De Gids. Jaargang 92
(1928)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
De ideeën van mevrouw De Charrière.Er is, hier en in 't buitenland, reeds heel wat geschreven over Isabella van Tuyll van Serooskerken, die door haar huwelik met een Zwitser Madame de Charrière werd, en zich door geschriften in de franse taal een bekende naam verwierf. We bezitten studies over haar werk van Fransen, Zwitsers, Duitsers en Nederlanders. Het levendige portret dat Sainte-Beuve van haar tekende, blijft zijn waarde behouden, ook na het magistrale werk dat Philippe Godet aan haar wijdde.Ga naar voetnoot1) In Holland verschenen over haar artikelen van de Beaufort, M. de la Prise, Byvanck, doch deze houden zich vooral bezig met het vriendschaps- en liefdeleven van Belle van Zuylen vóór en tijdens haar huwelik, haar relaties met de charmante geestige Voltaire-vriend: Constant d'Hermenches, en met de verschillende huwelikspretendenten: Boswell, Bellegarde, Pallandt, Obdam, haar huwelik met de kalme Monsieur de Charrière, haar amitié amoureuse voor Benjamin Constant. Dit is ook 't geval met de laatste biografie die over haar verscheen: The Portrait of Zelide, van Geoffroy Scott, een fijn-geëtst portret, doch een zeer onvolkomen portret, evenals die hollandse, omdat het ons niet voldoende de rijke geest van deze merkwaardige vrouw toont, haar ideeën, en de uitbeelding daarvan in romans en ander werk. The Portrait of Zelide kunnen we vergelijken met de talloze | |
[pagina 83]
| |
‘vies romancées’ van bekende mannen en vrouwen, die tegenwoordig in Frankrijk verschijnen, zoals, om een enkel voorbeeld te noemen, La vie de Stendhal, van Paul Hazard, dat zorgvuldig over de kunstwerken van Stendhal zwijgend, evengoed de biografie van een altijd verliefde commisvoyageur, die veel van Italië houdt, zou kunnen verbeelden. Wellicht is de oorzaak van de onvolkomenheid der biografie van Scott, en die van de hollandse studies, te zoeken in het feit, dat, behalve de bekende later herdrukte romans, de talrijke geschriften van Mevrouw de Charrière die niet herdrukt werden, in nederlandse bibliotheken niet aanwezig zijn. Gelukkig zijn ze te vinden in de Bibliothèque Publique van Neuchâtel. Godet bespreekt ze in zijn werk, en geeft er de inhoud van aan, met enkele citaten, doch het is de moeite waard ze in hun geheel te leren kennen, ook omdat Mevrouw de Charrière er onderwerpen in behandelt die betrekking hebben op de geschiedenis van ons land.Ga naar voetnoot1) De ideeën van Mevrouw de Charrière kunnen we leren kennen uit haar geschriften en haar brieven, niet 't minst uit haar brieven. Ze is haar gehele leven een hartstochtelike briefschrijfster geweest, en, zoals men weet, is een groot gedeelte van het boek van Godet opgebouwd uit epistels die in partikuliere of openbare archieven berusten. En daar haar brieven telkens weer getuigen van een eeuwig bezige, met allerlei psychologiese, pedagogiese of politieke problemen vervulde geest - er is nooit groter ‘remueuse d'idées’ geweest -, moeten we 't des te meer betreuren dat er zo'n groot gedeelte van die brievenschat verdwenen is. Wat haar litteraire ideeën betreft, is zij een kind van de eeuw van Lodewijk XIV. Haar grootste bewondering is uitgegaan tot de meesters van die tijd. Haar opvoeding, in Zwitserland en in Holland, was frans georienteerd geweest, en men weet welk een voortreffelik zuiver Frans zij heeft leren schrijven, niet het minst door het lezen van de klassieke zeventiende-eeuwers. ‘Le désir de parler un autre français que celui que j'avais entendu à Genève, et un autre que celui | |
[pagina 84]
| |
que j'entendais en Hollande, a été après cela mon maître.’ In een elegie, die ze schreef tijdens de Terreur, spreekt ze uit wat ze aan Frankrijk te danken heeft: Si dès mes premiers ans, au matin de ma vie,
Mon coeur rendit hommage au talent, au génie,
A la vertu sublime, aux aimables vertus,
C'est à vous, ô Français, à vous que je le dus.
Racine, auteur divin! Souvenir plein de charmes!
Ton jeune Eliacin eut mes premières larmes....
