De Gids. Jaargang 92
(1928)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 365]
| |
Renan.I.Veel te laat en te ver van Parijs geboren om Renan in levenden lijve ontmoet te hebben, houd ik van hem of hij een goede vriend van mij was. Zijn handschriften te zien doet mij genoegen; in zijn salon op het Collège de France zou ik mij thuis gevoeld hebben; de zinsneden die hij geschreven heeft schuiven zich bijna altijd, als vanzelf, in mijn geest, ze hechten er zich vast als in holten waarvoor ze juist gemaakt zouden zijn; en zelfs zijn uiterlijke verschijning - het vossengezicht van het veertigste levensjaar, de verteederde oude-vrouwenglimlach van het zeventigste - zelfs dit gelaat dat niet fijn, dit lichaam dat bepaald wel te log was, bezie ik met toegenegenheid en bewondering.Ga naar voetnoot1) Helaas, het is met Renan als met al wat wij bewonderen en beminnen. Wij hebben ook bezwaren; er zijn bevredigingen die het proza van Renan mij niet geeft, er zijn trekken in zijn geest en karakter die op zichzelf niet tot liefde of vereering kunnen leiden, die men alleen aanvaardt ter wille van het andere, het positieve. Misschien is de tijd gekomen, ook in Nederland, waar onze grootouders en ouders zulk een verontwaardigde of geestdriftig-dankbare aandacht voor zijn werken hebben overgehad,Ga naar voetnoot2) zich af te vragen wie Renan tenslotte geweest is, wat hij ons heeft nagelaten, waarom hij ook onze aandacht nog verdient. | |
[pagina 366]
| |
Het valt niet gemakkelijk, maar het zal noodzakelijk zijn om met een aantal besliste ontkenningen te beginnen. Neen, wat men ook vroeger gemeend heeft, Renan was niet een groot geleerde, al was hij ontzaglijk geleerd; Renan heeft zich veel met politiek beziggehouden, maar hij was geen staatsman of zelfs maar politiek theoreticus van duurzaam belang; Renan heeft zich over bijna alle onderwerpen uitgelaten die, sinds er menschen bestaan, door philosofen overdacht zijn, en niettemin was Renan in den waren zin geen philosoof. Er zijn zoo eenige voorname dingen die Renan niet is, en die hij toch soms heeft geschenen. Philosofen plegen het onderling nu niet in allen deele eens te zijn; maar elk philosoof afzonderlijk is (of schijnt) 't dan tenminste eens met zichzelf. Een philosoof moge soms uitgaan van praemissen die geen navraag of onderzoek kunnen lijden (wat zeg ik: soms? het is immers de vraag of niet elk wijsgeerig stelsel ten laatste op mystiek berust, al ware het de mystiek der rede), de conclusies die hij aan zijn praemissen ontleent, sluiten elkaar gewoonlijk niet uit. De onderdeden kloppen en elk wijsgeer van beteekenis heeft een schema nagelaten dat hij ter ongeveer-volledige verklaring van mensch en wereld bestemd had. Dat mensch en wereld nog nooit de inschikkelijkheid gehad hebben, geheel en al aan een dier verklaringen te beantwoorden - al was de eene waarschijnlijker dan de andere zijn en sommige zelfs inderdaad waarschijnlijk - kan de philosophie niet ten laste worden gelegd. De besten onder de philosofen deden wat zij konden; zij stelden het, op elk moment der geschiedenis meest aannemelijk, intellectueel duplicaat van de verschijnselen en hun oorsprong op. Zij hebben daarmee telkens de waarheid-in-haar-geheel althans benaderd. Maar Renan heeft dat niet gedaan. Renan is in zekeren zin een ‘denker’, hij is geen philosoof. Zijn uiteenzettingen zijn op bepaalde punten dikwijls waarschijnlijk; ze zijn het niet alle tezamen en in onderling verband, omdat ze elkaar soms tegenspreken.Ga naar voetnoot1) Renan uitte op het eene oogenblik de meening dat de mensch vrij is in zijn keuzen en redeneerde op het andere, als het er op aankwam het wondergeloof tegen te gaan, | |
[pagina 367]
| |
geheel en al alsof God eeuwige wetten had ingesteld, waarop uitzonderingen nooit voorkwamen. Meestentijds echter scheen het Renan toe dat diezelfde God.... niet bestond, d.w.z. ‘nog niet bestond’ en wel beschouwd bezig was, met ons en de wereld ‘te worden’. Den eenen keer was God statisch en buiten de wereld, den anderen, daarin en in wording met haar: men zou dan toch, niet waar, willen weten waaraan zich te houden? Den eenen keer leek Renan goed Hegeliaansch (dat kwam toen veel voor in Frankrijk), den anderen zou hij verdiend hebben dat de Leidsche bliksembij hem insloeg (gesteld eens dat het onweer in Holland met minder vertraging ware uitgebarsten). Met vele andere volgelingen van Hegel heeft Renan aangenomen dat alle wel doordachte meeningen gelijk recht van bestaan hadden en zich trouwens vanzelf deden gelden, dat zij elk als het ware ‘een gedeelte’ der waarheid, een aspect der waarheid - en dat zij alle tezamen ‘de’ waarheid vertegenwoordigden. Maar tevens is van Renan de uitspraak bekend dat men Hegel met mate moet genieten. ‘Hegel,’ schreef hij op het laatst van zijn leven, ‘a du bon, mais il faut savoir le prendre. Il faut se borner à une infusion; c'est un thé excellent; mais on ne doit pas mâcher les feuilles’ (Feuilles Détachées, blz. 364). Zelfs of hij Hegel ooit in zijn geheel gelezen heeft, is twijfelachtig. Waarschijnlijk heeft hij in zijn jeugd wel iets van den wijsgeer onder de oogen gehad, in het Duitsch of in vertaling, en meer nog over den wijsgeer - van Cousin b.v.; later zal hij de geschriften der Duitsche Hegelaars voornamelijk gevolgd hebben door bemiddeling van eenige Straatsburgsche theologen, die even gemakkelijk het Duitsch begrepen als ze Fransch konden schrijven: Colani, Reuss en hun vrienden, met wie hij in geregeld contact was.Ga naar voetnoot1) Aan onzen verschuldigden eerbied doet dit alles niets af; het verschijnsel ‘Renan’ heeft zeker even groote waarde als het verschijnsel ‘Hegel’, al is het om andere redenen; maar dat Renan geen philosoof was, dat hij geen voortgezette pogingen gedaan heeft om van zijn verschillende inzichten een synthetisch geheel te bouwen, moest vastgesteld worden. | |
