De Gids. Jaargang 92
(1928)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 232]
| |
Koningin Victoria en GladstoneThe Letters of Queen Victoria; second Series, third volume: 1879-1885; edited by G.E. Buckle.In 1907 werd, met vergunning van Koning Edward VII, een keuze uit de correspondentie van Koningin Victoria in het licht gegeven, in drie deelen, door A.C. Benson en Lord Esher, die de periode van haar troonsbestijging tot de dood van de Prins-Gemaal - 1837-1861 - bestreek. In 1926 verschenen de twee eerste deelen van het vervolg dat tot het eind van 1885 loopen moest, bezorgd door G.E. Buckle, de biograaf van Disraeli. Zoo juist is het derde en laatste deel van die tweede reeks - 1879-1885 - verschenen. Over dat laatste deel - ruim 700 kloeke bladzijden - wil ik het in dit opstel hebben. De moed van de koninklijke familie om haar archieven zoo spoedig en op zoo ruime schaal open te stellen verdient bewondering. Wij weten natuurlijk niet wat achtergehouden wordt, maar men stelle zich niet voor dat deze boeken niets dan een laf uittrekseltje brengen, zorgvuldig van alle indiscreties gezuiverd en met een hofsausje overgoten. Integendeel, zij kloppen en bonzen van leven. Victoria treedt eruit naarvoren met een verbazende frischheid, haar stem klinkt luid en scherp. Al haar eigenaardigheden, haar belachelijkheden zelfs, komen in het sprekende beeld van haar ongemeen krachtige en forsche persoonlijkheid duidelijk uit. Van indiscreties staan haar brieven en dagboekaanteekeningen, zooals wij ze nu allen lezen kunnen, vol, - en dat geldt voor geen deel zoozeer als voor dit laatste. | |
[pagina 233]
| |
Of mogelijk maakt dat die indruk slechts doordat de stof die het bevat nieuwer is. De twee eerste deelen van deze tweede reeks brachten tal van pikante bizonderheden over de verhouding van Victoria en Disraeli - eerste-minister van 1874 tot '80 -, maar daarvan wisten wij toch het eigenlijke al, doordat G.E. Buckle ook in zijn leven van Disraeli veel correspondentie van de Koningin had mogen afdrukken. Hoe ‘Dizzy’ haar vleide en amuseerde, ‘zijn beste romanstijl’ in zijn officieele correspondentie ten toon spreidde, haar verbeelding ontvonkte voor een rijk welks krijgsroem de wereld vulde, waar wilden en slechtaards, Afghanen, Boeren, Russen en Franschen voor beefden, en waarvan zij de inspiratie vormde, - dat alles zagen wij nogmaals met dramatische levendigheid, maar dat alles kenden wij al. Lytton Strachey had het ons in zijn Queen Victoria al met behulp van ander materiaal op meesterlijke wijze kunnen schetsen en trouwens, heel de persoonlijkheid van de Koningin, het hevig emotioneele en het eigengerechtigde - wat samen zoo eigenaardig in de jaren-lang gekoesterde wanhoop na de dood van Albert en in de tot in het onzinnige overdreven idealiseering van de dierbare afgestorvene uitkwam -, het enge maar gezonde verstand, de wilskracht, - dat niet onedele maar ook niet aantrekkelijke, dat vitale maar harde en egotistische karakter had nauwelijks meer geheimen voor ons. Hieraan kan dus ook dit laatste deel niet veel toevoegen, maar het brengt zoowaar nog onthullingen over de politieke gedragingen der Koningin. Voor de geschiedenis van Gladstone's tweede ministerie - 1880-'85 - zal het altijd een voorname bron vormen. Ook hier was natuurlijk al vrijwat afgeroomd. Dat Victoria, volledig ingepalmd door Disraeli en tot zijn opzichtig imperialisme bekeerd, de liberale partij als niet veel beter dan landverraders beschouwde en in 't bizonder Gladstone sedert zijn redevoeringen van Midlothian (1878), waarmee hij Disraeli's pro-Turksche politiek bestookt had, wantrouwde, ja verafschuwde, dat was bekend genoeg. In Buckle's Life of Disraeli kan men de brieven lezen waarmee de Koningin in 1880 - aan Disraeli zelf, toen graaf van Beaconsfield - de wanhoop uit, waarmee zij de liberale stembusoverwinningen gadeslaat - ‘the sort of mad and un- | |
[pagina 234]
| |
reasoning flow of Liberal succes’Ga naar voetnoot1) -, en ook een verslag van haar pogingen, in overleg met de aftredende eerste-minister, om aan de bittere noodzakelijkheid te ontkomen van de formatie van het nieuwe liberale kabinet aan Gladstone op te dragen. Dat de verhouding gedurende heel de vijf jaren van Gladstone's bewind slecht was, ook daarvoor bestonden aanwijzingen genoeg. In de ergste crisis die de geschiedenis van dat kabinet - een ware lijdensgeschiedenis - kenmerkte, de mislukking van het ontzet van Khartoem, met de dood van generaal Gordon als gevolg, viel er zelfs tusschen de Koningin en de eerste-minister een botsing voor, waaromtrent Morley al in 1903, in zijn leven van Gladstone, het voornaamste onthulde. Bij ontvangst van het bericht van de ramp zond Victoria aan Gladstone en aan de minister van oorlog, Lord Hartington, een telegram, waarin het volgende: ‘These news from Khartoum are frightful, and to think that all this might have been prevented and many precious lives saved by earlier action is too frightful.’ Het verwijt was niet het ergste. Zulke verwijten slingerde Victoria bijna dagelijks naar het hoofd van haar raadgever. Maar het telegram was niet gecijferd en de onmiskenbare bedoeling om te kwetsen die daaruit sprak, griefde Gladstone diep. Morley publiceerde zijn antwoord aan de Koningin en de aanhef trilt van ingehouden toorn: Mr. Gladstone has had the honour this day to receive your Majesty's telegram en clair, relating to the deplorable intelligence received from Lord Wolseley, and stating that it is too fearful to consider that the fall of Khartoum might have been prevented and many precious lives saved by earlier action. Mr. Gladstone does not presume to estimate the means of judgment possessed by your Majesty, but so far as his information and recollection at the moment go, he is not althogether able to follow the conclusion which your Majesty has been pleased thus to announce.... Wij waren dus niet onvoorbereid en toch is dit deel van Victoria's correspondentie een verrassing. Dat het zóo erg was, neen, dat wisten wij niet. Dat zij aan haar tegenzin tegen de liberalen en aan haar haat tegen Gladstone zoo vrij | |
[pagina 235]
| |
spel gaf, dat zij zoo wantrouwend stond tegenover de wassende democratie, dat zij haar officieele raadslieden zoo kapittelde en zoo tegenwerkte, ja zoo tegen hen intrigeerde, dat zij het Hoogerhuis en de conservatieve partij zoo naiefweg als de eenige steunsels van haar troon beschouwde en ijverig werkte om de ‘gematigde’ liberalen, de Whigs, van hun onzalig verbond met de radicalen af te trekken, dat alles lezen wij in deze laatste brieven, na al wat wij van de felle oude dame al wisten, met wezenlijke verwondering. | |
I.Gladstone's tweede ministerie vormt in zijn loopbaan niet een van de schitterendste hoofdstukken, maar wel een van de meest bewogene. De geschiedenis ervan wordt beheerscht door vraagstukken van Rijkspolitiek, die dicht na elkaar op hem aandringen en om oplossing roepen: Zuid-Afrika, Egypte, Ierland, de Soedan, Afghanistan, en nog veel kleinere ondertusschen, en Ierland weer en nogmaals, - en het lijdt geen twijfel of zij vonden Gladstone en zijn ambtgenooten slecht voorbereid. Van 1868 tot 1874 had Gladstone als binnenlandsch hervormer groot werk gedaan. Victoria had angstig toegekeken en vaak driftig tegengeprutteld, maar er had vaart gezeten in die administratie, doelbewust en overtuigd van zichzelf, door geen op- of aanmerkingen te stuiten. De wereld van de jaren tachtig echter leek wel een andere wereld geworden. Het voortdringen van Rusland naar Indië toe leidde de aandacht van binnenlandsche kwesties weg. Frankrijk zocht ook expansie in de koloniale wereld. Weldra wou Duitschland niet achterblijven. Dat alles prikkelde het Engelsche imperialisme door Disraeli wakker geschud. Egypte, door het Suez-kanaal zoo belangrijk geworden voor de verbinding met Indië, kon men in die omstandigheden noch aan anarchie noch aan Frankrijk overlaten. In 1882 leidde de opstand van Arabi Pasja tot het bombardement van Alexandrië en tot de bezetting, en wat een problemen zaten er aan de bezetting niet vast! Tegelijk was in Ierland onder Parnell een nationalisme opgerezen zóo straf georganiseerd, zóo zeker van zichzelf, als men het nog niet gekend had. Terwijl | |
[pagina 236]
| |
