De Gids. Jaargang 92
(1928)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||
Kantteekeningen bij het Kellogg-pact.Den oorlog te verwerpen als middel van nationale politiek - dat is het doel van het algemeen verdrag, waaraan op 27 Augustus 1928 de gevolmachtigden van 15 landen als eerste onderteekenaars hun zegel hebben gehecht. Tot goed begrip van de beteekenis dezer volkenrechtelijke overeenkomst is een scherp omlijnd beeld van wat met dien term ‘oorlog als middel van nationale politiek’ wordt aangeduid, volstrekt onontbeerlijk. En dit beeld zal men zich eerst kunnen vormen door onderzoek van den oorlog als maatschappelijk verschijnsel.
Oorlog, de aanwending van wapengeweld door staten - of, algemeener en juister: door oppermachtige maatschappelijke groepen, - is in zijn naar het begrip primitiefsten vorm de autoritaire verwerkelijking van eigenbelangen door den belanghebbende zelf: de oorlogvoerende, die zich heeft opgeworpen als rechter in eigen zaak, gaat over tot executie van eigen uitspraak. Het is duidelijk, dat het element ‘recht’ - in den zin van objectieve belangentegenstellingen-overbruggende ordening - in dit proces ten eenenmale ontbreekt. Dit element treedt op, zoodra de oorlogvoerende naar de wapens grijpt niet tot executie van eigen uitspraak, maar ter uitvoering van de beslissing eener boven partijen staande rechterlijke instantie. Doch men verlieze niet uit het oog, dat hier het objectieve element slechts tot die rechterlijke uitspraak beperkt blijft; dat dus de oorlogsactie zelf - hoezeer met het doel rechtmatig verklaarde pretenties te doen gelden, - geen executie in den juridischen zin van dat woord mag heeten: het is en blijft eigenrichting en als zoodanig negatie | |||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||
van recht. Het ontbreken van een objectieve organisatie boven partijen, uitgerust met objectieve machtsorganen tot executie van rechterlijke uitspraken, heeft er veelal toe bijgedragen dit soort oorlogsdaden in de publieke opinie min of meer van zedelijken blaam te zuiveren. Wanneer wij dan ook die gewelddaden als ‘negatie van recht’ betitelen, dan duidt ‘recht’ niet een bestaande rechtsorde aan, doch slechts het abstracte rechtsbegrip, - als postulaat. Een derde, en, bezien in het licht der zich ontwikkelende rechtsorde, ongetwijfeld hoogere vorm van oorlog is die, gevoerd door eenige volken gezamenlijk tot handhaving van voorschriften van internationaal recht, zij het ook, dat dit laatste niet zelden in den grond het recht der sterksten is. Zoowel de oorlogsdaden van den enkelen staat als de gewapende actie van een statengroep kunnen berusten op een al of niet geschreven rechtsnorm, - op een algemeen aanvaard volkenrechtelijk beginsel of op een uitdrukkelijke verdragsclausule. Uit zulk een algemeen erkend rechtsbeginsel vloeit de onomstootelijke rechtmatigheid der zelfverdediging tegen een niet uitgelokten aanval voort. Het is die vorm van ongeorganiseerde rechtshandhaving, van eigenrichting dus, dien elke rechtsorde kent, èrkent en wel moèt erkennen in alle gevallen, waar de normale, georganiseerde middelen tot rechtshandhaving niet functionneeren en niet kùnnen functionneeren: wie in ‘noodweer’ voor eigen belangen vecht, werkt mee aan de instandhouding der rechtsorde zonder nochtans een rechtens daartoe aangewezen of ingesteld orgaan te zijn. Bij verdrag kunnen eenige staten zich verbinden tot onderlingen bijstand in geval van elken oorlog (of- en defensief verbond), dan wel enkel in geval een hunner wordt aangevallen (defensief verbond); indien een of meer staten de verplichting aanvaarden om de integriteit (of neutraliteit) van een bepaalden anderen staat tegen een (niet uitgelokten) aanval te waarborgen, dan spreekt men van een garantieverdrag. En tenslotte kan een aantal staten bij verdrag overeenkomen onder zekere omstandigheden gezamenlijk op te treden, tot instandhouding van de internationale rechtsorde of tot handhaving van bepaalde beginselen. De geschiedenis levert | |||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||
enkele voorbeelden van zulke internationale verbintenissen, aangegaan door een beperkte groep (groote) mogendheden (verdrag van Chaumont, 1814: begin van het zoogenaamde Europeesch concert). Onder het reeds vroeger gemaakte voorbehoud, dat zulk een gemeenschappelijke actie, hetzij ingevolge garantietractaat of uit hoofde van een verdrag gelijk aan dat van Chaumont, niet berust op het recht van den sterkste, is hier een min of meer primitieve vorm van georganiseerde rechtsverwerkelijking aanwezig: min of meer primitief nog, wijl immers hier de organen tot handhaving van het recht zichzèlf met die taak belasten. Een hoogeren vorm hiervan treffen we aan in de gezamenlijke actie der Volkenbondsleden, zooals die door art. 16 van het handvest in hoofdlijnen is geregeld. Eerst dan, als de sanctioneerende organen hun functie ontleenen aan een objectieven norm, zal ook hun werkzaamheid boven twijfel aan onpartijdigheid, aan rechtmatigheid dus, verheven zijn. Daarmee is dan echter tevens het internationale rechtsgebied verlaten, want zulke objectieve machtsorganen, geheel in dienst van de rechtsorde, zijn uiteraard staatsorganen, ingesteld tot handhaving van nationale rechtsnormen.
In groote lijnen hebben we dus hierboven de volgende vormen van oorlog omschreven:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||
Aan de hand van de hieronder volgende opmerkingen over het verdrag van Kellogg en over zijn wordingsgeschiedenis zullen wij nagaan, welke soorten van oorlogsdaden eerlang zullen zijn uitgesloten tusschen de staten, die het pact zullen hebben geratificeerd.