[pagina 368]
| |
Als politicus heeft Renan veel meer aanvaard dan geschapen. Tijdens de Revolutie van 1848 waande hij zich een oogenblik democraat; onder het tweede Keizerrijk was hij vóór Napoleon, ofschoon hij van dezeneen liberaal bewind verlangde (in 1869 is hij op een liberaal programma candidaat voor het Corps Législatif geweest, zonder succes); toen in de eerste jaren na 1871 de republikeinsche staatsvorm slechts voorloopig, en de kans op terugkeer van het koningschap niet uitgesloten scheen, was Renan royalist; later verzoende hij zich met de sterker wordende Republiek en vreesde haar vernietiging door Boulanger. Het socialisme heeft hij zien groeien; ware het in zijn dagen reeds een macht van beteekenis geworden, hij zou er zeker te bekwamer tijd wat goeds in ontdekt hebben, te meer omdat het, naar hij verwachtte, later conservatief zou worden! Wat de buitenlandsche politiek betreft, in zijn jeugd heeft hij veel voor Duitschland gevoeld, vooral trouwens omdat Duitschland nog geen gevaarlijke staat, maar een land van dichters en denkers scheen. Tijdens den oorlog heeft Renan natuurlijk aan de zijde van zijn volk gestaan; tegen het eind van zijn leven schijnt hij een samengaan van beide landen gewenscht te hebben. Hij heeft de opkomst der nationaliteitsgedachte onderkend en haar excessen betreurd; de stichting van een Volkenbond behoorde tot zijn idealen. Men ziet 't, Renan's politieke denkbeelden zijn in hoofdzaak met de gebeurtenissen gelijk opgegaan. Zijn politieke opstellen hebben daarom nog alleen historische waarde. Wel leest men nog zijn, in veel opzichten goede Drames philosophiques (het beste is ongetwijfeld L'Eau de Jouvence), eigenaardige, op Shakespeare geïnspireerde tooneelstukken waarin hij politieke thema's verwerkt heeft, maar dat zal eerder 't geval zijn om hun lyrische beteekenis: men treft er Renan zelf in aan, als Prospéro b.v., den geestes-aristocraat die eigenlijk behoorde te regeeren, doch door de democratie terzijde gelaten wordt - of als Antistius, den idealist die te gronde gaat omdat hij idealist is.Ga naar voetnoot1) In den grond was de staatsvorm Renan vrij onverschillig. Doel van het leven was volgens hem, niet b.v. gelijk- | |
[pagina 369]
| |
heid (ze scheen hem onmogelijk toe), maar bewustwording van den mensch en daardoor ‘wording van God’ (die immers ‘nog niet geheel bestond’); middelen waren de verbetering der moraal en de toeneming der geestesbeschaving bij de massa. Het scheen hem toe dat de opvoeding dier massa het best bevorderd zou worden, indien de professoren van het Collège de France rustig aan het een of ander Corpus Inscriptionum konden werken.... Misschien had hij hierin geen ongelijk, mits men die meening wat ruim neemt; in ieder geval, ze strookt met zijn karakter en geest. Om dit karakter en dien geest op zich te laten inwerken, zijn er echter genoeg geschriften van Renan die actueel zullen blijven zoolang er menschen leven; zijn louter politieke opstellen zijn daarvoor onnoodig. In Renan's beteekenis als geleerde ligt de reden voor onze blijvende aandacht zeker ook niet.Ga naar voetnoot1) Weinigen zijn zoo ‘algemeen ontwikkeld’ geweest als Renan, weinigen hebben zooveel feiten gekend of zijn in staat geweest er zooveel op eerste sommatie te vinden. Doctor in de letteren geworden op een onderwerp waarbij Arabisch te pas kwam, was hij tevens een vrij grondig kenner van het Hebreeuwsch en andere Aziatische talen. Zijn leven lang heeft hij zijn kennis uitgebreid en onderhouden. Talrijke artikelen heeft hij gewijd aan oudere en nieuwere, zoo litteraire als algemeene geschiedenis; twaalf dikke deelen van zijn hand beschrijven de ‘oorsprongen’ van het Christendom en de lotgevallen van het Joodsche volk. Echter, wat hij bij al dien arbeid aan feiten gevonden en aan wetenschappelijke interpretaties gegeven heeft - het is zeker wel iets, en een aantal archaeologische, palaeographische, epigraphische ontdekkingen staan op zijn naam, maar het is weinig, vergeleken bij de andere elementen van zijn boeken. Immers, ziehier die elementen, ziehier hoe hij te werk ging en wat hij tenslotte bracht. In de eerste plaats ontleent hij met groote zorg de noodige vaststaande feiten aan de werken van echte geleerden, | |
[pagina 370]
| |
hetgeen hij dan ook, onder opgaaf van zijn bronnen, naar behooren erkent; maar aangezien hij bij voorkeur tijdperken kiest waaromtrent betrekkelijk weinig feiten bekend zijn (dat moest hij wel doen, daar hij te veel fantazie had om haar het zwijgen op te leggen, doch te weinig - behoudens in sommige perioden van zijn leven - om haar geheel vrij te laten werken), vult hij die feiten aan met onderstellingen, droomerijen, plaatsbeschrijvingen, portretten van personen, groepeert dat alles tot waarschijnlijk aandoende uiteenzettingen (die hijzelf ook voor niet meer dan waarschijnlijk uitgeeft) en trekt er, onder voortdurende verwijzing naar overeenkomstige verschijnselen uit zijn eigen tijd, een aantal conclusies van moreelen en philosophischen aard uit. Men heeft - niet waar? - boeken als Vie de Jésus, Les Apôtres, L'Antéchrist, Saint-Paul herkend. Het schrijven van zulke boeken is stellig een bezigheid van hooger orde dan gespecialiseerd wetenschappelijk onderzoek: het kan echter alleen als kunst, zelden als wetenschappelijken arbeid duurzame waardeering vinden. Als producten van wetenschap - men zegt het niet zonder spijt, want men zou Renan zoo gaarne alle verdiensten toekennen, ook die van een groot, desnoods de waarheid radend geleerde - zijn vooral de eerste