De Gids. Jaargang 92(1928)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 165] [p. 165] De nachtegaal. Davos. Een herfst is er, onaangerand van sterven. Wit rijzen toppen, in de zon gewasschen, Weerbaar, gekarteld in het blauw gekorven, Maar oogen die reeds keeren in hun kassen Zien er het schuimend licht vergeefs verbrassen, De zon is licht, het lichaam is bedorven. Lijdelijk liggen zij er uitgestrekt, Leven verlangend uit vertraagden dood, In loome rust van dag tot dag gerekt, Hier in dit dal als een gezonken vloot, Verloren in het laatste avondrood, Te vroeg verraden en voorgoed genekt. Nooit was verlangen droef als dezen avond. Het rosse licht scheen over het balcon. Er lag een jonge Griek; smal en gehavend Waren zijn trekken in de matte zon, Maar teeder en gelukkig om het lavend Lied dat een kleine nachtegaal begon. Voordat de duisternis was ingevallen, Ontstak die klare brand tusschen de twijgen Der schrale lijsterbes, een trillend schallen, Opwindend, roekeloos, een stralend hijgen, En helderder na een kortstondig zwijgen. Een koele sneeuw van tonen scheen te vallen. [pagina 166] [p. 166] En de vermoeide oogen gingen dicht, Luisterend, poop'lend in zichzelf verzonken. Een duist're droom werd liefelijk en licht. Dit zingen werd als morgendauw gedronken. Het sprankelde in de schemering als vonken, Het werd een zingend vuur, een stroomend licht. Het zwol tot een hartstochtelijk verlangen, En dan weer zonk het, zacht en ingehouden, Geluwd en in een milden droom bevangen. Doch of zich vleugelen van klank ontvouwden Ruischte het, wijder, luider, in een lange Wild jubelende wervelstorm van zangen, De kleine stem, die zich verduizendvoudde. En onverhoeds zweeg het onstuimig lied. Hij sloeg de oogen op. De nacht was vaal. Dwalende zag hij rond, het was er niet. Was dit het einde van het wild verhaal? Een zorgeloos geluk, het was er niet. Veerkracht en vreugde, maar het wàs er niet. O God, vergeef de kleine nachtegaal. Anthonie Donker. Vorige Volgende