| |
| |
| |
Met Henri Brulard te Grenoble.
II.
Henri Brulard maakt eigenlijk een bedrieglijken indruk. Ziedaar een boek dat schijnt niet anders te bedoelen dan de levensbeschrijving van een jongentje uit de goede bourgeoisie van een Fransch provinciestadje op het einde der XVIIIe eeuw. Hij heeft zijn moeder vroeg verloren, groeit op onder strenge groote-menschen, krijgt thuis les, heeft eenige kameraadjes, mag een enkele maal mee naar de komedie, wordt student, blokt in de wiskunde, geraakt heimelijk verliefd op een dienstmeisje, de zuster van een vriend, een actrice, ziet volkstumulten en volksfeesten, ziet en hoort uit zijn somber huis het leven van de burgertjes der bergstad, vertrekt ten slotte naar Parijs op zijn zeventiende jaar. Henri Brulard heeft den klank van de XVIIIe eeuw. De rythmus van zijn stijl is droog, knap, flikkerend. Het is de stijl van de kleine mémoires, van die XVIIIe eeuwsche mémoires die Stendhal goed kende (Mme du Deffand, Melle de Lespinasse, Mme d'Epinay), ook van de groote mémoires, van de historie en de archieven, van de cabinets secrets der geschiedenis, van Duclos en Saint-Simon. En die stijl is beweeglijk gelijk de vlugge dialogen der praatzuchtige eeuw, gelijk de tracten der nieuwsgierige encyclopedisten, der sceptici, der epicuristen, der aristocraten, der redeneerende philosophen, bondig, cyniek, precies, macchiavelistisch, wispelturig, van den hak op den tak, een stijl die verwant is met Marivaux, Duclos, Helvétius, Cabanis en Destutt de Tracy. En toch van een innerlijke densiteit, van een stevigheid, van een zwaarte, die hem alleen behoort: Stendhal.
| |
| |
De jeugd van Beyle stond in het teeken van het XVIIIe eeuwsche nuchtere rationalisme, nauwelijks getoetst door de zwoele sentimentaliteit van Rousseau. Van kindsbeen was hij omsponnen door het weefsel der gedachten, oordeelen, vooroordeelen van de vier groote menschen der huizen Beyle en Gagnon, een encyclopedist, een jurist, een hooghartige dame met den geest der XVIIe eeuw, en een grimmige kwezel: vier wachters van den bon ton rond het kind van de fantaske Henriette Gagnon. In zulk een conservatief gezin, doortrokken van de wereldopvatting der oude samenleving, gestijfd in zijn verdorde beginselen door het fijne gezelschap van Grenoble waar de toon gegeven werd door den hoogen ambtenaar, den advocaat en den priester, kon het niet anders of Henri Brulard moest er den geest der late XVIIIe eeuw in zijn puurste essentie inzuigen? Wel werd er in de huizen Gagnon en Beyle gedweept met Rousseau, maar men was er nog niet meegesleept in den ommezwaai der algemeene stemming, van de nieuwe levensconceptie vatte men er slechts de oppervlakkige modische sentimentaliteit en er werd over de natuur gesproken met een teederheid die Henri Brulard wee maakte. Als kind reeds vermoedde, neen besefte hij dat die bewondering niet de echte was. En toen hij zelf in den ban van Rousseau kwam, ging hij er onmiddellijk, door instinct, de diepere schoonheden van begrijpen. Ziet eens wat Henri Brulard bedenkt als uitspanning, als kindervermaak! Het is van een haast angstige cerebraliteit. Met zijn vriend Crozet maakt hij karakter-analysen van typen uit Grenoble, die zij dagvaarden voor een denkbeeldige jury saamgesteld uit Helvétius, Tracy en Macchiavelli, ofwel Helvétius, Montesquieu en Shakespeare! En in die vreugdelooze jeugd is een der meest geliefde vermaken van den jongen het gieten van plaasteren medalies, waarin zich zijn vroege smaak openbaart voor conciese uitbeelding, scherpe afteekening van physionomies, en de neiging voor van alle pittoresk ontbloote
abstractheid. Voegt daarbij dat het onderwijs van Henri Brulard gespitst is op de ontwikkeling der nuchtere verstandelijkheid: logica, wiskunde, chemie, systematisch teekenen naar koude antieke modellen, en dat de methode die den jongen moet inwijden in de fraaie letteren niet van aard was om zijn geest te openen
| |
| |
voor dichterlijkheid - het was de saaie fabricatie van doode Latijnsche verzen -, dan zou men kunnen verwachten dat die zelfbiographie de laatste weerklank zou zijn van den rationeelen classieken geest, doorweven met encyclopedische philosophismen....