deelen van zijn Origines du Christianisme niet anders dan bouwvallen te noemen. Ik zou zelf de geweldige hoeveelheid kennis van Renan en van de na hem gekomen historici moeten bezitten, om dit op alle punten met de stukken te kunnen bewijzen; maar ik geloof dat ik met enkele voorbeelden mag volstaan. Zelf had Renan, met sommige Duitsche theologen, ingezien, dat er voor het bestaan van Jezus geen historische bewijzen zijn;Ga naar voetnoot1) niettemin schreef hij later een Vie de Jésus waarin hij talrijke belangrijke feiten als bewezen voorstelt - en ze overigens aanvult met onderstellingen en interpretaties die Jezus doen lijken op.... een Palestijnschen Renan uit de eerste eeuw! De eenen kunnen hem deze, in ieder geval eenzijdige kenschetsing verwijten; anderen het feit dat hij Jezus niet als Zoon Gods ziet; weer anderen dat hij niet bij zijn | |
[pagina 371]
| |
jeugdopvatting gebleven is: niemand kan den schrijver van de Vie de Jésus eigenlijk nog verdedigen, onder hen tenminste die in dat werk de waarheid hadden hopen te vinden. Ook betreffende den datum en de historische waarde van het Vierde Evangelie is het nu wel zeker dat Renan zich vergist heeft: de hardnekkigheid waarmee hij zijn inzicht verdedigde had al doen vermoeden dat hij er zelf iets van gevoelde.Ga naar voetnoot1) Over Paulus en zelfs Petrus is hij verontrustend goed ingelicht. Van den ganschen wordingstijd der Christelijke religie is de periode tusschen de jaren 50 en 75, naar Renan meende, een der best bekende; en Paulus, die volgens hem in dien tijd geleefd moest hebben, zou voor de kennis van Jezus mede van de betrouwbaarste bronnen hebben nagelaten. Thans weten de best gewapende onderzoekers over dat tijdvak niets meer, ‘Paulus’' geschriften stellen zij op ongeveer 100-150 en zijn bestaan achten zij voor 't minst aan discussie onderhevig.Ga naar voetnoot2) Renan's beroemde ‘litteraire critiek’ op de Openbaring van Johannes (in L 'Antéchrist) is tenslotte ook weer enkel te waardeeren in zooverre ze een product van kunst is, dus in zooverre ze is: een bepaalde rangschikking van feiten, met een bepaalde gemoeds- en geestesgesteldheid, die van den criticus, als voornaam bestanddeel. De feiten zelf zijn ten deele onjuist of onzeker. De schrijver der Openbaring is zonder twijfel een heel ander persoon geweest dan Renan aanneemt; met Nero - om een ander voorbeeld te noemen - heeft het ‘Beest’, in tegenstelling tot Renan's overtuiging, niets te maken.Ga naar voetnoot3) Renan wordt door theologen dan ook zelden meer geciteerd. Zeker zijn de latere deelen van zijn Origines, die over beter bekende tijdvakken handelen, betrouwbaarder dan de eerste en is dit werk als geheel nog altijd een tot zekere hoogte bruikbaar handboek voor den oorsprong en de aanvankelijke ontwikkeling der Christelijke geloofsleer, naar ook tegenstanders als Mgr Duchêne erkennenGa naar voetnoot4) - maar voor verscheidene belangrijke vraagstukken betreffende de vroegste | |
[pagina 372]
| |
Christelijke litteratuur wendt men zich thans tot een Loisy, een Drews, een Van den Bergh van Eysinga, om maar enkelen te noemen. Onderling eens zijn die geleerden het niet. Gaat men met de radicaalsten onder hen te rade, dan twijfelt men of er ooit een Jezus geleefd heeft en of eenig, nog aanwezig Christelijk geschrift vóór het jaar 100 ontstaan is. Raadpleegt men minder radicaalgezinden, dan is men op hun voorbeeld geneigd, in den historischen Jezus te gelooven (weten is ook dan iets anders). Maar geen der moderne, onbevangen, neutrale theologen - ik bedoel theologen die zich als historici beschouwen - zouden, voor zoover ik weet, in de verwarde massa feiten, waarschijnlijkheden, onderstellingen nog dezelfde scheidslijnen trekken als Renan gedaan heeft. Renan als man van wetenschap is een historisch verschijnsel, een standbeeld uit het verleden - geen voorlichter meer. Geen philosoof, geen geleerde en geen staatsman - wat dan? Waarom worden de werken van Renan, waaronder zich slechts enkele romanfragmenten, een klein getal drama's en geen verzen van beteekenis bevinden, nog in hun geheel bestudeerd, gekocht en blijkbaar door het publiek gelezen? Want dat moet wel zoo zijn. Herdrukken zijn kort geleden verschenen; de tot dusverre niet gedrukte Briefwisseling vond een uitgever en lezers;Ga naar voetnoot1) zeker honderden studies zijn er in alle beschaafde landen aan Renan gewijd, sinds men zich omstreeks 1923 herinnerd had dat hij een volle eeuw vroeger was geboren. Dat ook de publicatie van een aantal boeken het gevolg van deze herdenking geweest is, heeft men kunnen bemerken; ik heb er straks nog meer te noemen en betwijfel of de reeks ten eind is.. Een van de voornaamste redenen is natuurlijk dat historisch-belangstellenden er zich telkens weer rekenschap van willen geven, wie de man was die in het geestesleven van de 19e eeuw een zoo eigenaardigen ommekeer teweeg heeft gebracht. Vele malen en altijd met gelijke kracht van overreding, heeft Renan trachten aan te toonen dat er, bij menschelijk weten, geen wonderen geschieden en dus waarschijnlijk nooit geschied zijn; dat alle godsdiensten langzaam ontstaan, zich ontwikkelen en weer te niet gaan, geen enkele uitgezonderd; dat geen hunner het recht heeft, ter staving van zijn inhoud zich op een | |
[pagina 373]
| |
