De Gids. Jaargang 92
(1928)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 361]
| |
Charles Péguy.Ga naar voetnoot1)Peuple, les peuples de la terre te disent léger
Parce que tu es un peuple prompt.
Les peuples pharisiens te disent léger
Parce que tu es un peuple vite.
Tu es arrivé avant que les autres soient partis.
Mais moi je t'ai pesé, dit Dieu, et je ne t'ai point trouvé léger.
O peuple inventeur de la cathédrale, je ne t'ai point trouvé léger en foi.
O peuple inventeur de la croisade, je ne t'ai point trouvé léger en charité.
Ch. Péguy, Le Mystère des Saints Innocents.
| |
I.Wie naar een oplossing van het raadsel zoekt hoe het ‘wufte’ Frankrijk van voor den oorlog tot de prestaties van 1914-1918 in staat bleek, zal de figuur van een jongen man ontmoeten dien een groot deel van Frankrijk's jeugd als haar bezielenden gids erkende. | |
[pagina 362]
| |
Misschien is nog niet het oogenblik gekomen om den invloed van Charles Péguy op de moreele, politieke en literaire regeneratie van Frankrijk in het begin der XXe eeuw nauwkeurig te bepalen, maar dat deze aanzienlijk is geweest blijkt uit de prestaties van de groote rij van jongeren die zich dankbaar zijn discipelen noemen. Terecht mocht Ernest Psichari, Renan's veelbelovende kleinzoon, die even heldhaftig sneuvelde als zijn oudere vriend, hem noemen ‘le solitaire en qui vit aujourd'hui l'âme de la France.’ Charles Péguy werd geboren in een volkswijk van het oude Orleans, de stad van Jeanne d'Arc, den 7 Jan. 1873, dus kort na den Fransch-Duitschen oorlog, toen alles in zijn omgeving nog herinnerde aan de vernederingen die het land had ondergaan. ‘Je ne suis nullement l'intellectuel qui descend et condescend au peuple. Je suis peuple.’ Inderdaad, hij behoort tot het volk en men behoeft slechts zijn hoekig portret te zien van massief, gedrongen jongeling met zijn vierkante schouders om in den jongen Péguy te herkennen den rechtstreekschen afstammeling van de houthakkers uit het heuvelland van de Gâtine en van de wijnbouwers op de hoogten langs de Loire. Zijn moeder, arme weduwe, werkt van 's morgens vroeg tot 's avonds laat als stoelenmatster voor haar zoon en haar moeder aan wie de opvoeding van het jongetje wordt overgelaten en een van zijn werken zal hij opdragen ‘à la memoire de ma grand'mère, paysanne, qui ne savait pas lire et qui, première, m'enseigna le langage français.’ In die omgeving van handwerkslieden in het oude Orleans, vol van traditie, omringd door de toewijding dezer twee brave nijvere vrouwen zal de jonge Péguy leeren de heilige eerbied en liefde voor het werk, de onbaatzuchtige vreugde van ‘l'ouvrage bien fait’. Men leze de prachtige hymne van de arbeid, opgedragen aan zijn jeugd, in zijn boek l'Argent: Nous avons connu des ouvriers qui avaient envie de travailler. On ne pensait qu'à travailler. Nous avons connu des ouvriers qui le matin ne pensaient qu'à travailler. Il se levaient le matin et à quelle heure, et ils chantaient à l'idée qu'ils partaient travailler.... Travailler était leur joie même, et la racine profonde de leur être. Et la raison de leur être. Il y avait un honneur incroyable du travail, le plus beau de tous les hon- | |
[pagina 363]
| |
neurs, le plus chrétien, le seul peut-être qui se tienne debout. C'est par exemple pour cela que je dis qu'un libre-penseur de ce temps-là était plus chrétien qu'un dévot de nos jours.... En als uitgever, als schrijver zal Péguy later dit voorbeeld van den conscientieusen handwerksman uit zijn geboortestad steeds voor oogen hebben. Nadat zijn moeder in de schaarsche vrije oogenblikken het jongetje lezen had geleerd met verrassend resultaat, want zegt hij zelf ‘j'appris assez vite à lire.... et j'en étais très fier et heureux; heureux d'apprendre, heureux de savoir’, wordt hij naar de volksschool gestuurd, en na gunstig attest zijner onderwijzers naar de M.U.L.O., om daarna de normaalschool te volgen in de stad zijner inwoning, want Péguy moest ook vervullen het droombeeld van zoo menig arbeidersgezin: hij zou onderwijzer worden. Zoo was er over hem beslist, maar zijn weg zou anders loopen. De directeur der normaalschool voelde weldra welke talenten er in zijn stuggen leerling sluimerden en wist voor hem een beurs te verkrijgen, waardoor hij in de gelegenheid werd gesteld eerst een paar jaren door te brengen op een plaatselijk gymnasium om vervolgens gestuurd te worden naar een groot internaat in Parijs, teneinde daar klaargemaakt te worden voor het beroemde vergelijkende examen aan de ‘Ecole Normale Supérieure’, de groote opleidingsschool in Frankrijk voor alle wetenschappelijke beroepen. Op het Parijsche internaat toonde Péguy zich de leider van een enthousiaste, grootmoedige jeugd, die zich zonder uitzondering boog voor zijn prestige en die door hem werd opgevoerd tot een hoogere conceptie van eigen waarde, strevend om te verwerkelijken datgene waartoe Péguy hen in staat achtte. Luistert wat een van deze vriendenschaar Jérôme Tharaud, de later bekend geworden romanschrijver van Péguy's invloed getuigt: | |
[pagina 364]
| |
Nous tous qui avons tourné avec lui dans la cour rose, (de binnenplaats van het lyceum Sainte-Barbe) nous sommes marqués par un signe auquel nous nous reconnaissons: nous sommes les épaves d'un monde évanoui, le monde imaginaire de Péguy; nous sommes des fragments de son rêve, les membres brisés de la statue qu'il avait imaginée. Wat was de inhoud van deze droomwereld van den jongen Péguy en die hij met zijn makkers trachtte te verwerkelijken? Opgevoed door twee vrome vrouwen in de schaduw van Orlean's Kathedraal, had hij toch al spoedig zijn Katholiek geloof verloren omdat het aannemen van hel en eeuwige verdoemenis streed met zijn naar rechtvaardigheid dorstende ziel, en jaren later nog schrijft hij: ‘un très grand nombre de jeunes gens, sérieux, ont renoncé à la foi catholique premièrement, uniquement, ou surtout, parce qu'ils n'admettaient pas l'existence ou le maintien de l'enfer.’ Daarvoor was in de plaats gekomen zijn geloof in het socialisme, een socialisme dat veel meer geleek op dat van den heiligen Franciscus van Assisi, dan op dat van Karl Marx en dit evangelisch socialisme wortelde in zijn jeugd, in zijn leven tusschen de eenvoudige handwerkslieden uit de volkswijk zijner geboortestad en zijn eerbied gaat tot hen die door hun noesten arbeid het lot van anderen zullen verzachten. A toutes celles et à tous ceux qui auront vécu, En Charles zelf tracht zoo goed mogelijk genezing te brengen van dit universeele kwaad; hij groepeert zijn jonge makkers, vanaf vier uur 's morgens en ze helpen vóor schooltijd bij de voedseldistributie in de arme volkswijken en Péguy collecteert bij zijn rijkere schoolkameraden voor elke staking die hem ter oore komt en ieder offert, ook wie zijn geld liever waagde in de kansen bij de wedrennen! De ruimte verbiedt ons helaas om sommige van Péguy's jonge vrienden nader bij u in te leiden, hoe interessant sommigen ook mogen zijn: de mystieke Baillet, die zijn leven eindigde in het klooster der Benedictijnen te Oosterhout en die op zijn sterfbed nog zal | |
[pagina 365]
| |