Van Stendhal's oeuvre heeft de Fransche critiek genoeg aangetoond dat het in den grond niet buiten de Romantiek staat: uit een enkel werk zooals Racine et Shakespeare blijkt voldoende dat Stendhal ook een kind is van de XIXe eeuw. Romantiek is o.m. het geloof aan een gevoels-élite (de fameuze happy few!), aan een aristocratie des harten die alleen het privilegie kent der groote driften, de verachting van alles wat matig is, burgerlijk, evenwichtig en gezond verstandig, de afschuw van de banaliteit, de veroordeeling der conventies, de skepsis tegenover wetten en zeden, de zelf-analyse die gaat tot de uiterste excessen, de pijnlijke lichtgeraaktheid, de egocentrische wereldbeschouwing geïnoculeerd door de Confessions. Dat is alles Romantiek. Dit is alles ook bij Stendhal na te speuren. Dat zijn de eigenschappen van Hernani en Antony; het zijn ook die van den even hoogmoedigen Julien Sorel en van den dweependen Fabrice del Dongo, met dit verschil dat de menschen van Stendhal buitengewoon intelligent zijn, en de helden van Hugo-Dumas buitengewoon onnoozel.
Toch kon het niet anders of de paradoxale Stendhal zou het ijdel spel der definieerende en classeerende critiek verschalken. Want van de Romantiek is hij nu weer de antipood. Geen sterker antiseptiek dan Stendhal tegen de bedenkelijke eigenschappen der Romantiek: het valsch-sublieme, de schijnheilige levensmoeheid, de mystiek van Recht, Vrijheid en Rede, de zelfbewondering, de vertrouwelijkheid, de droomen van gelukzaligheid, de vrees voor het werkelijk leven, het heimwee der eenzaamheid, de cultus der grilligheid, het elegische der graftomben-melancolie en der maneschijn-extase: geen die daarmee gegrinnikt heeft zooals Stendhal, gelijk hij ook nimmer de vervoerende eigenschappen der Romantiek heeft weten te benaderen, waaronder dan toch in de eerste plaats de zware muzikaliteit van den stijl moet gerekend worden, de geheimzinnige bedwelming van Rousseau, de
| |
| |
meeslepende golving van Chateaubriand, de ridderlijkheid, het pathos en de bonte beweeglijkheid van Hugo.
Henri Brulard nu bevat de essens van Stendhal's romantiek. Die beteekenis van Henri Brulard is door de critiek niet genoeg naar voren gerukt. Henri Brulard is te veel als een zakelijke beschrijving van menschen en toestanden en gebeurtenissen beschouwd. Henri Brulard is een droom, is een retrospectieve hervorming van een jeugd opgeroepen in een heel bijzondere geestesgesteldheid. Henri Brulard is een geheimzinnig processus, vol onderbewustheden. Hoe meer wij ons indenken in het ontstaan van dat werk, - cet incomparable Henri Brulard zegt André Gide, - daarbij bedenkend de omstandigheden van tijd en plaats en het levensmoment van Stendhal, des te feller komen wij tot het besef dat de indruk van de koel-zakelijke, half historische, half-anecdotische gebeurtenissen-vertelling in den grond een illusie is die geen rekening houdt met de diepere dracht, en dat in hooger instantie Henri Brulard méér is dan een mémoire. Laat ons vooral niet vergeten dat Stendhal het boek noemt: tableau des révolutions d'un coeur.
Vie de Henri Brulard is geschreven tusschen den 23en Nov. 1835 en den 17en Maart 1836. Stendhal had sedert vier jaar zijn consulaat te Civita-Vecchia betrokken en had er o.a. eenige van zijn Italiaansche novellen geschreven, en Le Chasseur vert die later zou heeten Lucien Leuwen. Het plan van een autobiographie kiemde reeds eenige jaren: daaraan hebben wij de Souvenirs d' Egotisme te danken, van 1832. De ongedurige Stendhal was al dien tijd te Civita-Vecchia en te Rome, en het handschrift van Henri Brulard verliet hem niet, verhuisde mee van de eene stad naar de andere tot hij het verhaal van zijn jeugd schielijk afbrak te Civita-Vecchia. Stendhal verveelde zich in de kleine haven, zelfs te Rome, al kon hij ook dwalen in de Romeinsche campagna en vaak zijn vriend graaf Cini bezoeken te Castel-Gandolfo, aan het meer van Albano. Maar de winter was koud en vochtig. Stendhal leed aan jicht en graveel. Er was geen gezelschap om te schermutselen met geestigheden, er waren geen vrienden om zijn dialectiek mee te meten. Hij was alleen, weer eens afgezonderd, gelijk in de rue des Vieux-Jésuites, onder
| |
| |
zijn kameraden, in den maalstroom van Parijs, in de letteren van zijn tijd. In die dagen las hij Chatterton en Poe's Golden Bug. En hij herleefde met een hevige intensiteit zijn kindsheid, en schreef ze gelijk een brief aan een vriend. Deels uit dat oude zwak voor mystificatie, deels uit vrees voor de internationale politie, deels uit ironie noemde hij zich Henri Brulard omdat hij, als zuigeling, geleek op een dikken pater uit Grenoble, die Brulard heette.