dusgeheeten ‘openbaring’ te beroepen; dat elk integendeel niets is dan menschenwerk: misschien niet minder dan alle menschenwerk door God geïnspireerd, maar ook niet meer. Kortom, de onhoudbaarheid der geijkte Christelijke denkwijze te doen inzien, is ongetwijfeld Renan's bedoeling geweest. ‘Cette religion’, heeft hij gezegd, ‘qui n'était, disait-on, que la morale naturelle, implique, par-dessus le marché, une physique impossible, une métaphysique bizarre, une histoire chimérique, une théorie des choses divines et humaines qui est en tout le contraire de la raison.’ (Marc-Aurèle, blz. 404). En zeker heeft hij aan deze zienswijze een aanmerkelijk grooter bekendheid en aanhang verschaft dan ze eerder al verkregen had. Op het eind van de 19e eeuw was het onder Fransche geletterden tenminste de natuurlijkste zaak van de wereld geworden, het Christendom als ten doode opgeschreven te beschouwen. De Katholieke Kerk gevoelde zich zoo ernstig bedreigd als nog zelden tevoren; het is een paradoxaal gevolg, maar ongetwijfeld is het een gevolg, mede van Renan's actie, dat paus Leo XIII den geloovigen heeft aanbevolen, zich door hernieuwde bestudeering van Thomas van Aquino's werken afweermiddelen tegen de aanvallen der onbevangen menschelijke rede te verschaffen.Ga naar voetnoot1) Niet daarin echter ligt het eigenaardige van den ommekeer dien Renan heeft veroorzaakt. Het verzet tegen de leeringen der Christelijke kerken was al eeuwen vroeger begonnen, en als Renan niets gedaan had dan dien strijd, zij 't ook met beter wapens, voort te zetten, dan zou er van een persoonlijken, oorspronkelijken arbeid van Renan in dezen geen sprake kunnen zijn. Wat Renan onderscheidt, is dat hij, met de Christelijke denkwijze, niet tevens de poëzie van het Christendom en nog minder het religieus gevoel verworpen of veronachtzaamd heeft. ‘On ne saurait rien comprendre à l'histoire du passé’ schreef hij in Saint-Paul (blz. 349), ‘si l'on se refuse à traiter comme bons et grands des mouvements où se sont mêlés bien des traits équivoques et mesquins.’ Als ‘goed en groot’ heeft hij inderdaad het Christendom behandeld, omdat het religieus gevoel er zich in uitgesproken | |
[pagina 374]
| |
had; maar als goed en groot tot zekere hoogte, als een godsdienst die bestemd was door een beteren en grooteren te worden vervangen, heeft hij het voorgesteld, omdat hij meende dat het religieus gevoel zich in de toekomst in anderen vorm moest en ook zou verwerkelijken. Dat dit machtig gevoel intusschen een essentiëel bestanddeel van het menschelijk gemoed was, dat het nooit zou sterven gelijk het ook nooit ontbroken heeft, Renan was ervan overtuigd. Daarvoor kende hij zijn eigen hart te goed, dat het hart was van een vromen kleinstedeling, die, in Bretagne onder de schaduw van een oude Gothische kerk geboren, er zijn eerste schoolonderwijs gekregen had, die in Parijs voor priester was opgeleid en die - als niet de historische critiek en de moderne wijsbegeerte tusschen beide gekomen waren - naar hij zelf verondersteld heeft, een eenvoudig pastoor zou zijn geworden, ja, die zijn heele leven het waardige, weinig praktische, idealistische, belangelooze karakter van een geestelijke behouden heeft. Nu Renan, behalve met dezen aanleg, ook geboren was met een sterke en moedige intelligentie, is zijn levensgang een andere geworden, maar hij heeft zijn critiek te allen tijde met zijn gevoel kunnen verzoenen en aldus in zichzelf, weldra ook in anderen, een gemoedsstaat geschapen die er nog zelden geweest was en zich nog nooit met die overredende, bekorende duidelijkheid vertoond had. Het is deze gemoedsstaat die, naar ik vermoed, den eerst alleen historisch-belangstellende er telkens toe brengt, het bij kennis van Renan's hoofdgedachten niet te laten, maar in al zijn werken genot en breedheid van inzicht te zoeken; men weet aanvankelijk dat Renan invloed gehad heeft, men wil nagaan welken, en men bemerkt met verrassing dat die invloed is toe te schrijven aan een gemoedstoestand die ook in andere omstandigheden weldadig kan zijn. Renan heeft een volkomen onbevooroordeelden geest van onderzoek ten opzichte van dogma's, kerkelijke meeningen, gedachten-stelsels doen samengaan met.... beleefdheid, ja dikwijls ook met waren eerbied voor het streven waaruit zij ontstonden: is dat niet een voorbeeld voor alle tijden? Renan heeft de dubbelheid van zijn gemoed durven bekennen: kan dit aan anderen den moed niet geven om zich te belijden? Het ruwe anti-clericalisme dat zich op Voltaire beriep, heeft hij | |
[pagina 375]
| |
ingetogenheid opgelegd, maar tevens het kolenbrandersgeloof, dat de wetenschap smaadt of niet kent, met bedaarde woorden belachelijk en onmogelijk gemaakt: is dat geen les in verdraagzaamheid en flinkheid beide? En als wij ontwaren wat zijn dubbelheid voor litteraire gevolgen gehad heeft: hoe ze ook bestaat bij Anatole France, met overmacht evenwel van het ‘heidensch’ element, en bij Maurice Barrès, met overmacht van de religieuze gevoeligheid; hoe ze bij die twee groote schrijvers niettemin dubbelheid blijft en den één een radicale afwijzing van het kostersgeloof, den ander een smaakvol vermijden van grove negatie en priesterverguizing inspireert - kunnen wij dan niet met recht nog nadere winst aan schoonheid hopen van Renan's invloed en voorbeeld? De objecten waarop France en Barrès hun critiek gericht hebben (want alle litteratuur is levenscritiek) bestaan niet langer in geheel dezelfde gedaante en onderlinge verhouding; maar de beginselen hunner critiek, d.i. dus, met individueele wijzigingen, de beginselen van Renan, moeten ook thans nog een nuttig en schoon emplooi kunnen vinden.Ga naar voetnoot1) Zoo schijnt Renan's voornaamste aanspraak op onze genegenheid daarin te bestaan dat hij gemoedstoestanden heeft helpen bevorderen of zelfs scheppen: een nooit aflatend idealisme n.l., en een altijd waakzame critiek; eerbied, en een voorzichtigheid die tot wantrouwen gaan kan; liefde, en wetenschappelijken zin; vertrouwen in den menschelijken geest, en vrees voor het misleidend prestige van sommige menschelijke dwalingen; gematigdheid tegenover de meeningen en gevoelens van anderen, en vastberadenheid; tenslotte (de gemoedstoestand die bij dit alles verondersteld is:) een natuurlijke of langzamerhand natuurlijk wordende innerlijke veelzijdigheid. Gemoedstoestanden bevorderen of creëeren: de essayistendaad bij uitnemendheid. Renan moge geen philosoof in den eigenlijken zin, geen bijzonder groot geleerde, geen scheppend politicus geweest zijn - hij is een scheppend essayist. De essayist zoekt weinig nieuwe feiten; hij volgt veeleer de gebeurtenissen dan dat hij handelt; hij denkt eerder | |
