| |
| |
| |
De Rotterdamsche inrichting voor doofstommenonderwijs.
1853-23 mei - 1928
De Rotterdamsche Inrichting voor Doofstommen-onderwijs heeft in de 75 jaren van haar bestaan pl.m. 1300 doofstommen opgevoed. Opgevoed, niet alleen onderwezen; haar discipelen waren in staat plaatsen in te nemen in de samenleving en er bruikbare leden van te worden.
De Inrichting schonk hun een volledige opvoeding: een godsdienstig-zedelijke, een lichamelijke, een maatschappelijke, zooals gebruikelijk is bij alle doofstommen-onderwijs, dat hierdoor een geheel eenige plaats in het kader van het onderwijs inneemt. De wetgever van 1863 rekende het tot het Middelbaar onderwijs, wijl het tot strekking had den leerlingen die kennis mede te deelen, noodig om in de maatschappij te verkeeren - (een toenmalig criterium van Middelbaar onderwijs). Sedert eenige jaren is het ondergebracht bij het Buitengewoon Lager Onderwijs.
Er zijn in Nederland in het geheel vijf doofstommen-scholen, waarvan twee van ouderen datum dan de Rotterdamsche. Verreweg de oudste in het Groningsche Instituut, in 1790 gesticht door den Waalschen predikant Guyot, wiens verdiensten onlangs op zijn 100sten sterfdag met groote piëteit herdacht zijn. Dan volgt het Instituut te St. Michiels-Gestel in 1840 gesticht, dat zijn ontstaan dankt aan den R.K. priester van Beek. De Rotterdamsche school van 1853 is in leeftijd de derde; in 1890 werd een vierde opgericht, thans te Voorburg gevestigd, en in 1910 de vijfde te Amsterdam.
| |
| |
De aanleiding tot de Stichting der Rotterdamsche school was de volgende:
De Rotterdamsche chirurg Polano (later Hoogleeraar te Leiden) had twee doofstomme kinderen, beiden totaal-doof geboren. In de geneeskundige bladen had hij gelezen van het onderwijs aan doofstommen, enkel en alleen door middel van de toonspraak (d.w.z. spreken met den mond) en het afzien (liplezen), dus zonder conventionneele gebaren en zonder vingeralfabet. In Duitschland werd deze leerwijze reeds op eenige scholen gebruikt, waarom zij dan ook wel de Duitsche methode genoemd werd in onderscheiding van de Fransche, welke zich van de conventionneele gebarentaal en het vingeralfabet bediende. Polano bezocht de Akensche school en overreedde den daar werkzamen leeraar Hirsch naar Rotterdam te komen en de opvoeding zijner doofstomme kinderen op zich te nemen (1847). De gunstige resultaten, welke Hirsch met de kinderen Polano's, en tegelijkertijd ook nog met eenige andere doofstommen bereikte, gaf den Rotterdamschen oor-arts Sijmons aanleiding in 1852 bij den boekhandelaar Kramers een brochure te doen verschijnen, getiteld: ‘Het doofstommenonderwijs, Historisch-kritische Proeve’, waarin hij zich deed kennen als een warm voorstander van de methode, door Hirsch toegepast. Aan het Rotterdamsch Geneeskundig Genootschap ‘Disce docendus ad huc’ deelde Sijmons een verhandeling mede, behelzende het betoog, dat, om van doofstommen sprekende en denkende menschen te maken, de grondslag van het onderwijs moest zijn de toon- en schriftspraak, met uitsluiting der gebarentaal, en dat afzien van het gesprokene van den mond en het gelaat des sprekers een middel is ter vervanging van het gehoor, of om dit te hulp te komen. Op zijn initiatief belegde het Genootschap den 17en Maart 1852 een buitengewone vergadering, waarop tal van geneeskundigen tegenwoordig waren en Hirsch de uitkomsten van zijn onderwijs toonde. Deze maakten een diepen indruk en gaven aanleiding tot het vormen van een comité, bijna geheel uit geneeskundigen bestaande, met Dr. J.B.