Stendhal zou dus zijn leven gaan beschrijven, als troost voor zijn miserie. En van den aanvang af, nog voor dat hij met zijn levensloop begint, vraagt hij zich af wat nu wel de slotsom van deze geschiedenis gaat zijn, de conclusie van zijn leven, en of hij voor zichzelf geen raadsel zal blijven: qu'ai-je donc été? je ne le saurai.... Ai-je été un homme d'esprit? Ai-je eu du talent pour quelque chose? Ai-je eu le caractére gai? Doch hij had nog een andere bijbedoeling. Dat hij wel eens meer dacht aan het oordeel der wereld, aan toekomstige geslachten wier vergelding hij berekende voor de onverschilligheid of het wanbegrip van zijn tijdgenooten, bewijst de zeer bekende boutade: je songe que j'aurai peut-être quelque succès vers 1880; om dan elders weer half melancolisch, half coquetteerend te gaan twijfelen of er in 1930 nog wel een mensch zich om hem zal bekommeren?.... Ook in Henri Brulard heeft hij zich ongerust gemaakt over de toekomst, zulks blijkt uit de verschillige testamenten die nu en dan in het werk voorkomen, en waarin hij beschikt over het lot van het handschrift.
Nu is het merkwaardig dat Henri Brulard begonnen werd als een gewichtige methodische onderneming. Op het handschrift zien wij den titel in groote, naïeve, schooljongensachtige letters: hy. Brulard. Al dadelijk komt de galgenhumor naar voren in de opdracht: à M.M. de la Police: ceci est un Roman imité du Vicaire de Wakefield. Le héros henry Brulard écrit sa vie à 52 ans, après la mort de sa femme la célèbre Charlotte Corday. Maar zie, de toon verandert spoedig. Het handschrift laat daarover geen twijfel. Wat bedoeld wordt als een memorie wordt een belijdenis. Het geschrift wordt driftig. Eenzaam, verkleumd, koortsig, schrijft Stendhal tot laat in het schemeruur, gaat voort met kribbelen tot het in zijn kamer
| |
| |
donker is. De herinneringen komen aangestormd. De chronologie geraakt verward. Gestalten schieten op uit het duister, worden scherp belicht, verdwijnen. Menschen en gebeurtenissen worden door mekaar gehutseld. Stendhal dwaalt door de kamers van het vaderhuis, beleeft er weer uren van treurnis en gramschap, een enkele maal bukt een geliefd wezen zich over hem. Hij zwerft door het stadje, in den donkeren Jardin de Ville, door de romantische berglanden van Grésivaudan. Hij ziet met wantrouwen de gestalte naderen van zijn vader, van de gehate Séraphie; hij heeft schik in den grappigen Romain Gagnon. Eensklaps is hij weer in het heden, schrijft over de Chambre des Pairs, krabbelt een hatelijkheid tegen Louis-Philippe. Dan betrapt hij zich op verstrooidheid: Mais je m'égare, en hij ploft weer den schijn van zijn zoeklicht in eigen binnenste en bekent de mecaniek van zijn analyse: je rumine sans cesse ce qui m'intéresse; à force de le regarder dans des positions d'âme différentes, je finis par y voir du nouveau et je le fais changer d'aspect (Stendhal onderstreept). En het ongelooflijke in Henri Brulard is het samentreffen van de positieve menschenstudie en de gestadige wemeling der fantazie die de donkere roerselen van zijn gemoed met de meest objectieve bijzonderheden samen vlecht tot een weefsel van mysterieuze vastheid waar verdichtsel en waarheid niet meer te ontwarren zijn.