[pagina 376]
| |
diep over bepaalde onderwerpen dan dat hij wereld en mensch in één gedachte zou zoeken op te sluiten: maar telkens opnieuw, met steeds hernieuwden hartstocht bepaalt hij tegenover gedachten-complexen, gebeurtenissen en feiten de houding die zijn ziel en geest het beste passen. Heeft hij de ziels- en geestkracht van een Renan, dan kan hij soms bewerken dat zijn houding de houding wordt van velen; de aldus veranderde innerlijke gesteldheid der velen veroorzaakt onvermijdelijk weer nieuwe feiten, gebeurtenissen en denksystemen, en op die wijze heeft ook de essayist zich een ‘scheppenden’ geest betoond. Hoeveel essayisten echter zijn er met de inwendige kracht en het overredingsvermogen van Renan? Het demonstreeren van essayisten-werkzaamheid door middel van aanhalingen is altijd moeilijk, juist omdat bij hen gemoedstoestanden meer uit heele werken blijken dan uit een enkele bladzij. De meeste kans dat de lezer van dit opstel mij gelooft, heb ik dan ook, wanneer ik hem aanraad, zelf een aantal werken van Renan in hun geheel te lezen, b.v. Vie de Jésus, Saint-Paul, L' Antéchrist, Marc-Aurèle et la fin du monde antique, de Dialogues en Drames philosophiques, de Souvenirs d'enfance et de jeunesse - al blijft me ook zonder dat een geringere kans. Er behoeft n.l. uit mijn verzekering dat Renan in hoofdzaak essayist is, niet te worden opgemaakt, dat hij altijd alleen betoogt: hij heeft ook iets van den beeldenden kunstenaar in zich. Het een sluit het andere immers niet uit. En dit juist maakt 't mij mogelijk u toch, ook door voorbeelden, den algemeenen aard van zijn werk tenminste eenigszins te doen zien. Ik kan enkele passages en figuren noemen, zelfs eenige bladzijden overschrijven, die op zichzelf als ‘beeldende’ kunst zijn te genieten: maar meteen zal het bovengezegde betreffende Renan's werkzaamheid als essayist er ten deele mee gedemonstreerd zijn. In zijn Prière sur l'Acropole b.v. heeft hij in de eerste plaats zichzelf ver-beeld tot aanbiddend en tevens critisch gestemd minnaar van den Griekschen geest, van Pallas Athene; in de eerste plaats geeft hij daar dus beeldende, bijna lyrische kunst; maar tegelijk is de betoogende essayist aan het woord. Zoo leest men in het begin: ‘Je suis né, déesse aux yeux bleus, de parents barbares, chez les Cimmériens bons et vertueux qui habitent au bord d'une mer sombre, | |
[pagina 377]
| |
hérissée de rochers, toujours battus par les orages. On y connaît à peine le soleil; les fleurs sont les mousses marines, les algues et les coquillages coloriés qu'on trouve au fond des baies solitaires. Les nuages y paraissent sans couleur, et la joie même y est un peu triste; mais des fontaines d'eau froide y sortent du rocher, et les yeux des jeunes filles y sont comme ces vertes fontaines, où, sur des fonds d'herbes ondulées, se mire le ciel.’ Doch verderop, betoogend en lyrisch tegelijk: ‘Des prêtres d'un culte étranger, venu des Syriens de Palestine,Ga naar voetnoot1) prirent soin de m'élever. Ces prêtres étaient sages et saints. Ils m'apprirent les longues histoires de Cronos, qui a créé le monde, et de son fils, qui a, dit-on, accompli un voyage sur la terre. Leurs temples sont trois fois hauts comme le tien, ô Eurhythmie, et semblables à des forêts;Ga naar voetnoot2) seulement, ils ne sont pas solides; ils tombent en ruine au bout de cinq ou six cents ans; ce sont des fantaisies de barbares, qui s'imaginent qu'on peut faire quelque chose de bien en dehors des règles que tu as tracées à tes inspirés, ô Raison. Mais ces temples me plaisaient; je n'avais pas étudié ton art divin; j'y trouvais Dieu. On y chantait des cantiques dont je me souviens encore: ‘Salut, étoile de la mer,.... reine de ceux qui gémissent en cette vallée de larmes.’ ou bien: ‘Rose mystique, Tour d'ivoire, Maison d'or, Etoile du matin....’ Tiens, déesse, quand je me rappelle ces chants, mon coeur se fond, je deviens presque apostat. Pardonne-moi ce ridicule; tu ne peux te figurer le charme que les magiciens barbares ont mis dans ces vers, et combien il m'en coûte de suivre la raison toute nue.’ (Souveniers d'enfance et de jeunesse, blz. 63-5). Iets dergelijks is op te merken over de Bretonsche jeugdverhalen (Souvenirs); over de bladzijden betreffende Nero, door Renan als wreedaard, als histrio natuurlijk, maar ook als mislukt kunstenaar, als tragische figuur voorgesteld, en geplaatst in zijn tijd en omgeving; over den opstand der Joden en de verwoesting van Jeruzalem (L' Antéchrist); over Marcus Aurelius, den keizer-philosoof, die Renan zelf wel had willen zijn. Het is al commentaar en beelding dooreen. Ziehier hoe in Vie de Jésus het land Galilea wordt beschreven en tegelijk iets betoogd wordt: ‘Une nature ravissante contribuait à former cet esprit beaucoup moins austère, moins âprement monothéiste, si j'ose le dire, qui imprimait à tous les rêves de la Galilée un tour idyllique et charmant. Le plus triste pays du monde est peut-être la région voisine de Jérusalem. La Galilée, au contraire, était un pays très-vert, très-ombragé, très-souriant, le vrai pays du Cantique des cantiques et des chansons du bien-aimé. Pendant les deux mois de mars et d'avril, la campagne est un tapis de fleurs, | |
