholieke Staatspartij als rechtsche, d.w.z. als behoudende en b.v. de Vrijheidsbond als linksche partij betiteld blijft. Want in vele opzichten wordt door de Katholieke partij de verandering in den tijd meer gevoeld dan in den hedendaagschen liberalen kring. Dit geldt vooral ten aanzien van de moderne maatschappelijke vraagstukken. Met grooten ernst wordt door Katholieke sociologen de mogelijkheid van veranderingen in de sociale structuur bestudeerd. Een groote liefde voor sociale vrede spoort hiertoe aan. Eigenlijk wordt in geen enkelen kring, ook niet in die der socialisten, tegenwoordig zooveel werk van het sociale probleem gemaakt, als juist bij de Katholieken. Dat lang niet alles, wat uit deze studies voortkomt, voor de practijk pasklaar is, vindt voor een deel zijn oorzaak in de onzekerheid van onzen tijd en in de ingewikkeldheid der krachten, waaruit de maatschappelijke gang van zaken resulteert. Voor een ander deel mag de oorzaak worden gezocht in het gemis aan economische geschooldheid bij het meerendeel der Katholieke wetenschappelijke en politieke leiders. De werking der wet van oorzaak en gevolg op overigens goed bedoelde sociale oplossingen wordt daardoor niet bijtijds voldoende onderkend. In verhouding tot de partijsterkte is het aantal goed geschoolde economisten bij | |
[pagina 323]
| |
de Katholieken gering, in tegenstelling met de Vrijzinnig-Democraten en met den Vrijheidsbond vooral, wier grootste kracht juist op economisch terrein ligt. Deze zwakke plek der Katholieke partij komt vooral bloot bij het offensief, dat door haar voor een beschermende handelspolitiek wordt gevoerd. Politiek geflodder moet dan de tekortkoming aan degelijke economische geschooldheid van sommige Katholieke woordvoerders goed maken. Voor de partij, zoowel als voor het land, dat door de getalsterkte der Katholieke Staatspartij van deze haar eigenaardigheid grooten invloed kan ondergaan, valt zij te betreuren. | |
II. Coalitie-mogelijkheden.Hiervóór werd uiteengezet hoe ons tegenwoordig partijwezen is geconstelleerd. Zonder de verschillende programpunten te noemen en onderling te vergelijken, hebben wij datgene aangegeven, wat als de kerngedachte der partijen kan worden beschouwd. Hierop toch komt het in hoofdzaak aan. Geschreven programeischen zijn en blijven vaak doode letters. Maar in elke partij overheerscht een geest, welke haar daden bepaalt. Op dien geest, op die bijzondere gedachtensfeer komt het hoofdzakelijk aan. Wij zien in geen partij de denkbeelden belichaamd, welke in de besten, in de meest leiding gevende personen en groepen van ons volk tegenwoordig leven. Ons geheele politieke partijwezen leeft sedert den oorlog naast ons volk. Het wordt niet zooals vroeger, geschraagd door hetgeen in de verschillende hoeken van de samenleving vitaal is. Af en toe moge een kleine reflex zich voordoen, een volle afspiegeling van de groote gedachten, welke in tal van groepen van onze samenleving tot uiting komen en waardoor de snelle vormgeving in de maatschappij ontstaat, valt niet te constateeren. In het parlement en in de pers vormt de lusteloosheid van de hedendaagsche politiek reeds lang een punt van discussie. Het parlement steekt daarbij nog zeer gunstig af bij menigen gemeenteraad, welke gedaald is tot het peil van gekibbel over | |
[pagina 324]
| |
futiliteiten en persoonlijke kwestie's. Gemeenteraden van groote steden zelfs zijn berucht geworden om hun wijze van discussie. Ons parlement steekt daarboven ongetwijfeld uit. De toewijding en bekwaamheid van zijn leden staat waarschijnlijk eer hooger dan lager dan in vroeger periode's het geval was, al kan hierover nooit een zuivere uitspraak worden gedaan. Maar het verband tusschen onze samenleving en de politiek is weg. De politieke partijen correspondeeren niet meer met de samenleving. Politiek en maatschappij leven van elkaar gescheiden. Terwijl in de maatschappij sedert den oorlog tal van nieuwe ideeën ingang vonden en daardoor hervormingen op velerlei gebied tot stand kwamen, is de politiek niet losgekomen van de oude partijprogramma's. Heel het partijwezen is nog naar vóór-oorlogsmodel