Henri Brulard is een droom van stemmingen die Stendhal, niet heel ver van het einde van zijn leven, herleeft in zijn oude vrijgezel-kamers te Civita-Vecchia en te Rome. De hater van sentimentaliteit stipt even zijn ontroeringen, een enkele maal zijn verrukkingen aan, niet met die ingenomenheid, en dat medelijden met zichzelf van een Rousseau, doch met een enkel zinnetje; raakt terloops aan iets teers, dringt niet aan. Hij is een hevig en melancoliek minnaar der natuur. Misschien des te driftiger, naar gelang hij ontdekt dat zijn familie rijk bespraakt is om, in een duffe kamer, de schoonheid eens landschaps in laffe woorden te verheffen, zoo niet te bezingen, maar dat zij zoo zuinig is met wandelingen waarover Chérubin en Séraphie eindeloos kibbelen, tot er van wandelen niets terecht komt; ofwel als bij toeval ontdekken dat Henri nog een huiswerk te maken heeft, op 't oogenblik dat men zou
| |
| |
uit gaan, om alzoo een lieve illusie aan het kind te ontnemen. Was het daarom dat hij met droefheid en wellust keek naar de verre bergen van op het terras van zijn grootvader?
Heel in het begin van Henri Brulard is er een visioen van Rome, à la Piranesi, met triomfbogen en graftomben, en Stendhal voelt zich gelukkig voor het oude classieke land. Een mooi visioen van de natuur bezaaid met de herinneringen der vergane geslachten is het vertrekpunt van zijn bespiegelingen en zijn verstrooidheden. Eens zegt hij, en het klinkt haast gelijk Rousseau: j'ai recherché avec une sensibilité exquise la vue des beaux paysages; c'est pour cela uniquement que j'ai voyagé.
Van groote beteekenis in zijn kindsheid waren voor Henri Brulard de wandelingen naar Chérubin's landgoed, enkele mijlen buiten de stad. Moest hij ook zijn vader, of erger, Séraphie vergezellen, hij was ten minste eenige uren verlost van de saaiheid en den dwang van de rue des Vieux-Jésuites. Dat landgoed bestaat nog. Het is gelegen te Furonières, bij Claix, ten Z. van Grenoble. Men gaat er naar toe met de electrische tram, langs den eentonigen Cours Saint-André, eindelooze rechte baan, beplant met kastanjelaren, langs een snelle beek die hier en daar een zijsprongsken maakt in een fabriekje en er verder weer uitwipt. Claix is slechts een vlek. Een oude steenen brug, vroeger geroemd als een der zeven wonderen van Dauphiné, welft er over de Drac, en het landschap doet denken aan Claude Lorrain: de hooggolvende bergruggen, de brobbelende rivier met runderen tot den buik in 't water, en een visschertje dat de forel zoekt te verschalken. Het trammetje slingert bedenkelijk tot het gehucht Furonières; verder gaan wij te voet langs een keiachtigen opglooienden landweg tot de campagne der Baronesse B.... Daar is links het oude erf van Chérubin Beyle; het ligt op de helling van den heuvel en het vergezicht is er mooi, rustig, heel landelijk. Stendhal kan deze bergen nooit bedoeld hebben toen hij sprak van les montagnes terribles du Dauphiné: de vreeselijke bergen beginnen pas over Vizille waar zij enorm en donker steigeren langs de wildschuimende Romanche. Van den landweg is het huis niet zichtbaar; het ligt diep in het erf achter geboomte, en is een antiek smakeloos, wit blok zonder
| |
| |
stijl-pretenties, met vensterdeuren zonder stoep. De vensters zijn ver van elkaar, gij vermoedt heel ruime vertrekken. Een uurplaat hangt als een gouden schotel tegen den gevel. Op het dak een impertinent klein klokkenhuisje. De luiken waren dicht op dien Septemberzondagmorgen. Een raam stond open. Gelijk in een blijspel, à la cantonade, krijschte in huis een stem: Qu'est ce que c'est?! De vertrekken waren niet zichtbaar. Wel mocht ik in den grooten warmen tuin dwalen en zag er de tweede linde links in de dreef, waar Stendhal Don Quijotte las, et où qu'il a écrit ses poésies, verzekerde mij de dienstbode. Van dat landhuis zegt Stendhal: Maison de campagne qui joua le plus grand rôle dans mon enfance. Eens kwam hij daar voorbij toen het al lang geen familie-goed meer was, en had een weemoedig genot toen hij nog eens de druiven proefde van het erf, maar hij kocht ze van onbekenden. Op een mansarde-kamer der tweede verdieping las hij Charles Grandison, en