agrarische onlusten het land teisterden en geheime genootschappen, veelal van Amerika uit bestuurd, sluipmoorden en bomaanslagen uitvoerden, eischte de parlementaire partij in het Engelsche parlement op hooge toon home-rule en deinsde voor geen obstructie, voor geen manoeuvres tusschen de Engelsche partijen, terug om zich te doen gelden. Jaren die actie vergden. Gladstone was geen weifelaar, geen vreesachtige. Maar hij moest werken met een kabinet, waarin hij weliswaar overwegende invloed bezat, maar waarin toch telkens, en meer en meer, afwijkende inzichten zich openbaarden, die op de een of andere wijze tot hun recht moesten gebracht worden. De politieke philosophie van vrede en vrijheid, van internationalistisch idealisme, die Gladstone uit een vroegere periode meebracht - men vergete niet dat hij in 1880 de zeventig al voorbij was -, was volstrekt niet een dood ding, integendeel, zij was hem niet alleen oprecht dierbaar, maar er zat leven in en toekomst. Maar juist in die jaren werden veel van zijn collega's door de gebeurtenissen onthutst en sommigen begonnen zich af te vragen of het liberalisme zich niet aan de nieuwe imperialistische tijdgeest moest aanpassen. Geen regeering heeft in constanter oneenigheid geleefd dan deze tweede van Gladstone. Iedere beslissing in zake voortschrijden of terugtrekken in Egypte, coërcie of verzoening in Ierland, werd het voorwerp van felle discussies in de raadskamer, waarbij het bedreigingen met ontslagnemen placht te regenen. Al liepen de scheidingslijnen ook niet parallel, het veraangenaamde de verhoudingen niet dat onder dat alles door een ware veete zich ontwikkelde over de binnenlandsche politiek tusschen de radicalen en de Whigs in het Kabinet. Gladstone's geestelijke groei was geheel in de radicale richting en het was de afgodische vereering die de nog maar pas ontvoogde politieke standen voor hem gevoelden, waaraan hij zijn macht ontleende. Maar met dat al vereenigde hij groot ontzag voor de traditie en hij had in zijn Kabinet een breede plaats ingeruimd voor de leden der adellijke geslachten die van ouds tot de Whig-partij behoorden, en die zich in het nieuwe, meer en meer gedemocratiseerde liberalisme soms weinig op hun gemak voelden. Een groot heer als de | |
[pagina 237]
| |
markies van Hartington, oudste zoon van den hertog van Devonshire, was naar verschijning en temperament zoo conservatief als de markies van Salisbury, de leider der Tories, en graaf Granville niet minder, - in een tijd tenminste waarin men conservatisme in de eerste plaats aan de verhouding tot de democratie begon af te meten. In de verhouding tot de kroon, en in kwesties van buitenlandsche en Rijkspolitiek toonden die heeren soms nog op verrassende wijze dat zij uit een andere dan de conservatieve traditie sproten. Als vertegenwoordigers van het nieuwe radicalisme zaten in de regeering Jozef Chamberlain, de industrieel uit Birmingham, en Sir Charles Dilke. Het was voor Victoria een hard gelag geweest dat zij die ‘gevaarlijke’ mannen, die bij tijd en wijle zelfs republikein geweest waren, tot de handkus had moeten toelaten. ‘I never could take Sir C. Dilke as a Minister’, had zij in 1879 aan een vertrouwde geschreven. Dilke had zijn spijt moeten betuigen over de onbehoorlijke dingen die hij in zijn onverantwoordelijke jeugd gezegd had, en had gepleit ‘that he had been very young and very foolish’, vóor hij aangenomen was, en nog bleef hij een voorwerp van wantrouwen. Maar Chamberlain was nog een veel erger geval. Een man die zich eenvoudig niet aan banden liet leggen, die als het Hoogerhuis liberale wetgeving tegenhield, opruiende taal tegen de Lords uitsloeg, die al in 1882 verdachte betrekkingen met de aarts-rebel Parnell onderhield, - kortom, ‘Mr. Gladstone's evil genius’ (aan Lord Granville), van heel ‘this dreadfully Radical Government which contains many thinly-veiled Republicans’ (aan de Prins van Wales) de onverdraaglijkste. Dat Chamberlain met zijn aanstootelijk radicalisme een neiging tot imperialisme verbond, schijnt Victoria vóor de keer die zijn loopbaan in 1886 nam niet bevroed te hebben. Uit wat ik zoo even uit een brief aan Lord Granville aanhaalde, kan men zien dat de Koningin zich niet ontzag om zich tegenover ministers met wie zij het beter vinden kon onbewimpeld over slecht aangeschreven collega's uit te laten. Inderdaad, zij maakte daar een stelsel van. Lord Granville en Lord Hartington werden voortdurend bestookt met | |
[pagina 238]
| |
koninklijke missieven waarin ach en wee geroepen werd, niet enkel over Chamberlain, maar over Gladstone zelf. Aan derden wordt dan weer geklaagd dat Lord Granville zoo zwak is en dat er niets met hem valt te beginnen. En eens wekt Lord Hartington zoozeer de koninklijke woede dat hij zonder reserve in een algemeene verwensching van de liberalen en hun bedrijf begrepen wordt. Het geval betreft een kleinigheid, maar het is pikant en het introduceert een figuur die zelf nog wel even onze aandacht waard is, n.l. generaal Sir Henry Ponsonby, de particuliere secretaris van de Koningin. Aan hem schreef Hartington in Januari 1885 om zich te beklagen dat de Koningin, blijkens de Court Calendar, rechtstreeks aan de bevelhebber in Egypte, Lord Wolseley, haar gelukwenschen geseind had na het treffen van Aboe Klea, zonder er hem, Hartington, de minister van Oorlog, zelfs mee in kennis te stellen, en hij voegt er aan toe: I cannot help thinking that it would on the whole be most convenient that any message from the Queen should be sent through the Secretary of State (d.w.z. de Minister). Hierop schrijft Victoria aan Ponsonby: The Queen always has telegraphed direct to her Generals, and always will do so, as they value that and don't care near so much for a mere official message. But she generally sent an official one too, and somehow or other she forgot or omitted sending it to Lord Hartington. But she thinks Lord Hartington's letter very officious and impertinent in tone. The Queen has the right to telegraph congratulations and enquiries to any one, and won't stand dictation. She won't be a machine. But the Liberals always wish to make her feel that, and she won't accept it. Waarop Ponsonby aan Hartington: My dear Hartington, - I am commanded by the Queen to observe that her Majesty has always been in the habit of telegraphing in her own name to the General commanding a force which has achieved a victory. But she regrets that in the case of Abu Klea she omitted to telegraph the message simultaneously to you. - Yours very truly, Henry F. Ponsonby. De uitvoering van de opdracht is verrassend! De secretaris had blijkbaar zijn eigen inzichten omtrent de vormen die in het verkeer tusschen de vorstin en haar raadgevers in acht genomen dienden te worden. Inderdaad stond hij tegenover de autocratische tendenties die Victoria's beleid in deze jaren kenmerkten zeer kritisch. Hij had persoonlijk zijn nauwste | |
[pagina 239]
| |
relaties met de kringen der Whigs. Zijn vrouw was een dochter van graaf Grey, de eerste-minister die de Reform Act van 1832 erdoor gehaald had. Toevallig is juist dezer dagen over haar een boek gepubliceerd,Ga naar voetnoot1) waarin een brief van haar voorkomt, die vermoedelijk ook wel de denkbeelden van haar echtgenoot weergeeft. I do think Dizzy has worked the idea of personal government to its logical conclusion, and the seed was sown by Stockmar and the Prince.Ga naar voetnoot2) While they lived, the current of public opinion, especially among the Ministers, kept the thing between bounds, but they established the superstition in the Queen's mind about her own prerogative, and we who know her know also perfectly how that superstition, devoid as it is of even a shadow of real political value, can be worked bij an unscrumptious Minister to his advantage and the country's ruin. If there comes a real collision between the Queen and the House of Commons (say, for instance, that the country insists on Gladstone for the next Liberal Prime Minister) it is quite possible she would turn restive, dorlotée as she has been by Dizzy's high-sounding platitudes, and then her reign will end in a fiasco or she prepares one for the Prince of Wales; for I do think in a tussle of that sort, and I do hope and pray it should be so, that the People win the day. Dit werd geschreven in November 1875, terwijl Disraëli eerste-minister was, en wij weten al dat het conflict dat Lady Ponsonby toen voorzag, zich in 1880 werkelijk voordeed, maar ook dat de Koningin zich liet gezeggen, zoodat het niet voor het publiek kwam. En ook dit is karakteristiek. Met al haar hevigheid ontbrak het Victoria toch niet aan gezonde zin voor wat politiek gesproken mogelijk was, en als haar raadgevers op hun stuk stonden, gaf zij op het laatst altijd toe. Hard tegen hard leek het een oogenblik te zullen gaan in een verschil van meening over de troonrede van 1881. De Koningin hield verblijf te Osborne en daar brachten twee ministers, Sir William Harcourt en graaf Spencer, haar het stuk zooals het in de Ministerraad was vastgesteld. Het moest dienzelfden dag ‘in Council’ door Hare Majesteit bekrachtigd worden en de Koningin beklaagde zich met recht dat men het haar zoo laat kwam voorleggen. Maar tegen éen zinsnede maakte zij positief bezwaar. Zoo juist had een straf-expeditie tegen Afghanistan plaats gehad en Kandahar was nog in | |
