De Gids. Jaargang 92
(1928)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |
Het slavendom en zijn historie.Ga naar voetnoot1)1. Sedert de wereldoorlog het aantal Slaviese rijken met enige heeft doen toenemen, is de belangstelling voor de volken, die in die rijken wonen, sterk gestegen, en, nu men meer aandacht wijdt aan de afzonderlike Slaviese volken, wordt er ook meer gesproken van ‘de Slaven’ en ‘het Slavendom’, zonder dat zij, die die woorden gebruiken, zich altijd rekenschap geven van de realiteit, die door deze benamingen wordt aangeduid. Londen heeft tans zijn ‘Slavonic Review’ en Parijs zijn ‘Le Monde Slave’; deze tijdschriften zijn van populair-wetenschappelike aard, zij behandelen de meest uiteenlopende problemen van het geestelik en stoffelik leven der Slaviese volken; door hun naam wekken zij de illusie, ons te verplaatsen in een andere wereld dan onze eigene, en inderdaad bevatten zij menig artikel, dat getuigt van een mentaliteit, die de onze niet is; maar het zou moeilik vallen, ja onmogelik, op grond van deze tijdschriften de kenmerkende eigenschappen te noemen, die alle Slaviese volken gemeen hebben en waardoor zij tot een in wezenlike punten van de Westeuropeanen afwijkend ‘Slavendom’ worden. De vraagstukken, die het nationale leven der Slaviese volken doet opkomen, zijn zo verlelei en zo heterogeen, dat de inhoud van de ‘Slavonic Review’ of van ‘Le Monde Slave’ niet minder bont is dan die van het Italiaanse tijdschrift ‘L'Europa Orientale’ of het Duitse ‘Osteuropa’, die blijkens hun titel zich ook voor de niet-Slaviese volken van Oost-Europa, zoals Roemenen en Finnen, interesseren; trouwens, ook de door mij genoemde Franse en Engelse periodieken beperken zich | |
[pagina 386]
| |
niet tot de Slaven alleen, wel een bewijs, hoezeer in Oost-Europa het Slaviese en het niet-Slaviese in elkaar haken. Ook de Slaviese volken zelf tonen een grote belangstelling voor ‘het Slavendom’, hoewel niet alle in gelijke mate. De Sowet-regering kent geen ‘Rusland’ meer, doch slechts een ‘Unie van socialistiese sowet-republieken’, zij loochent het Russiese, ergo Slaviese, karakter van deze unie; in hoeverre de intellectuële Russen in de unie zich Slaven voelen, dat is moeilik te zeggen; waarschijnlik doen zij het in hogere mate dan zij het uitspreken; wanneer wij echter slechts afgaan op hetgeen in boek en krant tot uiting komt, dan zijn het Slaviese voelen en de Slaviese belangstelling der Sowet-onderdanen zeer gering. Gans anders is het onder de uitgewekenen: reeds het feit, dat zoveel duizenden van hen in Tsjechoslovakije, Zuidslavië en Bulgarije wonen, moet een versterking van het Slavies bewustzijn in de hand werken, dank zij de taalverwantschap. Het is sterk overdreven, ja onwaar, dat alle Slaven elkaar verstaan; daarvoor zijn de afwijkingen, vooral op het gebied van 't vocabulaar, te groot; maar er blijft toch zoveel onderlinge gelijkheid over, dat men vrij gauw leert, elkaar te verstaan. Intussen is dit op samenwonen en het verstaan van elkaars taal berustende verwantschapsgevoel zeer relatief; wanneer een Russiese uitgewekene te Praag en zijn Tsjechiese vrienden zichzelf en elkaar als ‘Slaven’ beschouwen, dan moet men niet menen, dat zij dat doen op grond van een klare voorstelling van het begrip ‘Slaaf’; misschien voelen zij onderling een zekere graad van psychiese verwantschap, die zij geneigd zijn als een ‘Slaviese’ trek te beschouwen, maar de vraag, of alle Slaviese volken diezelfde trek vertonen, hebben zij waarschijnlik nooit onderzocht, en in menig geval zal het verwantschapsgevoel helemaal niet op innerlike eigenschappen, doch slechts op de onderlinge gelijkheid der talen berusten. Een Eurazisties voelende RusGa naar voetnoot1) - hun aantal neemt onder de uitgewekenen met de dag toe -, die tegenover de Germaans-Romaanse kultuur zijn ideaal ener Euraziese beschaving plaatst, beschouwt de Grieks-orthodoxe godsdienst der Rus- | |