Als meisje speelde ze mee in toneelstukken van Voltaire en Marivaux (in Nanine en La Mère confidente), en las ze met hartstochtelike belangstelling ook haar tijdgenoten Montesquieu en Voltaire. Aan een jonge vriendin, wie ze levenslessen meegeeft op weg naar 't hof van Berlijn, schrijft ze in 1793 (ze was toen 53 jaar): ‘Répétons ma liste de livres: Plutarque, le Spectateur, les historiens, Mlle de Montpensier, La Bruyère, Montaigne. Quant à moi, je ne voyage pas sans Racine et Molière dans mon coffre et La Fontaine dans mon souvenir’. Aan dezelfde schreef ze twee jaar te voren: ‘Quoi! lire pour la première fois ou avec quelqu'un qui lit pour la première fois Mme de Sévigné! Quel charme! Quelle source de plaisir! Il ne me faut pas à moi une grande bibliothèque: avec Racine, Molière et Don Quichotte j'ai assez de livres’. Natuurlik kent ze Fontenelle en Fénelon, en spreekt over beiden in haar brieven. Pascal is voor haar: ‘le premier des esprits’. Herkennen we franse invloed in haar eigen boeken? Zeer zeker, niet 't minst in de eenvoudige helderheid van haar taal, een verteltrant die aan Marivaux' romans (La Vie de Marianne vooral) doet denken, doch die tegelijk iets hollands heeft, het realisme en de humor van Sara Burgerhart en de Camera Obscura.Ga naar voetnoot1) Hollandse onafhankelikheidszin toont ze haar gehele leven, | |
[pagina 85]
| |
en opmerkelik komt die uit in haar houding tegenover Voltaire en Rousseau. Ze is geestig en houdt van geest; ze hekelde, als meisje, de arrogantie en verwatenheid van sommige mensen-van-adel in een voltairiaanse vertelling, Le Noble, doch ze was niet blind voor de grote gebreken van Voltaire. Als haar vriend Constant d'Hermenches, die met Voltaire korrespondeerde en in Ferney in Zaïre de rol van Orosmane speelde, haar wil bewegen de grote man, ‘ce vénérable et prodigieux vieillard’, te gaan opzoeken, weigert ze beslist: ‘C'est un méchant homme de beaucoup d'esprit. Je le lirai, mais je n'irai pas l'encenser’. En van de Brieven van Voltaire aan Frederik, zei ze later: ‘Pour ce qui est du poète et de ses lettres, c'est de la gentillesse d'esprit, de la grâce, de la malice, de la rancune, de la puérile vanité, de la bassesse, de la hardiesse tellement mêlées, qu'on aime et hait, qu'on admire et méprise, qu'on s'indigne et qu'on rit tour à tour et presqu' à la fois.’ Ook tegenover Rousseau staat ze met vrijmoedige onafhankelikheid, ofschoon ze met haar warm gemoed, haar vrijheidszin, haar genegenheid voor de eenvoudigen, zich veel meer tot hèm aangetrokken gevoelt dan tot Voltaire. Dat toont de mooie lofzang die ze ter ere van hem schreef, bij gelegenheid van een wedstrijd uitgeschreven door de Académie française in 1790, en waaraan ook Madame de Staël deelnam. Die Eloge de Jean-Jacques Rousseau behoort tot 't beste wat Mevrouw de Charrière geschreven heeft. Nòch haar geschriftje nòch dat van Mevrouw de Staël werden bekroond. Ze veronderstelde zelf in de voorrede die ze schreef bij haar werkje, dat het niet genoeg politiek is gevonden, wat haar trouwens geen gebrek lijkt ‘in een tijd dat we overstroomd worden met politiek en politieke werken.’ Inderdaad, van een verheerliking van de franse politiek van 1790 is in haar Eloge geen sprake. Ze schreef een dichterlike beschouwing over Rousseau's karakter, over zijn gevoeligheid en fantazie, over de teleurstellingen die deze beide ontmoetten bij mensen die ànders waren dan hij, over de schrijver Rousseau waarin we de gehele mens Rousseau terugvinden, over zijn lyriek en de | |
[pagina 86]
| |
harmonie van zijn taal, over de Dromen waarmede hij zijn tijdgenoten met een sirenestem betoverd heeft - en zij verdedigt warm die dromen-verteller -, over de Bekentenissen, die plotseling de illuzie van volmaaktheid verstoorden, die zijn bewonderaars van Rousseau gevormd hadden, over de latere Rousseau, de eenzame, mensen-schuwe. Ziehier wat ze schrijft over Les Rêves van Rousseau:Ga naar voetnoot1) Qu' admirai-je le plus dans Rousseau? ce sont les Rêves. Pour écrire, pour être lu, ne faut-il pas rêver? Quand on voit, de sang-froid, et au juste, de quoi l'homme est capable; comment il entendra et suivra le plus sage conseil; comment il jouira des dons les plus précieux de la nature ou de la fortune, aura-t-on quelque envie de parler de lui, de parler à lui? L'auteur qui s'y résoudra, à moins d'avoir l'esprit bien froid et bien borné, devra être un ange de modestie et de patiente bienveillance pour ses semblables. Quelle plus ennuyeuse tâche, et pour quel plus mince espoir de succès! | |
[pagina 87]
| |