[pagina 240]
| |
Britsche handen. De regeering kondigde het voornemen aan die plaats te ontruimen. Dat stuitte Victoria tegen de borst, die altijd wilde toetasten en nooit loslaten. Vóor de raadszitting gehouden werd, trachtte zij dus aan de bewuste zinsnede te tornen en terwijl zij het antwoord op een dringend telegram aan Gladstone afwachtte, ging Sir Henry Ponsonby heen en weer tusschen haar en de twee ministers. Die verklaarden dat zij in geen wijziging konden toestemmen van wat in de volle ministerraad was goedgekeurd, en toen de Koningin van een algemeene goedkeuring met reserve voor de gewraakte passage gewaagde, stelde Lord Spencer de volgende verklaring op: It is impossible for the Ministers in attendance to advise Her Majesty to approve in Council a Speech a portion of which H.M. at the same time expressly disapproves. H.M. Government cannot deliver in H.M.'s name a speech which H.M. does not approve in the whole. Na nog meer heen- en-weer-gedraaf van Ponsonby volgde een eigenhandig door Victoria opgesteld stuk van deze inhoud: The Queen, in approving the Speech generally, commands the Minister in attendance to convey to the Cabinet her disapproval of that part of the Speech referring to Candahar, and the Queen can only give her assent to the speech on the express understanding that the Cabinet will give her an assurance that, should circumstances arise rendering the retention of Candahar desirable, the Government will not hesitate to continue to hold that position. Het spreekt vanzelf dat dit stuk onvereenigbaar was met de beginselen door Lord Spencer vastgesteld, en de ministers antwoordden schriftelijk in die geest: afkeuring van een bepaalde passage was ontoelaatbaar, en het verbinden van voorwaarden aan de goedkeuring evenzeer. Inmiddels was het antwoord van Gladstone - vertraagd doordat de eerste-minister Lords Hartington en Granville geraadpleegd had - binnengeloopen: het was evenzeer afwijzend. En nu bond de Koningin plotseling in. Sir Henry Ponsonby kwam meedeelen dat zij, ofschoon ontsticht over de weigering, de raadszitting onverwijld zou houden, en hij legde uit dat dit beteekende dat de troonrede eenvoudig goedgekeurd zou worden: Hare Majesteit's nota-tje nam hij terug en overhandigde de twee heeren ook hun eigen antwoord weer: dat alles werd beschouwd als non-avenu. De raadszitting vond plaats en de goedkeuring | |
[pagina 241]
| |
geschiedde zonder eenige reserve. De Koningin deelde nu achterna haar meening - maar zeker niet in de vorm van afkeuring of voorwaarde, nadat zij onvoorwaardelijk goedgekeurd had - rechtstreeks aan Gladstone mee. Zijn onverstoorbaar correct antwoord volgde spoedig: Mr. Gladstone, with his humble duty reports to your Majesty that, in preference to waiting until Saturday, he has felt it to be more becoming that he should take the earliest apportunity of consulting his colleagues at once on the point arising out of the terms of the Royal Speech which your Majesty was pleased to state. He has accordingly done this to-day; and he is in a condition at once to report to your Majesty that the Cabinet entirely accepts the view of your Majesty, and humbly ensures your Majesty that, should circumstances arise rendering the retention of Candahar desirable, the Government will not hesitate to continue to hold that position. Ik behoef wel niet uit te leggen dat de toezegging die Victoria als resultaat van haar oppositie verkreeg, zoo zij al dienen mocht om haar eigenliefde te sauveeren, in zichzelf volstrekt niets beteekende. Kan men zich voorstellen dat Gladstone zou volhouden dat hij Kandahar wilde opgeven, ook al maakten de omstandigheden dat ongewenscht? Maar die strijd over de troonrede brengt Victoria's positie zoowel als haar denkbeelden in scherp relief. Het relaas van de onderhandelingen in het paleis te Osborne zooals ik dat hierboven gaf, is in hoofdzaak gebaseerd op het verslag dat de beide ministers er voor Gladstone van opstelden.Ga naar voetnoot1) Victoria's eigen relaas in haar dagboek is heel wat minder duidelijk. Het opmerkelijkste daarvan is haar poging om het voor te stellen alsof in die onderhandelingen eigenlijk de ministers een gek figuur sloegen. Als Sir Henry Ponsonby komt mededeelen dat de heeren bezwaar maken tegen het woord ‘disapproval’ in Hare Majesteit's nota, merkt zij op: ‘which rather amused me.’ En als de raadszitting eindelijk gehouden kan worden, omdat de Koningin haar nota heeft ingetrokken en in alles toegegeven, schrijft zij: ‘Dreadfully put out, they at length came in.... The business was hurriedly gone through, and the speech approved. I spoke to no one, and the Ministers nearly tumbled over each other going out.’ | |
[pagina 242]
| |
En tevens maakt zij nu ook de oude Lord Beaconsfield deelgenoot van haar ergernissen. Bij hem kon zij op sympathie rekenen! Madam, and Most Beloved Sovereign, - aldus de aanhef van zijn antwoord: - The principle of Sir William Harcourt, that the Speech of the Sovereign is only the Speech of the Ministers, is a principle not known to the British Constitution. It is only a piece of Parliamentary gossip. Natuurlijk had Harcourt zooiets inconstitutioneels nooit gezegd. In het verslag aan Gladstone wordt het aldus uitgedrukt: We impressed upon Sir H. Ponsonby that the Speech from the Throne was in no sense an expression of H.M.'s individual sentiments, but a declaration of policy made on the responsibility of her Ministers. Dat is iets heel anders, en dat is volmaakt correct. Maar Beaconsfield wist dat een schimpscheut tegen de liberale minister het gewonde hart van Victoria goed zou doen, en het was maar een inleiding tot nuchtere beschouwingen over de graad van tegenstand die de kroon zich kon veroorloven, - beschouwingen die niet afweken van wat een liberaal zou zeggen. De zaak komt natuurlijk hierop neer, dat de Koningin haar goedkeuring aan een troonrede kon onthouden als zij er zeker van zijn mocht dat de parlementaire toestand, of de volkswil, een regeering die de verantwoordelijkheid voor een andere troonrede dragen wou mogelijk maakte. Maar de hooggestemde uitingen van vereering waarin ‘Dizzy’ zijn beschouwingen placht te wikkelen, troffen Victoria meer dan de beschouwingen zelf. Zij liet er zich het hoofd maar al te gemakkelijk door op hol brengen, en zoo voerde zijn invloed haar telkens weer in valsche posities, waaruit zij niet zonder verlies van waardigheid - ook al ontging dat haarzelve misschien - op het laatste oogenblik steeds wijken moest. Inconstitutioneel? In Sir Charles Dilke's ‘Memoir’ van zijn eigen leven komt een beschouwing voor, die omtrent de inmenging en de partijdigheid van de Koningin geen onzekere taal spreekt, maar die op de vraag of haar handelwijze inconstitutioneel genoemd moest worden, een antwoord geeft dat tot ontkenn en neigt. | |
[pagina 243]
| |