[pagina 387]
| |
sen als de zuurdesem dezer toekomstwereld; zijn algemeen Slavies voelen is daardoor vrij zwak en zijn sympathie zal het grootst zijn speciaal voor die Slaven, die zijn eigen geloof belijden. Zo is de graad van Slavies bewustzijn bij de verschillende Slaviese volken en de intellectuële ondergroepen van elk hunner zeer ongelijk. Het sterkst is het wel bij de Tsjechen, en ook de kennis der andere Slaviese volken zal bij hen ongetwijfeld groter en meer verbreid zijn dan bij de overige naties. Voortreffelik georiënteerd is de ‘Slovanský Přehled’ (Slaviese revue), die behalve artikelen over specialere onderwerpen maandelikse overzichten bevat over het nationale leven in de afzonderlike Slaviese staten. Een Tsjech is het ook geweest, die vóór een paar jaar een nieuwe geschiedenis der Slaviese letterkunden is gaan uitgeven (J. Máchal); het eerste deel is aan de oudere perioden en het van vroegere generaties geërfde volksepos gewijd, het tweede deel aan de romantiek, terwijl het nog niet verschenen derde deel het realisme en moderne literaire stromingen zal behandelen. En tans verschijnt, wederom in Tsjechoslovakije, J. Bidlo's Geschiedenis van het Slavendom (Praag 1927), die het eerste deel vormt van een serie monografieën, onder de algemene titel ‘De Slaven’, welke een ‘kultuurbeeld van de Slaviese wereld’ wil geven. Reeds vóór de oorlog had dezelfde historicus een korte schets van de geschiedenis der Slaviese volken gepubliceerd, en wel in de bundel ‘Slovanstvo’ (Slavendom) van 1912. Deze uitgave was een vrucht geweest van het zgn. ‘neoslavisme’, dat in die tijd streefde naar een opheffing van de tegenstellingen, welke aan het wederzijds begrijpen en waarderen der Slaviese volkeren in de weg stonden. Tans is het nog duideliker dan vóór 15 à 20 jaar, hoe weinig de heer Kramář (de voornaamste woordvoerder van het neoslavisme) c.s. op de bodem der realiteit stonden.Ga naar voetnoot1) In zijn nieuwe boek doet Bidlo het neoslavisme in twee korte alinea's af, om daarna mee te delen, dat de historie een andere loop heeft genomen | |
[pagina 388]
| |
dan de neoslavisten hadden gewenst. Het tans verschijnende boek wil hij blijkbaar beschouwd zien als een geheel nieuw werk, mogelik gemaakt door de ervaring van de wereldoorlog. 2. De 253 bladzijden tekst, waarop een bibliografie van 16 pagina's en een register volgen, bevatten een groot aantal feiten uit de historie der Slaviese volken, welke dienen als toelichting van hetgeen de auteur de ‘filosofie’ der Slaviese historie noemt. De grote beknoptheid maakt bij een zo rijke inhoud de lektuur enigszins vermoeiend: het boek is beter geschikt om bij fragmenten van niet te grote omvang gelezen te worden; het voortreffelike register maakt het ook als naslaboek zeer nuttig, terwijl een gedetailleerd inhoudsoverzicht voor onze algemene oriëntering goede diensten bewijst. Maar hoezeer Bidlo's boek ook een in vele opzichten nuttige gids is voor hem, die zich voor Slaviese geschiedenis interesseert, het beeld, dat het van die geschiedenis geeft, is eenzijdig. Een criticus heeft van die eenzijdigheid reeds een treffend voorbeeld aangehaaldGa naar voetnoot1) door te wijzen op het totaal ontbreken der namen van Herzen, Bakoenin, Tsjaadajew, de Kirejewskijs, Chomjakow, de Aksakows, Lawrow, Kropotkin, Wl. Solowjow, Plechanow; zonder deze personen is een overzicht van het Russies geestelik leven der negentiende eeuw onmogelik; ontbrak er slechts een van hen, reeds dat ware een voelbare leemte. Dit voorbeeld illustreert een algemene eigenaardigheid van dit boek: het achterstellen van het geestelik leven bij de historie der materiële betrekkingen tussen de volken. Wat de auteur als de ‘filosofie’ of de ‘zin’ der Slaviese geschiedenis betitelt, komt op het volgende neer: ‘De geschiedenis van het Slavendom is de zeer moeilike en zeer langdurige (van de aanvang af tot nu toe durende) strijd van alle Slaven, wier woonplaatsen, in het binnenland, een zeer ongunstige natuurlike en internationale ligging hebben, bijna zonder enige verbinding met de zee en dus zonder enige steun hiervan, enerzijds met half-wilde, aggressieve, veroveringszuchtige Turkotataren, eenmaal nomaden en bovendien de dragers der expansie-tendenties van oudere kultuurvolken en -staten (China, Perzië, Byzantium), anderzijds | |