geschoeid. De leiders der partijen trachten tot nieuwe coalitie's te komen. Aan den aanvang van schier elk begrootingsdebat worden voorstellen gedaan voor nieuwe combinaties. Maar telkens falen deze. De socialisten trachten telkens weer een democratisch blok te stichten, maar vingen tot dusver bot bij de Roomsch-Katholieke Staatspartij. Het begrip democratie wordt daarbij niet geformuleerd. Ware dit geschied en had men zich rekenschap ervan gegeven hoezeer de inhoud van dit woord met de jaren is veranderd, het voorstel ware vermoedelijk niet gedaan. Staatkundig toch is de democratie met het algemeen evenredig kiesrecht aan haar eindpunt gekomen. Alleen het referendum, een logische consequentie van wat vooraf ging, zou nog als slotaccoord kunnen worden ingezet. Maar politiek bezien valt aan de democratie overigens niets meer uit te bouwen. Wat op maatschappelijk gebied verder te democratiseeren valt, kan niet door de politiek geregeld worden. Het terrein der maatschappelijke reconstructie ligt buiten de zaal der volksvertegenwoordiging. Politiek kan men het economische en sociale leven een tijdje dwingen, op den duur volgt dit zijn eigen loop. Politiek geeft dus de democratie, in den gebruikelijken zin van volle rechten geven aan het volk, geen hou-vast meer voor eenig nieuw partijverbond. Maar in technischen zin valt voor de democratie nog alles | |
[pagina 325]
| |
op te bouwen. In het lands- en stadsbestuur valt in de naaste toekomst hoogst belangrijk werk te verrichten door de nieuwe organisatie-vormen te scheppen, welke de democratische vertegenwoordigingen noodig hebben. Aan de in politieken zin ten volle uitgegroeide democratie, ontbreekt de technische bewerktuiging, waarmedezij regeeren en besturen kan. Het tegenwoordig werktuig is niet veel anders dan een opgelapt instrument uit den liberalen tijd. Wat een handelbaar apparaat was in een tijd van beperkt kiesrecht, waarin kiezers en gekozenen vrijwel tot één klasse der bevolking, die der bezitters, behoorden en waarin de taak der overheid principieel zoo klein mogelijk werd gehouden, is onbruikbaar voor onzen tijd, waarin alle groepen der bevolking kiezen en waarin de overheidstaak ontzaggelijk is uitgebreid. In technischen zin valt er over voltooiïng der democratie dus ontegenzeggelijk te praten. Maar het woord ‘politieke democratie’ is een ijdele klank geworden, waarmede voor de toekomst niets wordt aangeduid. Het is daarom onbelangrijk of b.v. socialisten en roomschkatholieken, al dan niet nog in samenhang met vrijzinnig-democraten en anti-revolutionnairen een blok vormen met het etiket ‘democratisch’ erop. Het bloote feit, dat de tweespalten er wat door verminderen kunnen, zou misschien als een factor ten goede kunnen werken. De landsregeering, steunend op dit blok, zou zich wat vaster in het zadel kunnen voelen dan de parlementaire regeeringen in het jongste verleden, maar de nieuwe staatkunde waarop onze samenleving wacht, zou er geen dag vroeger door komen. Moet de oude coalitie van rechts weer in eere worden hersteld? Ook dit zou onreëel zijn. De scherpe scheidingslijn van vroeger tusschen geloof en ongeloof is vervaagd. Daarmede is de reden van bestaan der oude coalitie feitelijk vervallen, altans verzwakt. Een nieuwe coalitie van rechts zou de staatkundige hervorming niet in de hand werken, eer een nieuw beletsel ervoor zijn. Want terwijl in de vorming van een democratische coalitie zooiets als een open deur intrappen moet worden gezien, is herstel van een rechtsche coalitie iets onwaarachtigs. Dit suggereert het bestaan van een tweespalt in ons volk, welke nauwelijks meer bestaat, welke in ieder geval aan het ver- | |
[pagina 326]
| |