bidden voor de bekeering van zijn jeugdvriend Péguy, de brave Joseph Lotte uit Bretagne, die later als Katholiek leeraar zooveel moeilijkheden zal hebben met de geestelijkheid bij zijn verdediging van het oeuvre van zijn vriend, tot ook hij valt in de eerste dagen van den oorlog; de gebroeders Tharaud, de thans gevierde romanciers en die eens zullen schrijven ‘Péguy, c'est ma jeunesse’, de jong gestorven Marcel Baudouin, maar waartoe nog meer namen.... Na een eerste echec, dat Péguy leed bij het toelatings-examen tot groote verbazing van zijn leeraren en medeleerlingen, onderbreekt hij zijn studie om een jaar dienst te nemen bij de infanterie te Orleans, maar wordt dank zij den financiëelen steun zijner schoolmakkers in staat gesteld zich een tweede maal voor de Ecole Normale te prepareeren en in 1894 ontsluiten zich voor hem de deuren van deze beroemde kweekplaats des geestes, in die dagen een burcht van het wetenschappelijke, orthodoxe socialisme, waar hij medescholieren aantrof als de later zoo beroemd geworden historicus van Robespierre, Albert Mathiez, waar ze rondom hun bibliothecaris Lucien Herr de kopstukken van het Fransche socialisme vonden als Ch. Andler, thans de bekende professor in de Duitsche literatuur aan de Sorbonne, en de groote leider boven allen Jean Jaurès. Een kleine anecdote toont ons ook hier het prestige van Péguy. In die dagen werden de nieuwe leerlingen ontgroend. Péguy moest dus ook ontgroend worden, maar hij had op zoo'n duidelijke wijze zijn wil te kennen gegeven niet ontgroend te willen worden en hij kwam met zoo'n stevige knuppel naar de Normaalschool gestapt, dat de ontgroeners, zijn mentaliteit maar al te goed kennende, voor een moeilijk probleem stonden. Dat jaar ging de ontgroening niet door en bleef sinds dien afgeschaft! Ook een van Péguy's leeraren aan de Ecole Normale Supérieure dient hier speciaal vermeld, omdat de jonge enthousiaste strijder in hem een ouderen vriend en warmvoelend mensch mocht vinden. Het was zijn jonge leeraar in de kunstgeschiedenis, Romain Rolland, die toen reeds ijverde voor een volkstheater en daarvoor zijn drama's over de Fransche Revolutie schreef en die weldra bekend zal worden door zijn Vie des Hommes illustres Beethoven, | |
[pagina 366]
| |
Michel-Angelo en Tolstoï en eenmaal de Nobelprijs voor letterkunde zal winnen voor zijn groote roman Jean-Christophe, waarin hij aan den vooravond van den grooten wereldoorlog een hartstochtelijk en welsprekend pleidooi levert voor de toenadering en wederzijdsche waardeering tusschen de Duitsche en de Fransche beschaving. Nog een ander van zijn leeraren zal een niet minder diepen invloed op Péguy uitoefenen: de later beroemde philosooph Henri Bergson, die hem zal leeren hoe de scheppende mensch door zijn levensdrang en zijn intuïtie zich bevrijden kan uit de al te strenge handen van het determinisme. Op een Novemberdag, midden in het schooljaar, vraagt Péguy aan zijn directeur een verlof, dat dezen zijn origineelen leerling toestaat en deze trekt naar Orleans, waar hij in de hem zoo bekende omgeving zijn eerste oeuvre dicht. Het is een drama of beter een mysteriespel over Jeanne d'Arc, zwak stellig van compositie in de losse opeenvolgende tafereelen, die gezamenlijk meer dan acht uren opvoering zouden eischen, maar hoogst belangwekkend, eerstens om den inhoud zelf, maar bovenal omdat het ons zoo zuiver en scherp een blik gunt in wat den jongen dichter bezielde, en omdat deze eersteling al zijn later werk niet alleen aankondigt, maar tot basis zal dienen. De Jeanne d'Arc, die hij ons toont is niet de scherp intellectueele Maagd van Orleans die haar rechters zal verbazen door de helderheid en gevatheid van haar antwoorden. Maar het Lotharingsche boerenmeisje, dat lijdt om haar geplunderd dorp, maar tegelijkertijd ook de geloovige Christin, die lijdt om de schepping overweldigd door de zonde. De band of liever de samensmelting van het tijdelijke en het eeuwige, ziedaar een der kenmerken van het werk van Péguy; luistert in welke volle verzen hij deze eenheid later tegen het einde van zijn leven zal bezingen: Et l'arbre de la grâce et l'arbre de nature
Ont lié leurs deux troncs de noeuds si solennels,
Ils ont tant confondu leurs destins fraternels
Que c'est la même essence et la même stature.
Et c'est le même sang qui court dans les deux veines,
Et c'est la même sève et les mêmes vaisseauxGa naar voetnoot1),
Et c'est le même honneur qui court dans les deux peines
Et c'est le même sort scellé des mêmes sceaux.
| |
[pagina 367]
| |
Péguy vertelt het leven van Jeanne d'Arc, haar vertrek, de veldslagen, haar triomph, de gevangenschap en haar dood, maar dit is slechts het uiterlijk gebeuren, waarachter zich de tragedie van het heele menschdom verbergt. De kleine Jeanne hoedt de schapen van haar vader, helpt de ongelukkigen, bezorgt de zieken, maar is niet gelukkig.... Tevergeefs tracht Hauviette, haar vriendinnetje, haar te troosten en berusting te leeren. Voyons, Jeannette, il ne faut pas te fâcher.... Ecoute-moi bien: Voilà bientôt cinquante ans passés, au dire des anciens, que le soldat moissonne à sa fantaisie, voilà bientôt cinquante ans passés que le soldat écrase, ou brûle, ou vole, à sa guise, la moisson mûre. Eh bien! après tout ce temps-là, tous les ans, à l'automne, les bons laboureurs, ton père, le mien, les pères de nos amies, toujours les mêmes, labourent avec le même soin les mêmes terres, les terres de là-haut, et les ensemencent. Voilà ce qui garde tout.... C'est par eux que tout n'est pas mort encore, et le bon Dieu finira bien par bénir leurs moissons. Maar Jeanne neemt deze woorden van berusting niet aan, luistert niet naar de wijze raadgevingen van haar kleine speelgenoot: - Voilà bientôt cinquante ans passés, Hauviette, que les bons laboureurs prient le bon Dieu pour le bien des moissons, voilà huit ans passés que je le prie de toutes mes forces pour le bien des moissons.... Dieu nous exauce de moins en moins, Hauviette! Dan antwoordt de kleine, misschien wat practische, maar toch ook medelijdende Hauviette: - C'est affaire au bon Dieu: nos blés sont à lui. Quand j'ai bien fait ma tâche et bien fait ma prière, il m'exauce à sa volonté; ce n'est pas à nous, ce n'est à personne à lui en demander raison. Vraiment, Jeannette, il faut que tu aies une grande souffrance pour oser ainsi demander compte au bon Dieu. Ten einde raad gaat Jeanne dan haar leed klagen aan een non uit de buurt, Madame Gervaise, maar de vrome zuster begrijpt evenmin als het kleine boerinnetje de tragedie van het kind. Werk en berust, had Hauviette gezegd, bid en onderwerp je, zegt Mme Gervaise. Maar al is Jeanne bereid tot alle werk, tot alle gebed, maar berusten, zich onderwerpen kan ze niet. Trillend van ontroering en verontwaardiging roept ze uit: | |
[pagina 368]
| |
- Savez-vous, Mme Gervaise, que les soldats partout vont à l'assaut des bourgs et forcent les églises? Madame Gervaise weet dat de Christen het kwaad moet bestrijden zonder de hoop dat hij het ooit kan overwinnen, dat zelfs de grootste smart van Jezus aan het Kruishout was te weten dat hij Judas niet kon redden. Jésus mourant pleura sur les abandonnés,
Comme il sentait monter à lui sa mort humaine,
Sans voir sa mère en pleurs et douloureuse en bas,
Droite au pied de la croix, ni Jean, ni Madeleine,
Jésus mourant pleura sur la mort de Judas.