fondant en larmes de tendresse. Die geliefde bergen van Dauphiné bleven hem zijn gansch leven dierbaar. Zelfs wanneer hij later letterlijk ingeburgerd is te Milaan en in de vlakte van Lombardije. Die bergen die gestapeld liggen rond Grenoble en die gij op veel punten van de stad kunt zien, de Moucherotte, de Néron, de bergen van Sassenage, de bergen die hij zag uit het huis van zijn grootvader, de hooglanden en de bosschen en de bergpassen die hij bevolkte met de helden van Ariosto en Tasso, die noemt hij: témoins des mouvements passionnés de mon coeur pendant les seize premières années de ma vie. De grootste verrukking in de jeugd van Henri Brulard is de éénige uitstap geweest naar les Echelles. Hij was toen zeven of acht jaar. De reizigers naar de Chartreuse weten dat les Echelles even voorbij Saint Laurent-du-Pont ligt, in de massieven der Chartreuse. In Henri Brulard's tijd
zette een cabriolet zeven uur van Grenoble naar les Echelles. Dat het uitstapje in het overweldigend schoone land ongewone fantastische afmetingen genomen heeft in Brulard's jeugd, blijkt reeds uit het feit dat Stendhal er een hoofdstuk aan wijdt, onmiddellijk vóór de episode van le pauvre Lambert. Hij noemt de gebeurtenis gewoon: un bonheur subit, complet, parfait. Nog ruischt in 1835 de stortbeek in zijn oor. Le bruit du Guièrs devint un son sacré pour moi
| |
| |
et qui sur le champ me transportait au ciel. Als hij dien tijd en die emoties herdenkt, dan is zijn ontroering zoo sterk dat hij nauwelijks kan schrijven. In de eerste uitgave van Henri Brulard (bezorgd door Cas. Stryienski in 1890) staat deze merkwaardige bekentenis (in de groote uitgave Champion bij de nota's gevoegd, II, 216): je suis si absorbé par les souvenirs qui se dévoilent à mes yeux que je puis à peine former mes lettres.... Hij vond geen woorden om het geluk van die dagen te zeggen. Vond hij ze, hij zou ze niet schrijven. Tout fut sensations exquises et poignantes de bonheur dans un voyage sur lequel je pourrais écrire vingt pages de superlatifs. Stendhal wacht zich wel die bladzijden te schrijven, waarvoor een Senancour niet zou geaarzeld hebben. Dat hoofdstuk zou in zijn geheel te citeeren zijn. Gij voelt hier bij den ouden scepticus, een kinderlijke blijheid die hem zooveel nader tot ons brengt dan al zijn geestigheden! En let wel dat het hoofdstuk geschreven is in een weinig verkwikkend moment. Hij schrijft die episode te Rome, den 18en Dec. 1835, zet boven de blz. als aanteekening: froid de loup près du feu, en verder nog eens: froid à deux pieds de mon feu. Hij herleeft het geluk van die - o zoo korte - dagen op les Echelles. Het was een extase bij het kind, vijf en veertig jaar geleden; het wordt een zonnige dag in zijn binnenste al zit hij ook te bevriezen bij zijn slechte kachel in een Romeinsche hôtelkamer. Geen vader meer! Geen Séraphie! Niets dan vriendelijke lieden, die snaak van een Romain Gagnon die vol streken zat, zijn vrouw die schoon was, en een bekoorlijk dienstmeisje, la Fanchon; een heer die een partij gaf waar Henri Brulard op een ezelken mocht toeren, en het huis dat een houten omgang had, en de wilde Guièrs die door den hof bruischte! En rondom de formidabele massieven der Chartreuse, de donkere wouden, de besneeuwde pieken!
Oogenblikkelijk worden de bosschen van Berland, de afgronden langs den weg van Saint Laurent-du-Pont het tooneel van de episoden uit Tasso's Gerusalemme (die hij mocht lezen in een Fransche vertaling). En ofschoon zijn verbeelding de fabelachtige avonturen van Orlando furioso liefst situeerde langs de idyllische boorden van het meer van Como, - die ook een der décors werden van de Chartreuse de Parme -, toch ziet hij ook tooneelen
| |
| |
uit Ariosto spelen in dezelfde pijnbosschen der Chartreuse, in de diepe kloven van Val d'Entremont. Het zoete wee der kindsheid-herleving overmeestert hem. Wie Stendhal van koelheid verdenkt, wie hem zijn code-civil stijl verwijt, herleze deze bekentenis: La difficulté, le regret profond de mal peindre et de gâter ainsi un souvenir céleste où le sujet surpasse trop le disant, (S. onderstreept), me donne une véritable peine au lieu du plaisir d'écrire.