[pagina 389]
| |
met de beschaafde Christelike volken van Europa met hun veel verder ontwikkelde beschaving, zoals Grieken, Italianen, Denen, Zweden, vooral Duitsers. Dit was een strijd om bodem, leven, vrijheid, beschaving, een strijd, waarin de Slaven, al leden zij ook menig verlies, al werden zij ook bijwijlen voor eeuwen de slaven van vreemden, die hen tijdelik overwonnen, ten slotte zich met succes handhaafden, zodat zij niet alleen door hun vijanden als gelijkwaardige buren moesten worden erkend, maar bovendien een deel dezer vijanden aan zich onderwierpen en ook door hun beschaving beheersten. - Terwijl de Slaven hun eigen vrijheid verdedigden, bewezen zij tevens als grenswachters van West-Europa onschatbare diensten aan de Europese beschaving, doordat deze, door hen beschermd, zich rustig kon ontwikkelen en een veel grotere hoogte bereiken dan enige andere beschaving ter aarde. Bij het aannemen der Europese beschaving waren de Slaven niet alleen passieve ontleners, maar zij legden in die beschaving hun eigen geest en hun eigen tendenties, en daardoor droegen zij niet weinig bij tot haar vollere ontwikkeling en verrijking.’ Hier is in korte, al te gedrongen vorm veel gezegd, en veel waars. Maar uit de aard der zaak komen bij zulk een beknopte formulering van enige hoofdlijnen zelfs belangrijke chronologiese en geografiese onderscheiden niet tot hun recht. Zeker, de Slaven hebben, door als borstwering tegen de Turkotataren te fungeren, Europa's kultuur voor allerlei gevaren behoed. Dat is reeds herhaaldelik opgemerkt. Zo beschouwt Kljoetsjewskij in een beroemde passage van zijn ‘Leergang der Russiese Geschiedenis’ deze achterhoededienst ten opzichte van Europa als karakteristiek voor de internationale situatie van het Rusland der XV en XVI eeuw. Intussen waren echter de Westslaven toen reeds eeuwen in een geheel ander ontwikkelingsstadium. De Tsjechen bijvoorbeeld mogen eenmaal, samen met andere Slaven, de Avaren bestreden hebben, die strijd ligt ettelike eeuwen vroeger. Reeds toen Cyrillus en Methodius in Groot-Moravië werkten (863-885), was in deze streken de verhouding tot het Duitse rijk het allerbelangrijkste politieke vraagstuk. Het is waar, kort daarna kwamen de Madjaren, zij onderwierpen de Slovaken, en nog tot in onze dagen toe duurt de strijd tussen deze twee volken voort, | |
[pagina 390]
| |
maar dit is een Midden-Europese kwestie, van totaal andere aard dan de kamp van Moskovië met de Gouden Horde, - en buiten deze kwestie bleven de westeliker gelegen Tsjechen, al waren er dan ook dynastieke en andere betrekkingen met Hongarije. Aan de Russiese strijd met de Tataren herinneren in Midden-Europa het allermeest de herhaalde Turken-oorlogen, maar hier stond de Madjaar zijde aan zijde met de andere Christenen. De bloeitijd van Bohemen onder Karel IV, de Hussieten-oorlogen en de strijd tegen Habsburg, hoe geheel anders was dit alles dan de ontwikkeling van Rusland vóór Peter de Grote! Die verschillen zijn zo groot, dat men zich afvraagt: Kan er in deze periode nog wel sprake zijn van een ‘geschiedenis der Slaven’? Ongetwijfeld vertoont de historie van verschillende Slaviese volken een treffend parallelisme. In het zuiden werden de zelfstandige rijken van Bulgaren en Serven in de XIV en XV eeuw door de Turken overweldigd. Evenzo verloren Tsjechen, Slovenen, Kroaten hun zelfstandigheid in de Habsburger monarchie. Het einde der achttiende eeuw en de negentiende