Etant le Fils de Dieu, Jésus connaissait tout,
Et le Sauveur savait que ce Judas, qu'il aime,
Il ne le sauvait pas, se donnant tout entier.
Waarom zuster, voegt Mme Gervaise er aan toe, zouden wij dan de verdoemden uit de eeuwige hel willen redden, willen redden beter dan Jezus de Verlosser? - Maar als de laatste kreet van Jezus een kreet van smart en verzet is geweest, is dan de heilige plicht van den Christen niet om ook deze smart, dit verzet te voelen en haar diepst zielepijn uit ze in de kreet: - Alors, Madame Gervaise, qui donc faut-il sauver? Comment faut-il sauver? Ziedaar het eerste werk van Charles Péguy, met die mooie opdracht: ‘A toutes celles et à tous ceux qui auront vécu leur vie humaine’ en met aan het slot voluit de namen van de twintig drukkersgezellen, die het werk hadden verzorgd en die, gezien het typografisch prachtige boek, zich deze eer, hier vermeld te worden, hadden waardig getoond. Al was dit mysteriespel dan ook een drama van verzet en strijd tegen berusting, al was anderszijds het drama niet | |
[pagina 369]
| |
minder revolutionnair door het feit dat het boerinnetje, Jeanne d'Arc geleid en gedreven wordt door haar innerlijke stemmen, zonder den steun en de bemiddeling van een enkelen priester, toch kan men zich ook de pijnlijke verbazing voorstellen van zijn socialistische vrienden als Lucien Herr, Léon Blum, Albert Thomas, Jean Jaurès e.a., bij het lezen van dit heiligenleven met herderinnetjes, godsstemmen, Sint-Michiel en Sint-Margriet en waarin hun jeugdige partijgenoot de universeele socialistische republiek wijdt aan Jeanne d'Arc. Met ijskoude onverschilligheid wordt het werk ontvangen, de honderden exemplaren blijven liggen bij de vrienden, waar de schrijver het in depôt had gegeven en slechts een schaarsch exemplaar wordt verkocht van een drama waarover ieder het ten slotte eens was, dat het verscheen op het meest ongeschikte moment: Frankrijk werd bewogen door de Affaire, d.w.z. de Dreyfus-zaak. De kapitein Dreyfus, beschuldigd waardevolle militaire papieren aan het buitenland te hebben verkocht, zuchtte al drie jaar op het Duivels-eiland, toen men (de journalist Bernard Lazare, professor Monod, luitenant Picquart e.a.) ontdekte, dat hij onschuldig was en dat de rechters hadden gedwaald, maar heel het officiëele Frankrijk, de kerk, de militaire en burgerlijke overheden verzetten zich tegen een revisie van het vonnis. Dat Dreyfus schuldig of onschuldig is, doet tenslotte weinig ter zake, redeneerde men, maar men stoort en compromitteert toch niet voor éen man het leven, het behoud van een heel volk. Tegen deze ‘raison d'Etat’ verheft zich Péguy. ‘Wie moet er gered worden’, was de kreet van zijn Jeanne d'Arc geweest; ‘hier is een man, die lijdt terwille van zijn godsdienst, zijn ras.’ Dit idee is Péguy onverdragelijk: vol enthousiasme werpt hij zich in den strijd met de pen: Nous disions: une seule injustice, un seul crime, une seule illégalité, surtout si elle est universellement, légalement, nationalement, commodément acceptée, suffit à perdre d'honneur, à déshonorer tout un peuple. C'est un point de gangrène, qui corrompt tout le corps. Ce que nous défendons, ce n'est pas seulement notre honneur. Ce n'est pas seulement l'honneur de notre peuple, c'est l'honneur historique de toute notre race, l'honneur de nos aïeux, l'honneur de nos enfants. Plus nous avons de passé derrière nous, plus nous devons le garder pur. Une seule tache entache toute une famille, elle entache aussi tout un peuple. | |
[pagina 370]
| |
Maar niet alleen met de pen strijdt hij: met zijn kameraden van de Ecole Normale vecht hij onder het zingen van: Debout, les damnés de la terre, Debout, les forçats de la faim! in de gangen van de Sorbonne, wanneer een of ander Dreyfusgezinde professor het college-geven onmogelijk werd gemaakt of voor het Paleis van Justitie, toen Zola voor zijn beroemd ‘J'accuse’ werd veroordeeld. De muren van de Ecole Normale worden hem te benauwend, hij leeft te fel, te hartstochtelijk het openbare leven mee om zich nog rustig bij zijn examenstudie te kunnen concentreeren, hij verlaat de school zonder diploma, vertrouwend op zijn persoonlijke waarde en moed en...... trouwt. Zijn vrouw was de zuster van zijn mystiek aangelegden, jonggestorven boezemvriend van het Sainte-Barbelyceum, Marcel Baudouin, en dat Péguy in het gezin Baudouin de hem zoo geëigende atmosfeer had gevonden, moge blijken uit de stille vereering der beide vrouwen, moeder en dochter, voor Louise Michel, de heldin der Commune van 1871, maar ook uit het evangelische woord dat de moeder sprak tegen den predikant Roberty na den dood van Péguy: ‘Et vous savez; il n'a pas tué.’ Door zijn huwelijk had Péguy de beschikking gekregen over een vrij aanzienlijk kapitaal (40.000 frs) en zijn vrouw en schoonmoeder waren het met hem eens dat een socialist dit geld moest besteden ten dienste van de sociale revolutie en in een verdachte wijk van het Quartier Latin koopt Péguy een oud pand, waarin hij zou vestigen zijn socialistische boekhandel, wat zeg ik, ‘sa forteresse socialiste et dreyfusarde’. Daar zou hij zijn welgekozen texten publiceeren, typographisch keurig verzorgd, daar zou hij trachten de samenwerking te vinden tusschen handwerk en intellectueelen arbeid, kortom volgens zijn formule ‘faire du travail exactement socialiste.’ De winkel werd opnieuw geschilderd en den len Mei 1898 geopend ‘comme un premier bourgeon du jeune printemps socialiste’, de eerste stap naar de heilstaat, zooals Péguy op de banken van de Ecole Normale, ze met vurige liefde, maar ook met dichterlijke naïeviteit had geschilderd in zijn ‘Marcel, premier dialogue de la cité harmonieuse. Maar deze periode van geluk en stoute droomen duurde wel heel kort: het geld werd opge- | |
[pagina 371]
| |
slorpt door de stapels onverkochte enquêtes en propagandalectuur en toen de zaak in een vennootschap was omgezet, begonnen voor Péguy de moeilijkheden met zijn socialistische vrienden uit de Commissie van beheer, verschil van meening over de al of niet vervolging van den bediende, die er met de kas vandoor was gegaan, strijd over de Dreyfus-affaire, toen de ‘Martelaar van het Duivels-eiland’ door het aannemen van gratie, volgens Péguy, de heiligheid van zijn zaak had verraden, strijd tenslotte over de vrijheid van geweten, toen het congres van Parijs van de socialistische pers onvoorwaardelijke onderwerping eischte aan zijn besluiten. Niet zonder een groot fond van waarheid verweet Lucien Herr zijn vroegeren discipel: Avec votre façon de concevoir le socialisme, vous ne pouvez être socialiste que tout seul. Au fond, vous êtes anarchiste, vous êtes péguyste. En tout cas, vous n'êtes pas des nôtres.wat de pijnlijke conclusie meebracht: Nous marcherons contre vous de toutes nos forces. | |