Indien de gevoeligheid van Stendhal zich alleen openbaarde in de verrukking voor de bosschen en de bergstroomen van Dauphiné, dan zouden wij geneigd zijn die op rekening te zetten van oppervlakkige emotie gewekt door louter uitwendige, pittoreske symbolen van vrijheid en blijheid. Er zijn echter een menigte kleine ontroeringen die Henri Brulard doorsidderen. Zij zijn van veel subtieler aard dan de visueele emoties vóór het mooie landschap. Zij maken ook ons gelukkiger. Zij hebben iets heel moderns. Zij zouden niet vreemd staan in werk van Marcel Proust, van Rainer Maria Rilke. Broos en schoon is de diepste inwendigheid van Henri Bralard, de heropbouw van zijn persoonlijkheid in het verleden, maar met de ijlste elementen, de bruuske ontdekking van verre verborgen hoeken in den zoekbundel die de herinnering zwaait over zijn verleden. Die nuancen zijn in Henri Brulard van fundamenteeler beteekenis dan algemeene symptomen van Romantiek. Wie zegt ons dat het niet de diepten, de verborgenheden van zijn onderbewuste leven waren die Stendhal bedoelde, toen hij herhaaldelijk zinspeelde op het begrijpen van zijn werk door de laatste geslachten van zijn eeuw? Het is een andere kwestie of hij waarlijk zoo teeder was als men hem, op grond van die fijne schakeeringen des gevoels, heeft voorgesteld. Er was geen teederheid, geen hartelijkheid bij Stendhal. Hij was eigenzinnig, zelfzuchtig, lichtgeraakt, wellustig (vooral in theorie), romanesk-partijdig, maniak in zijn onbillijkheden. Rousseau, die kan week zijn, en teeder; Rousseau die zwelgt in zelfvernedering, zwakheid en onwaardigheid, en is onafgebroken tragiek door het gedurig spel van zijn opstand en zijn vernedering. Niets van dat alles bij Stendhal. Maar wij moeten erkennen dat er in hem een ondergrond is van heel oprechte gevoeligheid en droefgeestige
| |
| |
begeleiding gelijk de diepe grondtonen die hem roerden in de muziek van Cimarosa en Mozart.
Wat is er nu typischer dan de herinnering in den aanvang van het Ve hoofdstuk? Zijn stralend geluk wanneer hij vóór zijn oom Romain de zilveren kandelaar mag dragen, als de schitterende Romain gelijk een tooneelprins naar beneden komt voor het souper! Stendhal noemt het un moment délicieux, en dat onbeduidend gevalletje heeft een diepe beteekenis: het is de herdenking van het geluk dier feestelijke en fantastische stemming, toen hij op de donkere wenteltrap de brandende kaarsen mocht dragen vóór een oom, die het zinnebeeld was van romaneske avontuurlijkheid. Dergelijke momenten zijn er in de Duitsche Romantiek. Zulke tooneelachtige avond-visioenen vinden wij bij Jean-Paul, bij Hoffmann, in de Kinderscenen van Schumann. Ook aan den zwaksten klank is een herinnering vast, en aan die herinnering een stemming. Zoo weet hij nog den vreemden klank van zijn kinderlepel op den bodem van zijn zilveren pap-teiltje, terwijl men bezig was de kaarsen uit te pakken die branden moesten in den zilveren kandelaar. Wij staan hier niet zoo heel ver van ‘la petite madeleine trempée dans une tasse de thé’ van Marcel Proust. De merkwaardigste passus is die waar hij den oorsprong opspoort van zijn drift voor de muziek. Zij dagteekent uit de dagen van zijn liefde voor Melle Kably, het actricetje dat hij hoorde zingen in Le Traité nul van Gaveau. Maar neen, - vóór dien tooneel avond had hij de muziek leeren kennen. Drie klanken die hij weer hoort na vijf en veertig jaar: de klokken van Saint André, den krijschenden duwer der pomp op de Place Grenette, - quand les servantes, le soir, pompaient avec la grande barre de fer -, en de klank van een fluit ergens op een vierde verdieping der Place Grenette. Het krijschen van die pomp is een eenig détail. En hij dringt er op aan: die klank heeft een bijzonder persoonlijk charme. Elders zegt hij: Le grand trait,
à mes yeux, de l'appartement du premier étage, c'est que j'entendais le bruissement de la barre de fer à l'aide de laquelle on pompait, ce gémissement prolongé et point aigre me plaisait fort. Wie had zoo iets durven bekennen in dien tijd? De klacht van den nachtwind in het slot van Combourg is bijna tooneelachtig, kunstma- | |
| |