The Queen does interfere constantly; more, however, when Liberal Ministers are in power than when she has a Conservative Cabinet, because the Conservatives on the whole do what she likes, as she is a Conservative; whereas the Liberals are continually doing, and indeed exist for the purpose of doing, the things she does not like. But it is very doubtful how far her interference is inconstitutional, and it would be quite impossible to prove it, unless Mr. Gladstone, for example, were to publish her letters - a not very likely supposition. The Queen is a woman of great ability.... She writes to the Prime Minister about everything she does not like, which, when he is a Liberal, means almost everything that he says or does. She complains of his colleagues' speeches. She complains, with less violence, of his own. She protests against Bills. She insists that administrative acts should not be done without delay, for the purpose of consulting with regard to them persons whose opinions she knows will be unfavourable. But if the Minister acts as she directs, he, and not she, becomes responsible; and he may be impeached, for example, for so doing. And.... her action, to my mind, is, strictly speaking, constitutional. Even in the House of Commons, and in a speech taking a rough popular view of the Constitution, it would be difficult to maintain that with her immense experience the Queen is not justified in asking for time in order that men of distinction should be consulted upon various acts; and anything beyond this would be mere matter of inference, not proving the case even if the facts were known, which of course they are not.Ga naar voetnoot1) Dilke schreef dit, in later jaren, maar naar aanleiding van een obscure en tot mislukken gedoemde poging in 1879 om het Lagerhuis zich tegen het misbruik maken door de regeering van beweerde persoonlijke inmenging van de Soeverein te laten uitspreken. Hij bedoelt vooral: inconstitutionaliteit kan in een openbaar debat niet bewezen worden. Kende men Hare Majesteits brieven aan Gladstone - en wij kennen ze nu -, dan was het al een andere zaak. Inderdaad is de manier waarop Victoria zich met éen partij vereenzelvigde met het wezen van de constitutioneele monarchie slecht overeen te brengen. En Dilke, die tot de groep behoorde waarin zij het minst vertrouwen stelde, wist niet eens dat het bij haar officieele communicaties, verzoeken om opheldering, om uitstel, om raadpleging van deskundigen, enz. niet bleef - en ook dat is voor ons geen geheim meer. Wat haar officieele missieven betreft, Lytton Strachey hangt in zijn Queen Victoria het volgend tafereel op - ontleend, naar hij meedeelt, aan ‘private information’ - van de wijze waarop zij in het kabinet ontvangen werden. Eerst | |
[pagina 244]
| |
beschrijft hij, hoe Gladstone, vol eerbiedige bewondering voor Victoria als de belichaming van een groote constitutioneele traditie, door haar vijandigheid teleurgesteld en van zijn stuk gebracht werd. Yet his fidelity remained unshaken. When the Cabinet met, the Prime Minister, filled with his beatific vision, would open the proceedings by reading aloud the letters which he had received from the Queen upon the questions of the hour. The assembly sat in absolute silence while, one after another, the royal missives, with their emphases, their ejaculations, and their grammatical peculiarities, boomed forth in all the deep solemnity or Mr. Gladstone's utterance. Not a single comment, of any kind, was even hazarded; and, after a fitting pause, the Cabinet proceeded with the business of the day. Dit geestig beeld kan in al zijn trekken juist zijn - behalve dat Gladstone's ziel zeker niet tot het laatst toe van de zaligende visie eener vorstin volgens de inspiratie van de Britsche constitutie vervuld was -, maar men moet er niet uit besluiten dat Victoria's verwijten, klachten en vermaningen geen practische beteekenis hadden. Als het kabinet eenes geestes geweest was, hadden zij er eenvoudig langs kunnen afglijden. Bij de verdeeldheid die onder de ministers bestond, moesten zij van tijd tot tijd wel een opening vinden en doordringen, ook al vermeed men de naam der Koningin in de discussie te pas te brengen. En te meer nog omdat Victoria, naar ik al opmerkte - maar dit was vermoedelijk aan Dilke zoowel als aan Lytton Strachey toen hij zijn Queen Victoria schreef onbekend -, haar officieele actie met particuliere bij politici, en naar wij zien zullen militairen, die zij als geestverwanten kon beschouwen, ondersteunde. | |
II.In de verwikkelingen die volgden op de bezetting van Egypte was de Koningin diep overtuigd van het onverstand en de onbekwaamheid van haar ministers. Van het oogenblik dat Engeland zich, in 1882 dus, in de zaken van het Nijldal had moeten mengen, werkte Victoria ten gunste van een blijvende bezetting, en de neiging van de liberalen om aan Frankrijk en de rest van de wereld verzekeringen te geven dat men het land ontruimen zou zoodra de toestand het ver- | |
[pagina 245]
| |
oorloofde, vervulde haar met ergernis. Met de complicatie van de Soedan werd het nog veel kwader. De Soedan was, naar men weet, een Egyptisch wingewest. De militaire occupatie was uitputtend voor de Egyptische schatkist en het wanbeheer van de Egyptische pasja's leidde gedurig tot opstanden van de bevolking. In 1881 was er een Mahdi opgestaan, die weldra de Egyptische heerschappij uit het heele gebied westelijk van de Nijl wegdreef en in de rest van de Soedan ernstig bedreigde. In November 1883 werd een Egyptisch leger onder een Engelschman in Egyptische dienst, Hicks Pasja, vernietigend verslagen en een paar vaste punten met Egyptisch garnizoen, Khartoem, Berber, Soeakim, staken nog maar uit de woelige zee van het fanatieke Mahdisme op. De positie van Engeland in Egypte was nog zoo slecht omschreven, dat het moeilijk te zeggen was, in hoever die ramp Engeland aanging. De tocht van Hicks was tegen het advies van de Engelsche deskundigen ondernomen, maar de Engelsche regeering had geen veto uitgesproken. De Egyptische regeering bad haar nu, door Sir Evelyn Baring, de Engelsche vertegenwoordiger te Cairo, een officier te zenden die de ontruiming leiden kon. Die ontruiming zou zeer moeilijk zijn: verscheiden garnizoenen, in 't bizonder dat van Khartoem, verkeerden reeds in gevaar. In Januari 1884 werd generaal Gordon, die in de jaren zeventig voor de Khedive goeverneur van de Soedan geweest was, uitgezonden. Eerst onderweg verkreeg hij machtiging om zich door de Khedive opnieuw met het goeverneurschap te laten bekleeden, een positie die noodig heette opdat hij het Egyptisch gezag in de Soedan zou kunnen liquideeren. Evacuatie bleef zijn taak en hij verklaarde zich daarmee accoord. Weldra zat hij te Khartoem, buiten het rechtstreeksch bereik van de Engelsche regeering, en nu, in plaats van te ontruimen, begon hij plannen te ontwikkelen voor het overeind zetten van een zelfstandige staat in de Oostelijke Soedan, ja sprak van ‘smashing the Mahdi’. Van uit zijn gevaarlijke afzondering wist hij zich in de Engelsche pers nog te doen hooren, en Gladstone las in de krant dat de zendeling der Engelsche regeering het ‘een onuitwischbare smaad’ zou achten als de in het binnenland opgesloten Egyptische garnizoenen niet heelhuids ontkwamen. | |
[pagina 246]
| |
Een smaad voor Engeland? Engeland was noch voor de aanwezigheid van die garnizoenen, noch voor het wanbestuur dat tot de opstand geleid had verantwoordelijk. In de meeste gevallen trouwens sloten de Egyptische troepen zich, als de kans eenmaal gekeerd was, bij de Mahdi aan, zonder dat zij er slechter bij voeren. Maar het is duidelijk dat Gordon de regeering tot een heel andere politiek wilde pressen dan die hij op zich genomen had uit te voeren. Hij wilde geen ontruiming, hij wilde onderwerping van de Soedan. Dat was een politiek waar een deel van het Engelsche publiek, in die jaren toen imperialistische opwinding in de lucht zat, instinctmatig voor voelde. Maar moest de liberale regeering er zich toe laten drijven? Gladstone had al in het vorig jaar de Soedaneezen beschreven als een volk ‘rightly struggling to be free.’ De agent van de Engelsche regeering te Caïro, Sir Evelyn Baring, adviseerde dat de Soedan voor Egypte ‘een nutteloos bezit’ was en evacuatie de beste politiek. Omtrent de verdrukking en uitzuiging waaraan de bevolking had blootgestaan, bestonden geen twee meeningen. Moest dat alles vergeten worden, omdat generaal Gordon stemming maakte tegen zijn lastgevers? Hij was een eigenaardige figuur, die generaal Gordon, avontuurlijk en godsdienstig, ‘een Christenheid’, wel geschikt om de volksverbeelding te treffen. Maar hoe zaten tevens Sir Evelyn Baring te Caïro en de ministers in Londen verlegen met de stroom van telegrammen waarin hij uit Khartoem wilde en vaak tegenstrijdige plannen en adviezen overseinde. In het kabinet was men het er nu wel over eens, dat men geen ongeschikter man voor die moeilijke zending had kunnen kiezen, en het was te erger omdat men toch aan de opwinding van de publieke opinie eenige concessies meende te moeten doen. Gordon had nu het oogenblik om Khartoem te ontruimen laten voorbijgaan. In Mei 1884 viel Berber in handen der Mahdisten en de Nijlverbinding met Egypte was afgesneden. Omtrent Gordon's positie en de beste route voor een ontzetexpeditie bestond groote onzekerheid. Het bericht van de val van Berber bereikte Londen pas 27 Juni. Daarna werd nog meer dan een maand in het kabinet over twee vragen tegelijk gestreden, n.l. of men een expeditie zenden zou, en zoo ja, | |