couronneriez pas moins, pour ce seul présent que je viendrais vous faire. Oui, les Rêves de Rousseau sont aimables, sont précieux. Nous sommes si las de nous-mêmes et de toutes nos réalités, que nous avons besoin de choses idéales pour rajeunir nos imaginations affaissées et nos coeurs affadis. Oui, l'on nous fait un extrême plaisir de nous dire quelquefois que l'homme est naturellement bon; que l'homme de la nature est tout différent de celui que nous voyons partout. Alors nous nous persuadons que l'état de société n'est qu' une circonstance où l'homme pouvait se trouver ou ne se trouver pas; et nous nous consolons mieux de cette dégradation accidentelle que d'une abjection naturelle, éternelle, inhérente.... Doch van diezelfde Rousseau weet ze ook zeer goed de gebreken aan te wijzen, de zelfvernedering die niets dan hovaardij is, het patheties biechten van zonden, terwijl niet wordt gepoogd ze te verbeteren, of gemaakte fouten te herstellen. Waarom heeft Rousseau nooit getracht zijn schuld tegenover 't dienstmeisje Marion goed te maken, dat hij indertijd in Turijn vals van diefstal liet beschuldigen? ‘Au lieu d'entretenir la postérité de ses remords sur Marion, il aurait dû de son vivant la chercher, et réparer sa faute.’Ga naar voetnoot1) Van de achttiende-eeuwse schrijvers heeft Mevrouw de Charrière, voor haar ideeën, het meest aan Rousseau te danken. Van haar laatste romans zegt ze tot Benjamin Constant: ‘Rousseau en est en quelque sorte le père, ou plutôt le parrain.’ We zien dat in het opvoedingssysteem van Sir Walter Finch (in de roman Sir Walter Finch et son fils William).Ga naar voetnoot2) De rijke Schot verliest zijn vrouw kort na de geboorte van William, en brengt het kind bij een voedster op het platteland, en niet bij het kamermeisje van zijn vriendin lady C. In het dagboek dat hij schrijft over zijn kind, en tot zijn kind sprekend, zegt hij: ‘Tu serais chez lady C. bien lavé et peigné, mais j'aime mieux que tu sois un peu sale et parmi les enfants et les chèvres de Sara.’ Enige jaren blijft William bij die eenvoudige, uitstekende mensen; later brengt zijn vader hem naar Parijs; nog later gaat hij naar Eton en Cambridge, doch steeds heeft hij als vriend, een kind naast zich van zijn eerste pleegouders. De kameraadschap van de energieke John Lee is als een sterkende | |
[pagina 88]
| |
drank voor de fijnere, enigszins indolente jonge aristokraat William Finch. Doch, Sir Walter laat zijn zoon geen handwerk leren volgens de wens van Jean-Jacques; hij leidt hem op voor zijn toekomstig leven van landheer en society-mens. Beminnelik Rousseau-achtig toont zich Sir Finch, als hij zijn zoontje, dat lezen moet leren en er absoluut geen lust in heeft, in de grond van zijn hart geen ongelijk kan geven. Weegt het genot dat het kunnen-lezen verschaft, op tegen de ellenden die het geeft? In een andere roman, Sainte-Anne, die in 1799 verscheen, maakt de schrijfster een biezonder sympathieke figuur, geestig en bekoorlik, van een bretons meisje dat niet lezen kan. De jonge man van adel die haar trouwt, Sainte-Anne, zegt: ‘Je verrais brûler tous les livres connus sans jeter une seule goutte d'eau sur le bûcher qui les consumerait’, waarop een ander antwoordt: ‘Allons, vous êtes un ingrat, vous battez votre nourrice’. Zo Mevrouw de Charrière de harmonieuse taal van Rousseau bewondert, de retoriese galmen van zijn navolgers, vóór en tijdens de Revolutie, heeft ze niet kunnen waarderen. Er was met Rousseau en de Revolutie een nieuw lyries proza ontstaan. De vertelling Zulma (1795) van Madame de Staël is er een treffend voorbeeld van, 't prototype van de latere hyperindividualistiese romans van George Sand. Het milieu: bij de Indianen; wat Zulma, de Indiaanse, voor haar geliefde gedaan heeft, o.a. de wonden uitzuigen door een vergiftige pijl toegebracht; haar met eigen hand hem doden als hij blijkt haar te bedriegen; haar toespraak tot de rechters: ik alléén had recht op zijn leven en zijn dood; dat alles, waarin Madame de Staël haar liaison met Narbonne hult en de teleurstellingen daardoor ondervonden, dat alles moest Mevrouw de Charrière ten zeerste mishagen. Een zin als deze, die de toon van Atala preludeert ('t Is Zulma die spreekt): ‘Quelquefois, pendant son sommeil, détachant mes longs cheveux, je les soutenais de mes mains pour préserver sa tête des rayons brûlants du soleil,’ moest haar afkeer opwekken,.... vooral in 1795, toen Benjamin Constant sinds een jaar Colombier voor Coppet verwisseld had als liefste verblijfplaats, zijn Barbet ontrouw was geworden voor l'ambassadrice. | |
[pagina 89]
| |
Le coeur a ses raisons que la raison ne connaît pas. Doch, ook al had Madame de Staël haar niet haar vriend ontnomen, dan zou ze toch die antipathie tegen de nieuwe stijl gekend hebben. In 1797 schrijft ze: ‘Aujourd'hui, la langue française s'abâtardit entre les mains d'un Necker, d'une Staël, d'un Rivarol, d'un Louvet, et même entre celles d'un Lally, d'un La Harpe, d'un Mallet du Pan etc. etc. Tout est gigantesque à la fois et mesquin. La boursouflure et la trivialité se succèdent. Les idées, toutes exagérées qu'elles sont, s'expriment avec une recherche minutieuse.’ (Aan mevrouw de Sandoz-Rollin). En de geschriften der Neckers - man en vrouw - en Mme de Staël qualificeert ze herhaaldelik als amphigouri, duistere gezochte taal: Je craignais que l'amphigouri
Ne fût mort par la guillotine.
Pourquoi non? N'a-t-il pas la mine
D'un fat récemment anobli?
Nos craintes étaient ridicules:
Ce monsieur n'était qu' émigré.
Avec S.... et ses opuscules
En France le voilà rentré.