eeuw brengen aan al deze volken een nationale geestelike wedergeboorte, die de noodzakelike conditie is voor een herwinnen der politieke vrijheid, en deze vrijheid wordt tenslotte door strijd inderdaad verkregen, hier vroeger, daar later. In de Poolse historie is de chronologie een andere: de politieke onafhankelikheid gaat eerst in 1795 verloren; maar het geestelik verval was ook hier het diepst in de XVIII eeuw en de geestelike renaissance valt samen met die der andere West- en Zuidslaviese volken. En ook in Rusland constateert men in deze zelfde periode een opbloei van geestelik leven. Maar de voorgeschiedenis van het Russiese volk was zozeer langs andere banen verlopen, dat ook na 1700 het temperament van het histories gebeuren een ander is dan overal elders, de belangrijke kwesties zijn en blijven van andere aard, en zelfs de wereldoorlog, waaruit de andere Slaviese rijken als demokraties geregeerde staten te voorschijn kwamen, gaf aan Rusland iets principiëel anders: het bolsjewisme. Professor Bidlo vindt de tegenstelling niet zo groot: het Russiese rijk was in de periode vóór de wereldoorlog in een achterlike toestand, vooral door de rechteloosheid van Polen, Klein- en | |
[pagina 391]
| |
Witrussen en andere, niet-Slaviese volken. ‘Daarom was het fundamentele probleem van Rusland vóór de oorlog: de doorvoering van een ingrijpende hervorming van het staatswezen, en wel in de eerste plaats door een behoorlike regeling van de wederzijdse betrekkingen tussen de Russen en de andere, onderworpen volken, in overeenstemming met de geest van de nieuwe tijd. De inwendige geschiedenis van de Russiese staat in de XIX eeuw is dus analoog aan de geschiedenis der polities onvrije Slaven en de ineenstorting van de Russiese staat in de wereldoorlog, evenals ook zijn tegenwoordige crisis, moeten wij als een overgang tot een verdere gezondere en betere ontwikkeling beschouwen’. Het moge voor de hand liggen, dat een Tsjech, door eigen ervaring alleen bekend met het nationaliteiten-probleem der Donau-monarchie, de problemen van andere landen en volken door een dienovereenkomstig gekleurde bril ziet, de man van wetenschap dient evenwel toch met onbevangener oog dan de eerste de beste het geestelik leven van andere volken te bestuderen, en, leest hij Herzen en Chomjakow of wie ook der hierboven opgenoemde Russen, leest hij Saltykow's satiren, die Bidlo niet vermeldt, of de werken van Dostojewskij, die hij slechts als een groot romanschrijver noemt, dan kan hij toch niet blind zijn voor de verschillen tussen deze publicistiek en de Westslaviese, tussen de problemen hier en ginds, tussen de wijze, waarop men hier en ginds die problemen entameert. 3. Wij zijn hiermee tot ons uitgangspunt teruggekeerd: Bidlo concentreert zijn belangstelling te veel op de materiële zijde der historie, hij negeert te zeer de mentaliteit der mensen en volken en het daarmee samenhangende geestelik leven. Vertoont de historie der Slaviese volken veel punten van onderlinge overeenstemming, dan moet men zich de vraag stellen: heeft de natuur der Slaven zekere eigen trekken, die zich uiten in de handelingen der mensen en mensegroepen? Te meer dient speciaal in een geschiedenis van het Slavendom deze kwestie te worden besproken, daar zij sinds HerderGa naar voetnoot1) voortdurend aan de orde is geweest. Slaven van verschillende | |
[pagina 392]
| |