Als - tot dusver - laatste schakel in de reeks pogingen tot vreedzame organisatie van de internationale statengemeenschap onderscheidt het verdrag van Kellogg zich hierdoor, dat het de groote quaestie benadert langs een weg, die tevoren bij het streven naar pacificatie nog niet betreden was. De Haagsche vredesconferenties brachten eenerzijds een regeling voor de vreedzame beslechting van geschillen en zij schiepen in het Permanent Hof van Arbitrage een orgaan daarvoor; anderzijds beoogden zij de hardheden van den oorlog te verzachten: zoo werd het vredeswerk gekoppeld aan de uitdrukkelijke erkenning van den oorlog als een volkenrechtelijk instituut. Ook de door den wereldoorlog teweeggebrachte reactie bleek, onmiddellijk erna, niet sterk genoeg om het mogelijk te maken, dat het Volkenbondsverdrag op een geheel tegenovergesteld beginsel zou worden gegrondvest; zijn 26 artikelen werden opgenomen in de vredestractaten, die door en door van nog lang niet bekoelde oorlogsmentaliteit doordrongen zijn. Vijf jaar later blijkt dan de atmosfeer te Genève geschikt tot opstelling van een protocol, dat al een heel anderen geest ademt: het bedoelt de vage bewoordingen van het Volkenbondsverdrag uit te werken in dien zin, dat de scherp omschreven aanvalsoorlog voortaan verboden zal zijn en dat dit verbod in de gemeenschappelijke actie der bondsleden zijn sanctie zal vinden. De inwerkingtreding van het protocol van Genève is op allerhande bezwaren afgestuit. Maar het is zeer de vraag, of het in de practijk wel aan de groote verwachtingen zou hebben | |||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||
beantwoord, die men bij zijn totstandkoming koesterde en die het bij eerste, oppervlakkige kennisneming wekt. Want in de scherpe omlijning van het begrip ‘aanvaller’ in art. 10 van het protocol, - een begripsbepaling, die door haar streven naar zuiverheid ontegenzeggelijk bekoort, - schuilt een niet te onderschatten gevaar; en op dit gevaar heeft de Amerikaansche staatssecretaris Kellogg gewezen, toen Briand van oorlogsuitbanning in een veelzijdig verdrag alleen dan wilde weten, indien enkel de aanvalsoorlog onrechtmatig zou worden verklaard.Ga naar voetnoot1) Kellogg vereenigt zich in dit verband geheel met een uitlating van zijn Britschen ambtgenoot Chamberlain, die zich tegen pogingen tot omschrijving van het begrip ‘aanvaller’ verzet had op grond, ‘that it will be a trap for the innocent and a signpost for the guilty’.Ga naar voetnoot2) Ten opzichte van het beginsel, dat aan het protocol van Genève ten grondslag ligt, beduidt het hoofdverdrag van Locarno, het zoogenaamde Rijnpact, zeer zeker een schrede achteruit, maar in zijn practische uitvoerbaarheid heeft het de naar evenwicht zoekende oude wereld gebracht, wat in 1924 nog niet ten volle voor verwezenlijking vatbaar bleek: ontlading van de spanning tusschen overwinnende en overwonnen volken, die tot dat oogenblik de internationale atmosfeer had beheerscht. Doch de juridische werkingssfeer van Locarno blijft tot de enkele Europeesche staten, die de verdragen sloten, beperkt: naar den vorm zijn het garantieen arbitragetractaten, op het in art. 2 van het Rijnpact vervatte oorlogsverbod na niet ongelijk aan oudere overeenkomsten van dien aard; dat oorlogsverbod is nochtans in zijn gelding tot partijen (België - Duitschland en Duitschland - Frankrijk) beperkt, terwijl zekere oorlogsdaden in met name uitgezonderde gevallen er niet door worden getroffen. Er is grond voor de gevolgtrekking, dat het volkenrecht nà | |||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||
den wereldoorlog evenals daarvóór gebaseerd is op het beginsel, dat de oorlog als middel van nationale politiek niet ‘an und für sich’, niet onder àlle omstandigheden onrechtmatig is: die onrechtmatigheid treedt eerst in onder bepaalde voorwaarden krachtens een uitdrukkelijke tractaatsclausule. Ondanks bewoordingen, die het tegendeel doen vermoeden, vindt deze opvatting vooral bevestiging in het feit, dat de Volkenbondsregeling een wijd gebied voor aanwending van den oorlog als eigenrichting openlaat: men onderschatte namelijk niet het aantal gevallen, waarin de paragrafen 7 en 8 van art. 15 van het handvest toepasselijk zouden kunnen blijken, alinea 7 wegens de moeilijkheid om de daar vereischte unanimiteit te verkrijgen, alinea 8 tengevolge van de ruimte, die zij voor verschillende interpretatie biedt.Ga naar voetnoot1) Een volkenrechtspolitiek, die naar pacificatie streeft zonder tevoren den oorlog van zijn juridisch voetstuk te stooten, moet wel in de allereerste plaats gericht zijn op de voorkoming van gewapende conflicten door vreedzame beslechting der internationale geschillen. En dat is, wat we inderdaad waarnemen: de regeling hiervan staat ook in het na-oorlogsche volkenrecht bovenaan. Het verdrag van Kellogg keert de volgorde om: uitgangspunt is hier de onrechtmatigheid van den oorlog als middel van nationale politiek (art. 1), en als logische gevolgtrekking vloeit daaruit voort de verbintenis tot vreedzame beslechting van geschillen (art. 2). Dit laatste element hing tot dusver, juridisch gesproken, in de lucht: het berustte louter op den feitelijken grondslag, dat de oorlog, ondanks zijn verfoeilijkheid, toch een onvermijdelijk sociaal verschijnsel was. Van het oogenblik evenwel, dat het op 27 Augustus te Parijs onderteekende verdrag in werking treedt, zal het ‘Kriegsverhütungsrecht’ op een juridische fundeering komen te rusten: op de praesumptie | |||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||