Zij die zelf in twee harer romans: Mistress Henley, waarin ze het lot schildert van een gevoelige levendige vrouw, gehuwd met een al te kalme echtgenoot, en Caliste, die ontroerende analyze van ‘la peur de vivre’ en de ellenden die deze veroorzaakt, zeer delicaat eigen levens- en gemoedservaringen had getekend, zag in het eind van haar leven met schrik de wassende stroom van autobiografiese romans: ‘Au lieu d'historiens, nous n'avons plus que des biographes, qui tous nous donnent leur propre vie à lire et leur propre coeur à étudier. A quoi devons-nous ce débordement d'un loquace égoïsme? Ne serait-ce point aux Confessions de Rousseau? Oh! misérable effet d'une cause aimable! Il faut bien pardonner à Rousseau, mais c'est en gémissant que je lui pardonne.’ Ongetwijfeld is het ook gedeeltelik aan dit niet-begrijpen van de tijdgeest toe te schrijven, dat zij haar jeugdige vriend, aan wie ze zich hartstochtelik gehecht had, verloren heeft. Na een periode van pessimisme, waartoe het proces van zijn vader en zijn eigen ongelukkig huwelik hebben bijgedragen, was Benjamin Constant ontwaakt tot nieuwe levenslust. Met | |
[pagina 90]
| |
ijver werkte hij aan zijn boek over de godsdiensten, en aan een biografie van de fysiocraat Jacob Mauvillon, wiens demokratiese ideeën grote invloed op de zijne hebben uitgeoefend en wiens dood hem diep getroffen had. In die dagen verwijt hij Mevrouw de Charrière getracht te hebben het verlangen naar litteraire roem in hem te doden, waarop ze terecht kan wijzen op een zin die ze hem eenmaal schreef en waarin ze de verwachting uitsprak, dat zijn Vie de Mauvillon, door de politieke en filozofiese beschouwingen die het zou bevatten, voor hem zou betekenen wat de Lettres Persanes voor Montesquieu waren geweest. Die opwekking van haar blijft, doch we zoeken tevergeefs, in haar brieven aan Constant, naar meer dergelijke aansporingen tot roemgevende aktiviteit. Haar rijke geest, haar warme zorgen, hebben Constant oneindig veel gegeven - en herhaaldelik heeft hij daarvan met dankbaarheid getuigd - doch 't was haar onmogelik zijn pessimisme een andere kleur te geven. Daarvoor was haar geest te krities, te ontledend, te weinig opbouwend. Ook in ander opzicht zouden ze in konflikt komen. Constant had bewondering opgevat voor duitse filozofen en historici. ‘Mais pour la philosophie et l'histoire, je les trouve infiniment supérieures aux Français et aux Anglais’, schrijft hij 7 Junie 1794 aan mevrouw de Charrière. Zet daar tegenover wat zij hem enige maanden later over zijn stijl zal schrijven - hij had toen reeds kennis gemaakt met Mevrouw de Staël -: ‘Ce sont les écrits allemands qui font que de pareilles phrases peuvent par-ci par-là vous venir, et ne pas vous choquer assez pour être aussitôt repoussées.’ Zij waarschuwt tegen de invloed van Duitsland op zijn geest: ‘Elle agira jusque sur l'esprit, et la pensée cessera de se présenter à vous simple, claire, lumineuse.’ Het verschil tussen beider inzicht had zich reeds zó verscherpt dat Constant, in zijn brieven van die periode, vermeed haar te schrijven over zijn politieke of andere ideeën, ofschoon hij er geheel vervuld van was. In die tijd dat hij zich geestelik steeds verder van Mevrouw de Charrière verwijderd gevoelt, en na zijn droeve ervaring met Minna von Cramm verlangt naar nieuw liefdesgeluk, ontmoet | |
[pagina 91]
| |
hij de hartstochtelike, enthousiaste en jonge Mevrouw de Staël, die de incarnatie was van de nieuwe tijd. Zij zou hem alles geven wat hij zocht.
* * *
Haar bewondering voor zekere franse auteurs heeft mevrouw de Charrière er nooit toe gebracht ook onverdeelde bewondering voor àl wat frans was te koesteren. Daarvoor was haar geest te krities, en te kosmopolities, te ‘europees’, zouden we nu zeggen. Niets is haar onsympathieker dan nationalistiese eenzijdigheid. Aan Constant d'Hermenches schreef ze in 1768, na een engelse vertaling van Plutarchus geprezen te hebben, die ze verre stelt boven de franse van ‘le pesant Dacier’, en na verteld te hebben dat ze Duits is gaan leren: ‘Je voudrais être du pays de tout le monde’. Van een jonge émigré, voor wie ze een moederlike raadgeefster is geweest en die haar buitengewoon vereerde, Camille de Roussillon, tracht ze de geestelike horizon te verruimen: ‘Je tâche de le rendre moins exclusivement français qu'il n'est, car il ne faut pas être trop de son pays.’ Ze spot met de Fransen, die met zoveel moeite vreemde talen leren: ‘On dirait qu'ils croient déroger à la nature éternelle des choses en appelant le pain et l'eau autrement que pain et eau.’ Als haar vriend Constant d' Hermenches bezig is de opstand in Corsica te dempen, is zij vervuld van sympathie voor het opstandige volk en de leider Paoli, en spot ze met een oorlog, ‘dont les plus grands succès consistent à exterminer successivement des troupes de sauvages, tantôt perchées sur une montagne tantôt cachées dans un bois’. Ze vraagt of de Corsikanen zoveel gelukkiger zullen zijn onder frans bewind, met de rechters van Toulouse (die Calas hadden veroordeeld), een hebzuchtige hardvochtige goeverneur, en de luxe van een belastingpachtersvrouw die de opbrengst van hun schrale land zou opslokken. Ze vraagt ook: welk recht heeft Frankrijk op Corsica? ‘Le droit du roi de France sur la Corse, c'est, ce me semble, celui du plus fort, comme le droit du plus fin était celui des Espagnols sur l'Amérique’. Het is haar grote rechtvaardigheidszin, die behoefte om evenals haar vereerde Plutarchus, ‘une balance équitable’ | |