Molewater, Geneesheer-Directeur van het Stedelijk Ziekenhuis tot voorzitter. Dit comité deed Hirsch in het laatst van 1852 nogmaals een Openbare Les geven, nu voor personen van allerlei staat en
| |
| |
stand. De Nieuwe Rotterdamsche Courant van 9 December 1852 schreef er als volgt over:
Bij het aanschouwen van zulke schitterende uitkomsten krimpt het hart van weemoed ineen, als men bedenkt, dat zoo velen, aan welken, gelijk aan deze kinderen, de gaaf der spraak kon worden geschonken, deze moeten missen, omdat zij geen opleiding hebben ontvangen, als aan dezen te beurt viel.
Wie, die een menschlievend hart in den boezem draagt, zal dan niet gaarne het zijne offeren, opdat aan die ongelukkigen in hunnen rampzaligen toestand het geluk van zulk een opleiding kunne te beurt vallen.
Door het comité werd de hulp ingeroepen van stad- en landgenooten tot vestiging eener Inrichting voor Doofstommenonderwijs te Rotterdam. Op 31 Januari 1853 kwam deze vestiging tot stand; op 23 Mei d.a.v. werd de school geopend in een gebouw op de Hoogstraat, en gesteld onder directie van Hirsch. Burgemeester Hofmañ aanvaardde het Beschermheerschap, terwijl het eerste Bestuur gevormd werd door de Heeren: Dr. J.B. Molewater (voorzitter), G. van Charante (vice-voorzitter), A Sijmons (secretaris), P. van der Dussen van Beeftingh (penningmeester), J.H.C. van der Kun, M. Polano, P.A. Keuls, allen te Rotterdam, M.G. Timmers Verhoeven te Dordrecht, J. Vailkant te Maassluis en A. Maas te Schiedam.
De beginselen, bij de Stichting vooropgezet, en tot op den huidigen dag onveranderd gehandhaafd, zijn:
1. | in het onderwijs de spreekmethode te volgen, d.i. de toonen schriftspraak en het afzien; |
2. | de leerlingen op jeugdigen leeftijd op te nemen (5 jaar of jonger); |
3. | de leerlingen in hun milieu te laten; de Rotterdammers bij hun ouders, de anderen te plaatsen bij pleegouders in gezinnen, die in stand en godsdienst met hun afkomst overeenkomen; |
4. | de beroeps-opleiding te doen geschieden bij patroons en op werkplaatsen in de stad; |
5. | elks godsdienstige gezindheid strikt te eerbiedigen en de leerlingen te vormen tot leden van hun respectieve kerkgenootschappen. |
Voor de merkwaardigheid zij hier vermeld, dat het vestigingscomité in den beginne een heftigen tegenstand onder- | |
| |
vond, welke zelfs aanleiding gaf tot een uitvoerige polemiek. In de (oude) Rotterdamsche Couranten van 11, 14 en 16 December 1852 verschenen van een Anonymus uitgebreide artikelen ter bestrijding van de voorgenomen vestiging van een ‘nieuwe’ doofstommen-school, en nog wel met een ‘nieuwe’ methode. Met ernst werden stad- en landgenooten door anonymus ‘gewaarschuwd’ om toch niet overijld mede te werken en hunne gaven te schenken tot vestiging eener, naar zijn oordeel noodelooze, ja zelfs schadelijke en onzinnige stichting. Molewater en Sijmons bleven echter het antwoord niet schuldig, doch dienden anonymus in de (oude) Rotterdamsche Couranten van 14, 23, 28 en 30 December 1852 en 1 en 4 Januari 1853 op uitvoerig gedocumenteerde wijze van repliek.
De school was geopend met de (7) privé-leerlingen van Hirsch. In den loop van het eerste jaar groeide het aantal leerlingen aan tot 21, in het tweede jaar tot 27. Aan Hirsch werden twee door hem te vormen leeraren toegevoegd. Spoedig breidde het aantal leerlingen zich nog meer uit, zoodat in 1863, - nadat in 1862 de school overgeplaatst was naar een terrein aan den Coolsingel, tusschen de Kruiskade en de (oude) Diergaardelaan, - het aantal bijna 100 bedroeg, afkomstig uit Nederland, België, Engeland en Ned. Oost-Indië. Onder Hirsch waren toen werkzaam 7 leeraren voor het eigenlijke onderwijs (allen door hem gevormd), een leeraar voor het teekenen, twee leeraressen voor de vrouwelijke handwerken en vier godsdienstleeraren.