der onrechtmatigheid van den oorlog; en dit zal een nieuwe hoofdnorm zijn, waaruit voortaan het volkenrechtssysteem moet worden afgeleid. Het verdrag van 27 Augustus 1928 ontleent zijn thans algemeen gebruikelijken naam aan den staatsman, die er den definitieven vorm aan gegeven heeft: den Amerikaanschen staatssecretaris Frank B. Kellogg. Maar in het wordingsproces heeft de politicus, die er het eigenlijke initiatief toe nam, het éérste en het laatste woord gesproken. Die politicus is Aristide Briand, Frankrijks minister van buitenlandsche zaken. Zijn eerste woord blijkt, achteraf, een proefbalonnetje, opgelaten om de toestanden in de politieke atmosfeer aan de overzijde van den Atlantischen Oceaan na te gaan. Briand deed dit in den vorm van een verklaring aan den Parijschen vertegenwoordiger van de ‘Associated Press’ op den herdenkingsdag van Amerika's ingrijpen in den wereldoorlog: 6 April 1927.Ga naar voetnoot1) En hij besloot de diplomatieke voorgeschiedenis van het verdrag met een gedenkwaardige rede, uitgesproken op 27 Augustus 1928 ter gelegenheid van de onderteekening te Parijs.Ga naar voetnoot2) Het is belangwekkend eenige passages uit beide verklaringen thans met elkander in verband te brengen. Daarbij moet niet uit het oog worden verloren, dat de uitlating van 6 April 1927 enkel de voorbode was van het voorstel, in Juni van dat jaar door Briand aan Washington gedaan, tot het sluiten van een verdrag, dat den oorlog enkel tusschen de Vereenigde Staten en Frankrijk in den ban zou doen; terwijl de rede van 27 Augustus 1928 een eindstreep zet onder de briefwisseling over een véélzijdig, algeméén verdrag van gelijke strekking. Dat dit onderscheid nochtans geen tegenstelling beduidt, blijkt uit deze woorden van Briand's rede van 27 Augustus: ‘Lorsque j'ai eu l'honneur, 1e 20 juin 1927, de proposer à l'Honorable M. Kellogg la formule qu'il a bien voulu adopter et promouvoir dans un projet de pacte multilatéral, je n'ai jamais eu en vue, un seul instant, que l'engagement suggéré dût rester seulement entre la France et les Etats-Unis. J'ai toujours pensé que, sous | |||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||
une forme ou une autre, par prolifération ou par extension, l'engagement proposé porterait en lui-même une force d'expansion suffisante pour atteindre rapidement toutes les nations dont l'association morale était indispensable.’Ga naar voetnoot1) In deze woorden weerlegt Briand tevens de bewering, als zou de vervanging van de oorspronkelijk voorgestelde twéézijdige overeenkomst door een véélzijdig, algeméén verdrag een diplomatieke nederlaag voor Frankrijk beteekenen. Bij oppervlakkige beschouwing van de wordingsgeschiedenis, bij vergelijking van de verschillende ontwerpenGa naar voetnoot2) zonder meer, zou men licht tot de gevolgtrekking kunnen komen, dat het verdrag van Kellogg in verschillende opzichten de kenmerken draagt van een Amerikaansche overwinning op Fransche staatsmanskunst. Dit is inderdaad niet het geval en er bestaat dan ook alle reden om aan Briand, náást en op één lijn met Kellogg, de eer van het welslagen der onderhandelingen toe te kennen. Het is waar, dat de Fransche redactie van een veelzijdig verdrag, 20 April 1928 aan de Amerikaansche regeering voorgelegd,Ga naar voetnoot3) op essentiëele punten heeft moeten wijken voor die van het Amerikaansche ontwerp, zooals dit bij nota van 23 Juni 1928Ga naar voetnoot4) aan de betrokken mogendheden toegezonden en tenslotte, op 27 Augustus, door de gevolmachtigden onderteekend is. In dat Fransche project was een breede plaats ingeruimd aan een uitdrukkelijk voorbehoud, zonder hetwelk de overeenkomst in strijd scheen met de verbintenissen, die voortvloeien uit het Volkenbondshandvest en uit de verdragen van Locarno. Naar de hier bedoelde bepalingen zal men in het definitieve verdragGa naar voetnoot5) tervergeefs zoeken. Doch het voorbehoud is daarmee niet verdwenen: het is alleen wat minder uitdrukkelijk onder woorden gebracht en op een wat minder in het oog loopende plaats gezet, zoodat de verdragsartikelen zelf - drie in getal - zònder eenig voorbehoud geredigeerd | |||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||
konden worden, in hun door Kellogg zoo warm bepleiten vorm. Het is wel merkwaardig, dat, terwijl juist Volkenbond en Locarno de stof leverden voor een zoo belangrijk deel der diplomatieke notawisseling, Briand bij herhaling den nadruk erop gelegd heeft, dat het begrip oorlogsuitbanning een vertrouwd denkbeeld is voor de staten, die het Volkenbondshandvest en de Locarno-verdragen onderteekend hebben: een zinsnede in dien geest treffen we zoowel in Briand's boodschap van 6 April 1927Ga naar voetnoot1) als in zijn toespraak van 27 Augustus 1928Ga naar voetnoot2) aan. Betrappen we den sympathieken Franschen politicus hier op een diplomatiek sophisterijtje? Het is niet aan te nemen. We hebben hierboven er reeds op gewezen, dat Volkenbondsen Rijnpact van een andere praemisse uitgaan, dan hun bewoordingen doen vermoeden. Terwijl beide uiting bedoelen te geven aan een oprecht gekoesterde pacificatiegedachte, bleef daarmee niettemin het tot dusver onomstootelijk gewaande volkenrechtelijk grondbeginsel onaangetast, dat oorlog een geoorloofd middel van nationale politiek is, behoudens uitdrukkelijke bepaling van het tegendeel. Het is dus evenzeer waar, dat de vredesgedachte van het Kellogg-pact reeds naar den geest in de Volkenbonds- en Locarno-verdragen tot uiting komt, als dat de volstrekte doorvoering van datzelfde beginsel in de practijk afstuit op de juridische consequenties van diezelfde overeenkomsten. Het is van belang zich deze ietwat paradoxale verhouding tusschen den geest en de juridische structuur, tusschen de ideëele strekking en de reëele gevolgen van de oudere pacificatiepogingen, bij de beoordeeling der wordingsgeschiedenis van het Kellogg-pact steeds voor oogen te stellen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||