II.Met in zijn hart een diepe wonde geslagen door deze verscheurde vriendschapsbanden, straatarm, omdat zijn geheele vermogen was verslonden door zijn mislukte socialistische uitgeverszaak, maar onverzwakt in de kracht van zijn polemische strijdersfiguur, staat Péguy alleen voor de verwerkelijking van een lang gekoesterd plan: het stichten van een krant, een tijdschrift, een vrije tribune, van waar hij, onafhankelijk van welke partij of sekte ook, zijn strijd voor wat hij noemde ‘la révolution sociale’ zou kunnen voeren. De sociale revolutie d.w.z. geen economische beschouwingen, die nooit zijn belangstelling zouden hebben, maar een moreele, religieuze, mystieke opleving, een plotselinge, universeele verheffing van het menschdom, 'n barmhartigheid en rechtvaardigheid, een geestelijke wedergeboorte, een ‘revival’ zooals de Angel-Saksers zeggen. Hij vindt onderdak bij zijn oude schoolmakkers van het Sainte-Barbelyceum, de Tharauds, en vanuit hun eenvoudige | |
[pagina 372]
| |
studentenkamer, die zich weldra tot den zolder zal vullen met de onverkochte exemplaren, lanceert Péguy den 5den Januari 1900 zijn eerste Cahier de la Quinzaine. En vanaf dit moment zal Péguy's verder leven tot aan zijn dood toe de wanhopige strijd zijn, geestelijk zoowel als stoffelijk voor de handhaving van zijn tijdschrift. Wat deed Péguy de later zoo bekend geworden naam ‘Cahier’ kiezen? Was het de herinnering aan de door zijn moeder zoo zorgvuldig bewaarde schriften, waarin de kleine schooljongen uit Orleans zijn sommetjes had opgelost of zijn kaartjes had geteekend, of was het in navolging van de beroemde ‘Cahiers’, waarin de derde stand in 1789 zijn klachten had opgeteekend voor de afgevaardigden naar de vergadering der Staten te Versailles? Zooals Pascal vóór 250 jaar in zijn Lettres provinciales de wereld buiten Parijs had opgeroepen en ingelicht over de kuiperijen en praktijken der Jezuïeten tegen de Jansenisten, zoo betitelde ook Péguy zijn eerste nummer als een Brief aan een provinciaal, die zich van verre interesseerde voor alles wat raakte aan de sociale revolutie en die Péguy verzocht hem te verstrekken alle documenten en alle inlichtingen die dezen belangrijk schenen. En hij eindigt: ‘Je te prie de m'envoyer des cahiers de renseignements sans esprit de parti.’ En ook over de manier, waarop Péguy deze inlichtingsdienst zal opvatten, worden wij in dit eerste ‘Cahier’ ingelicht, wanneer we deze verklaring lezen, die aan duidelijkheid niet te wenschen overlaat: Dire la vérité, toute la vérité, rien que la vérité, dire bêtement la véitré bête, ennuyeusement la vérité ennuyeuse, tristement la vérité triste: voilà ce que nous nous sommes proposé depuis plus de vingt mois, et non pas seulement pour les questions de doctrine et de méthode, mais aussi, mais surtout pour l'action. Nous y avons à peu près réussi. Faut-il que nous y renoncions?’.... ‘Qui ne gueule pas la vérité, quand il sait la vérité, se fait le complice des menteurs et des faussaires. Nous demandons simplement qu'on dise la vérité! Wat voor een geducht en vlijmscherp polemist Péguy zich in zijn Cahiers zou toonen, dat ondervonden zijn socialistische vrienden van de Ecole Normale: al zijn opgekropte teleurstelling, zijn haat luchtte hij tegen Jaurès, omdat hij dien misschien het diepst had vereerd en in wien hij zag de ver- | |
[pagina 373]
| |
persoonlijking van den Dreyfusard die het mystieke ideaal van het Recht had versjacherd voor de Politiek. En als wij later bij Péguy passages lezen als: Jaurès c'est un homme de marchandage, et le plus maquignon que je connaisse.... Qu'il se rassure, qu'il attende. Les vies sont longues, les mouvements contraires, qu'il ne nous tombe jamais dans les mains. Il ne rirait peut-être pas toujours....dan denkt men aan de woorden van Lavisse over Péguy: ‘c'est un anarchiste qui a du pétrole dans son bénitier’, maar dan vraagt men zich ook af, was Péguy onschuldig, toen in de eerste opwindende dagen van Augustus 1914 een domme kogel van een verblinde éen van Frankrijks grootste zonen trof? Misschien moeten we de verklaring voor het feit, dat Péguy's pen zoo vaak in de alsem was gedoopt zoeken in zijn volgende woorden: Nous avons donné à la vérité ce qui ne se remplace pas, des amitiés d'enfance, des amitiés de quinze et de dix-huit ans qui devenaient complaisamment plus vieilles, qui seraient devenues des amitiés de cinquante ans.... Maar naast deze weemoedige passage wat een enthousiaste beschrijving, vol kleur, vol leven van de arbeidersoptocht door de straten van Parijs op den 19en December 1899 aan den vooravond van het groote socialistische Congres, wat een sappige bladzijden ook als hij de leugens van de politici tegenover hun kiezers hekelt. Ziehier b.v. het ezelsbruggetje, dat hij geeft aan den kandidaat-afgevaardigde: Il faut faire croire aux électeurs que leur compagnie est la plus agréable du monde, que leur entretien est la plus utile occupation, qu'il vaut mieux parler pour eux quinze que d'écrire pour dix-huit cents lecteurs, que tout mensonge devient vérité, pourvu qu'on leur plaise, et que toute servitude est bonne, à condition que l'on serve sous eux. Het was een hachelijke onderneming, de exploitatie der Cahiers de la Quinzaine en wat een ontberingen zijn er door Péguy geleden, wat een energie ontplooid om eenige honderdtallen abonnees te vinden bij een onafhankelijk publiek buiten alle partijen staande, die sympathiseerden met Péguy's strijd voor een betere samenleving en bij die enkele honderdtallen waren dan nog tientallen die het tijdschrift gratis toegestuurd kregen, éen der idealen, waarvan Péguy nooit | |
[pagina 374]
| |
wilde afzien.Ga naar voetnoot1) Van de studentenkamer der Tharaud's was Peguy verhuisd naar een klein winkeltje in de Rue de la Sorbonne, vlak tegenover de beroemde universiteit. En in deze nederige omgeving werkte hij als hoofd van zijn gezin en hoofd der onderneming: dichter, drukker, uitgever, filosoof, historicus, polemist, alles tegelijk, schrijver van de ‘Cahiers’, maar ook de beheerder en de boekhouder en 's avonds veegde hij den winkel, zelfs het trottoir voor zijn deur. Daar achter zijn toonbank ontving hij zijn trouwe vrienden, zijn abonnees: eenvoudige, onbekende leeraren uit de provincie die van de vakantie profiteerden om Parijs te bezoeken en niet verzuimden den Directeur der ‘Cahiers’ met een handdruk te getuigen voor den moreelen steun in hun eentonig, ietwat triest bestaan door de Cahiers geschonken.... Daar ontving hij de copie van eenige schaarsche medewerkers en daar troonde op de eenige stoel die het winkeltje rijk was, de curieuze oud-ingenieur George Sorel, ‘le père Sorel’, zooals hij bij de ingewijden heette, de historicus en filosoof van het syndicalisme, de schrijver van dat merkwaardige boek Réflexions sur la violence, dat niet alleen het bolsjewisme van Lenin, maar ook het fascisme van Mussolini heeft geinspireerd. Hoewel Péguy zich bij het oprichten van zijn Cahiers geen enkel letterkundig doel voor oogen had gesteld, en in zijn orgaan enkel gezien had een wapen van verdediging zijner beginselen van ‘dreyfusisme et socialisme purs’ en van strijd tegen de ‘profiteurs’, de Oweeërs van het ministerie Combes, werd zijn tijdschrift toch een der letterkundige periodieken van den eersten rang. En mochten in het begin wat al te veel afleveringen gevuld zijn met te persoonlijke aanvallen van Péguy, te veel papier gewijd zijn aan hopeloos verouderende congresverslagen en partijtwisten, naast de vlammende protesten over onderdrukte minderheden, hetzij in Finland, Polen of Armenië vindt men ook bijdragen van medewerkers met later beroemde namen, die, dank zij de Cahiers, een eerste gelegenheid tot kennismaking met het publiek vonden. Reeds vóor 1905 publiceerden de Tharauds er hun later zoo bekend geworden Dingley, l'illustre écrivain, | |