[pagina 378]
| |
d'une franchise de couleurs incomparable. Les animaux y sont petits, mais d'une douceur extrême. Des tourterelles sveltes et vives, des merles bleus si légers qu'ils posent sur une herbe sans la faire plier, des alouettes huppées, qui viennent presque se mettre sous les pieds du voyageur, de petites tortues de ruisseaux, dont l'oeil est vif et doux, des cigognes à l'air pudique et grave, dépouillant toute timidité, se laissent approcher de très près par l'homme et semblent l'appeler. En aucun pays du monde, les montagnes ne se déploient avec plus d'harmonie et n'inspirent de plus hautes pensées. Jésus semble les avoir particulièrement aimées. Etc.’ (blz. 64-5). Wil men een passage die, op zichzelf, geheel en al beschrijving is? Hier volgt een evocatie van de Grieksche eilandjes: ‘Patmos ressemble à toutes les îles de l'Archipel; mer d'azur, air limpide, ciel serein, rochers aux sommets dentelés, à peine revêtus par moments d'un léger duvet de verdure. L'aspect est nu et stérile; mais les formes et la couleur du roc, le bleu vif de la mer, sillonnée de beaux oiseaux blancs, opposé aux teintes rougeâtres des rochers, sont quelque chose d'admirable. Ces myriades d'îles et d'îlots, aux formes les plus variées, qui émergent comme des pyramides ou comme des boucliers sur les flots, et dansent une ronde éternelle autour de l'horizon, semblent le monde féerique d'un cycle de dieux marins et d'Océanides, menant une brillante vie d'amour, de jeunesse et de mélancolie, en des grottes d'un vert glauque, sur des rivages sans mystère, tour à tour gracieux et terribles, lumineux et sombres.’ (L' Antéchrist, blz. 376). Het is waar, niet altijd is Renan zoo aanschouwelijk. Woorden als ‘incomparable’ (zie boven) zijn in beschrijvende gedeelten niet op hun plaats: men moet juist ‘vergelijken’. Zijn beeldspraak stelt hij zich niet altijd voor: hij is volkomen in staat om b.v. voor het begrip ‘verbeteren’ de uitdrukking ‘effacer des taches’ te gebruiken, zonder daarbij aan uitwisschen en aan vlekken te denken. Zijn geest is niet in de eerste plaats op concrete vormen, en nog minder op kleuren gericht. Maar zijn klank is zacht, zijn zinsbouw zeldzaam harmonisch, zijn compositie gelijkmatig van gang en evenwichtig; en in zijn beste oogenblikken is hij dan toch ook in staat tot passages als de zooeven gecopiëerde! Personen en landschappen zien wij dan vóór ons - cultuurtoestanden tevens, want 't is of Renan deze juist weer concreter weet te maken dan de echte schilders-met-woorden het doen. Men leze de kenschetsingen van den Joodschen geest in Histoire du Peuple d'Israël (I); in het schitterend hoofdstuk ‘Paul à Athènes’ (Saint-Paul) zijn het Grieksche land en de Grieksche geest | |
[pagina 379]
| |
bijne evenzeer personen als Paulus zelf, en Paulus is hun vijand. ‘A chaque bordée, on effleure cette terre vraiment sainte,Ga naar voetnoot1) où la perfection s'est une fois dévoilée, où l'idéal a réellement existé, cette terre qui a vu la plus noble des races fonder en même temps l'art, la science, la philosophie, la politique. Paul n'éprouva pas sans doute en y abordant l'espèce de sentiment filial que les hommes cultivés éprouvaient dès lors en touchant ce sol vénérable. Il était d'un autre monde; sa terre sainte était ailleurs.’ (blz. 167). En verder: ‘Tant de merveilles touchèrent peu l'apôtre; il vit les seules choses parfaites qui aient jamais existé, qui existeront jamais (....) et sa foi ne fut pas ébranlée (....) Ah! belles et chastes images, vrais dieux et vraies déesses, tremblez; voici celui qui lèvera contre vous le marteau. Le mot fatal est prononcé; vous êtes des idoles; l'erreur de ce laid petit Juif sera votre arrêt de mort.’ (Blz. 172). Men behoeft niet te vragen aan welken kant Renan zelf stond, in dezen strijd tusschen den Griekschen en den Palestijnschen geest; hij heeft Paulus gehaat, ‘le laid petit Juif.’ Hij erkent dat Paulus over Griekenland getriumfeerd heeft, maar hij betreurt het en schrijft het toe aan den lagen stand der beschaving in het toenmalige Europa. Te vergeefs beproeft hij, met Paulus op voet van vrede te komen, door, alle waarschijnlijkheid een oogenblik veronachtzamend, te droomen van een Paulus die aan het eind zijner dagen over zijn eigen werk geglimlacht zou hebben: ‘Nous aimerions à rêver Paul sceptique, naufragé, abandonné, trahi par les siens, atteint du désenchantement de la vieillesse; il nous plairait que les écailles lui fussent tombées une seconde fois des yeux, et notre incrédulité douce aurait sa petite revanche si le plus dogmatique des hommes était mort d'triste, désespéré (disons mieux, tranquille), sur quelque rivage ou quelque route de l'Espagne, en disant lui aussi: Ergo erravi! Mais ce serait trop donner à la conjecture.’ (L' Antéchrist, blz. 200). ‘Mais ce serait trop donner à la conjecture’, Renan wist het zelf wel; tevoren al had hij Paulus verweten, in tegenstelling tot Jezus niet in staat te zijn ‘de sourire de son oeuvre, d'y être supérieur, de ne pas s'en laisser obséder. Paul ne fut pas à l'abri du défaut qui nous choque dans les sectaires: il crut lourdement.’ (Blz. 102). | |
[pagina 380]
| |
Wel moet hij Paulus gehaat hebben! Maar deze haat werkte beeldend. En mocht men zich hier herinneren dat tegenwoordig het historisch bestaan van dien zoo omstandig beschreven Paulus niet algemeen meer aangenomen wordt - het deert niet. Zulke lieden als Paulus hebben ongetwijfeld het Christendom in Athene gepredikt: zoo is Renan, door het concrete beeld van een wellicht slechts legendarischen Paulus in te lasschen in zijn essayistisch betoog, de waarheid toch niet ontrouw geworden.