In 1890 is de hoofdingang geplaatst aan de kort-te-voren getraceerde straat, welke de Kruiskade moest verbinden met de tezelfdertijd evenwijdig verlegde Diergaardelaan, en die, op verzoek van het Bestuur der Inrichting Ammanstraat geheeten werd.
Amman, die het eerst in Nederland de spreekmethode toepaste, was geboortig uit Schaffhausen (1669), promoveerde (1687) te Basel tot Doctor in de Medicijnen, en vestigde zich kort daarna te Ansterdam. Blijkbaar verwierf hij zich spoedig een groote bekendheid, want een Haarlemsch koopman bracht (1690) zijn doofstomme dochter tot hem, in de hoop dat hij haar tong zou kunnen ontboeien. Dit gelukte Amman ook
| |
| |
werkelijk, echter niet langs medischen, doch langs paedagogischen weg. In 1692 gaf hij bij den Boekhandelaar Pieter Rotterdam, wonende op den Vijgendam te Amsterdam een boekje uit - in het Latijn en tegelijkertijd in het Nederlandsch - getiteld: ‘Surdus loquens (de doove sprekende), waarin hij eenvoudig, doch duidelijk beschreef, hoe hij het doofstomme meisje had leeren spreken met den mond, gepaard met afzien. Dit boekje is vele malen herdrukt en in vele talen vertaald. Amman stichtte geen school, maar beperkte zijn onderwijs tot enkele doofstommen. Na hem wordt nog melding gemaakt van eenige sporadische min of meer geslaagde pogingen om Nederlandsche doofstommen te onderwijzen, totdat in 1790 met de stichting der Groningsche school een beter verschiet voor hen geopend werd.
De leerwijze van Amman werd door Heinicke, - die in 1778 een doofstommenschool in Leipzig opende (de eerste in Duitschland), - overgenomen en verder succesvol toegepast. Langzamerhand verrezen in Duitschland nog eenige doofstommen scholen, o.a. de Akensche, waar Hirsch eerst leeraar was en van waaruit deze de Ammansche methode in Nederland deed terugkeeren. (1847)
Amman trok zich na een voorspoedige carrière in 1715 terug op het landgoed Oostergeest te Warmond, waar hij in 1724 stierf.
Groot was in den loop der 75 jaren het aantal belangstellenden, die de Rotterdamsche school bezochten: vorstelijke personen, staats- en schoolautoriteiten en particulieren, vreemdelingen zoowel als landgenooten, - die allen hun handteekening plaatsten in het ‘Album der Bezoekers’.
Bij een der bezoeken waarmee Koningin Emma de school vereerde werd aan H.M. een leerlinge getoond, die begon blind te worden. Een der leeraren liet deze leerlinge proeven afleggen van haar vaardigheid in het communicatie-middel op de linkerhand, waardoor zij alles verstond wat de leeraar, - die haar hand als een klavier bespeelde, - haar toevoegde. Zij gaf daarvan het bewijs door dit duidelijk verstaanbaar mondeling te herhalen, en de vragen, die haar op de hand gedaan werden, eveneens mondeling te beantwoorden. Koningin Emma, ge- | |
| |
troffen door de goed geslaagde poging om met het bewustzijn van de leerlinge in contact te blijven, en begaan met het droevig lot, dat het kind tegemoet ging, - stichtte een Blindenfonds aan de Inrichting, hetwelk de bedoeling heeft daaruit blinde doofstommen te ondersteunen, en dat nog altijd Haar bijzondere bescherming geniet.
Onder de velen, van wie het Album der Bezoekers melding maakt, was ook de beroemde paedagoge Dr. Maria Montessori, die in gezelschap o.a. van den Italiaanschen Consul, den Heer J. Hudig een morgen in de school doorbracht, in alle klassen vertoefde, en den dag volgende op haar bezoek, de kinderen deed onthalen.