20 Juni 1927 deed de Fransche regeering aan het Amerikaansche departement van staat een ontwerp voor een verdrag van eeuwige vriendschap tusschen beide mogendheden toekomen.Ga naar voetnoot1) Daarmee begint de officiëele briefwisseling, de diplomatieke geschiedenis van het Kellogg-pact. Er verloopen weliswaar ruim zeven maanden, vóór de regeering der Vereenigde Staten in een nota van 28 December 1927Ga naar voetnoot2) haar meening over dat voorstel doet kennen. Maar dan komt ze ook dadelijk voor den dag met het breeder opgezette plan om er een veelzijdig verdrag met gelijke strekking van te maken. Het door Frankrijk gewenschte tweezijdige verdrag acht zij overbodig ter bezegeling van de ‘traditional friendship’ tusschen beide landen, - ‘a friendship which happily is not dependent upon the existence of any formal engagement.’Ga naar voetnoot2) En met de logica, die de geheele van Washington uitgaande correspondentie over dit onderwerp heeft gekenmerkt, bepleit Kellogg dan de totstandkoming van een tractaat, dat naar zijn inhoud met het Fransche ontwerp zou overeenstemmen, den vorm echter van een veelzijdig verdrag zou krijgen. En zoo wordt reeds terstond in deze allereerste Amerikaansche nota als einddoel scherp geformuleerd, wat tenslotte, op 27 Augustus 1928, het resultaat van de onderhandelingen geworden is: ‘a treaty among the principal powers of the world, open to signature by all nations, condemning war and renouncing it as an instrument of national policy in favor of the pacific settlement of international disputes.’Ga naar voetnoot3) Reeds 5 Januari volgt het Fransche antwoord,Ga naar voetnoot3) waarin heel argeloos, alsof dit niet het minste meeningsverschil beduidde, verklaard wordt, ‘que le gouvernement de la République est disposé à se joindre au gouvernement des Etats-Unis pour proposer à l'agrément de toutes les nations un acte dès à présent signé par la France et les Etats-Unis et aux termes duquel les hautes parties contractantes s'interdiraient toute guerre d'agression et déclareraient que pour le règlement des conflits de quelque nature qu'ils soient qui viendraient à | |||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||
s'élever entre elles, elles emploieront tous les moyens pacifiques.’Ga naar voetnoot1) Deze formule verschilt op twee punten van die, welke we uit Kellogg's nota van 28 December hebben aangehaald. Ten eerste met betrekking tot een formeele quaestie: of namelijk het verdrag door al de voornaamste mogendheden dan wel alleen door Frankrijk en de Vereenigde Staten het eerst zou worden onderteekend: en in de tweede plaats een verschilpunt van zeer diepgaande beteekenis: terwijl toch Kellogg uit Briand's ontwerp van 20 Juni de verwerping van àllen oorlog zonder eenig voorbehoud in zijn formule had overgenomen, beperkt de Fransche regeering dit nu tot den ‘aanvalsoorlog’ alleen. Zoo komen reeds dadelijk in deze eerste nota's, van 28 December 1927 en van 5 Januari 1928, de beide oogenschijnlijk onvereenigbare opvattingen tegenover elkander te staan. Het mag een meesterstukje van diplomatieke vindingrijkheid heeten, dat in den loop der verdere onderhandelingen geen van beide regeeringen haar standpunt heeft behoeven prijs te geven, - dat het verdrag is gesloten in den door Kellogg gewilden vorm, terwijl het naar zijn inhoud strookt met het voorstel van Briand. Het ligt niet in de bedoeling de verdere notawisseling op den voet te volgen. Stippen wij slechts aan, dat de onderhandelingen in hoofdzaak geloopen hebben over de beide hierboven aangeduide verschilpunten en dat de bijzondere verhouding, waarin het voorgestelde tractaat in het bijzonder tot de verdragen van Locarno zou komen te staan, aanleiding is geworden om behalve de voornaamste mogendheden (Frankrijk, Vereenigde Staten, Duitschland, Groot-Britannië, Italië en Japan) ook de mogendheden, die te Locarno partij zijn geweest (België, Polen en Tsjechoslowakije), tot de onderteekening uit te noodigen; de eigenaardige samenstelling van het Britsche Rijk maakte het bovendien noodzakelijk zijn verschillende bestanddeelen, voorzoover deze ook zelfstandige Volkenbondsleden zijn (Australië, Canada, Ierland, Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika en Britsch-Indië), afzonderlijk aan te schrijven. Gaan wij thans na, wat de strekking is van het voorbehoud, | |||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||