[pagina 247]
| |
of het dan langs de Nijl of van Soeakim uit geschieden moest. Toen eind Juli de kwestie eindelijk in beginsel beslist werd - een bedreiging met aftreden van Hartington had de tegenstand van Gladstone moeten overwinnen -, moesten de deskundigen nog weken lang onder elkaar vechten voor eindelijk de Nijlroute gekozen werd. Dit getreuzel wordt vergeeflijk als men bedenkt dat voor een expeditie op de rivier toch de herfstwas afgewacht moest worden. 5 October stak men van Wadi Halfa af, onder bevel van Lord Wolseley. Bij Aboe Klea moest men zich met geweld een doortocht banen. De 28ste Januari 1885 waagde een verkenningsbootje zich tot vóór Khartoem: de stad was twee dagen tevoren gevallen; Gordon had de dood gevonden. Deze ontknooping wekte in Engeland geweldige opschudding. Een ware uitbarsting van woede richtte zich tegen Gladstone en zijn regeering. De conservatieve partij stelde in het Lagerhuis een motie van afkeuring voor, die, daar Parnell en zijn Iersche nationalisten om aan de liberalen hun macht te doen gevoelen ervóor stemden, maar met een zeer kleine meerderheid verworpen werd. Er werd nu om wraak voor Gordon geroepen, maar had het zin om de Mahdi te tuchtigen en dan terug te trekken, of moest men zich in het onafzienbaar avontuur van een verovering van de Soedan begeven? Op wat wijze de Koningin haar verontwaardiging aan de ministers had laten blijken, heb ik reeds vermeld. Had zij recht of reden tot die verontwaardiging? Al een jaar lang had zij het Egyptische bedrijf met klachten, aansporingen en verwijten begeleid. Als men haar geloofde, had zij steeds de juiste politiek aangepredikt en was het alleen de besluiteloosheid en het gebrek aan oprecht patriottische zin van de regeering, waar al de ellende uit was voortgekomen. The conduct of the Government in this Egyptian business, - zoo had zij in Mei 1884 al aan Ponsonby geschreven, - is perfectly miserable; it is universally condemned; and this weakness and vacillation have made us despised everywhere.... The Queen feels much aggrieved and annoyed. She was never listened to, or her advice followed, and all she foretold invariably happened and what she urged was done when too late! It is dreadful for her to see how we are going downhill, and to be unable to prevent the humiliation of this country. | |
[pagina 248]
| |
Dit is een geflatteerde voorstelling van wat zij inderdaad gedaan had. De zaak is dat de Koningin in beginsel van de politiek van haar regeering verschilde. De ontruiming van de Soedan stuitte haar tegen de borst, zooals zij steeds en in alle gevallen tegen terugtrekken en voor vasthouden was. Dat hier een gewettigd verschil van politiek inzicht bestond, waar de constitutioneele vorst zich boven behoort te plaatsen, kon zij zelfs niet inzien. Voor haar was eenvoudig haar eigen opvatting patriottisme, de andere kleinzieligheid, lage partijzucht. Gladstone's beschouwingen over het recht op zelfbeschikking van de Soedaneezen, over Egypte's ongeschiktheid en Engeland's gebrek aan aanspraken om in hun land gezag te oefenen, gleden evenzeer langs haar af als de bedenkingen van deskundigen omtrent de strategische en financieele bezwaren die aan een bezettingspolitiek verbonden waren. Victoria verbeeldde zich dat de politiek die zij voorstond niet alleen de eenige was waarmee de belangen van het Britsche Rijk gediend werden, maar ook dat het de politiek van menschelijkheid en vooruitgang was. ‘Hierin steekt voor ons de les, dat wij nooit te veel haast moeten maken om onze troepen terug te trekken,’ schreef zij aan Beaconsfield in 1879 naar aanleiding van de uitbarsting in Afghanistan: It is not for aggrandisement, but to prevent war and bloodshed that we must do this. Zoo had zij hem tevoren ook uitgenoodigd om schrap te staan tegen Rusland: in the interests of humanity, justice and of the British Empire. Synonieme termen! En het opmerkelijke is dat zij dat met dezelfde onbevangenheid volhield als het tegen Rusland, Frankrijk, Duitschland, als wanneer het tegen half of heel barbaarsche machthebbers in Azië of Afrika ging. Victoria kende dus geen twijfel, en terwijl haar jingoïsme de politieke kwestie voor haar vereenvoudigde, behoedde de onverantwoordelijkheid van haar positie haar voor al te nauwe aanraking met moeilijkheden van uitvoering. ‘No half measures!’ - ‘Half measures and indecision will never do.’ Ziedaar een staaltje van die opwekkingen waaraan zij | |
[pagina 249]
| |
naderhand met zooveel voldoening terugdacht, maar die toch waarlijk op het oogenblik zelf niet heel veel nut konden stichten. Als zij dieper op de zaken inging, was het strijk en zet om de ministers op het hart te binden dat zij toch gehoor zouden geven aan de adviezen en verzoeken van ‘the men on the spot’, van de generaals en de ambtenaren, van Gordon, van Baring, van Wolseley. Dat die adviezen elkaar soms tegenspraken, dat de mannen ter plaatse soms zelf hun inzichten op verbijsterend snelle wijze wijzigden, dat zij een enkel maal ook wel eens de ontruimingspolitiek steunden - dit althans geldt voor Sir Evelyn Baring -, met dergelijke subtiliteiten houdt zij zich niet op. 1 Februari 1884 - Gordon was toen veertien dagen geleden uitgezonden - schrijft zij aan Sir Evelyn Wood, te Caïro als Sirdar van het Egyptische leger: Much has taken place since the last letter she received, and what Sir Evelyn suggested in one of his letters as the best solution of the Soudan difficulty, has taken place, viz., the employment of General Gordon. Why this was not done long ago and why the right thing is never done till it is absolutely extorted from those who are in authority, is in explicable to the Queen. Over and over again she has urged by letter and by cypher that energetic measures were necessary, but not till the whole country became alarmed - and, she flatters herself also, in deference to her very strong pressure - was anything done.... Nu is het een feit dat de Koningin de zaken hier op de kop stelt. De zending van Gordon was een denkbeeld van Londen uitgegaan, en het had Sir Evelyn Baring, ‘the man on the spot’, wiens wenken en raadgevingen Victoria altijd zei te wenschen dat stiptelijk opgevolgd zouden worden, opgedrongen moeten worden. Tot tweemaal toe had hij in antwoord op vragen van Lord Granville - als minister van buitenlandsche zaken de verantwoordelijke man in de Egyptische aangelegenheid - als zijn meening gegeven dat Gordon voor deze taak niet de geschikte persoon was. Pas de derde maal had hij hem met reserves aanvaard. Sir Evelyn Baring zou hier dus moeilijk hebben kunnen toestemmen dat juist de regeering er zoo slecht toe te krijgen was ‘to do the right thing’. Maar bij andere gelegenheden speelde Victoria hem met niet minder graagte uit: Sir E. Baring is evidently not pleased at what the Queen must call the | |
[pagina 250]
| |