Abbé Seraf Balestra, Directeur van het Doofstommen-Instituut te Como-Milaan, bracht in October 1869 een bezoek, nadat reeds eenigen tijd te voren van Milaan aanvraag was gekomen om uitvoerige inlichtingen omtrent de te Rotterdam gevolgde methode. Hij kwam dus nu de toepassing zien in de practijk en schreef bij zijn handteekening (in het Italiaansch):
Als er onder diegenen, die zich tot levenstaak gesteld hebben het lijden te verzachten der ongelukkigen, die de natuur van gehoor en spraak beroofd heeft, nog zijn, die het eenigszins in twijfel trekken. of het doelmatig is den doofstomme door middel van afzien en toonspraak te ontwikkelen, dan bid ik hen, dat zij, - in plaats van hun tijd met onvruchtbare discussies te verspillen - persoonlijk hier komen om dit bewonderenswaardige instituut van Rotterdam te bezoeken. Ik ben er zeker van dat zij bij het verlaten der school uit eigen beweging hunne onvolkomen en verouderde methode in den Singel (het water bij de school) zullen werpen, om voortaan de methode van spreken en afzien te volgen.
Balestra vertrok naar Italie in het bezit van alle mogelijke bescheiden der Rotterdamsche school (in het Fransch vertaald) o.a. het leerplan en de verschillende cursussen en leerboeken.
Tien jaren later (1880) - juist den genoegzamen tijd om de nieuwe methode goed ingevoerd en solide toegepast te hebben - getuigde Buxton (Head-master of the school for the Deaf and Dumb te Liverpool) in ‘The Times’:
De triomf van de spreekmethode is bewezen door wat te zien is te Milaan op de doofstommen-school, waar bijna onmogelijke resultaten zijn bereikt, en de leerlingen praten, babbelen en zich gedragen, of hun doofheid practisch niet bestaat.
Dat Rotterdam op de verspreiding der spreekmethode naar elders invloed heeft gehad, kan ook nog blijken uit het feit, dat
| |
| |
de broeders en zusters van verschillende (R.K.) doofstommenscholen in België herhaalde malen gelegenheid kregen aan de Rotterdamsche school te hospiteeren, en het onderwijs ‘in extenso’ te volgen, ten einde gegevens te verzamelen voor de invoering van de spreekmethode te hunnent. - Evenzoo hieruit, dat eenige Rotterdamsche leeraren uitgenoodigd werden de spreekmethode elders te komen toepassen. Zoo vertrok de leeraar G.J. van Asch in 1859 naar Manchester om daar het privé-onderwijs van eenige doofstommen op zich te nemen. Later werd hij door de Engelsche regeering naar Nieuw-Zeeland gezonden om te Christ-church de leiding van het doofstommenonderwijs te aanvaarden. - De Rotterdammer W. van Praagh ging in 1865 naar Londen en stond na verloop van ettelijke jaren aan het hoofd van een bloeiende school, een volkomen copie van de Rotterdamsche, voor welke hij de bescherming wist te winnen van vele aanzienlijke Engelschen, o.a. van den Prins van Wales (Edward VII). - De leeraar J.C. van der Wielen nam (in 1865) het Directeurschap op zich van het Doofstommen-instituut te Antwerpen (later van dat te Luik) om daar de gebaren-methode om te zetten in de spreek-methode. - Na zijn dood verbleef de Belgische leeraar, M. Snyckers, die bestemd was hem op te volgen, geruimen tijd aan de Rotterdamsche school om nog meer te huis te geraken in de hier gevolgde cursussen, methoden en leerplan.
Aangaande het liplezen, dat in de Rotterdamsche school, al sedert haar opening met zorg en uiterst consequent aangekweekt wordt, zij het volgende opgemerkt. Vroeger noemde men het afzien, doch met meer recht zou het eigenlijk gelaatlezen moeten heeten. Het is n.l. niet alleen aflezen van de lippen maar van het geheele spreek-apparaat: van de lippen, de tanden de tong, de neus, de wangen, de kaken, de kin, de strot. De leeraar bewijst dit door zijn lippen met de hand te bedekken; van de bewegingen, - soms zeer fijne, - der andere spreekwerktuigen zien schrandere leerlingen dan af, wat hij zegt.