dat de Fransche regeering ten opzichte van het oorlogsbegrip meende te moeten maken, - een voorbehoud, dat dus slechts schijnbaar in de definitieve verdragsbepalingen ontbreekt. De Fransche regeering beroept zich, tot staving van haar zienswijze, in een nota van 21 Januari 1928Ga naar voetnoot1) op drieërlei volkenrechtelijke verbintenissen, die het voor de mogendheden onmogelijk zouden maken een verdrag tot verwerping van allen oorlog zonder voorbehoud te aanvaarden; die verbintenissen vloeien voort: 1: uit het Volkenbondsverdrag; 2: uit de verdragen van Locarno, en 3: uit verdragen tot waarborg van onzijdigheid. In diezelfde nota herinnert zij ook aan een resolutie, aangenomen door de Volkenbondsvergadering van September 1927, waarin eveneens de opvatting wordt gehuldigd, ‘que l'action à condamner comme un crime international est la guerre d'agression.’Ga naar voetnoot2) Het is verleidelijk hier uit Kellogg's nota van 27 FebruariGa naar voetnoot3), die strekte tot weerlegging van de Fransche tegenwerpingen, twee zinsneden aan te halen, waarvan de hoffelijke bewoordingen een niet te miskennen zin voor humor slechts ten deele verbergen. Naar aanleiding van de bedoelde verbintenissen, voortvloeiend uit Volkenbondspact, Locarno-verdragen en garantietractaten, schrijft de Amerikaansche staatssecretaris: ‘Without, of course, undertaking formally to construe the present treaty obligations of France, I desire to point out that if those obligations can be interpreted so as to permit France to conclude a treaty with the United States such as that offered to me last June by M. Briand and offered again in your note of January 21, 1928, it is not unreasonable to suppose that they can be interpreted with equal justice so as to permit France to join with the United States in offering to conclude an equivalent multilateral treaty with the other principal powers of the world.’Ga naar voetnoot3) Waarlijk, deze opmerking is bijna sarcastisch door haar logica! En even verder in dezelfde alinea klinkt er ontegenzeggelijk ironie uit deze sluitrede: ‘A Government free to conclude such a bilateral treaty should be no less able to become a party to | |||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||
an identical multilateral treaty, since it is hardly to be presumed that members of the League of Nations are in a position to do separately something they cannot do together.’Ga naar voetnoot1) Maar de logica van deze en dergelijke redeneeringen kon enkel onaantastbaar zijn in het kader van een bewijsvoering, die vóór en na berustte op de hypothese, dat het Volkenbondsverdrag, het Rijnpact van Locarno en de immers in overeenstemming met het Volkenbondsverdrag gesloten garantietractaten geen ander doel kunnen hebben dan de bevordering van den vrede. Zeker, dat is waar, - zoolang men die overeenkomsten enkel beoordeelt naar haar geest, enkel beziet van haar ideëelen kant, met miskenning van de volkenrechtelijke verbintenissen, die er in de practijk uit kunnen voortvloeien, - met miskenning dus van haar reëelen inhoud. In de nota van 27 Februari duidt niets erop, dat Kellogg ook maar een oogenblik de ideëele beschouwingswijze wegens haar eenzijdigheid laat varen. Van zijn standpunt terecht, want daarin ligt de overredende bekoring der Amerikaansche argumentatie. De hier bedoelde tegenstelling tusschen beide opvattingen komt allerduidelijkst uit bij vergelijking van Kellogg's nota van 27 Februari, waarin de dingen gezien zijn ‘from the broad standpoint of humanity and civilization’Ga naar voetnoot2) met het Fransche antwoord daarop van 30 Maart 1928Ga naar voetnoot2), dat met nadruk vooropstelt, ‘que le gouvernement français, à ce point de la discussion où tous les aspects du problème ont été examinés, entend se placer à un point de vue aussi pratique que possible.’Ga naar voetnoot3) Scherper dan in deze beide formules kon de tegenstelling tusschen de gedachtenwereld, waarin Briand, en die, waarin Kellogg leefde, wel niet worden uitgedrukt! Dat zonder toegeven aan een van beide zijden van een werkelijke wilsovereenstemming tusschen beide staatslieden nimmer sprake zou kunnen zijn, blijkt hier zonneklaar uit hun eigen woorden.
In de verdere onderhandelingen worden nu Duitschland, | |||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||
Groot-Britanië, Italië en Japan betrokken: bij nota van 13 AprilGa naar voetnoot3) legt Kellogg aan de regeeringen van die staten een ontwerp-verdrag voor, waarvan noch de préambule, noch de artikelen zelf eenige concessie aan de Fransche opvatting behelzen; ook zonder dat Briand zijn tegenwerpingen te Washington had kenbaar gemaakt, zou het Amerikaansche ontwerp zóó hebben geluid. Het is de zuivere consequentie van een louter ideëele levensbeschouwing, - een verdrag, dat, als verbintenis-scheppende rechtshandeling, in deze wereld tot mislukking zou zijn gedoemd.... 20 April zendt ook de Fransche regeering aan de genoemde mogendheden, evenals aan de Vereenigde Staten, een ontwerp.Ga naar voetnoot1) Kan het verbazing wekken, dat reeds de aanhef van het eerste artikel nadruk legt op het door Briand volstrekt onontbeerlijk geachte voorbehoud? ‘Les hautes parties contractantes sans entendre porter atteinte à l'exercice de leur droit de légitime défense dans le cadre des traités existants, notamment lorsque ceux-ci assimilent la violation de certaines de leurs dispositions à un acte hostile,....’Ga naar voetnoot2) Onder deze en nog meer clausules van gelijke strekking gaat in dat artikel de eigenlijke verbintenis, om geen aanvalsoorlog te beginnen, schuil. Het is zeer de vraag, of er ooit een voor allen aannemelijke verdragstekst zou zijn tot stand gekomen, indien op dit punt van de onderhandelingen niet ook andere mogendheden waren uitgenoodigd om daaraan deel te nemen.