tig, naast het geluid van die pomp. En de kleine preciesheden: de dienstboden die 's avonds kwamen pompen, - die passus herinnert iets soortgelijks in den thans wel wat uit de mode geraakten en dertig jaar ouderen Obermann: quand sous le ciel d'été, dans un jour sans nuages, une voix de femme chante à quatre heures, un peu au loin, au milieu des murs et des toits d' une grande ville.... Van dezelfde hoedanigheid is Stendhal's emotie voor de letters van den naam Kably, gedrukt op de theaterplakkaat. Hij houdt van die oude versleten letters, en wanneer hij later te Parijs komt, wordt hij kregel als hij andere, mooie letters op de plakkaten ziet: la beauté des caractéres me choqua, ce n'étaient plus ceux qui avaient imprimé le nom de Kably. Ook de leelijkheid en de triestigheid van het oude theater van Grenoble was hem dierbaar: infâme salle de spectacle de Grenoble, laquelle m'inspirait la vénération la plus tendre. J'en aimais mâme la mauvaise odeur. Vers 1794, 95 et 96 cet amour alla jusqu' à la fureur, du temps de Melle Kably. Wie had toen durven spreken van la disposition au malheur que me donna le dimanche? Wie had er gelijkenis ontdekt tusschen den indruk van het spel van een acteur en een prentje met een landschap? Wie had er beschrijvingen gemaakt van dezen puren eenvoud: C'était un beau jour d'été et une brise douce agitait les foins des glacis de la porte de Bonne? Ik zie slechts Gérard de Nerval....
Suarès heeft van Stendhal gezegd: Rien ne lui fait défaut que le génie lyrique. Son style est le dessin le plus aigu, presque sans ombre et sans couleur. Il est nu comme la ligne. Il rappelle Lysias et l'orateur attique. Die naaktheid, die willekeurige sublimeering, ook opzettelijk toegepast in Histoire de la peinture en Italie (men leze daar de uitlatingen over de keuze van een stijl), heeft Stendhal in zijn tijd absoluut geïsoleerd. Het ware nochtans een dwaling, op grond van dat vrijwillig gebrek aan licht-en-donker en aan coloriet, en op grond van zijn verwantschap met het rationalisme en het sensualisme der XVIIIe eeuwers, Stendhal uitsluitend als een anachronischen uitlooper der XVIIIe eeuw te beschouwen, of, zooals het geslacht van 1850, als een achtergebleven Voltairiaan. Dat hij het lyrisme niet heeft willen opvoeren tot geniale
| |
| |
uitdrukking zal niemand betwisten en doet ook niets ter zake, het is een negatieve critiek die niets van zijn genie verklaart. Ofschoon zuinig met bekentenissen over zijn gevoelsleven, was Stendhal een lyricus, doch te veel bedeeld met scherp doorzicht om aan het gevoelsleven een overdreven belang te hechten, laat staan er nadruk op te leggen in ‘ontboezemingen’. De kleine kiemen van dat gevoelsleven liggen overvloediger dan men zou denken verspreid in Henri Brulard. Wij moeten ook rekening houden met Stendhal's natuurlijken schroom, een soort maagdelijkheid die geen uitbarsting van lyrisme gedoogde, noch bij anderen, noch vooral bij hemzelf. Zijn de Chartreuse, Rouge et Noir, Armance, Lucien
Leuwen niet vol van sterke smarten die, in kleinere potentie, en teruggedragen op zijn kinderjaren, hoorbaar zijn in Henri Brulard? Met wat een sierlijk gemak heeft Stendhal zich weten te handhaven boven de extravagancies der Romantiek! Zijn zelfbeheersching heeft den schijn van hooghartig misprijzen, doch wat is het anders dan besef van waardigheid dat hem verbood de stem te verheffen? Ook tegenover de samenleving heeft hij de houding van den opstandige versmaad, - al had hij over het begrip van zijn persoon en zijn werk niet zoo zeer te roemen, ten bewijze o.a., geheel tegen zijn verwachting, het fiasco van Armance. Henri Brulard is in dat opzicht een voorbeeld en een school van zelfcensuur, en tact, en tucht. Niemand zal, minder dan hij, illusies gehad hebben over de beteekenis van zijn leven toen hij Henri Brulard aan 't schrijven was. Hij wist dat er, naast de voldoening van zijn veel-omvattend werk, iets anders was dat hem ontsnapte. Hij was twee en vijftig, en steeds vrijgezel. Het passieleven van den eeuwig verliefde die schreef: l'amour a toujours été pour moi la plus grande des affaires, ou plutôt la seule, en in Henri Brulard: l'état habituel de ma vie a été celui d'amant malheureux, aimant la musique et la peinture, zijn passieleven was een faillissement. Zijn maatschappelijk leven was het niet minder. Steekt hij daarom een rekwisitorium af tegen de samenleving? Integendeel. Je n'ai pas cru que la société me dût la moindre chose. Helvétius me sauva de cette énorme sottise. La société paie les services qu'elle voit. Het was een les voor de Romantieken.