miserable, weak, and too late action of the Government. (Aan Ponsonby, 29 Febr. 1884). En zeker, over het algemeen mag men gerust zeggen waren ‘the men on the spot’, in dit geval zoowel als in alle andere, aan de Nijl, in Zuid-Afrika, in Indië, van dezelfde school als de Koningin, vóor doortasten, nemen en houden. Dat was voor liberale regeeringen een onuitputtelijke bron van moeilijkheden en in zekere zin was heel de Gordon-tragedie er een uitvloeisel van. Een liberale regeering kon zelden rekenen op loyale uitvoering van haar politiek door agenten in verre streken. Minder dan ooit als die agenten wisten dat zij bij hun overschrijding van instructies op de sympathie, of zelfs op de daadwerkelijke steun, van de Koningin zouden kunnen rekenen. En waarlijk, dat zij dat wisten, daar zorgde Victoria wel voor. Men zal niet zonder verbazing opgemerkt hebben op wat toon zij zich veroorloofde haar regeering te bespreken in een brief aan de Sirdar. In de zomer van 1884 kwam Baring in Londen, en uit het verslag dat de Koningin in haar dagboek opteekent van haar gesprek met hem, kan men met voldoende zekerheid besluiten dat zij tegenover hem in dezelfde geest sprak. Maar veel erger werd het nog met Wolseley. Na de val van Khartoem wenschte Wolseley, aanvoerder van het ontzettingsleger, over welks bestemming nu de ontzetting mislukt was onzekerheid bestond, met het goeverneurschap van de Soedan bekleed te worden, en Baring steunde dat denkbeeld. Het springt in het oog dat het de inleiding tot een nieuwe politiek van militair voortschrijden en verovering beteekende. Er werd geweldige pressie op de regeering geoefend. De Koningin schreef aan Gladstone: The Queen cannot conceal her dismay at learning that the Cabinet have not yet made up their minds on Lord Wolseley's request, which is so warmly supported by Sir E. Baring, and she must solemnly record her warning that this indecision and delay may produce the most disastrous consequences. Gladstone antwoordde: In regard to constituting Lord Wolseley Governor-General of the Soudan, your Majesty appears to consider that the first duty of the Cabinet was to send an immediate reply. Your Majesty seems also to conceive that this reply should clearly be in the affirmative. But if your Majesty will graciously take into view the possibility that the wisdom of the measure itself (not a military but a civil and political demand) might not appear to | |
[pagina 251]
| |
all so clear as it appears to your Majesty, the desire to weigh the subject maturely in all its bearings before deciding may possibly present itself to your Majesty in a somewhat different light. Deze aanhaling zal meteen verklaarbaar maken dat Gladstone zoo dikwijls een irriteerende uitwerking op de Koningin had. Zóo naïef waren noch de Groote Oude Man noch zijn Koningin, of hij moet met de beleefdheidsformules, die hij zoo kwistig gebruikte, soms sarcastische bedoelingen gehad en zij er die in begrepen hebben. Wat hiervan zij, de positie die Gladstone ten aanzien van deze kwestie innam, was geheel onaanvechtbaar en datzelfde kan allerminst gezegd worden van de stap waartoe Victoria zich door haar ergernis over zijn hardnekkige vredelievendheid in zake de Soedan liet drijven. Gladstone's brief was van 2 Maart 1885. De 3de Maart schreef de Koningin aan Lady Wolseley: In strict confidence I must tell you I think the Government are more incorrigible than ever, and I do think that your husband should hold strong language to them, and even threaten to resign if he does not receive strong support and liberty of action. Een dag of tien later nam het kabinet het stellige besluit om Wolseley zijn wensch niet toe te staan. Als altijd zag Victoria maar één kant van de kwestie: en Sir Henry Ponsonby schreef uit haar naam aan Sir William Harcourt, die te boek stond als een van de overtuigdste voorstanders van de ontruimingspolitiek: Her Majesty commands me to ask whether you do not think that the refusal to listen to our agents places them in a most serious position, and that it will lead to the ruin of all that is requisite for the honour and safety of this country.Ga naar voetnoot1) Harcourt antwoordde natuurlijk dat de eisch van Wolseley niets te maken had met de behoeften van zijn militaire positie, maar vol was van politieke consequenties die ter beoordeeling van de regeering moesten staan. De ministers waren in die | |
[pagina 252]
| |
dagen weinig minder geïrriteerd tegen de generaal dan hij tegen hen. Op een kabinetsvergadering schoof de Lord Chancellor, Selborne, Dilke een kattebelletje toe, waarop te lezen stond: We seem to be fighting three enemies at once: 1. the Mahdi; 2. certain of our people here; 3. WolseleyGa naar voetnoot1) Intusschen schreef Wolseley aan de Koningin: ....It is very disheartening to the soldiers of this army to find that Mr. Gladstone and all his colleagnes have completely ignored all the toil they endured without a murmur on the river, all the fatiguing marches under a burning sun in the desert, and all the severe fighting they have had. It is very ungracious on Mr. Gladstone's part, seeing that it is his fault that all these trials have been endured in vain, and all our dead comrades killed to no purpose..... However, if the Queen is satisfied with the conduct of her troops I don't think our men care very much what Mr. Gladstone may think of them: they certainly don't think much of him. Dit was een brief zooals een bevelvoerend generaal er geen aan het hoofd van de staat behoort te schrijven. Maar de Koningin wier brief aan Lady Wolseley wij kennen, kon zich over de toon die haar man durfde aannemen moeilijk beklagen, - waartoe zij overigens zeker geen neiging gehad heeft: die schamperheid stemde te zeer met haar eigen vooroordeel overeen. Zij van haar kant schreef hem de 31ste Maart 1885: Whatever happens, the Queen hopes and trusts Lord Wolseley will resist and strongly oppose all idea of retreat.... She fears some of the Government are very unpatriotic, and do not feel what is a necessity. Want de regeering - dat lag in de logica van haar stelsel - was ernstig aan het overwegen om heel de expeditie te staken. Tevergeefs seinde Victoria aan Gladstone dat het ‘fataal voor onze goede naam en eer’ zou zijn, dat ‘de zegepraal van wilden over onze wapenen’ een ‘ernstige terugslag op onze positie in Indië en elders’ zou hebben. Tevergeefs verwees zij hem naar de adviezen van Wolseley, die zij eerst zelf had ingegeven. Gladstone antwoordde dat Wolseley's voorspellingen omtrent de campagne niet waren uitgekomen, terwijl hij zijn eischen telkens had opgevoerd; dat Egypte, ook volgens Wolseley's meening, zonder bezetting van de Soedan verdedigd kon worden, terwijl trouwens de Mahdi geen aanstalten maakte het aan te vallen. Een ernstige ver- | |
[pagina 253]
| |
wikkeling met Rusland over Afghanistan gaf tezelfdertijd een goed middel aan de hand om weifelaars in het kabinet van de ongelegenheid der Soedaneesche expeditie te overtuigen, en Gladstone's politiek behield het veld. De 19de April teekende de Koningin in haar dagboek aan: The anniversary of dear Lord Beaconsfield's death. Oh! were he but still alive! | |
III.Ten opzichte van Ierland bestond er tusschen Victoria en haar liberale ministers niet meer sympathie dan in de Egyptische verwikkelingen. Alleen wanneer zij van tijd tot tijd het terrorisme van de Fenians of van de Land League met coërcie zochten te beteugelen, konden zij op de waardeering en de steun van de Koningin rekenen. Maar ofschoon dit kabinet een keer of wat tot strengheid en geweld zijn toevlucht nam, Gladstone en zijn voornaamste ambtgenooten verloren nooit het besef dat men hiermee geen finale oplossing bereiken kon, en zij zochten, tastend en aarzelend, maar eerlijk, naar een politiek die wezenlijke bevrediging kon brengen, totdat Gladstone op het eind van 1885 inzag dat home-rule het eenige was en stoutweg trachtte zijn partij op die nieuwe baan mee te sleepen. Victoria kende dat wantrouwen in de coërcie-politiek niet. In heel haar correspondentie zoekt men tevergeefs naar een uiting die van eenig begrip voor het Iersche standpunt getuigt. Dat macht en geweld geen duurzaam remedie konden vormen, kwam nooit bij haar op. De erkentenis van die waarheid, die men de Engelsche liberalen wel als hun waarachtigste staatsmansdeugd mag aanrekenen, was voor haar maar het bewijs van zwakheid, van verblinding, van tekort aan patriottisme. In 1882, na een periode van barre strengheid, kwam Gladstone tot de overtuiging dat zonder de medewerking van Parnell, die toen met twee andere parlementsleden in de Kilmainham-gevangenis opgesloten zat, niets te bereiken was. Er werden onderhandelingen gevoerd door bemiddeling van Chamberlain, die tot de zoogenaamde - natuurlijk informeele - overeenkomst van Kilmainham leidden. De regeering | |
[pagina 254]
| |