nationaliteit hebben, geleid door een wel eens overdreven stampatriotisme, betoogd, hoe de goede eigenschappen van de oude Slaven, zoals men ze kent vooral uit Byzantijnse historieschrijvers, voortleven in de jongere generaties, en messianistiese theorieën zijn gebouwd op het geloof aan de Slaviese geest, minder ruw en menslievender dan die van andere volkeren. In dergelijke beschouwingen is veel onbekookts en doldriftigs, maar geheel uit de lucht gegrepen zijn zij niet. Ik herinner mij zeer goed, hoe ik, nog geen slavist zijnde en van Slaviese geestelike stromingen niet meer wetende dan de gemiddelde Nederlandse filoloog, bij de lectuur van Müllenhoff's Deutsche Altertumskunde getroffen werd door de gelijkenis, die de Slaven in de door Müllenhoff aangehaalde plaatsen van Procopius en andere oude auteurs vertonen met de tegenwoordige Russen, die mij reeds toen bekend waren door een langdurig verblijf in Moskou, en dat zowel in het goede als in het slechte: persoonlike moed, maar geen organiserend talent, neiging tot anarchie, maar individuële goedheid, gastvrijheid, enz. En vraagt men, of er eigenschappen zijn, waardoor niet één Slavies volk, maar meer dan één zich onderscheiden, dan kan ik op die vraag het beste antwoorden door te wijzen op een plaats uit Masaryk's boek: ‘Het Tsjechiese Vraagstuk’. Toen ik hierboven enige momenten uit de Tsjechiese historie opsomde, wezenlik verschillend van het histories gebeuren in Rusland, zweeg ik opzettelik van Chelčický en de Boheemse Broeders; want, zonder dat daardoor iets wordt afgedaan aan het grote verschil in de historiese ontwikkeling der beide Slaviese volken, hier komt heel duidelik die grotere ‘zachtheid’ of ‘weekheid’ der Slaviese natuur naar voren, welke Masaryk, na een bestrijding van anderer overdreven en onvoldoende gefundeerde bespiegelingen over de Slaviese ziel, niet meent te kunnen loochenen. Ter toelichting gebruikt hij een ware geschiedenis, die zich in de tweede helft der negentiende eeuw in Boheme heeft afgespeeld, in een streek, waar Duitse en Tsjechiese bevolking aan elkaar grenzen. Een Tsjechiese grondbezitter had een natuurlike tegenzin tegen katten, en toen hij zowel bij een Tsjechiese als bij een Duitse pachter een groot aantal van deze dieren aantrof, zat hij er over in, hoe van die | |
[pagina 393]
| |
boeren gedaan te krijgen, dat zij ze afschaften. Kortweg een verbod uitvaardigen, dat streed tegen zijn natuur, en hij bepaalde zich er toe te vragen, waarvoor toch eigenlik zoveel katten nodig waren, of die katten er nog altijd waren, enz. De Tsjechiese boer begon gauw te voelen, dat mijnheer geen poezen velen kon, en, zonder er met hem over te spreken, deed hij ze weg. Grote tevredenheid bij de landheer, die nu aan de Duitser vertelt, dat de Tsjech de katten heeft afgeschaft. Ook de Duitser begint het geval te begrijpen, en hij vraagt bij een volgend bezoek, of mijnheer soms bezwaar heeft tegen zijn katten. Deze antwoordt bevestigend, enigszins gegeneerd, dat hij zelf niet het eerst rechtstreeks op de zaak is ingegaan. Nu zijn de katten weg, en na enige tijd krijgen de boeren last van muizen. Mijnheer begrijpt, dat het goed zou zijn weer katten aan te schaffen, maar, nu hij pas in de omgekeerde richting gewerkt heeft, durft hij niet al te bruusk er over spreken; hij bepaalt zich weer tot toespelingen, en weer is het de Tsjech, die, zonder een woord te zeggen, aan zijn niet-uitgesproken wens voldoet, terwijl de Duitser ook nu weer, zodra hij vermoedt, waar mijnheer heen wil, ronduit vraagt, of hij niet de katten terugwenst. Ziedaar, zegt Masaryk, een mooi staaltje van de wekere, zachtere Slaviese natuur in tegenstelling tot de vastere, hardere Duitse. De weekheid van natuur brengt een grotere bescheidenheid, kiesheid in het optreden mee, maar de keerzijde van die goede eigenschap is: een vrees, om stelling te nemen tegenover de problemen, welke vrees voeren kan tot besluiteloosheid, halfslachtigheid, zelfs tot een zekere listige geveinsdheid. De hardere natuur der Duitsers daarentegen uit zich vaak op minder vriendelike, minder beminnelike wijze, maar men weet beter wat men aan zulke mensen heeft, en het recht-door-zee-gaan is de eerlikste en de zekerste weg om een doel te bereiken. Welke natuur is beter? Noch de ene noch de andere, maar wel zouden de Slaven dichter tot volmaaktheid naderen, als ze bij de goede eigenschappen hunner weke natuur de energie hadden, die meebrengt, dat men zichzelf in zijn handen heeft. Twee Russiese soldaten stonden eens voor een vesting: ‘Zullen wij de vesting innemen?’ - ‘Neen’. - ‘Maar als ze het ons commanderen?’ - ‘Ja, dan nemen wij ze in.’ Deze anekdote, | |