kleinen is. De geloofsstrijd vermindert, omdat een steeds grooter wordende groep in het van opvoeding niet kerkelijk deel van ons volk, bezig is zich zelf te herzien. Het hyper-intellectualisme, dat alle geloofsideeën uitsluit, raakt op den achtergrond. Staatkunde, welke werkelijk staatkunde is, tracht kloven, welke op natuurlijke wijze aan het dichtgroeien zijn, te overbruggen, in geen geval ze opnieuw open te splijten. Herstel der oude coalitie beteekent: vaneenrukken wat reeds aan binding toe is. Nog een derde coalitie-gedachte komt zoo nu en dan tot uiting: de coalitie kapitaal tegenover arbeid. Waarmede practisch wordt bedoeld een verbond van alle partijen behalve de socialisten en misschien de vrijzinnig-democraten. Steunt dit op de werkelijkheid? Voor wie slechts oppervlakkig ziet, kan de gestelde anthithese iets reëels tot grondslag hebben. De leuze ‘tegen het kapitalisme’ wordt in bepaalde kringen immers dagelijks gelanceerd. Wie het kapitalisme en daarmee het private eigendomsrecht als de steunpijlers van onze samenleving beschouwt en vreest voor omverstorting, zal zich willen wapenen. Een coalitie tegen de sociaal-democratie kan dan een sterk verdedigend verbond vormen. Bij nadere beschouwing van haar omvang en duur blijkt deze zaak veel minder belangrijk dan zij in den regel wordt voorgesteld. Het productie-systeem ontwikkeld zich volgens ijzeren wetten (causaliteitswetten), waaraan de politiek niets of weinig kan veranderen. Zeker: een bepaald bewind, b.v. een socialistisch bewind, kan wetten maken, waarvan het bedrijfsleven grooten hinder ondervindt. Nieuwe sociale lasten kunnen op rekening van het bedrijf worden geschoven, zonder dat dit over de geheele linie die lasten kan dragen. Zulke zaken zijn natuurlijk voor het oogenblik belangrijk. Maar in economische zaken keert altijd op den duur de wal het schip. De economische evolutie kan kunstmatig door een wet of besluit uit haar normaal verloop gedrongen worden. Onmiddelijk treden dan terugwerkende krachten op. De evolutie schommelt terug om gaandeweg weer op haar oorspronkelijke lijn te komen. De bedrijfsleiders worden reactionnair, wordt dan gezegd. Zij doen in den regel dan niet anders dan datgene, waartoe de kunstmatig gewijzigde omstandigheden hen dwingen om hun bedrijf | |
[pagina 327]
| |
intact te houden en zoo mogelijk verder te ontwikkelen. De drijvende krachten liggen om zoo te zeggen buiten den mensch, zij dwingen de maatschappij zich naar vaste lijnen verder te ontwikkelen. Kapitalisme is een woord waarmede weinig is gezegd. Want het maatschappelijk productie-organisme wijzigt zich voortdurend. In onzen tijd gaan de veranderingen zelfs zeer snel. Wij leven, na een periode van hoog-kapitalisme, vermoedelijk thans in eene, welke als laat-kapitalismeGa naar voetnoot1) kan worden aangeduid. Het avontuurlijk kapitalisme, dat steeds door naar nieuwe productiebronnen zoekt, maakt plaats voor een ordenend kapitalisme, dat vooral op organisatie zich toespitst. De jacht naar hooge winsten verdwijnt in menigen bedrijfstak; daarvoor in de plaats is een streven naar regularisatie van de winst waarneembaar. Het proces gaat ongestoord door, onverschillig of socialisten dan wel kapitalisten aan het politieke roer staan. De een stuurt tijdelijk wat meer rechts, de ander links. Beiden richten tenslotte op hetzelfde punt. Niet omdat zij willen, maar omdat zij moeten, naar vaste wetten. Zij worden zelf gestuurd. Om kort te gaan: de politieke tegenstelling: kapitalisme tegenover socialisme steunt niet op die evolutionnaire wetten, waarnaar de maatschappij zich richt. Daarom is ook deze tegenstelling onwaarachtig. Waarbij komt, dat ook hierdoor een kloof zou worden verwijd, welke, zij het heel langzaam aan, aan het sluiten is. Er zal ongetwijfeld veel strijd nog op arbeidsterrein gestreden worden, stakingen zullen er nog vele zijn, maar eeuwig duurt dit niet. Er zijn teekenen, welke wijzen op een streven naar verzoening, al zijn de juiste normen hiervoor nog niet gevonden. Op zoo'n moment is politieke toespitsing van den strijd uit den booze. Geconstateerd kan worden, dat van Katholieke zijde aan de hier bedoelde antithese vermoedelijk niet gedacht zal worden. Des te beter. | |
[pagina 328]
| |
Men moge over de verschillende coalitie-mogelijkheden overigens denken zooals men wil, men moge er een uitkomst in zien voor den politieken toestand van onmacht van het tegenwoordig parlement, eenige voorbereiding voor een staatkunkundigen herbouw kan daarvan niet worden verwacht.
(Slot volgt.) A. Plate |
|