Het geheim van de aantrekkingskracht die de figuur van Renan nog altijd uitoefent, ligt dus zeker in den weldadigen gemoedsstaat dien hij geschapen heeft en voortgaat te scheppen, zoowel als in de hooge waarde van zijn proza: het ligt daarbij tevens, en juist in verband met den aard van zijn werk, in den eenvoud, de consequentie, de eenheid van zijn leven.Ga naar voetnoot1) Het leven van Renan is iets als een exempel, bijna zou ik zeggen als een modern ‘heiligenleven’ - indien ik wist wat heiligen zijn en of zij ook, als hij, hun menschelijke fouten hebben. Toen Renan na degelijk onderzoek en langen inwendigen strijd inzag dat hij niet meer geloofde, verliet hij het seminarie, slechts 22 jaar oud en voor het leven in de gewone maatschappij nog maar onvolkomen toegerust. Toen hij jaren later, in 1862, nauwelijks tot professor aan Frankrijke hoogste onderwijsinrichting, het Collège de France, benoemd, aanstonds weer geschorst werd om een uitlating over Jezus die ons nu alleen maar wetenschappelijk moeilijk te verantwoorden lijkt (‘homme incomparable’ - ‘homme’ was te weinig!), verdedigde hij zich, ja met subtiliteit, maar toch zonder concessies; en toen men hem twee jaar later, wegens zijn koppige volharding in het bedreven kwaad, definitief ontsloeg (het ontslag bleef tenslotte niet ‘definitief’ omdat de ontslaande regeering het zelf niet geweest is....), wees hij een hem als compensatie toegedachte benoeming bij de Bibliothèque Nationale af. Zijn overtuigingen heeft hij zeker niet zonder handigheid verdedigd, maar nooit is hij ze ontrouw | |
[pagina 381]
| |
geworden; er is grilligheid in zijn uitingen, maar vastheid in zijn wil; met de overgeleverde moraal heeft hij somtijds gespot, maar zijn moreel gedrag zou ten voorbeeld kunnen strekken. Een werk dat hij op zijn vijf-en-twintigste jaar voltooid had, L' Avenir de la Science, heeft hij op zijn zeven-en-zestigste, in 1890, bijna onveranderd kunnen uitgeven. Als hij, na een goed deel van zijn levenswerk voltooid te hebben, in zijn dialogen en drama's een aantal tegenstrijdige inzichten naast elkaar zet en er ook wel eenige onder woorden brengt die hijzelf in zijn geschriften en daden nooit gevolgd had, is dit geen ontrouw aan eigen beginsel, het is trouw aan de nuance. Waar hij soms een vrijere moraal schijnt voor te staan dan die hij door zijn gedrag had beleden, was het uit vrees om zich grof-overtuigd en farizeesch voor te doen; waar hij niettemin soms nog wat al te zelfingenomen lijkt, moet het geweten worden aan de aanvallen van zijn tegenstanders. Hij zou den geestelijken staat verzaakt hebben om te kunnen trouwen, om 't gemakkelijker te krijgen! (Men herkent het perfide verwijt). Zijn gemak heeft Renan zeker niet gezocht. Hij heeft gewerkt tot op het eind van zijn leven, hij heeft het ideaal gediend op ieder uur van al zijn dagen, en hij heeft het gedaan uit eigen aandrift, voor eigen bevrediging. ‘Ma vie a été ce que je voulais, ce que je concevais comme le meilleur. Si j'avais à la reprendre, je n'y changerais pas grand'chose.’ (Feuilles détachées, préface, xxi). Onophoudelijk zoeken naar de waarheid, zonder ooit te meenen ze geheel gewonnen te hebben; ieder eenigszins blijvend geworden inzicht in bewoordingen vatten die een maximum van juistheid en volledigheid moesten vereenigen met geleidelijken gang en welluidenden klank; naast die inzichten ook al de groote gevoelens die hem vervulden aan anderen mededeelen en geen hunner schakeeringen laten ontglippen; langademige werken, die tientallen jaren eischten, kalm voltooien, met manmoedige berusting bij de gedachte dat niet alles tegelijk kon, dat ieder van de langzaam voortgaande uren zijn eigen taak had, maar tevens met hoop op de toekomst, met vuur en geestdrift bij de gedachte aan het uiteindelijk resultaat dat zeker tot stand zou komen, mits hem slechts het leven gegund werd; intusschen kleinere vraagstukken onderzoeken en een oplossing voorslaan | |
[pagina 382]
| |
in artikeltjes die modellen zijn van nauwkeurige en sierlijke discussie; zijn ‘wereldsche’ belangen niet verwaarloozen, zijn benoeming aan het Collège de France voorbereiden, er later degelijk onderwijs geven, het eindelijk zelfs besturen; zijn aandeel nemen in de politieke lotgevallen van de natie; ten volle beantwoorden aan het vertrouwen dat ook als echtgenoot en vader in hem gesteld werd - dat alles scheen Renan gemakkelijk, eenvoudig, vanzelfsprekend.Ga naar voetnoot1) En al had hij naar geen belooning gestreefd, ze is niet uitgebleven. Herhaaldelijk betuigt hij in zijn laatste jaren dat het leven hem een welkom geschenk geweest is; hij weet niet zeker of en wien hij ervoor moet danken, maar hij dankt. Zeker heeft hij eigen gemis wel eens