[pagina 375]
| |
en Lavergne zijn aangrijpende roman uit de Fransche onderwijzerswereld Jean Coste. Dit alles echter ging aan het groote publiek voorbij, maar het boek, waarvan de verschijning een evenement werd buiten den kleinen kring der abonnees, het boek, dat meer beteekende dan het letterkundig succes der Cahiers of van den schrijver alleen, maar volgens Péguy ‘un pressentiment dévoilé, révélé, la révélation, l'éclatement, la soudaine communication d'une grande fortune morale’, dat was La Vie de Beethoven van R. Rolland, waarvan ik niet kan nalaten hier die prachtige symbolische aanhef te citeeren: L'air est lourd autour de nous. La vieille Europe s'engourdit dans une atmosphère pesante et viciée. Un matérialisme sans grandeur pèse sur la pensée, et entrave l'action des gouvernements et des individus. Le monde meurt d'asphyxie dans son égoïsme prudent et vil. Le monde étouffe. - Rouvrons les fenêtres. Faisons rentrer l'air libre. Respirons le souffle des héros’. Beroemd geworden blijft Rolland de Cahiers getrouw en met dezelfde onbaatzuchtigheid, waarmee hij later de honderdduizend francs van den Nobel-prijs zal storten in de kas van het Roode Kruis, zal hij voortgaan de opeenvolgende deelen van zijn Jean Christophe te publiceeren in het nederige tijdschrift van Péguy. En naast Rollands heldenleven van Beethoven, van Michel-Angelo en van Tolstoï, verschijnen in de Cahiers de diepe, beschouwende essays van Suarès over Pascal, Napoléon en over Dostojewsky, die toen reeds (1912) voor den oorlog dus, bij een Fransch publiek werd binnengeleid. De filosoof Julien Benda publiceert er zijn felle aanval op de wijsbegeerte van Bergson, maar ook zijn prachtige roman l'Ordination. En dan met voorbijgaan van zooveel anderen noemen we nog de levendige, vaak ontroerende herinneringen aan de Commune van 1871 in de serie der Cahiers rouges van M. Vuillaume. | |
III.Wij hebben bij het schetsen van het litteraire succes der ‘Cahiers’ den leider Péguy een oogenblik uit het oog verloren. Ondanks den grooten, vooral moreelen steun van enkele getrouwen was Péguy een eenzame gebleven, hij, die zich solidair had verklaard ‘avec tous les damnés de la terre’. | |
[pagina 376]
| |
Eenzaam in zijn eenvoudigen boekwinkel uit de rue de la Sorbonne, wanneer hij de minzame maar terecht neerbuigende groet endosseerde van zijn oude strijdmakkers die de opengevallen plaatsen na de Dreyfus-affaire hadden bezet en zich langs Péguy voortspoedden naar de Academiegebouwen tegenover zijn woning. Niet minder eenzaam, wanneer hij, wandelend over het plateau van Sarclay in de buurt van het gehucht Lozère tusschen Bièvre en Yvette waar hij woonde met zijn gezin, zijn monologen hield met de geliefkoosde schimmen van Corneille of Hugo of Michelet en waar hij in de cadans van zijn krachtigen soldatenstap het rhythme vond voor de strophen die in hem opwelden. Eenzaam zal hij blijven tot hij door de gebeurtenissen van 1905 steun vindt bij de volgelingen van Maurice Barrès en Charles Maurras. Wat waren deze gebeurtenissen, die zoo'n scherpe weerklank vonden in de ziel van Péguy en eenige anderen, die in die simpele feiten met profetischen blik de aankondiging zagen van de vreeselijke werkelijkheid van 1914? In den zomer 1905 landt keizer Wilhelm te Tanger, en zijn ruitersporen rinkelend, verklaart hij de Marokko-affaire tot een Duitsche aangelegenheid, eischt van Frankrijk het aftreden van minister Delcassé. En op de bedreiging, dat het Duitsche garnizoen de vestingpoort van Metz zal verlaten, encaisseert Frankrijk deze beleediging: Delcassé gaat heen! Péguy doorvoelde de beteekenis van dezen Juni-dag, begreep, dat een nieuwe periode was aangebroken ‘dans sa propre vie, dans l'histoire de ce pays et assurément dans l'histoire du monde’. Den volgenden morgen gaat hij met zijn vrouw naar de magazijnen van Bon Marché voor den inkoop van schoenen, sokken, linnen als voor een mobilisatiedag en al zal hij nog een tiental jaren op dezen mobilisatiedag moeten wachten, Péguy is voortaan bereid. Aan de gisting dezer bewogen dagen danken wij een van zijn sterkste en gaafste Cahiers: Notre Patrie, waarvan de titel een antwoord is op Leur Patrie van den anarchist Hervé, die met niet minder geestdrift in 1914 zich in Frankrijks dienst zal stellen. Merkwaardig Cahier, dat Notre Patrie, wat den inhoud | |
[pagina 377]
| |
betreft, maar ook om den vorm. In een inleiding met die bekende bladzijden-lange zinnen van Péguy kondigt hij aan een samenvattend Cahier samen te zullen stellen over Frankrijks interne geschiedenis der laatste jaren die zijn ‘bekroning’ vindt in het ministerie Combes, maar dan beschrijft hij hoe zijn gespannen geest verstrooiing vindt in het bewonderen van de blije menigte die zich beweegt in de door de zon beschenen straten, naar buiten gelokt door de feesten, ter eere van den op bezoek zijnden Spaanschen Koning. Wonderlijk volk, merkt Péguy niet zonder ironie op, dat de speciaal voor hem ingestelde leergangen der volksuniversiteit versmaadt en voor wie er geen grooter genot schijnt te bestaan dan een militaire stoet te zien voorbijtrekken, wier gaan de zon weerkaatsen doet. Comme si trois misérables chevaux, qui passent, en tapant du pied, les sots, formaient un spectacle plus intéressant que celui que nous donnent gratuitement tant d'honorables professeurs, qui parlent, assis, derrière un petit bureau tapis vert, quelques-uns debout, quelques-uns marchant même et gesticulant sur l'estrade avec leurs grands bras maigres, leurs manchettes, et leurs faux-cols. En deze antithese brengt den schrijver tot een lange beschouwing over den pacifist Hugo die zijn grootste inspiratie heeft gevonden in de militaire glorie van het Napoleontische tijdperk, hetzij voor een loflied op de oude garde gevallen bij Waterloo, hetzij voor den vloekzang tegen Napoléon le Petit (d.i. Napoleon III), antithese gesymboliseerd door de kurassiers, die met brandende toortsen de wacht houden bij het lijk van den dichter onder de gewelven van de Arc de Triomphe. Dan temidden van de feestroes schreeuwen de krantenventers door de straten dat een anarchist een bom heeft geworpen naar het koninklijk rijtuig, waardoor de bekoring van het feest voor de argelooze feestgangers is verstoord. En tenslotte na de feestweek de benauwende werkelijkheid: ‘la France sous le coup d'une invasion allemande imminente.’ Misschien is Péguy's geestdriftige stemming in 1905 voor een deel te verklaren uit het verlangen om een grooten tijd mee te beleven, bevrijd te worden van de nietige beslommeringen die het verschijnen van elk Cahier weer meebracht. Maar daarnaast is er iets anders, een diepere kern. Sedert | |