Om de voorwaarden voor het liplezen zoo gunstig mogelijk te maken zijn de lokalen der Rotterdamsche school over het geheele oppervlak van het plafond bedekt met matglas, waar het licht van boven af door heen valt. Er is daardoor geen
| |
| |
schaduwvorming en alle personen en zaken zijn gelijkmatig belicht, de gelaatstrekken van leeraar en leerlingen duidelijk zichtbaar. Het daarbij recht-op houden van het hoofd bij het spreken is voor hen een tweede natuur geworden. Bij oningewijde sprekers bemerkt men dikwijs de verkeerde neiging om zich tot den doove voorover te buigen, uit welwillendheid om hem het verstaan gemakkelijker te maken. Het mindergunstige gevolg hiervan is echter, dat het gelaat van den spreker dan niet meer zoo overzichtelijk is. Soms gaat zulk een spreker daarbij nog zeer hard spreken, met onnatuurlijke gezichtsvertrekkingen. Dit alles is echter uit den booze. Eenvoudig - niet slordig - verzorgd - rustig - natuurlijk spreken met het hoofd rechtop is voldoende, mits het gelaat goed verlicht is. Zoo wordt door den leeraar tot de leerlingen gesproken. Het gebeurt dan wel eens dat de belangstellende bezoeker bij zijn gang door de klasse-lokalen, waar hij in regelmatige volgorde van onder op door-heen geleid wordt, de heugenis verliest, dat het dooven zijn tot wie gesproken wordt. Te meer, omdat hij geen conventionneele gebaren ziet gebruiken, en ook niet het vingeralfabet, hetwelk trouwens bij leeraren en leerlingen onbekend is. Om dien bezoeker tot de werkelijkheid van de doofheid der leerlingen te doen terugkeeren, spreekt de leeraar eenige zinnen geluidloos, - en - de leerlingen zien dan even goed af. Toch wordt van het geluidlooze spreken in den omgang weinig gebruik gemaakt, omdat de spreek-bewegingen daardoor iets minder natuurlijk worden.
Het spreken dat den leerlingen geleerd wordt, is - zoowel wat de inhoud er van, als wat de techniek van de klankvorming betreft - voor hen een kunstspraak. De door-denleerling-met-den-leeraar-voor-den-spiegel bestudeerde spreekstanden en spreekbewegingen, gepaard met zwak- of sterkuitgeademde lucht, en al of niet trilling der stembanden, naarmate zulks noodig is, - worden dienstbaar gemaakt om hem van begin af aan klank voor klank, woord voor woord, zin voor zin in te prenten, met de beteekenis er van. Aldus wordt de taal uit haar diepste fundeering voor en met de leerlingen opgebouwd, - opgaande in steeds breedere lagen.
In den beginne gaat dit zeer langzaam en uiterst geleidelijk, en zijn de eigen praestaties van den leerling schijnbaar gering;
| |
| |
want dan moet nog overwonnen worden zijn toestand van zekere onopzettelijke onverschilligheid voor taal, waarin hij verkeert, tengevolge van de funeste consequenties van het gemis van het gehoor en de spraak, van de prilste jeugd af aan. Wat een hoorend kind van 4 à 5 jaar al babbelend zoo gemakkelijk onbewust toepast, is den jongen doofstomme absoluut vreemd en onbekend, n.l. dat de standen, bewegingen en geluiden van lippen, tong, tanden, neus, enz. dienen kunnen om innerlijke beroeringen aan anderen mede te deelen. Hij was tot nog toe gewoon om door eenige wendingen en aanduidingen der lichaamsdeelen enkele primitieve wenschen of behoeften kenbaar te maken. Uit dezen geestelijk-lethargischen toestand van onopzettelijke onverschilligheid voor taal moet hij gewekt worden. Hem moet de lust ingeboezemd worden zijn innerlijke opwellingen omtrent al het hem omringende in taal om te zetten: hij moet geanimeerd worden zich - met behulp van de hem op zijn momenteelen trap van ontwikkeling bekende taal - èn mondeling èn schriftelijk te uiten, - hoe onvolkomen voor ons volzinnigen, vooral in het begin, deze taal-uitingen ook mogen zijn.