kondigde nieuwe agrarische wetgeving aan, Parnell beloofde zijn invloed ten gunste van matiging aan te wenden. Hij werd vrijgelaten: Forster, de minister voor Ierland, en Lord Cowper, de Lord Lieutenant, traden af. Victoria werkte aan die transacties niet zonder groote tegenzin mee en kwam er in haar afscheidsbrief aan Forster voor uit, dat de nieuwe koers haar uiterst gewaagd toescheen. Dat was de 2de Mei. De 6de Mei werden in het Phoenix Park te Dublin een hoog ambtenaar van Dublin Castle en de nieuw benoemde minister voor Ierland, Lord Frederick Cavendish, jongere broer van de markies van Hartington, en getrouwd met een nicht van Gladstone, vermoord. How could Mr. Gladstone and his violent Radical advisers proceed with such a policy, which inevitably has led to all this! Surely his eyes must be opened now. Aldus de Koningin diezelfde avond in haar dagboek. En aan Lord Granville schreef zij de volgende dag: The Queen considers this horrible event the direct result of what she has always considered and has stated to Mr. Gladstone and to Lord Spencer (de nieuwe Lord Lieutenant en een overtuigd voorstander van de conciliatie-politiek) as a most fatal and hazardous step. Een paar weken later vermaande zij hem dringend om tegen verzwakking van een nieuw voorgestelde Prevention of Crime (Ierland) Bill te waken. Mr. Gladstone unfortunately lives still (even after his nephew and dear friend has been murdered) under the delusion that these dreadful Home Rulers and rebels are to be trusted and are well disposed.... and she fears, backed as he will be by his evil genius Mr. Chamberlain, that he may retract, and yield and change and weaken the Bill. Kort daarop schreef zij aan de Prins van Wales: Dearest Bertie, - The state of affairs - this dreadfully Radical Government which contains many thinly-veiled Republicans - and the way in which they have truckled to the Home Rulers - as well as the utter disregard of all my opinions which after 45 years of experience ought to be considered, all make me very miserable, and disgust me with the hard, ungrateful task I have to go through, and weigh on my health and spirits. You as my eldest son, and so intimate as you are with Lord Hartington, might and should I think speak strongly to him, reminding him how he | |
[pagina 255]
| |
asked you to tell me in '80 that if I took Mr. Gladstone I should certainly not have to take these violent and dangerous Radicals, instead of wich, two days after I had most unwillingly taken this most dangerous man, all the worst men who had no respect for Kings and Princes or any of the landmarks of the Constitution were put into the Government in spite of me. The mischief Mr. Gladstone does is incalculable.... Patriotism is nowhere in their ranks.... Dit hysterisch geschrijf verraadt zoowel gebrek aan evenwicht als aan politiek doorzicht. Veel menschen schreeuwden - het was inderdaad een menschelijke reactie - dat men hier nu zien kon wat men met toegevingen aan de Iersche nationalisten bereikte. Maar het is aan geen twijfel onderhevig of de moord in het Phoenix Park ging uit van een kleine groep extremisten en was bedoeld als een slag tegen Parnell zoo goed als tegen de Engelsche regeering. Als men er het bankroet van de verzoeningspolitiek in zien wou, deed men precies wat de aanleggers ermee voor hadden. En men denke niet dat dit staatsmanswijsheid van achterna is. Een man die nog heel wat dichter bij het tooneel van de misdaad zat dan Victoria in haar paleis te Windsor, Lord Spencer, de nieuwe Lord Lieutenant, schreef de 8ste Mei uit de Viceregal Lodge te Dublin aan Harcourt: My impression is, though it is rash to say so now, that the extreme party of violence saw that the party of order had struck a distinct blow (nl. door de overeenkomst van Kilmainham), and were succeeding in winning to their side many people who had before connived at crime, and that they plotted this foul deed to exasperate England and prevent the healing process continuing.Ga naar voetnoot1) Dit is een brief die de schrijver tot eer strekt, en hij was typisch voor de houding der liberale ministers. Harcourt anders een echte ‘Gladstonian’, was in het kabinet de eenige die zich door de gebeurtenis uit zijn koers liet slaan. Hij verwachtte nog slechts heil van de nieuwe Prevention of Crime (Ireland) Bill, die hij als Home Secretary met groote ijver door het Lagerhuis loodste. Gladstone was lauw ten opzichte van dat ontwerp, maar van Victoria oogstte Harcourt er levendige dank voor.
't Was eerst in 1885 dat er opnieuw beweging in de Iersche kwestie kwam. In Juni van dat jaar moest Gladstone aftreden | |
[pagina 256]
| |
en Lord Salisbury vormde een kabinet, ofschoon hij geen meerderheid in het Lagerhuis had en in verband met de kieswethervorming tot November moest wachten vóór hij het ontbinden kon. In afwachting van de algemeene verkiezingen coquetteerden de conservatieve ministers druk met de Iersche nationalisten. Het was de situatie die Parnell met zijn parlementaire taktiek altijd te weeg had willen brengen, dat de twee groote Engelsche partijen wedijverden om zijn steun. Lord Carnarvon, de conservatieve Lord Lieutenant, opende geheime besprekingen met Parnell over home-rule. Lord Randolph Churchill en andere conservatieven deden mee aan een nationalistische aanval op de administratie van Lord Spencer. Want met hoe goede bedoelingen Lord Spencer ook naar Dublin getogen was, met hoeveel geestkracht hij weerstand geboden had aan de paniek door de moord in het Phoenix Park gewekt, de uitvoering van de Prevention of Crime Act had hem gehaat gemaakt. Er was éen geruchtmakend geval in 't bizonder, waarin de Iersche publieke opinie hem ervan beschuldigde een paar mannen op valsch getuigenis te hebben laten ophangen. Spencer beleefde van die zaak - de Naamtrasna-zaak - veel ellende, maar het was nauwelijks te verwachten geweest dat Engelsche conservatieven hem zouden afvallen als de goede trouw van zijn bewind verdacht gemaakt werd! Victoria liet niet na de ietwat wilde Lord Randolph Churchill in een brief aan Salisbury daarover te berispen. En toch, hoe anders is de toon dan tegenover Gladstone, en het schijnt wel alsof alle andere teekenen van het verkiezingsspel dat de conservatieven met Parnell speelden haar ontgingen: althans in de gepubliceerde correspondentie is er geen toespeling op te vinden. Toch ging het zóo ver dat bij de verkiezingen de Iersche kiezers in Engeland met hevigheid werden aangemaand om tegen de liberalen en vóór de conservatieven te stemmen, - een zaak van groot practisch gewicht. En de moreele uitwerking van dat gemanoeuvreer was ook aanmerkelijk. Een man als Lord Spencer werd erdoor tot home-rule bekeerd. Als de conservatieven zich lieten verleiden tot het aanvallen, uit partij - overwegingen, van een liberaal Lord Lieutenant die waarlijk niet voor zijn genoegen krachtig | |
[pagina 257]
| |
was opgetreden, dan werd het (zoo redeneerde hij) volslagen onmogelijk dat Engeland Ierland nog zou regeeren, dan schoot er niets over dan het de Ieren zelf te laten doen. Ook op Gladstone's besluit, dat in December vast kwam te staan, om home-rule in te voeren oefende dit alles machtige invloed Maar gelijk gezegd, dat Victoria deze gang van zaken begreep, dat zij er de conservatieven om laakte, daarvan blijkt niets. Wel ziet men haar opeens weer op het oorlogspad als in December de verkiezingen, in weerwil van de Iersche stemmen, het ongewenschte resultaat hebben opgeleverd van een liberale meerderheid en Gladstone alweer op een opdracht staat te wachten, met het heilloos voornemen ditmaal om een kabinet te vormen op de grondslag van home-rule-politiek. Een liberale meerderheid? De tegenstelling tusschen de Whigs en de radicalen had de regeering van '80 zoo vaak verlamd. Zij was sedert Chamberlain in het begin van 1885 met zijn ‘unauthorised programme’ voor de kiezers gekomen was, nog zooveel scherper geworden. Mr. Goschen stond al feitelijk buiten de partij. Zou het geduld van Lord Hartington nog niet uitgeput zijn? Als de Whigs zich eens van de radicalen wilden afscheiden, zou er dan uit hen en de conservatieven geen nieuwe meerderheid te vormen zijn? Dit laatste deel van Victoria's correspondentie eindigt met een paar hartstochtelijke brieven aan Goschen, waarin zij hem opwekt zijn invloed op Hartington aan te wenden en zulk een coalitie tot stand te brengen. I appeal to you (zoo schrijft zij in een brief die zij hem in het diepste geheim door Lady Ely en Mrs. Goschen doet toekomen) and to all moderate, loyal, and really patriotic men, who have the safety and well-being of the Empire and the Throne at heart, and who wish to save them from destruction, with which, if the Government again fell into the reckless hands of Mr. Gladstone, they would be threatened, to rise above party and to be true patriots! You must convince Lord Hartington of what is at last his duty and of what he owes to his Queen and country, which really goes before allegiance to Mr. Gladstone, who can persuade himself that everything he takes up is right, even though it be calling black, white, and wrong, right. | |