[pagina 92]
| |
te zijn, die haar de partij doet opnemen voor Thérèse Levasseur, de gezellin van Rousseau, tegen de toen twee en twintigjarige Mme de Staël, die Thérèse beschuldigd had Rousseau in de dood gedreven te hebben. In onze eeuw zou wederom een Hollandse, Henriëtte Roland Holst, zich als verdedigster opwerpen van de veelgesmade Thérèse. In orthodox protestantisme opgevoed, had Belle van Zuylen op achttienjarige leeftijd reeds ‘la foi du charbonnier’ verloren. Het lezen van franse en engelse vrijdenkers zal zeker daartoe hebben bijgedragen. Misschien ook wat ze later aan haar vriend Chambrier d' Oleyres vertelde: Een zeer vroom predikant, Burman, zou haar, ondanks haar bezwaren tegen enkele voor haar duistere punten, zoals de erfzonde en de verenigbaarheid van predestinatie en vrije wil, tòch tot het Avondmaal hebben toegelaten, hetgeen haar minachting had opgewekt voor een geloof dat toestaat dergelijke plechtige handelingen als een ‘vertoning’ te beschouwen. Doch evenmin heeft ze zich ooit tot atheisten of vrijdenkers aangetrokken gevoeld. Tot de opmerkingen die de 22- of 23 jarige aan haar zelfportret: Le Portrait de Zélide, toevoegde, behoort ook deze: ‘Je lis les enseignements des théologiens avec ennui, ceux des esprits forts avec horreur, ceux des libertins avec dégoût’. (Ze verstaat hier waarschijnlik onder ‘libertins’ de verkondigers van een losbandige moraal op sexueel gebied). Later toont ze sympathie voor een religie zonder priesters, die zich onmiddellik richt tot de Schepper van de wonderen der Natuur. In haar Lettres trouvées dans la neige (1793), waarin een Fransman en een Zwitser van gedachten wisselen over de Revolutie, laat ze de laatste spotten met de onnozelheid van diè Fransen die menen dat met 't verbannen van de priesters ook God verdwenen is. ‘J'ai vu beaucoup de gens ne connaître d'autre Dieu qu'un crucifix, de sorte que briser des croix, c'est à la lettre détruire l'objet de leur culte; et quand ils ont appris à se passer de la messe, ils dispensent Dieu d'exister.’ Ze vergeten dat God er vóór de priesters geweest is: ‘la nature avait prêché Dieu avant que les prêtres s'en mêlassent.’ De markies de la Touche, een bewonderaar van de ‘philosophes’, die in haar Honorine d' Userche (dat eerst in 't Duits | |
[pagina 93]
| |
verscheen in 1796) zijn zoon Florentin zijn materialisties ongeloof tracht in te prenten, laat ze o.a. bestrijden door het schrandere meisje Honorine, dat veel op de auteur zelf gelijkt, en dat de invloed óók van de geest op de materie tracht aan te tonen. In een van haar laatste geschriften, een vervolg op Sir Walter Finch et son fils William, en dat slechts als manuskript bestaat, in de winter van 1799 op 1800 gedikteerd aan een hollandse neef, zien we een Rousseauiaans geloof lichten, een geloof in de Schepper van zon en sterren, de zekerheid Hem te vinden onder de stralende hemel en in velden en bossen. Doch ze voegt erbij: ‘Mais l'idée de Dieu semble se rétrécir quand la pensée se porte sur les différents systèmes de théologie, sur les différents cultes qu'on rend au suprême Etre.’ Tijdens haar verblijf in Zwitserland heeft Mevrouw de Charrière over Frankrijk de revolutiestorm zien woeden, waarvan de schokken ook in haar vroegere vaderland werden gevoeld; ze heeft de émigrés Zwitserland zien binnenstromen; ze heeft de revolutie-waan zich zien meester maken van een groot aantal Zwitsers. En in al die onrustige jaren heeft ze voortdurend haar denkbeelden uitgesproken in pamfletvorm of in roman, raad gegeven, ernstig of ironies, portretten getekend van franse vluchtelingen. Het spreekt vanzelf dat zij, de bewonderaarster van Rousseau, de vriendin van de eenvoudigen, de eerste jaren van de beroering aan de zijde stond van de hervormingsgezinden. Doch ze was gematigd in haar republikanisme, evenals Mevrouw de Staël. Met de excessen der Jacobijnen kon ze niet meegaan. André Chénier brengt ze hulde voor een artikel in de Journal de Paris. ‘Voilà les semeurs de la raison!’ roept ze uit. Twee jaar later (1794) schrijft ze in een brief: ‘Je suis née républicaine, et mon chagrin dans mon propre pays était de voir le Stathouder et les étrangers trop puissants, et l'esprit de liberté frappé de léthargie’. De wreedheden der Jacobijnen konden niet haar oordeel over de aristokraten, de vorsten, de émigrés enz. veranderen, haar heimwee bezorgen naar het ancien régime. Bij beide partijen konstateert ze dezelfde genot- en geldzucht, bandeloosheid, ongodsdienstigheid. | |
[pagina 94]
| |
Comme au nom de la liberté
Maintenant on nous tyrannise,
Au nom d'un Dieu plein de bonté
Jadis notre mère l'Eglise
Brûlait, pendait; sa charité
Chez les Dévots fut peu de mise.
Le temps peut bien changer les mots
Mais ne peut pas changer les hommes.
Dupes, menteurs, cruels et sots,
Voilà toujours ce que nous sommes.