28 April 1928 heeft de Amerikaansche secretaris van staat in een bijeenkomst van de American Society of International Law een rede uitgesproken, waarvan een gedeelte - en, naar den inhoud te oordeelen, ongetwijfeld het belgnrijkste gedeelte - is overgenomen in de nota van 23 Juni 1928, die het difinitieve verdragsvoorstel tot geleibrief strekte.Ga naar voetnoot1) De eerste paragraaf van dit uittreksel is gewijd aan het recht van zelfverdediging en begint aldus: ‘There is nothing in the American draft of an antiwar treaty which restricts or | |||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||
impairs in any way the right of self-defense. That right is inherent in every sovereign state and is implicit in every treaty.’Ga naar voetnoot1) De verdragstekst, dien Kellogg voor oogen had, toen hij deze woorden sprak, was niet die van het definitieve voorstel, doch die van het Amerikaansche ontwerp, dat weinige weken tevoren aan de betrokken mogendheden was toegezonden. In dit ontwerp is dan ook geen woord te vinden, dat op een uitdrukkelijke erkenning van het recht tot zelfverdediging zou kunnen wijzen: ‘Express recognition by treaty of this inalienable right.... gives rise tot the same difficulty encountered in any effort to define agression. It is the identical question approached from the other side.’Ga naar voetnoot1) Aldus Kellogg in zijn rede van 28 April. Eenzelfde opvatting wordt gehuldigd in de tweede paragraaf, die daaruit is overgenomen in de nota van 23 Juni en die de verhouding tusschen het ontworpen verdrag en het Volkenbondspact behandelt: ‘There is, in my opinion, no necessary inconsistency between the Covenant and the idea of an unqualified renunciation of war. The Covenant can, it is true, be construed as authorizing war in certain circumstances, but it is an authorization and not a positive requirement.’Ga naar voetnoot2) De argumenten, die de Fransche regeering had ontleend aan de verdragen van Locarno en aan tractaten tot garantie van neutraliteit, tracht de Amerikaansche staatssecretaris te weerleggen met de redeneering, dat de daaruit voortvloeiende verbintenissen niet langer onvereenigbaar zullen zijn met een verwerping van den oorlog als nationaal-politiek middel, zoodra de mogendheden, die bedoelde overeenkomsten hebben aangegaan, ook het anti-oorlogsverdrag onderteekenen. Immers in dat geval zou dit laatste als tot dubbele zekerheid van de nakoming der vroeger gesloten tractaten strekken.Ga naar voetnoot3) | |||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||
Deze bewijsvoering op 28 April 1928 beoogde dus de aannemelijkheid aan te toonen van een verdragstekst, die ‘unqualified renunciation of war’, zonder eenig uitdrukkelijk voorbehoud in verband met noodweer, Volkenbond, Locarno of garantieplichten, behelsde. Maar op aandrang van andere regeeringen, die blijkens haar antwoorden veeleer de practische opvattingen van Briand dan het meer idealistische standpunt van Kellogg deelden, is in het definitieve voorstel van 23 Juni toch een zinsnede ingelascht, waarin de gemaakte voorbehouden uitdrukking moeten vinden. Deze clausule - opgenomen in den préambule, zoodat de redactie der verdragsartikelen zelf onveranderd kon blijven, - luidt: ‘that any signatory power which shall hereafter seek to promote its national interests by resort to war should be denied the benefits furnished by this treaty.’Ga naar voetnoot1) Voorwaar, het kon moeilijk in nog vager bewoordingen gezegd zijn! Vergelijken we daarmee den tekst van het Fransche ontwerp van 20 April 1928, waarin met schier pleonastischen nadruk op de zoo strict onmisbaar geachte voorbehouden wordt gehamerd, dan wordt het ons wel duidelijk, hoe zwaar het Kellogg moest vallen de redactie van zijn verdrag met ‘qualifications’ te ontsieren. Maar de algemeenheid der clausule, die dan toch, als concessie aan de andere zienswijze, een bescheiden plaatsje in den préambule mocht vinden, maakt het noodzakelijk haar beteekenis nader te interpreteeren. Immers uit de hierboven weergegeven formule laat zich in de practijk niet gemakkelijk een argument kneden, waarmee de staten bij toekomstige politieke verwikkelingen een greep naar de wapenen zouden willen rechtvaardigen. Tegen haar vaagheid zou men hetzelfde bezwaar kunnen opperen, dat Kellogg met Chamberlain | |||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||
deelde, ten opzichte van pogingen tot nadere bepaling van het begrip ‘aanvaller’, namelijk: ‘that it will be a trap for the innocent and a signpost for the guilty.’ Dat gevaar schuilt in elk voorschrift, dat de strekking van den daarin vast te leggen rechtsregel niet voldoende preciseert. Wanneer eenmaal het verdrag van Kellogg in werking zal zijn getreden, dan zal men ernstig moeten waken tegen elke poging om langs den weg eener spitsvondige interpretatie oorlogsdaden als elementen van nationale politiek goed te praten. Men zal, met andere woorden, moeten waken tegen een interpretatie, waardoor met name de clausule, die het voorbehoud der mogendheden tot uitdrukking bedoelt te brengen, een ruimer beteekenis zou erlangen dan die, welke uit de schriftelijke onderhandelingen zelf valt af te leiden. Raadpleging van de gewisselde nota's beduidt waarlijk niet een te enge interpretatie van dat voorbehoud!
Onderzoeken we thans achtereenvolgens de verschillende elementen van het in den préambule tot het verdrag gemaakte voorbehoud. - We zagen reeds, dat het recht van zelfverdediging, dat als een dier elementen is te beschouwen, op zichzelf een vaag en moeilijk te definiëeren begrip is en een rechtsbeginsel aanduidt, waarvan de toepassing licht tot misbruik kan leiden. Dit gevaar ontgaat men niet door, gelijk de Amerikaansche regeering doet, van elke poging tot het formuleeren van een definitie af te zien. Vast staat, dat het verdrag van Kellogg dus allereerst voorbehoud maakt ten aanzien van de oorlogsdaden, die we in het hierboven (bldz. 199) gegeven overzicht onder II-A hebben samengevat in een formule, welke eveneens ruimte voor verschillende interpretatie laat. Een tweede element in de reserve van het verdrag vormen de verbintenissen, die voor Volkenbondsleden voortvloeien uit het handvest; bedoeld zijn met name art. 10, dat de Volkenbondsleden verplicht tot handhaving van elkanders territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid, en art. 16, dat bepalingen inhoudt betreffende de gewapende actie door de gezamenlijke leden, in geval een hunner tot oorlog overgaat in strijd met de artikelen 12, 13 en 15. Deze | |||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||