opzettelijk over het hoofd gezien en dat van anderen niet altijd sterk meegevoeld; zeker heeft hij gelukkig willen zijn, maar voor zijn doen is hij het dan ook geweest. Drie bijzondere vrouwen, zijn zuster, zijn echtgenoote en zijn dochter, hebben hem liefgehad en geholpen: wie zal hem daarom niet gelukkig prijzen boven velen? Zijn werk vlotte; als hij er op terugzag, mocht hij zonder zelfverheffing zeggen dat het goed was; ook dat is zeker een geluk. En - een geluk dat de Franschen meer waardeeren dan wij, ofschoon het ook ons misschien niet geheel onverschillig is - de roem heeft al vroeg aan zijn zijde gestaan (de Franschen zien roem werkelijk bijna als een vrouw) en heeft hem tot heden toe niet begeven. Al aanstonds bekend als uitnemend taalgeleerde en historicus, wordt hij in 1856, dus op zijn drie-en-dertigste jaar, tot lid van het Institut gekozen; zonder moeite krijgt hij in 1849 een regeeringsmissie naar Italië en in 1860 naar Syrië; in de eerste jaren reeds bemerkt men dat de vele geleerden met wie hij in briefwisseling is, en die dikwijls ouder zijn dan hij, hem als een komende macht, soms als hun meerdere beschouwen.Ga naar voetnoot2) In 1863, als hij veertig jaar oud is, verschijnt zijn Vie de Jésus: onmiddellijk in vele talen (ook in het Hollandsch) overgebracht, beleeft dit boek het succes van een populairen roman.Ga naar voetnoot3) De grove laster | |
[pagina 383]
| |
die wegens zulke boeken zijn deel wordt - hij zou, om de Vie de Jésus te schrijven, een millioen van.... Rothschild gekregen hebben! - is zelf een der beste bewijzen van zijn vermaardheid. Paradoxale toestand: elk zijner, toch naar den inhoud hoofdzakelijk ‘geleerde’ werken wordt door het publiek verslonden, elk wordt als een rechtstreeksch ingrijpen in den gelijktijdschen staat van zaken, als een daad veeleer dan als een beschouwing of een geschiedverhaal opgevat. Voortdurend neemt zijn invloed op de publieke meening toe. In 1875 wordt hij op Sicilië door het volk toegejuicht; hij ontvangt pakken brieven van onbekenden. In 1878 neemt de Académie Française hem onder haar leden op. Ten laatste komt ook de consecratie der salons, dat eigenaardig-Fransche bewijs van beroemdheid: men ziet Renan als middelpunt van aller dames aandacht, oreerend, glimlachend, paradoxen opdisschend, misschien wat behaagziek, maar toch - want er is wel wat overdreven in dit opzicht, en hij ging niet eens zoo vaak naar salons als beweerd werd - in den grond toch ernstig, waardig, meer uit beleefdheid en goedheid toegevend, dan sprekend uit de volheid van zijn hart en geest, meer lijdelijk dan ingenomen met zichzelf en zijn rol. Ik moest het al erkennen, physiek was Renan niet bevoorrecht. Maar hier stond een dappere (een die soms zelfs bijna roekeloos geweest was) en die niettemin zoo volledig ‘geslaagd’ was als men in de wereld maar kan slagen; een geniaal man die bescheiden en goed was gebleven; een krachtig overtuigde die glimlachen kon als het pas gaf en de ijdelheid van alle aardsche dingen niet ontkende. Geen van wie hem in de ‘litteraire’ salons zoo zag staan, kon zich aan de bekoring onttrekken. Nog tijdens zijn leven werd hij legendarisch; ja, de hoogste eer gewerd hem: men maakte van zijn roemrijke figuur een niet-ongeestige caricatuur,Ga naar voetnoot1) zonder dat het hem schaadde. En zijn begrafenis is een apotheose geworden. Men moet de geringe waarde van dit alles niet uit het oog verliezen, en de dames die hem werkelijk begrepen, de politici achter zijn lijkkoets die werkelijk iets voor hem gevoelden, zullen te tellen geweest zijn. Maar ook met deze uiterlijkheden | |
[pagina 384]
| |
kan men vrede hebben, omdat zij symbolen zijn van een vruchtbaar en harmonisch leven. Indien religieus gevoel vooral hierin bestaat, dat wij vertrouwen hebben in de lotsbestemming der menschen, is het schouwspel ‘Renan’ geschikt om ons religieus gevoel te voeden. Het schijnt dan toch mogelijk dat aan sommigen onder ons deze kostelijke goederen in volle mate en alle tezamen geworden: het genoegen hun wereldsche belangen door hun innerlijke aspiraties niet geschaad te zien; de voldoening om hun inzichten over gestelde machten te doen zegevieren; het geluk iets van blijvende waarde te scheppen en deswege niet alleen door hun naasten, maar zelfs al dadelijk door een groot aantal hunner tijdgenooten gewaardeerd te worden. Dat die goederen, weliswaar, vooral aan hen ten deel vallen, die, als Renan, tot de dieper-levenden, maar niet tot de allerdiepste gemoederen, tot de grooten, maar niet tot de zeer-uitzonderlijk-grooten behooren, verhindert niet dat het verschijnsel op zichzelf ons vertrouwen in het leven althans eenigermate kan versterken.
Johannes Tielrooy.
(Slot volgt). |
|