Een der groote Duitsche meesters op het gebied van het doofstommen-onderwijs, Friedrich Moritz Hill (1805-1874), naar wiens schoolboeken de eerste lees-leerboeken der Rotterdamsche school bewerkt zijn, heeft aan dit onderwijs een prachtig wachtwoord geschonken, waarvan de inlossing de schoonste vruchten oplevert. In allem ist Sprachunterricht was zijn devies, met sterken nadruk op allem. Rekenen, Aardrijkskunde, Geschiedenis, Natuurkennis, Algemeene Zedekunde, enz. alles moet voor den doofstomme taal-onderwijs zijn. Rondom de feitenkennis van elk leervak groepeert zich de aangroeiing van zijn kennis der taalvormen en taal-uitdrukkingen. Alles - zelfs onverwachte gebeurtenissen in of buiten de school - moet aangegrepen worden om er munt, - d.i. in dit geval taal - uit te slaan, en aan den doofstomme het bewustzijn van de noodzakelijkheid van taal aan te brengen.
In den loop van zijn leertijd krijgt elke leerling langzamerhand zijn eigen hem-kenmerkenden tongval, - waarvan de eigenaardige klank ontstaat door verschillende kleine nuance's en afwijkingen in de oorsponkelijk-voor-den-spiegel bestu- | |
| |
deerde standen en bewegingen van de spreek-organen, welke later aan zijn aandacht ontsnappen, terwijl hij niet in staat is zich zelven te controleeren of den tongval van anderen over te nemen. In den omgang met hem gewent men echter spoedig aan zijn specialen tongval, die bij de eerste kennismaking eeningszins vreemd aandoet.
Daar zijn evenwel leerlingen, wier spraak die van de hoorenden zeer nabij komt, - vooral indien er nog eenige mate van gehoor bij hen aanwezig is. Het in acht nemen dezer gehoorresten bij het onderwijs doet somtijds wonderen voor de geheele spraak-ontwikkeling, en in het bijzonder voor het verkrijgen van een meer normaal spreek-timbre. Dit gaat dan zelfs meermalen gepaard met een (schijnbare) verbetering van het gehoor, welke echter niets anders is - dan het logische gevolg van de tot-infinesses-nauwkeurig aangebrachte algeheele ontwikkeling, die zulke leerlingen doormaken. Zij leeren en gewennen dan n.l. de klank-massa's, die zich voor hen eerst onbegrijpelijk (onverstaanbaar) aan hun geringe mate van gehoor opdrongen, - langzamerhand differentieeren, verstaan en begrijpen. Dit paedagogische verschijnsel deed zich in den loop der jaren bij niet-totaal doove leerlingen herhaaldelijk voor.
Het godsdienst-onderwijs geschiedt op eenige wekelijksche op den rooster vastgelegde uren, in welke de leerlingen gescheiden worden naar de godsdienstige gezindten. Het wordt gegeven met medewerking van daartoe aangestelde godsdienstleeraren, - en voor zoover de stof betreft onder toezicht van dominee, priester of rabbijn. Op enkele uitzonderingen na doen de leerlingen belijdenis of communie voor zij de school verlaten. - Erkend moet worden, dat het aanbrengen van godsdienstige begrippen (van het onzienlijke!), - aan te brengen aan personen die, uithoofde van hun geheel bijzondere psyche, - hun visueel-realistisch-aangelegde denkvorm, uitsluitend op het concreete gericht, - voor wie, als zij ver genoeg gevorderd zijn op het gebied der taal, de allereerste kennismaking met beeldspraak een openbaring is, - behoort tot de moeilijkste problemen, door het doofstommen-onderwijs opgeleverd.