Aldus kreupelrijmde ze pessimisties in 1796, doch vóór die tijd had ze zich ijverig ingespannen haar oordeel over de politieke gebeurtenissen te uiten, in de hoop dat er naar haar geluisterd zou worden. Zo schreef ze in 1787 en 1788 Observations et conjectures politiques, brieven zogenaamd van een Hollander van franse oorsprong, van een Engelsman, van verschillende Fransen, over hollandse en franse toestanden. In die brieven wordt de Princes aangespoord tot vergevingsgezindheid, en wordt heftig geprotesteerd tegen het terugroepen in ons land van de Hertog van Brunswijk. Zij eist - want 't is háár stem die men telkens hoort - dat de Hollanders die franse kanonniers hebben willen binnenroepen, niet strenger zullen worden beoordeeld dan zij die Brunswijk en de Pruisen binnenhaalden. In een brief van een Engelsman bepleit ze de invoering hièr van de engelse constitutie, het engelse koningschap en het twee-Kamer-stelsel. In een andere brief, die haar drukker zou hebben ontvangen, schildert zij de rijke Hollander die teert op zijn rijkdom, zijn kapitaal in buitenlandse ondernemingen steekt, inplaats van het te lenen aan vaderlandse maatschappijen. Het is een geestig portret, dat van Jan Janszoon van der Stillestroom. Où est donc votre richesse? disais-je, et on me montrait quelques maisons de banquiers et quantité de maisons de rentiers obscurs dont l'extrême opulence était due à l'extrême parcimonie. Là, disait-on, vit un homme qui est toujours en robe de chambre et ne donne pas un verre d'eau à qui que ce soit. Il a certainement pour trente mille florins de rente dans ses fonds d'Angleterre, et presque autant sur l'hôtel de ville de Paris. Là demeure une veuve dont la fille valétudinaire ne se mariera jamais et qui n'est guère moins riche que le célibataire son voisin. C'est, dis-je à l'ancien échevin et ancien receveur Jan Janszoon van der Stillestroom, une triste opulence, et je ne sais comment vous faites pour ne pouvoir tirer le quatre pour cent de votre bien qu'en l'envoyant à des étrangers qui en deviennent | |
[pagina 95]
| |
plus redoutables, et ne font pas toujours de leur puissance un usage qui vous plaise beaucoup. Cela ressemble aux munitions de guerre dont les princes chrétiens ont la bonté de faire présent au Dey d'Alger. Men ziet dat mevrouw de Charrière Holland niet vergeet. Natuurlik niet. Met hollandse familieleden bleef ze na haar vertrek korresponderen; ze bezocht nog enige malen Holland, en men kwam háár opzoeken. Holland leeft ook in de beschrijving die zij eens van haarzelve gaf. Ze vergelijkt zich met een rusteloos-bedrijvige haven. ‘Je suis comme un port, un marché, où il arrive et d' où il part des idées.... Tout bouge.’
* * *
Als meisje was voor Belle van Zuylen een van de grootste genoegens te lezen en te redeneren met haar acht jaar jongere broer. In haar brieven aan Constant d' Hermenches spreekt | |
[pagina 96]
| |
ze telkens over de vreugde die dat haar geeft. ‘Dans toute ma journée il n'est point de temps mieux employé que celui que je passe à lire et à causer avec mon frère’.... Jongeren te leren, te leiden, te vormen, 't was toen reeds haar vreugde, en 't zou dat haar gehele leven blijven. In 1764, ze was toen vier en twintig jaar, als ze zich ijverig bezig houdt met de opvoeding van haar broer, schrijft ze haar vriend Constant d' Hermenches dat ze ook gaarne zíjn zoon zou willen opvoeden. ‘Quel plaisir si je pouvais achever son éducation! si je lui faisais goûter plus tôt qu'il n'aurait fait sans moi ce qui est bon, aimable et honnête!’ En toen reeds, evenals later, wil ze dat die opvoeding met liefde geschiedt. Streng keurt ze 't af dat ouders hun kinderen de genegenheid verbergen die ze voor hen koesteren. ‘Quelle dure et fausse maxime ordonne de cacher à ses enfants combien on les aime! Quoi! cacher ce sentiment, le plus naturel, le plus légitime, le plus doux pour celui qui l'éprouve, le plus doux pour celui qui en est l'objet!’.... En als we falen, als we de volmaaktheid niet bereiken, laat 't dan liever zijn door zwakheid en zachtheid dan door overdreven gestrengheid. ‘Tâchons de faire le mieux, mais si nous manquons le point de perfection, que ce soit plutôt par douceur, par faiblesse, que par un excès de sévérité.’ Godet heeft ons geopenbaard wat mevrouw de Charrière voor verschillende meisjes en jonge vrouwen in Zwitserland betekend heeft. Ze heeft anderen gelukkig willen maken. 't Is volkomen waar wat ze zei in 't portret dat ze van haarzelf als meisje ontwierp: ‘Son coeur était capable de grands sacrifices; elle accoutume son humeur aux petits. Elle cherche à rendre heureux tous les moments de ceux qui l'approchent, car elle voudrait faire le bonheur de leur vie, et les moments font la vie.’ En ze voegt erbij: ‘Te gevoelig om voortdurend gelukkig te wezen, winnen zij die met haar omgaan door haar verdriet; haar leven mag niet nutteloos zijn, en hoe minder 't voor haarzelf een weldaad is, des te meer wil ze het een weldaad voor anderen laten zijn.’ Henriette L' Hardy, Isabelle de Gélieu, de kleine Thérèse Huber, hebben, dank zij haar, die weldaad ondervonden. Het spreekt vanzelf dat de leiding en de raad van Mevrouw | |