[pagina 258]
| |
I am sure that you with Lord Hartington and many other moderate Liberals would save the country by standing aloof from Mr. Gladstone, who is utterly reckless, and whose conduct at this moment, in proposing what would be Home Rule, is most mischievous and incomprehensible. Er volgt nog een brief van Lady Ely aan Mr. Forster, de man die in 1882 als minister voor Ierland was afgetreden, waarin zij hem, uit naam van de Koningin, vermaant mee te doen met de ‘moderate loyal and patriotic men’ en niet met Mr. Gladstone: The Queen considers that Mr. G's coming in again would be a real misfortune for the country and for the whole world. Men wrijft zich de oogen uit na het lezen van deze stukken. Is het mogelijk! Nog maar een goede veertig jaar geleden, en daar trachtte de Koningin van Engeland, met behulp van haar hofdames, een ‘patriottische’ partij te vormen, een partij van Rijk en Troon! Het is jammer dat de uitgave met het eind van het jaar 1885 afbreekt. Het zou de moeite waard zijn te kunnen gadeslaan wat aandeel de Koningin nam in de gebeurtenissen van 1886. Toen toch kwam de crisis, wel niet geheel op de wijze zooals Victoria haar verlangd had, maar toch sloeg ze de liberale partij voor twintig jaar met machteloosheid en hield home-rule nog langer op. Tot geluk voor Engeland? Zijn Rijk en Troon hun eind nabij nu Ierland zichzelf besturen kan? In 1886 moest Victoria beginnen, zoodra Salisbury's regeering in het Lagerhuis een nederlaag geleden had, met Gladstone voor de derde maal de formatie van een Kabinet op te dragen en in weerwil van haar verzekering aan Goschen, Chamberlain maakte deel uit van de combinatie die zij van hem moest aannemen.Ga naar voetnoot1) Hartington niet. Hij weigerde. Wie zal zeggen in hoever de bezweringen van Victoria tot dat be- | |
[pagina 259]
| |
sluit van de ernstige, langzame, loyale man de doorslag hebben gegeven? Het moet een bittere teleurstelling voor haar geweest zijn dat Hartington's afzijdigheid Gladstone geenszins belette een regeering te vormen. En het is wel een ironische lotsbeschikking geweest dat de man die, weldra uit de regeering getreden, het eerste home-rule-ontwerp deed kelderen en Gladstone in nieuwe algemeene verkiezingen (Juni-Juli 1886) in de minderheid bracht, Chamberlain was, zijn ‘kwade genius’ van voorheen, de radicaal, de republikein! Chamberlain, de vriend van Parnell sedert Kilmainham, en die eer dan iemand anders met home-rule-plannen had rondgeloopen! Chamberlain, die met opzet de liberale partij voor Whigs als Goschen en Hartington onhoudbaar had helpen maken, en die nu het uur van de scheuring sloeg, zich opnieuw met hen samen vond aan de andere zijde! Zeker zal Victoria hem zijn verleden hartelijk vergeven hebben en zijn imperialistische toekomst moet geheel naar haar hart geweest zijn. Het is jammer, nogeens, dat wij vermoedelijk vrijwat jaren zullen moeten wachten vóór de correspondentie der Koningin wordt voortgezet. Maar misschien zal de biografie van Chamberlain door J.L. Garvin, die ons nu al zoo lang wordt aangekondigd, ook uit de archieven van Windsor wel eenig licht over deze gebeurtenissen verspreiden. | |
IV.Victoria's reputatie als een model-constitutioneele vorstin zal de openbaarmaking van deze brieven niet overleven. De pers heeft bij de bespreking van het deel over 't geheel opmerkelijke discretie betracht. De volle beteekenis van stukken als de brieven aan Lady Wolseley en Lord Wolseley zelf en aan Goschen is, voor zoover ik opgemerkt heb, nergens uiteengezet. Maar op den duur zullen deze onthullingen als vanzelf in het politiek en historisch bewustzijn doordringen en men zal Victoria ietwat anders zien dan voorheen. Een groote vorstin, roepen zekere conservatieve organen triomfantelijk uit bij de verschijning van elk nieuw deel van haar brieven. Dit is dwaasheid. Partijzucht wordt gestreeld door de hevigheid waarmee zij de groote mannen van een | |
[pagina 260]
| |
vorige generatie van liberalen aantast, en haar onverzadiglijk imperialisme klinkt natuurlijk in sommige ooren als de politieke wijsheid zelve. Maar een onbevangen lezer zal versteld staan over de engheid van oordeel waarmee die vrouw de politieke wereld inzag. Een paar simpele phrasen maakten heel haar philosophie uit. Zij leefde in een gedurige angst. Machtsvertoon en er op los slaan acht zij onophoudelijk noodig, of het Britsche Rijk zal uiteenvallen, of de revolutie zal uitbarsten, de troon zal vallen en de democratie zegevieren. Neen, een groote persoonlijkheid was zij niet, maar een nul in 't cijfer nog veel minder. Wat zij te kort kwam aan intellectueel vermogen, maakte zij goed met zelfvertrouwen en durf. Het was enkel de feitelijke machteloosheid van haar positie waartoe de politieke ontwikkeling van Engeland al lang geleid had, wat haar bewaarde voor erge rampen en mislukkingen. Gedreven door een onbedwingbare vitaliteit en door felle driften en vooroordeelen schoot zij toch gedurig over de kring van die machteloosheid heen en zij dankte het niet in de laatste plaats aan de zelfbeheersching van haar verantwoordelijke raadgevers, dat daar geen onaangenamer conflicten uit voorkwamen dan zij verduren moest. In ieder geval was zij in de Engelsche politiek een kracht, een veel grooter kracht dan men vóór de publicatie van haar brieven kon vermoeden, en hoe groot, kan men ook nu nog moeilijk benaderen. Daarvoor zal nog heel wat meer gepubliceerd moeten worden, en ook dan zal er nog veel onzeker blijven, want haar voornaamste invloed was persoonlijk, onregelmatig en onverantwoordelijk. Het belangrijkste wat uit deze laatste bundel van haar correspondentie blijkt, is dat zij aanzienlijk heeft bijgedragen tot de moeilijkheden van Gladstone's kritieke periode. Zij heeft de twintigjarige eclips van het liberalisme die in 1886 begon, niet teweeggebracht. Maar heeft zij de oneenigheid die Gladstone's tweede administratie verlamde, niet verergerd? En die oneenigheid, die vooral in de laatste maanden over de Soedan-kwestie ondragelijk werd en die de smadelijke val van Juni 1885 veroorzaakte, vergalde de stemming van Lord Hartington zoowel als van Chamberlain en maakte beiden minder bereid om de G.O.M. te volgen toen hij op het eind | |
[pagina 261]
| |
van dat jaar de weg naar home-rule insloeg. De uittocht van het oude aristocratische element uit de liberale partij die in 1886 begon, moet door Victoria's vurige propaganda rechtstreeks bevorderd zijn. Bij haar leven heeft Victoria zich dus kunnen verheugen dat de ontwikkeling der dingen, ook al bereidde die haar nog veel verrassingen en teleurstellingen, in haar geest uitviel. Zij behoorde tot de overwinnende partij. Haar jubilea in 1887 en 1897 waren triomfen, apotheoses. De Engelschen hebben een goedmoedig woord over voor iemand die ‘wijs is in zijn generatie’. Is dat niet genoeg? Voor een staatsman is het niet genoeg. Hij werkt niet voor zijn eigen generatie alleen. Op het sterfbed van Victoria viel trouwens al een zwarte schaduw, die van de Boerenoorlog. En wat al vreemde, nooit door haar vermoede, veranderingen hadden inmiddels onder het oppervlak plaatsgegrepen en hoe ontplooiden zich in de nieuwe eeuw krachten die zij had gemeend voorgoed onderdrukt te hebben, die zij had gemeend dat onderdrukt moesten worden in de naam van eeuwige beginselen van maatschappelijke orde, maar waarmee haar opvolgers hebben moeten leeren te leven! Wij weten van de praktijk van het parlementaire koningschap onder Edward VII al iets, onder George V nog heel weinig. Mij dunkt dat de kleinzoon van de oude Koningin haar correspondentie voornamelijk bestudeerd moet hebben om te leeren hoe het niet te doen.
P. Geyl. |
|