De Rotterdamsche school zendt haar discipelen, die den
| |
| |
ouderdom van 14 jaren bereikt hebben, tot aanleering van een beroep naar patroons (werkplaatsen, ateliers), die zich daarvoor beschikbaar gesteld hebben. Bij regelmatige bezoeken van de leeraren der school krijgen de patroons inlichting omtrent de eigenaardigheden van - en den omgang met - doofstommen. De beroepen worden gekozen in overleg met de ouders, de leeraren, en de leerlingen zelven, die, - doordat zij van jongsaf in de samenleving verkeerd hebben, - op den leeftijd van 14 jaren reeds beginnen te beseffen, wat er in de wereld te koop is. Het aantal beroepen, waartoe de jongensleerlingen in den loop der 75 jaren opgeleid zijn, bijna allen onder de zorgen der school, bedraagt het respectabele aantal van pl.m. 50. Voor de meisjes is dit aantal 20. Bovendien is voor dezen de regel gevolgd, dat zij allen na den gewonen schooltijd les krijgen in de nuttige en fraaie handwerken, het wollennaaien, het maatknippen, het verstellen en het werken op de naaimachine. Later leeren zij ook nog het strijken en het koken op de Rotterdamsche Huishoudschool.
Voorzoover de leerlingen gedurende hun leertijd een beroep aanleeren doen zij dit door de werkplaatsen of ateliers in de namiddagen te bezoeken; in de voormiddagen blijven zij het gewone onderwijs volgen. De leerlingen, voor wier beroepsopleiding zulks wenschelijk is gaan in de avonduren naar de Rotterdamsche Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen.
Het is wel merkwaardig te weten dat in het doofstommenonderwijs vóórgevoeld zijn allerlei leerwijzen, gewoonten, wenschelijkheden, die in het gewoon onderwijs pas later voor den dag en in zwang kwamen, zooals:
de klankmethode bij het lezen leeren; |
de aanschouwelijkheid in het onderwijs, in den meest uitgestrekten zin van het woord; |
de directe methode tot het aanleeren van talen; |
de noodzakelijkheid van herhalings-onderwijs aan ontslagen leerlingen, en het beroepsonderwijs (de nazorg); |
de behoefte aan een vereenvoudigde spelling en grammatica; |
de schoolwandelingen en schoolreisjes met de leerlingen; |
de kleine klassen; |
| |
| |
de regelmatige oog- en tandheelkundige verzorging der leerlingen; |
het instituut der schoolartsen, ook specialisten (die al sedert de stichting der school geheel belangeloos de geneeskundige verzorging der leerlingen behartigen); |
de schoolverpleegster, enz. |
Ook mag niet nagelaten worden te herinneren aan het betrekkelijk groot aantal hoorstommen, die in den loop der 75 jaren aan de Rotterdamsche school de gave der spraak te danken hebben. Hoorstommen zijn kinderen die wel goed kunnen hooren, doch langs den gewonen weg niet tot spreken gekomen zijn. Na een verblijf van 1 ½ à 2 jaren aan de school in een afzonderlijk klasje, konden zij, in het verkregen bezit der spraak, overgaan naar een gewone school voor lager onderwijs.
De gezins-verpleging der buitensteedsche leerlingen in de pleeghuizen is aan de Rotterdamsche school altijd een punt van buitengewone zorg geweest. Allereerst wat de goede keuze der pleegouders betreft, die van vele eischen afhankelijk is; en na die keuze het nauwkeurige en strenge toezicht opdat de leerlingen het zoo goed mogelijk zouden hebben. Dit toezicht is verdeeld over de oudere leden van het leeraars-corps, die bij hun regelmatige bezoeken aan de pleeghuizen leiding uitoefenen en raad geven.
Aan het hoofd van het corps der leeraren en leeraressen staat aan de Rotterdamsche school een Directeur, die uit het corps voortgekomen is. Zoo hadden sedert 1853 achtereenvolgens de leiding de Directeuren D. Hirsch, Ic. Bikkers, A.F. Fehmers, P.J. Fehmers en C. van Meurs.
Indien er een nieuwe leeraar of leerares benoemd moet worden, wordt deze gerecruteerd uit de jeugdige leerkrachten van het lager onderwijs, die minstens in het bezit zijn der hoofdakte. Reeds sedert jaren is aan de Rotterdamsche school de gewoonte ingesteld, dat een Commissie, bestaande uit den Directeur en eenige der oudere leden van het corps, - welke commissie ook de verdere opleiding der jongere leerkrachten tot taak heeft, - na een vergelijkend onderzoek der sollicitanten een tal opmaakt, waaruit het Bestuur der Inrichting
| |
| |
een keuze doet. Voor de aangestelden is er later gelegenheid achtereenvolgens twee examens aan de school te passeeren, waarvoor de eischen nauwkeurig omschreven zijn en in het bijzonder betrekking hebben op de psychologie der doofstommen; kennis van het spreek-apparaat; de leer der klanken; methoden en toestanden van het doofstommen-onderwijs in binnen- en buitenland; statistiek van doofstommen; de vreemde talen; enz.