[pagina 97]
| |
de Charrière wel eens ingingen tegen die van de ouders, omdat ze de jongeren leerde zichzelf te zijn, moedig, zonder schroom. Isabelle de Gélieu heeft ze door haar raad weten te behoeden voor een huwelik, dat de ouders wensten en dat haar ongeluk zou geworden zijn. Kort na haar huwelik met de man die ze liefhad, Morel, schreef ze: ‘Mme de Charrière me redonna vie, pour ainsi dire, me redonna un sentiment doux de mon existence.’ In diezelfde brief voegt ze eraan toe dat evenwel de invloed van Mevrouw de Charrière op haar minder groot is geweest dan men zou denken. Inderdaad weten we dat Isabelle altijd energiek haar religieuse opvattingen verdedigd heeft tegenover de vrijzinnige gedachte van haar bejaarde vriendin. Later is dit meisje met haar onafhankelik karakter, dat, in hachelike levensomstandigheden, zoveel krachtige steun bij Mevrouw de Charrière gevonden had, een bekende Zwitserse schrijfster geworden. Wat Mevrouw de Charrière aan haar discipelen gaf, tot welke karakters zij ze wenste te vormen, zien we 't best in haar boeken zelf. Marianne de la Prise, voor wie Sainte-Beuve zo'n biezondere genegenheid had, de Marianne van de Lettres neuchâteloises, is 't kloeke oprechte meisje, dat met zeldzame moed het geluk van anderen en haar eigen geluk verdedigt. Marianne is gaan houden van de jonge Duitser Meyer, die haar liefheeft. Doch zij heeft gehoord, dat een naaistertje van Neuchâtel een kind verwacht, waarvan hij, de jonge Meyer, de vader is. Dat is 't noodlottige gevolg van een enkele ontmoeting, want dat naaistertje is zijn minnares niet geworden. Bij gelegenheid van een feest toont Marianne hem dat ze alles weet, en zij eist dat hij in de eerste plaats zal zorgen voor de aanstaande moeder en haar kind. Doch ze geeft hem niet zijn afscheid. In die Marianne vinden we geheel-en-al de oprechte menslievendheid van Belle van Zuylen terug, zoals we Mevrouw de Charrière terugvinden in de moeder van Cécile, het meisje uit de Lettres écrites de Lausanne. Met bezorgde, voortdurend waakzame liefde volgt die de groeiende genegenheid van Cécile voor een jonge Engelsman, die met zijn goeverneur in Lausanne woont. Als ze de aarzelingen van de jonge man ziet, begrijpt ze wat haar kind te duchten staat, en in een gesprek | |
[pagina 98]
| |
met 't meisje geeft ze haar een les en een waarschuwing, die aan sommige latere uitspraken van Mme de Staël doen denken, over de liefde bij een man en een vrouw, zoals deze: ‘L'amour, est l' histoire de la vie des femmes, c'est un épisode dans celle des hommes!’ Ook de moeder van Cécile zegt: ‘Ce qui est trop souvent la grande affaire de notre vie n'est presque rien pour lui.’ En wat is de roman Caliste anders dan een ontroerende aanklacht tegen de levenslafheid, de bijgelovige gehechtheid aan konventies, de eigen geluk dodende gehoorzaamheid aan ouderlik egoïsme? De vader in zijn konventioneel wanbegrip, dat alle vrouwen-met-een-verleden over één kam scheert, moet later zelf erkennen, als hij 't ongeluk van zijn zoon ziet: ‘Pourquoi faut-il que je vous aie ôté à Caliste! Mais vous, pourquoi ne me l'avez-vous pas fait connaître? qui pouvait savoir, qui pouvait croire qu'il y eût tant de différence entre une femme et une autre femme, et que celle-là vous aimerait avec une si véritable et si constante passion?’.... De hoofdfiguur van de roman Trois Femmes (die in 1795 eerst in 't Duits verscheen, door Huber naar 't franse manuskript vertaald) is een aristokraties meisje, Emilie, dat als émigrée naar Duitschland gevlucht, daar na de dood van haar ouders alleen woont met haar kamermeisje Josephine, die vol innige toewijding haar jonge meesteres dient. De derde vrouw is de rijke franse weduwe Constance, die door een toeval in 't Westfaalse dorp belandt, waar Emilie en Josephine wonen. Emilie is door haar ouders opgevoed volgens strenge beginselen van deugd en eerlikheid, maar haar strenge moraal wordt aan 't wankelen gebracht door verschillende levenservaringen. Zo ontdekt ze dat Josephine 's nachts een jonge man, Henri, in haar kamertje ontvangt, en later, dat de gevolgen van deze nachtelike samenkomsten niet zijn uitgebleven. Maar diezelfde Josephine is haar onbaatzuchtige verzorgster. En ze weet te bewerken dat de vriend van Josephine, de vader van 't te verwachten kind, haar niet verlaat. Constance, de elegante jonge weduwe, vertelt Emilie hoe het vermogen dat ze bezit en dat door erfenis in haar bezit is gekomen, waarschijnlik vroeger niet geheel zuiver verworven | |
[pagina 99]
| |