[pagina 378]
| |
de groote Revolutie heeft zich in de Fransche harten de idee geworteld, dat Frankrijk een zending heeft te vervullen, heeft te zijn de bevrijde gids der menschheid. Op kenmerkende wijze zijn nationale en algemeen menschelijke begrippen vervlochten: in 1789, 1830, 1848 heeft Frankrijk voor de wereld de vrijheid veroverd. In zijn Mystère de la Charité de Jeanne d' Arc (1910), een nieuwe bewerking van zijn jeugddrama, wijst Péguy op de missie van het Fransche volk. Jeanne hoort het discipelenverraad van den Olijfberg; vol verontwaardiging barst het kind uit: Jamais nous autres nous ne l'aurions abandonné, jamais nous autres nous ne l'aurions renoncé, c'est la vérité. Je dis seulementì: jamais les gens de par ici, jamais nous autres, jamais des Lorrains, jamais les gens de la vallée de la Meuse, jamais des paroissiens de nos paroisses.... Geen Franschman, geen Hugo noch Michelet heeft vuriger geloofd aan de heilige roeping van zijn volk dan Péguy, en wie mocht denken, dat er een afstand ligt tusschen den nationalistischen Péguy van na 1905 en den socialistischen revolutie-verheerlijker uit zijn jeugd, die herleze zijn lofzang op de ‘sabotiers’, de klompensoldaten der Revolutie, geschreven na zijn ‘bekeering’. Ils étaient heureux, les bougres. Ils faisaient quelque chose. Et ils savaient très bien qu'ils faisaient quelque chose. - Leurs sabots, leur pied nu a obtenu de ce monde un retentissement qui n'a été donné à nul homme depuis. Leur pied nu a obtenu de l'instrument du monde une résonance, des cordes, des roules de ce monde, une résonance, un retentissement que nul n'en a tiré depuis. Nooit zal Péguy zijn socialistisch verleden verloochenen. Wanneer zijn vroegere strijdmakker, Daniel Halévy, in een oogenblik van neerslachtigheid, zijn pessimistische beschouwing publiceert over de Dreyfus-affaire, wanneer hij in zijn Apologie pour notre passé verklaart, dat hij en zijn vrienden door die gebeurtenis voor hun leven zijn geteekend, dan antwoordt Péguy met dat krachtige, fiere Notre jeunesse (1910), waarin hij Halévy toeslingert: Nous fûmes grands. Mais nous n'avons rien, nous n'avons rien fait dont nous n'ayons à nous glorifier. Dont nous ne puissions, dont nous ne devions nous glorifier. On peut commencer demain matin la publication de mes oeuvres complètes. On pourrait même y ajouter la publication de mes propos, de mes paroles complètes. Il n'y a pas, dans tous ces vieux cahiers, un mot que je changerais.... Non seulement il n'y a pas une | |
[pagina 379]
| |
virgule que nous ayons à désavouer, mais il n'y a pas une virgule dont nous n'ayons à nous glorifier. Het is dan ook moeilijk bij Péguy te spreken van een bekeering. Bij hem, die zelf het woord ‘conversion’ verafschuwde, niet die felle, plotselinge, verscheurende omkeer, dat heftig aangrijpen, dat een afgrond laat tusschen heden en verleden, dat van een Saulus een Paulus maakt. In zijn Notre Jeunesse had Péguy dan ook elke nadrukkelijke verklaring achterwege gelaten omtrent zijn evolutie van ongeloof tot geloof en het is slechts door de getuigenissen van zijn trouwen vriend Joseph Lotte, zijn ouden schoolmakker van het Sainte-Barbepensionaat, dat we ingelicht zijn over de religieuze angsten en nooden van Péguy. Lotte, die zelf een ernstige innerlijke crisis had doorgebracht tengevolge van huiselijke smart, zocht in de zomervacantie van het jaar 1908 zijn vriend op, dien hij terneergeslagen, uitgeput en ziek aantrof, en ziehier wat Lotte vertelt: A un moment il se dressa sur le coude et les yeux remplis de larmes: ‘Je ne t'ai pas tout dit... J'ai retrouvé la foi.... Je suis catholique.’ Ce fut soudain comme une grande émotion d'amour; mon coeur se fondit et pleurant à chaudes larmes, la tête dans les mains, je lui dis presque sans moi: ‘Ah! pauvre vieux, nous en sommes tous là. Was het een wonder, dat het jongetje, geboren en opgegroeid in de schaduw der kathedraal van het oude Orleans, de vurige jongeling strijdende voor het heilig recht tijdens de Dreyfus-affaire, dat de groote bewonderaar van Corneille's geestelijk drama Polyeucte, de felle aanhanger van Bergsons intuïtieve wijsbegeerte, de dichter tenslotte van het vrome meisje uit Domrémy, was het verwonderlijk, dat deze den weg terugvond tot het Katholieke geloof? Maar wat een worstelingen voor Péguy, deze overgang tot het katholieke geloof, voor Péguy, die nooit de gehoorzame zoon der moederkerk is geworden. ‘Figure-toi, zegt hij tegen Lotte ‘que pendant dix-huit mois je n'ai pu dire mon Notre-Père. “Que votre volonté soit faite”, je ne pouvais dire ça....’ En van orthodoxe zijde niet alleen mag men den vreemden bekeerling van hoogmoed beschuldigen, die bekent: Tu comprends, je suis de ces catholiques qui donneraient tout saint | |
[pagina 380]
| |
Thomas pour le Stabat, le Magnificat, l' Ave Maria et le Salve Regina, wie durft de gegrondheid te loochenen van zijn klacht: ‘dans toute l'Eglise il n'y a pas une once de charité.’ Péguy blijft buiten de gemeenschap der kerk, buiten de Communie, ondanks de beden van zijn stervenden vriend Dom Baillet, ondanks de onmeedoogenlooze pressie van den bekeerling Maritain, die van Péguy eischte ontbinding van zijn ‘concubinaat’ of anders de doop der kinderen, zoo noodig tegen den wil der moeder in. Maar ligt de diepe grond van Péguy's wegblijven van de Communie niet hierin, dat hij, die deze communie als het groote sacrement beschouwde, welke den Christen de genade der uitverkorenen schonk, geen vrede kon hebben met deze scheiding in uitverkorenen en verdoemden, geen uitverkoren zijn kon accepteeren, zoolang deze genade niet aan ieder werd geschonken? Eén troost was Péguy gebleven, de troost van het gebed, het gebed tot God, maar bovenal tot ‘Notre Dame’ En wanneer, in het voorjaar van 1911, hij na een korte reis naar Orleans thuisgekomen, zijn jongste zoon ziek terneer ligt aan de typhus, stervend wellicht, dan neemt Péguy als een vrome uit de Middeleeuwen zijn wandelstaf en doet te voet de pelgrimstocht van zijn woonplaats naar de Cathedraal van Chartres om daar te bidden voor het behoud van zijn zieke kind. En wanneer hij langs den stoffigen weg door het onmetelijke vlakke land van Beauce eindelijk boven de boomen uit de machtige kathedraal ziet rijzen, dan verklaart hij aan Lotte later, was het een extase: ‘je ne sentais plus rien, ni la fatigue, ni mes pieds. Toutes mes impuretés sont tombées d'un coup.’ En luistert, in welke schoone verzen hij deze extase heeft vertolkt: Etoile du matin, inaccessible reine,
Voici que nous marchons vers votre illustre cour,
Et voici le plateau de notre pauvre amour,
Et voici l'océan de notre immense peine.