Een jonge leeraar(es), die zijn intrede in de doofstommenschool doet, maakt in het begin wel eenigszins een moeilijken leertijd door; maar al doende - steeds onder leiding, - leert hij, en na eenigen tijd, - zoo omstreeks een paar jaren, begint hij er zich in te huis te gevoelen, om ten slotte de paedagogische schoonheden van het doofstommenonderwijs te gaan beseffen en waardeeren. Zij, die de moeilijkheden van deze eerste periode niet te boven komen, - en dat is in den loop der 75 jaren nog al eens gebeurd, - keeren na den proeftijd tot het gewone onderwijs terug.
Tot het verkrijgen van ruimere inzichten en het vergelijken van methoden, toestanden en resultaten werden aan de leden van het corps van tijd tot tijd subsidies verleend om zich elders op de hoogte te stellen op dit speciale gebied van paedagogie. Zoo zijn vele doofstommen-scholen in Duitschland, Frankrijk, België, Engeland en hier te lande bezocht, van welke bezoeken verslagen uitgebracht werden, schriftelijk aan het Bestuur der Inrichting, en mondeling aan de collega's op de schoolvergaderingen, die reeds van 1853 af in ruimen getale op bepaalde tijden gehouden werden, ter bespreking van alle min of meer actueele punten.
In het Bestuur der Rotterdamsche Inrichting voor Doofstommen-onderwijs, - waarvan naar de orde des tijds Voorzitters waren de H.H. Dr. J.B. Molewater, R. Mees, W.A. Viruly Verbrugge, P.C. van Vollenhoven en Mr. W.A. Mees, - hebben in de 75 jaren van haar bestaan vele ingezetenen van Rotterdam en omstreken zitting gehad. Het beheer van de finantiën der Inrichting bracht aan het Bestuur niet-geringe zorgen mede. Doofstommen-onderwijs naar de spreek-methode is kostbaar. Daar moeten zijn kleine klassen; daarom ook veel leerkrachten, die een roeping vinden in de opvoeding van doof- | |
| |
stommen, dus ook een niet-zorgelijk bestaan; veel lokaliteiten in een groot gebouwen- (en tuin-) complex met den aanhang van dien aan onderhoud, verlichting en centrale verwarming; veel leermiddelen van de beste soort, vooral duidelijke, zinrijke platen, modellen, enz.; het beroepsonderwijs met vergoedingen aan de patroons en de aanschaffing van gereedschappen; strijk- en kooklessen; de verpleging in de pleeghuizen, waarvan de kosten een belangrijk deel van het budget vormen; geheel of gedeeltelijk kosteloos onderwijs, enz.
De achtereenvolgende Besturen hebben ruimschoots ondervonden hoe moeilijk het telken jare was de gewone uitgaven te bestrijden uit de in-den-regel-ontoereikende gewone inkomsten, hoofdzakelijk bestaande uit kost- en leergelden en subsidies van Rijk, Provinciën en Gemeenten. Doch de milddadigheid van zoovele stad- en landgenooten heeft zich in de 75 jaren gelukkig niet onbetuigd gelaten, en, - waren er ook dikwijls aanzienlijke tekorten op de exploitatie-rekeningen, - altijd waren er doofstommen-vrienden, die er een voldoening in vonden door jaarlijksche contributiën, en door bijzondere giften (en legaten) die te-korten te helpen dekken, en zoodoende een Inrichting te steunen, waar men van maatschappelijk - eerst - waardelooze personen bruikbare leden der samenleving maakt, - en het schijnbaar onmogelijke volbrengt: waar men de stommen doet spreken met den mond, en de dooven met de oogen doet hooren.
P.J. Fehmers.
|
|