categorie van oorlogsdaden hebben we in ons overzicht ingedeeld onder II-B-2-a-i en II-B-2-b-ii; ook deze worden dus door het nieuwe verdrag niet ‘buiten de wet gesteld.’ In de derde plaats vragen de verplichtingen, die de Locarnotractaten, en in het bijzonder het zoogenaamde Rijnpact, aan de daarbij betrokken staten opleggen, onze aandacht. Terwijl ook deze internationale overeenkomst een oorlogsverbod vooropstelt, laat zij daarop de volgende uitzonderingen toe: 1: de uitoefening van het recht van wettige verdediging tegen een overtreding van het oorlogsverbod of tegen een flagrante schending van art. 42 of 43 van het verdrag van Versailles betreffende de gedemilitariseerde Rijnzone (linker Rijnoever en strook van 50 K.M. langs den rechter Rijnoever), wanneer een zoodanige overtreding een niet uitgelokte aanvalsdaad is en wanneer op grond van het samentrekken van strijdkrachten in bedoelde zone een onmiddellijk optreden noodzakelijk is; 2: een optreden krachtens art. 16 van het Volkenbondsverdrag; 3: een optreden op grond van een beslissing, genomen door de vergadering of den raad van den Volkenbond, of krachtens toepassing van art. 15, lid 7 van het Volkenbondsverdrag, mits in dit laatste geval dat optreden gericht wordt tegen een staat, die het eerst tot den aanval is overgegaan. Deze uitzonderingen vallen dus onder de rubrieken II-A, II-B-2-a-i en II-B-2-b-ii van ons schema. Dan heeft, ten vierde, de Fransche regeering nog gezinspeeld op de verbintenissen, die voor haar voortvloeien uit verdragen tot garantie van neutraliteit. Ook oorlogsdaden ingevolge deze verbintenissen blijven dus buiten bereik van het anti-oorlogsverdrag: het is de gewapende actie, die onder rubriek II-B-2-a-ii valt. Maar hiermee zijn we nog niet aan het einde van de analyse. Want in de Britsche nota van 18 MeiGa naar voetnoot1) komt (onder no. 10) een zinsnede voor, die al heel wat stof heeft opgejaagd en in de toekomst nog tot menige verwikkeling aanleiding zal kunnen | |||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||
geven. We lezen daar: ‘The language of Article 1, as to the renunciation of war as an instrument of national policy, renders it desirable that I should remind your excellency that there are certain regions of the world the welfare and integrity of which constitute a special and vital interest for our peace and safety. His Majesty's Government have been at pains to make it clear in the past that interference with these regions cannot be suffered. Their protection against attack is to the British Empire a measure of self-defence. It must be clearly understood that His Majesty's Government in Great Britain accept the new treaty upon the distinct understanding that it does not prejudice their freedom of action in this respect. The Government of the United States have comparable interests any disregard of which by a foreign power they have declared that they would regard as an unfriendly act. His Majesty's Government believe, therefore, that in defining their position they are expressing the intention and meaning of the United States Government.’Ga naar voetnoot2) Dit Britsche voorbehoud doet wel eenigszins vreemd aan, zoo we het in verband brengen met de verklaringen, die Sir Austen Chamberlain op 10 Mei in het House of Commons, als antwoord op vragen van Ramsay Macdonald, had afgelegdGa naar voetnoot3) en die den indruk wekken, alsof hij alle gedachte aan een voorbehoud ten opzichte van het anti-oorlogsverdrag ver van zich werpt; wat anders te denken van deze rhetorische vraag: ‘Would peace be preserved by signing a declaration which, because it was signed with different interpretations and meanings, would only lead to misunderstandings and accusations of breach of faith?’Ga naar voetnoot1) De algemeene bewoordingen, waarin het Britsche voorbehoud is gesteld, doen geenszins afbreuk aan de duidelijkheid van zijn ondubbelzinnige beteekenis. Zoo hebben de Egyptenaren den schoen, die hun wonderwel paste, reeds aangetrokken. Amerikaansche oppositie tegen dit voorbehoud ontwapent Chamberlain door zijn handige zinspeling op het overeen- | |||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||
komstige politieke leerstuk, waarmee de Vereenigde Staten eveneens ‘freedom of action’ in bepaalde streken voor zich opeischen: de Monroe-leer. Hier dringen zich twee vragen op:
Het antwoord op de eerste vraag moet, dunkt ons, dit zijn, dat de gewapende actie, te voeren door de Vereenigde Staten als uitvloeisel van de Monroe-leer, formeel steeds als iets anders zal kunnen beschouwd en aangeduid worden dan als ‘oorlogsdaden’. Zelfs het begip ‘interventie’, dat wegens een minder gunstig verleden algemeen in een kwaden reuk staat, verschilt van wat de Amerikanen bij voorkeur ‘interpositie’ noemen, - een politieken maatregel, die - ook alweer in hùn oogen - zoo hemelsbreed van oorlogsgeweld verschilt, dat een uitdrukkelijk voorbehoud op dit punt volstrekt onlogisch en te onpas zou zijn geweest. Dàt de Amerikaansche regeering inderdaad dergelijke opvattingen huldigt, wint aan waarschijnlijkheid, als men bedenkt, hoe president Coolidge op het dit jaar gehouden Pan-Amerikaansche congres te Havana plechtig kon verklaren: ‘The sovereignty of small nations is respected;’ - terwijl op datzelfde oogenblik Amerikaansche marinetroepen hun veelgesmade actie voerden in Nicaragua. Men wete dus, dat zulk een gewelddadig ingrijpen in de aangelegenheden van een anderen staat géén ‘oorlog’ is en dan ook door het verdrag van Kellogg zijn ‘rechtmatigheid’ niet zal verliezen! Maar in ons hierboven gegeven overzicht komt een categorie voor, waarin dergelijke gewelddaden zonder bezwaar zijn onder te brengen; te weten de rubriek I-A. Voor de Vereenigde Staten - en dus ook voor elke andere mogendheid, die zich op een met de Monroe-leer overeenkomende politieke geloofsstelling wenscht te beroepen, - geldt derhalve het voorbehoud, dat de daar bedoelde ‘oorlogsdaden’ (sit venia verbo!) niet worden getroffen door | |||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||