Vous nous voyez marcher sur cette route droite,
Tout poudreux, tout crotté, la pluie entre les dents.
Sur ce large éventail ouvert à tous les vents
La route nationale est notre porte étroite.
Nous somme s nés pour vous au bord de ceplateau
Dans le recourbement de votre blonde Loire,
| |
[pagina 381]
| |
Et ce fleuve de sable et ce fleuve de gloire
N'est là que pour baiser votre auguste manteau.
Nous sommes nés au bord de votre Beauce plate
Et nous avons connus dès nos premiers regrets
Ce que peut recéler de désespoirs secrets
Un soleil qui descend dans un ciel écarlate.
Un homme de chez nous, dans la glèbe féconde,
A fait jaillir ici d'un seul enlèvement
Et d'une seule source et d'un seul portement
Vers votre assomption la flèche unique au monde.
Tour de David voici votre tour beauceronne.
C'est l'épi le plus dur qui soit jamais monté
Vers un ciel de clémence et de sérénité,
Et le plus beau fleuron dedans votre couronne.
D'ici vers vous, ô Reine, il n'est plus que la route.
Celle-ci nous regarde, on en a fait bien d'autres.
Vous avez votre gloire et nous avons les nôtres.
Nous l'avons entamée, on la mangera toute.
Quand on nous aura mis dans une étroite fosse
Quand on aura sur nous dit l'absoute et la messe,
Veuillez-vous rappeler, reine de la promesse,
Le long cheminement que nous faisons en Beauce.
Quand nous aurons quitté ce sac et cette corde,
Quand nous aurons tremblé nos derniers tremblements,
Quand nous aurons râlé nos derniers râlements,
Veuillez vous rappeler votre miséricorde.
Nous ne demandons rien, refuge du pécheur,
Que la dernière place en votre Purgatoire,
Pour pleurer longuement notre tragique histoire,
Et contempler de loin votre jeune splendeur.
| |
IV.Wij kunnen begrijpen, dat de dichter bij wien de religieuze inspiratie zulke zuivere gedichten doet opwellen aan zijn trouwen vriend Lotte biecht: ‘Notre Dame m'a sauvé du désespoir. Maintenant je me laisse faire, je ne m'occupe plus qu'à produire: il faut que je produise jusqu'à ce que je meure. Je n'ai plus le droit de m'arrêter.’ Het eerste werk van zuiver katholieken geest is het mysteriespel van Jeanne d'Arc, die nieuwe bewerking van zijn jeugddrama en waarin we nog zoo sterk de weerklank vinden van Péguy's eigen bitteren ziele- | |
[pagina 382]
| |
strijd, waarin het kleine vrome boerenmeisje uit Domrémy (die, zooals haar vriendinnetje zegt ‘est parmi nous, n'est pas comme nous, ne sera jamais comme nous) zich afvraagt of het bloed van den Christus niet tevergeefs gestort is en vertwijfelend bidt: ‘O, mon Dieu, si on voyait seulement le commencement de votre règne! Mais rien, jamais rien....Ga naar voetnoot1) Maar daar verschijnt in het tweede deel van de trilogie der Mysteriespelen van Péguy (of beter het voorspel slechts), Le Porche du Mystère de la deuxième Vertu, (1911), de kleine hoop, voortschrijdend tusschen haar grootere zusters, geloof en liefde, la petite espérance
qui s'endort tous les soirs,
dans son lit d'enfant,
après avoir bien fait sa prière,
et qui tous les matins se réveille et se lève
et fait sa prière avec un regard nouveau.’
De socialist Péguy, die in zijn jeugd zijn heil had gezien in ‘la mystique de la cité’, zooals zijn formule luidde, is thans de dichter geworden van ‘la mystique du Salut’. Ook in het derde ‘deel’ dezer triptiek, Le mystère des Saints Innocents (1912), al is hier niet de blijde toon van het tweede deel, al klinkt hier weer de toon van twijfel uit zijn eerste stuk: O Saints Innocents, sera-t-il dit que vous serez et que vous êtes
Les seuls innocents.
Sera-t-il dit qu'il y a dans la vie et dans l'existence de cette terre,
une telle amertume, une telle lassitude,
Une telle ingratitude,
Une telle flétrissure,
Que les plus grandes saintetés du monde n'effaceront jamais ce pli?
Maar wat te vreezen was, gebeurde. ‘Le Cahier [des Saints Innocents] est tombé dans un silence de plomb,’ schrijft hij aan Lotte. Men had in de eerste tien dagen na de publicatie geen tien exemplaren verkocht. Wantrouwen vond hij van de zijde der orthodoxe katholieken, verbazing bij zijn vrijsocialistische vrienden der ‘Cahiers’, waarvan sommigen zich haastten hun abonnement op te zeggen. Was het wonder, | |
[pagina 383]
| |
dat een grenzelooze bitterheid zich af en toe meester maakte van Péguy, bitterheid die hij lucht gaf in felle, meedoogenlooze onrechtvaardige pamfletten, tegen Jaurès met uitlatingen als: En temps de guerre il n'y a qu'une politique, et c'est la politique de la Convention nationale. Mais il ne faut pas se dissimuler que la politique de la Convention nationale, c'est Jaurès dans une charrette et un roulement de tambour pour couvrir cette grande voix’ of tegen de Sorbonne met professoren als Lavisse, dien hij verafschuwde en wien hij dreigementen tegenslingert als de volgende: Je n'endurerai pas qu'un Lavisse, quand même il serait de vingt Académies, vienne impunément faire des facéties et des grossièretés sur la carrière de peines et de soucis, de travail et de détresses de toutes sortes que nous fournissons depuis vingt ans.... Il s'est assez occupé de moi cette année. Qu'il recommence à s'occuper de Louis XIV. Que ce gros fossoyeur porte sa main papale sur quelque cadavre moins récalcitrant...... Péguy erkende zelf het vernederende dezer uitlatingen ‘je me rends bien compte, schreef hij, de tout ce qu'il y a de bas à relever ces bassesses, et la haine et l'envie et l'ordure et la honte.’ En toch werden ze geschreven, toch gepubliceerd. Waarom? ‘Tout ce que je demande, c'est que tout fiel crève sur ces fielleux et que bientôt je puisse retravailler d'un coeur pur.’ En hij werkt met koortsachtigen ijver, met een scheppingsdrang die hem aangrijpt en overweldigt. In de Entretiens, gesprekken met Péguy door Lotte na hun onderhoud opgeteekend, vinden we getuigenissen als: ‘Je n'ai pas de répit, il ne faut pas que j'aie de répit; alors je produis tout le temps, dans le train, en tramway’ of ‘Jamais je ne me suis senti la tête si pleine. J'ai douze volumes tout prêts.’ En zooals de vrome handwerker uit de middeleeuwen zijn wandtapijten weefde, ter eere van de Moedermaagd, voor de kathedralen van Parijs, van Chartres of van Beauvais, zoo dicht Péguy zijn Tapisserie de Notre Dame of zijn Tapisserie de sainte Geneviève, niet in rhythmisch proza ditmaal, maar in sonnetten, terzinen of vierregelige strophen van klassieke schoonheid, zooals wij ze reeds citeerden over zijn pelgrimstocht naar Chartres. Maar de grootste verrassing, die hij zijn abonnees, zelfs | |
[pagina 384]
| |
zijn meest intieme vrienden bereidde, dat was een geweldig cahier van vierhonderd bladzijden, bevattend éen groot gedicht Eve van achtduizend alexandrijnen, zonder hoofdstukken, zonder indeeling, zonder een enkel rustpunt en geschreven in enkele weken slechts. ‘Eve, c'est toi, c'est moi, tu comprends, c'est le pécheur de la plus commune espèce’ verklaart hij geheimzinnig aan Tharaud. ‘Et il s'agit tout le temps de savoir comment ce bougre-là sera sauvé ou damné.’ Eva is gevallen en met haar val begint de nood en het lijden der menschheid en Péguy vereert en bezingt haar, omdat zij het eerst weende om vergaan geluk: Et moi je vous salue, ô la première femme
Aïeule aux longs cheveux, mère de Notre-Dame
Et je vous aime tant, mère de notre mère,
Vous avez tant pleuré les larmes de vos yeux.