[pagina 394]
| |
zegt Masaryk, toont ons prachtig, wat de zwakke zijde der Slaviese weke natuur is en in welke richting de Slaaf zichzelf moet corrigeren. In deze passage uit ‘Het Tsjechiese Vraagstuk’ is meer in het biezonder van Tsjechiese en Russiese Slaven sprake. Bij hen neemt men de eigenschappen der ‘weke natuur’ telkens in het praktiese leven waar, zeker ook bij de Polen, maar ik zoude toch niet durven beweren, dat deze eigenschappen algemeen-Slavies zijn en dat zij bijvoorbeeld ook voor de moderne Bulgaar kenmerkend zijn. Intussen laten zij zich ook in het Slaviese verleden herhaaldelik aantonen: Masaryk vindt in zijn Tsjechiese en Duitse pachter de typen Hus tegenover Luther terug. Daar is veel waars in, maar toch blijft ook waar, hetgeen ik hierboven zeide: dat het Hussitisme een verschijnsel is, dat men zich in de Russiese geschiedenis moeilik kan voorstellen. De persoon van Hus moge ons herinneren aan zo menige Russiese sektaris, die martelaar werd voor zijn overtuigingen, het Hussitisme moge gemeenschappelike trekken vertonen met het Russiese schisma, zoals dat in de XVII eeuw opkwam als protest tegen de hervormingen van patriarch Nikon, het optreden der Hussietse strijders met hun voortreffelike organisatie verschilt echter hemelsbreed van de passieve tegenstand der Russiese schismatici. Zo staat naast veel onderlinge overeenstemming menig belangrijk verschilpunt. Al laten zich in de historie der Slaviese volken en in de gedragingen der huidige Slaven allerlei trekken aanwijzen, die karakteristiek voor deze ene volkstam zijn, de onderlinge verschillen zijn zo groot, dat van een tegenstelling der Slaviese wereld in haar geheel tot de Germaanse of Romaanse geen sprake mag zijn. In de loop der historie zijn de banden tussen sommige Slaviese naties en allogene volken zo intiem geworden, dat zij een tegenwicht vormen tegen de zogenaamd Slaviese eigenaardigheden; de Slaviese natuur - die trouwens van ouds reeds een zeer relatief begrip was - is daardoor in deze landen door de vermenging met andere psychiese elementen gewijzigd, welke wijziging wederom haar stempel drukte op de historie der volken. Zo kan men niet zeggen, dat de tegenwoordige Polen of Tsjechen dichter staan bij de Russen dan bij ons, en nog in mindere mate dan van de | |
[pagina 395]
| |
naties geldt dat van de moderne Slaviese rijken. Intussen hebben ook de Russen hun oude natuur niet onveranderd bewaard. In het Russiese volkskarakter, zoals zich dat gevormd heeft in de onherbergzame Oka- en Wolgastreken, constateerde Kljoetsjewskij (en niet hij alleen) de invloed van het nieuwe geografies-klimatologiese milieu; daarnaast is de invloed van Finse en Turkotataarse kuituur niet te onderschatten, al uit deze zich ook niet in meet- en weegbare grootheden. 4. In het algemeen laat zich over volksnatuur en haar invloed op 't histories gebeuren weinig concreets zeggen; de lijnen en omtrekken zijn hier uit de aard der zaak vaag. Op vastere bodem staan wij bij de studie van bepaalde kultuurstromingen. En dan zijn voor het Slavendom en zijn geschiedenis in het biezonder de wegen, waarlangs de afzonderlike volken het Christendom aannamen, van belang. Toen in de negende eeuw de Slavenapostels Cyrillus en Methodius, zelf afkomstig uit Saloniki, in het Grootmoraviese rijk en Pannonië de Slaviese bijbel en andere kerkboeken invoerden, toen van deze streken uit de op Bulgaarse basis opgebouwde kerktaal, het zogenaamde Kerkslavies, naar andere Middeneuropese gewesten doordrong - speciaal noemen wij Bohemen en het Kroatiese kustland -, waren de grondslagen gelegd, waarop zich een algemeen-Slaviese Christelike kultuur had