het op 27 Augustus 1928 te Parijs bezegelde oorlogsverbod. Het schijnt, dat eenige Latijnsch-Amerikaansche republieken zich thans ongeneigd betoonen om tot het verdrag van Kellogg toe te treden, uit vrees, dat de senaat der Vereenigde Staten het slechts dan zou ratificeeren, indien een uitdrukkelijk voorbehoud gemaakt zou worden ingevolge de Monroe-leer. Het stellen van een zoodanige voorwaarde voor de ratificatie zou - met het oog juist op de bekende gevoeligheid der Midden- en Zuid-Amerikaansche volken - stellig geen handige zet van den senaat zijn. Maar anderzijds zou zulk een uitdrukkelijk voorbehoud weinig of niets aan den werkelijken stand van zaken veranderen. Immers het verdrag behoort - nu reeds - mèt dat voorbehoud te worden gelezen. Ware de regeering der Vereenigde Staten een andere meening toegedaan, dan had zij daarvan moeten doen blijken na de zinspeling door Chamberlain, in zijn nota van 19 Mei, op de Monroe-leer. Die zinspeling - naar aanleiding van het Britsche voorbehoud - moet Washington alleszins aangenaam geweest zijn, want nu beduidde stilzwijgen van dien kant.... de opneming van een analoog voorbehoud in verband met de Monroe-leer! Voor de Latijnsch-Amerikaansche republieken zou hieruit deze gevolgtrekking te maken zijn, dat zij voor het bepalen van haar houding tegenover het verdrag volstrekt niet behoeven af te wachten, wat de senaat der Vereenigde Staten zal doen; immers ook zònder uitdrukkelijk voorbehoud is de groote unie van het Noorden volkomen vrij om voor haar belangen op het Westelijk halfrond - desnoods met de wapenen in de hand - op te komen. Een analoge theorie heeft dan de Britsche regeering verkondigd in de uit haar nota van 19 Mei aangehaalde zinsnede. En hiermee komen we tot beantwoording van de tweede vraag: of we hier inderdaad met een geval van zelfverdediging te doen hebben. Uit de omstandigheid, dat Chamberlain het noodig geoordeeld heeft er een afzonderlijke paragraaf aan te wijden, valt reeds te concludeeren, dat het antwoord heel waarschijnlijk ontkennend zal moeten luiden. Want indien - ook naar de meening der Britsche regeering - haar voorbehoud niet anders dan een bijzondere toepassing van het recht tot zelfverdediging gold, dan zou de paragraaf 10, waarin het | |||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||
voorbehoud vervat is, geheel overbodig geweest zijn na wat over dat recht geschreven staat onder no. 4 van dezelfde nota; in deze 4e paragraaf lezen we o.m.: ‘After studying the wording of Article 1 of the United States draft, His Majesty's Government do not think that its terms exclude action which a state may be forced to take in self defence.’Ga naar voetnoot1) Naar het schijnt, heeft Chamberlain het in paragraaf 10 dus wel over iets, dat niet precies hetzelfde is als het in paragraaf 4 vermelde recht van zelfverdediging. Dit zou wèl het geval zijn, zoo de ‘certain regions’, waarover die tiende paragraaf spreekt, Britsche gebieden waren. Maar blijkbaar zijn hier streken bedoeld, die, schoon voor het Britsche Rijk van vitaal belang, toch geen deel daarvan uitmaken. Ongetwijfeld is Egypte zulk een gebied: de omstandigheid, dat het Suezkanaal, de groote verbindingsweg tusschen de Britsche rijksdeelen, Egyptischen grond snijdt, plaatst dit land in een soortgelijke positie tegenover Groot-Britannië als de republiek Panama ten opzichte van de Vereenigde Staten. Maar wat ook die afhankelijkheidsverhouding moge wezen, - welke beperkingen van de souvereiniteit ook mogen vervat zijn in de ‘onafhankelijkheidsverklaring’ van 1922, - Egypte is géén Britsch gebied; - het is, voor Groot-Brittannië, een vreemde mogendheid. En het afslaan door Britsche strijdkrachten van een aanval op Egypte is, juridisch, volstrekt geen ‘zelfverdediging’ van het Britsche Rijk. Het verschil tusschen het gebruik van de uitdrukking ‘self-defence’ in paragrafen 4 en 10 der nota van 19 Mei is dan ook, dat het onder no 4 wèl in juridischen, dus engeren zin bedoeld is, terwijl aan dienzelfden term onder no. 10 een veel ruimere, politieke beteekenis wordt toegekend. De gewapende actie, waartoe Groot-Brittannië zich hier het recht voorbehoudt - en die, zooals we gezien hebben, ook voor de Vereenigde Staten zal mogelijk blijven, zonder dat men die als een schending van het oorlogsverbod mag beschouwen, - hebben we in ons schema omschreven in de rubriek I-A.
We betoogden reeds, dat het anti-oorlogsverdrag aldus behoort te worden geïnterpreteerd, dat zijn verbodsbepaling een | |||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||
zoo ruim mogelijke strekking heeft, het daarop gemaakte voorbehoud daarentegen zoo min mogelijk ruimte biedt. Dit brengt mee, dat men den zin van het verdrag niet moet samenvatten in een opsomming van de gevallen, waarin voortaan gewapende actie ‘onrechtmatig’ zou zijn, maar, omgekeerd, in een uitputtende enumeratie van de uitzonderingen op het oorlogsverbod, - van de in het voorbehoud vervatte elementen dus, die we uit de gewisselde nota's hebben trachten af te leiden. Resumeerend komen we tot de slotsom, dat deze, niet door het oorlogsverbod getroffen, vormen van wapengeweld de volgende zijn:
Men ziet het: er zal, ook na het in werking treden van het anti-oorlogsverdrag, nog voldoende gelegenheid overblijven tot beoefening van de krijgskunst. En dat, terwijl we toch het oorlogsverbod ruim, het daarop gemaakte voorbehoud eng geïnterpreteerd hebben. Goede trouw der mogendheden, die het verdrag ratificeeren, is alleen met een interpretatie in dézen zin vereenigbaar. Elke poging om zooveel mogelijk uitzonderingen op het oorlogsverbod te putten uit de voorbe- | |||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||
houdsclausule, zou onmiskenbaar kwade trouw verraden; - want zij zou een aanslag beduiden op den geest van het verdrag, - op den geest van idealisme, die Kellogg's werk heeft bezield, - op den geest van internationale toenadering, waarvan Briand met zoo warme geestdrift heeft getuigd in zijn bewonderenswaardige rede ter gelegenheid van de onderteekening op 27 Augustus, in de Salle de l'Horloge te Parijs. Zoolang deze geest in het verdrag geëerbiedigd blijft, zal zijn inhoud geen doode letter zijn.
A. Lysen.
's-Gravenhage, October 1928. |
|