is. Doch Constance doet verbazend veel goed met haar geld. En zijzelf, Emilie, - aldus toont haar Constance - is niet van alle schuld vrij te pleiten, daar ze immers bezig is de jonge baron von Altendorf op haar verliefd te maken, wat de oude barones ongerust maakt en een nichtje wanhopig. Tenslotte laat Emilie zich zelfs ontvoeren, volgens een door Constance in-elkaar-gezet plan, om Altendorfs moeder te dwingen haar toestemming te geven. Emilie heeft, zoals men ziet, de volmaaktheid vaarwel gezegd, doch liefde, vriendschap en erkentelikheid zijn door dit afscheid rijker geworden. Men kan het betreuren dat Mevrouw de Charrière niet voldoende uitbeeldings- en kompositievermogen heeft bezeten, om van haar Trois Femmes een boek te maken met blijvende artistieke waarde. We kunnen nu slechts waarderen de aangename vorm die ze geeft aan haar verdraagzame ideeën over de betrekkelikheid van het begrip deugd. ‘J'oserai vivre avec tout homme ou toute femme qui aura une idée quelconque du devoir,’ zegt de abbé de la Tour, de zogenaamde verteller van 't verhaal, onder invloed van Kant. Ze zijn alle drie feilbaar, de vrouwen van haar boek, doch Emilie heeft de idee der dankbaarheid, Josephine de idee der toewijding, Constance de idee der weldadigheid. We kunnen ook waarderen de verteltrant van Mevrouw de Charrière. Er zijn in Trois Femmes enkele fragmenten die uitmunten door een eenvoudige, levendig-direkte schildering, door een natuurlike dialoog. Er volge hier een, waarin we een ondeugende humor à la Anatole France vinden, een gesprek van Josephine met haar jonge meesteres, de morgen na de ontdekking van haar nachtelik samenzijn met Henri: Le jour venu, Josephine vint reprendre ses occupations auprès de sa maîtresse qui dormait alors, mais d'un sommeil agité: elle parlait même en dormant, et nommait Josephine. Celle-ci, très inquiète, se mit à genoux devant son lit. Emilie se réveilla. L'attitude où elle vit la coupable se mêlant à ses rêves et au souvenir de ce qu'elle avait entendu, donna lieu à des paroles moitié de reproche moitié d'indulgence, qui non entendues d'abord, amenèrent enfin une explication et une conversation fort longue. Pensez-vous donc que je puisse tout faire, mademoiselle? dit Josephine. Henri trait la chèvre dont nous avons le lait; il puise l'eau et scie le bois pendant que je cultive votre salade; et avec quoi achèterions-nous le café que vous prenez à votre déjeuner, si ce n'était avec le fil que je vends après l'avoir filé? O Dieu! que me fais-tu envisager! s'écria douloureuse- | |
[pagina 100]
| |
ment Emilie. Quoi! tu payes de ton honneur, de ta vertu, les jouissances que tu me procures! Ah! ne me donne que du pain à manger, et de l'eau à boire. Vends mon linge et mes habits, et qu' Henri cesse d'avoir des droits sur une reconnaissance dont il abuse. | |
[pagina 101]
| |
servi le Dieu du Ciel: ils nous ont donné l'exemple de ne respecter rien.... Mais j'entends la cloche. Adieu, mademoiselle. - * * *
Had het lot gewild dat Belle van Zuylen met een aanzienlik Fransman was gehuwd en in Parijs was komen wonen, dan zou ze daar een plaats hebben ingenomen even belangrijk als die van mevrouw Du Deffand, met wie men haar vergeleken heeft, mevrouw Geoffrin of mevrouw Necker. Doch Utrecht en Neuchâtel waren geen geestelike centra zulk een biezondere vrouw waardig. Toch trok ze zelfs in die kleine kringen fascinerend tot zich allen die uitstaken boven de gewone middelmaat. In Holland was Boswell onder de bekoring van haar schitterende geest geraakt, en hij bleef dat zijn gehele verdere leven. In Parijs behoorden Suard en de pastellist La Tour, in Zwitserland Du Peyrou, de edele vriend van Rousseau, de knappe veelzijdige kriticus Chaillet, die men terecht met Diderot heeft vergeleken, de uitgeweken revolutionnair Huber en zijn vrouw Thérèse, tot hen die bewonderend omgingen met deze rusteloos aktieve, geestige, altijd behulpzame, veelbegrijpende, warm-voelende vrouw. Thérèse Huber schreef in 1806, enige dagen na de dood van Mevrouw de Charrière: ‘Sie war kühn, wie nur möglich ist, in allen Urteilen, und dennoch mit nationneller französischer konventioneller Beschränktheit, innig, despotisch, groszmütig, stets edel im gröszten Unrecht, edel wie ich niemand kannte, rastlos thätig, schneidend im Urteil, oft cynisch in der Darstellung (sollte das nicht Folge von kalten oder überwaltigten Sinnen sein können?), aber hinreiszend, wenn sie gewinnen wollte. Kein Zug von Liebenswürdigkeit entging ihr, sie war von allem Schönen, Groszen, das sie faszte, exaltiert.Ga naar voetnoot1)’ Vooral in verband met Benjamin Constant is dikwels van het scepticisme of cynisme van Mevrouw de Charrière gesproken, doch ik vraag me af of wat met de naam scepticisme is aangeduid, waarbij tevens enigszins smalend haar ‘aktiviteit zonder doel’ genoemd is, niet voor een groot gedeelte voortkwam uit haar sterke rechtvaardigheidszin, haar behoefte als | |
[pagina 102]
| |
Plutarchus een ‘balance équitable’ te zijn, uit de onmogelikheid zich te laten meeslepen naar links of rechts. Deze vrije geest stootte voortdurend op bekrompenheid, wanbegrip, vooroordeel, dogmatisme. Is 't te verwonderen dat er een toon van teleurstelling, gekrenkte illuzie, weemoed, door een groot gedeelte van haar werk gaat? Doch dáárop mag niet de nadruk worden gelegd. Dat er veel meer is, waaronder innige menselikheid, fors en klaar geuit oordeel, schilderachtig en intiem realisme, genoeglike humor, moge uit de vorige bladzijden gebleken zijn, waarin ik enige van de ideeën van mevrouw de Charrière toonde, die haar maken tot een der belangrijkste figuren van de achttiende eeuw.
Hilversum. P. Valkhoff. |
|