kunnen ontwikkelen, maar de loop der gebeurtenissen is een andere geweest. Na Methodius' dood (885) zijn zijn jongeren verdreven uit Groot-Moravië, de Slaviese kerktaal is er afgeschaft, en ook in Boheme en Pannonië heeft zij zich niet kunnen handhaven. Van een uitbreiding van 't Kerkslavies over Polen, waarmede wellicht Methodius reeds betrekkingen had aangeknoopt, en de westelik hiervan wonende Slaven was nu geen sprake meer. In het Kroatiese kustland en op de daartegenover gelegen eilanden bleef de Slaviese kerktaal bewaard, maar dit is een geïsoleerde enclave in het Rooms-Katholieke deel van Europa; hoe los reeds in oude tijden de band met de overige Zuidslaviese wereld was, blijkt o.a. uit het behoud van het glagolitiese schrift, terwijl zowel Bulgaren als Serven dit door het zogenaamde cyrilliese schrift hebben vervangen. Behalve deze geïsoleerde glagolieten bewaarden | |
[pagina 396]
| |
alleen die volken de Slaviese kerktaal, die sedert het kerkschisma de Grieks-orthodoxe godsdienst belijden: Bulgaren, Serven en Russen; de Rooms-katholieke Slaven echter bezigen het Latijn als kerktaal. De tweeërlei confessie en de beperking van het Kerkslavies tot het oostelike deel der Slaviese wereld hebben een scherpe kloof geslagen in de kulturele ontwikkeling dezer wereld. De unie van Brest (1596) heeft wel is waar een soort van overgangsconfessie tussen het oosten en westen in het leven geroepen, maar daardoor diegenen die Rooms-katholiek en diegenen die Grieks-orthodox bleven, niet nader tot elkaar gebracht, en zulke bewegingen als die der na de wereldoorlog ontstane ‘Tsjechoslovaakse kerk’ doen dat evenmin. Zulk een ‘Tsjechoslovaakse kerk’ betekent een schisma in het godsdienstig leven der Tsjechoslovaken, maar niet een algemeen-Slaviese kultuurwaarde. De splitsing van de Christelike kerk in twee groepen heeft ook het Slavendom uiteengedreven. En sedertdien hebben het isolement van Rusland tegenover het overige Europa en de Turkse overheersing der Balkanvolken het hunne gedaan om ook binnen de grenzen van het Grieks-katholieke Christendom scheidsmuren te doen verrijzen. Evenmin is het westelike deel der Slaven in zijn religieuze ontwikkeling homogeen. Terwijl de contra-reformatie aan de Poolse natie haar Katholiek karakter teruggaf, slaagde zij er niet in, bij de Tsjechen de geest van Hussieten en Boheemse Broeders te onderdrukken, en ofschoon bij het huidige Tsjechiese intellect het positief Protestants voelen betrekkelik zwak is, de afwijzende houding tegenover Rome schept reeds een tegenstelling tot de noordoostelike buurman. Natuurlik zijn deze en dergelijke verschillen geen absolute tegenstellingen. Moravië is Roomser en klerikaler dan Boheme en omgekeerd voelen tegenwoordig veel Poolse intellectuëlen zeer zwak Katholiek. Een relatief verschil is ook dat tussen het peil van volksbeschaving der afzonderlike volken. De Bulgaren hebben de laatste vijftig jaren in dit opzicht zo reusachtige vorderingen gemaakt, dat zij de Serven verre achter zich lieten, en binnen de grenzen van de Tsjechoslovaakse staat bestaat er een reusachtig verschil tussen de Tsjechen, wier ontwikkeling, vooral in de lagere maatschap- | |
[pagina 397]
| |
pelike lagen, zeker op ons peil staat, en de Slovaken, die heel achterlik gebleven zijn, terwijl bij de Karpatorussen een tiental jaren geleden van volksontwikkeling nog nauweliks gesproken kon worden. Hier kan de school natuurlik veel en snel veranderen, maar ook dat moet met takt geschieden, en de praktijk der laatste jaren heeft reeds herhaaldelik getoond, hoe slecht zelfs aan elkaar grenzende volken, allemaal Slaven, elkaar begrijpen en kennen. 