Vous avez tant levé vers de plus pauvres cieux
Un regard inventé pour une autre lumière......
Maar ook Eve verschijnt onopgemerkt met zijn ontroerend schoone passages, met die profetische versregels die tien maanden later heel Frankrijk van buiten kent en die ‘vont être l'épitaphe de nos générations détruites.’ (Halévy). Heureux ceux qui sont morts pour la terre charnelle,
Mais pourvu que ce fût dans une juste guerre.
Heureux ceux qui sont morts pour quatre coins de terre,
Heureux ceux qui sont morts d'une mort solennelle.
Heureux ceux qui sont morts dans les grandes batailles,
Couchés dessus le sol à la face de Dieu.
Heureux ceux qui sont morts sur un dernier haut lieu,
Parmi tout l'appareil des grandes funérailles.
Heureux ceux qui sont morts pour des cités charnelles,
Car elles sont le corps de la maison de Dieu.
Heureux ceux qui sont morts dans cet embrasement,
Dans l'étreinte d'honneur et le terrestre aveu.
Car ce voeu de la terre est le commencement
Et le premier essai d'une fidélité.
Heureux ceux qui sont morts dans ce couronnement
Et cette obéissance et cette humilité.
Heureux ceux qui sont morts, car ils sont retournés
Dans la première argile et la première terre.
Heureux ceux qui sont morts dans une juste guerre.
Heureux les épis mûrs et les blés moissonnés.
| |
[pagina 385]
| |
Tevergeefs trachtte de trouwe Lotte in een klein tijdschriftje, dat hij publiceerde, het Bulletin des professeurs catholiques de l' Université, door het geven van groote citaten en uitvoerige commentaren het werk van Péguy bekend te maken, het resultaat was ontstemming bij zijn orthodoxe lezers, ja zelfs, dat hij in zijn nederige woning te Coutances bezoek kreeg van een geestelijke rechtstreeks uit Rome gezonden om hem te waarschuwen voor zijn gevaarlijken vriend. Want Péguy was geen gehoorzaam zoon der kerk! Toen den 1sten Juni 1914 de werken van Bergson op den index waren geplaatst en diens intuïtieve philosophie die de kerk tevoren als een dankbaar instrument aanvaard had in haar strijd tegen het determinisme, veroordeeld was, had Péguy even te voren een bewonderend Cahier gewijd aan zijn vereerden meester en onder anderen geschreven ‘quand Bergson a fait jaillir sa méthode, il a con quis sa part dans l'histoire éternelle.’ En toen deze Note sur M. Bergson et la philosophie bergsonienne verscheen, erkende de meester, ‘il a connu ma pensée la plus secrète, telle que je ne l'ai pas exprimée, telle que j'aurais voulu exprimer.’ Smartelijk was Péguy getroffen toen Lotte (die zijn vriend steeds onkundig heeft gehouden van het geheimzinnig priesterbezoek) zijn vriend waarschuwde voor de leer van Bergson en de laatste bladzijde, die Péguy geschreven heeft, op den ochtend van het uitbreken van den oorlog, is een felle aanklacht tegen den Index, dien hij niet had gevonden in zijn Orleanschen Catechismus, waarin wel de goede God, het verhaal der schepping, de Heilige Maagd, de engelen, de heiligen, de feestdagen, het gebed, de sacramenten, ja ook de zeven hoofdzonden figureerden, maar geen index: ‘il y avait tout, les murailles de Jéricho, la baleine de Jonas, Josué, Judith, Jésus-Christ, Daniel dans la fosse aux lions, le Saint-Esprit qui était une Colombe, Dieu le père qui était un triangle, mais il n'y avait pas l' Index!’ Maar de oorlog brak uit en Péguy bleef op die wijze wellicht voor het lot van Bergson bewaard. Wij herhalen hier niet het ontroerende verhaal der gebroeders Tharaud, hoe Péguy, sinds lang bereid, zich losmaakt van vrouw en kinderen, afscheid neemt van oude vrienden met wie hij lang was gebrouilleerd, ja zelfs de oude dienstbode | |
[pagina 386]
| |
van zijn vriendin Mme Favre-Maritain omhelst, de oude Thérèse die hem eens had gefroisseerd, en evenmin volgen wij Péguy's etappes langs den korten heldenweg aan de hand van het boek van zijn wapenbroeder Boudon. Weggesneld met die nobele illusie: ‘Grande amie, je pars, soldat de la République, pour le désarmement général, pour la dernière des guerres’, valt hij weinige weken later en ligt daar ‘étendu sur la terre chaude et poussiéreuset parmi les larges feuilles vertes, tache noire et rouge au milieu de tant d'autres, ......Couché dessus le sol à la face de Dieu,zooals hij zelf eens had geprofeteerd. Deze dood een bekroning van een leven in den dienst van het ideaal gestreden, deze dood een getuigenis van de waarheid van zijn werk en terecht mocht Barrès schrijven: ‘ce mort est un guide, ce mort continuera plus que jamais d'agir, ce mort plus qu'aucun est aujourd'hui vivant.’
Besluiten we deze studie met dit mooie citaat van Van Nijlen als hij aan het slot van zijn boek de eenheid van Péguy's leven formuleert: Het kind dat vlijtig landkaarten kleurde in zijn klein geboortehuisje van Orléans, de hartstochtelijke jongeling, ‘cet ardent et sombre et stupide jeune homme’, zooals hij zichzelf noemde, de strijder voor een socialistisch ideaal, die uit de stille provincie naar het luidruchtige Parijs kwam, de uitgever van het tijdschrift in de rue de la Sorbonne, de bedevaarder die van Parijs te voet naar Chartres ging om in de schoonste der fransche kathedralen te bidden voor de genezing van zijn stervenszieke kind, de luitenant die met doorboord voorhoofd op het slagveld viel, zij vertoonen allen, in andere gedaanten, dezelfde hoedanigheden en dezelfde deugden. Nooit was in iemand de harmonie tusschen den mensch en den kunstenaar zoo volkomen. Nooit was het genie zoo eenvoudig, zoo gewoon, zoo alledaagsch: in een klein huisje, te midden de leden van zijn gezin, een stille Fransche burger met een baard. R. Wiarda. |
|