5. De geschiedenis der Slaviese volken is een net van convergerende, parallele en divergerende lijnen. En de historicus moet vooral de laatste niet uit het oog verliezen. Op het romantisme van Kollár is de kritiek van Havlíček en Masaryk gevolgd; het panslavisme van de eerste helft der negentiende eeuw was romanties, het steunde meer op vooropgezette ideën dan op een degelike kennis van het eigen volk en zijn naaste verwanten, het neoslavisme van Kramář c.s. leed aan grote politiese naïveteit, en de moderne beoefenaar van Slaviese historie en Slavies denken heeft deze voorbeelden voor zijn ogen, die tot voorzichtigheid manen. Professor Bidlo moge menen, dat de wereldoorlog in zijn binnenste kern een strijd was tussen Duitserdom en Slavendom, en hij moge het bewijs daarvan zien in dat resultaat van de oorlog, dat hij als het hoofdresultaat beschouwt: de ontbinding der Oostenrijks-Hongaarse monarchie en de besnoeiing van het Duitse rijk ten voordele van de kleinere Slaviese volken, wij dienen daarbij echter niet over het hoofd te zien, dat deze Slaviese naties niet daarom zegevierend uit de krijg zijn te voorschijn gekomen, omdat zij Slaven zijn, maar veeleer omdat zij kleine volken zijn: wat van Tsjechoslovaken, Polen en Zuidslaven geldt, dat geldt ook van Finnen, Esten, Letten, Litauers en Roemenen, en de man, die systematieser dan anderen gewerkt heeft voor de bevrijding van het Tsjechiese volk, de tegenwoordige president Masaryk, had als voornaamste oorlogsleus niet de bevrijding van het Slavendom, maar het recht van elke natie, groot of klein, Slavies of niet Slavies, op een autonoom bestaan. En uit de memoires van dezelfde Masaryk blijkt overduidelik, hoe de vrijheidsbeweging van Tsjechen en Polen en Zuidslaven bij geen der grote gealiëerden zo weinig steun, zelfs veeleer tegenwerking, ondervonden heeft als bij de tsa- | |
[pagina 398]
| |
ristiese regering van Rusland. Dat moge na de Maart-revolutie in menig opzicht anders geworden zijn en afzonderlike personen, zoals generaal Doechonin, mogen de Tsjechoslovaakse zaak met inspanning van alle krachten gesteund hebben, het ware toch al te optimisties om er op te vertrouwen, dat de nieuwe Russiese regering, waarvoor toch wel eenmaal de bolsjewieken het veld zullen moeten ruimen, een biezondere solidariteit tegenover de andere Slaviese volken zal aan de dag leggen. Herzen noemde het Rusland van Nikolaas I een slapende Sphinx onder een soldatemantel; een slapende Sphinx, zij 't ook onder een nieuwe mantel, is ook het tegenwoordige Rusland nog. Intussen hebben de wereldoorlog en de emigratie, doordat men in elkaars milieu leefde en persoonlike vriendschapsbanden aanknoopte, het Russiese volk en de kleinere Slaviese naties ontegenzeggelik nader tot elkaar gebracht. Wanneer de geschiedenis zich langs dergelijke lijnen blijft ontwikkelen als tot nog toe, zullen de sympathieën en antipathieën tussen de Slaviese staten en volken wel vooral door gemeenschappelike resp. tegenstrijdige belangen worden beheerst, en voor de internationale groepering is de zogenaamde stamverwantschap niet de eerste factor. Dat bleek reeds, toen in 1920 de Kleine Entente ontstond, die behalve twee Slaviese staten, Tsjechoslovakije en Joegoslavië, ook een Romaanse staat, Roemenië, omvatte. Maar elkaar kennen en begrijpen is en blijft een belangrijke conditie voor een gezond internationaal leven, en daarom is een intellectuële toenadering tussen de Slaviese volkeren, gebaseerd op een wederzijdse bestudering, slechts toe te juichen, mits de gidsen bij die studie met geest van kritiek te werk gaan. Het bestuderen en begrijpen van elkaar is hier betrekkelik gemakkelik, doordat men zo snel elkaars taal kan verstaan. Men moet zich niet te veel beroepen op gemeenschappelike afkomst; een solieder band dan deze zijn de taal en de gelijksoortigheid der levenscondities. Ook de geschiedbeoefening van het Slavendom heeft zijn groot nut, maar de historicus wake er voor, zowel op hetgeen scheidt als op hetgeen verbindt het nodige licht te doen vallen, opdat het publiek, dat zijn werken leest, gevrijwaard zij voor een onkrities optimisme. N. van Wijk. |
|