| |
| |
Menige verdeeldheid in Stendhal's complexe natuur wordt verklaard of opgehelderd door de boeken die Henri Brulard las en waarvan hij zich de namen herinnert en den invloed. Buiten de boeken droegen al de factors van zijn opvoeding bij tot de samenstelling van zijn ingewikkeld leven vol paradoxen, tegenstellingen, onbillijkheden, fanatieke voorkeuren. Zijn grootvader leerde hem het elegante scepticisme, de Ecole centrale doorkneedde hem met ideologie, Gros openbaarde hem de wiskunde, Romain Gagnon de riten der losbandigheid, de bergen van Dauphiné stemden hem idyllisch, de echos der Revolutie heroïsch, van Séraphie leerde hij de Kerk haten en Raillane maakte hem Jacobijn. Ook zijn kinder- en jongelings-lectuur slingerde hem weg en weer; hij leerde vroeg de boeken hartstochtelijk liefhebben of haten. Eenige klassieken heeft hij later genegeerd, andere heeft hij van in zijn jeugd in zich opgenomen en is hun trouw gebleven, Don Quijotte, Ariosto en Tasso. Al vroeg - op zijn dertiende jaar! - leerde hij Saint-Simon kennen, en kreeg er een passie voor, die hem bijgebleven is, gelijk die voor de spinazie, passion qui a duré comme celle des épinards en physique et qui est aussi forte pour le moins à 53 qu' à 13 ans. In de bewondering van den Cid werd hij gesterkt door zijn groottante, doch Racine maakt hem wee. Rousseau heeft hij voor een goed gedeelte verloochend, na er mee gedweept te hebben. Félicia ou mes fredaines en, op een hooger vlak, Les liaisons dangereuses, openbaarden zijn roeping als libertin, maar de scrupulen van Saint-Preux slaan hem tot eerlijk mensch! Voltaire wiens Henriade hij nochtans verslonden had, wordt een van zijn vinnigste antipathiën, extrêmement et toujours, ook Madame de Staël en Buffon. De fatale passie van des Grieux bracht hem in vervoering, maar the Vicar of
Wakefield heet mon émule en innocence. Misschien is de oorsprong van zijn lust tot avonturen, waaraan het in zijn beweeglijk leven heusch niet ontbroken heeft, te zoeken in de vroege lectuur van eenige reisbeschrijvingen en van romans zooals Séthos, een soort van Egyptischen Télémaque, door den abbé Terrasson, die zijn Robinson Crusoë geweest is, en zijn Jules Verne. Maar hoeveel dieper zijn in den jongen Henri Brulard de klanken geweest van Shakespeare, van Ariosto! Ten be- | |
| |
wijze deze voor den romantischen kant van zijn geest gewichtige bekentenis: je sympathise comme à dix ans lorsque je lisais l'Arioste avec tout ce qui est conte d'amour, de forêts (les bois et leur vaste silence), de générosité. Hetzelfde fanatisme voor sommige schilders blijkt uit zijn andere geschriften, en was hij verschuldigd aan den fameuzen Jay die hem de liefde leerde voor de Italianen, w.t.v. voor sommige zeventiendeeuwers, Domenicchino, Raphael en Michael-Angelo en... den déraciné Mengs; later heeft hij zelf Correggio ontdekt en er zijn mooiste bladzijden over geschreven. Twintig jaar vóór Henri Brulard heeft hij zijn toeristen-ervaringen, paradoxen en bewonderingen over de Italiaansche schilders neergelegd in Histoire de la Peinture en Italie. Een der eigenaardigheden van het handschrift van Henri Brulard, waar wij hem op een naïeve manie betrappen, zijn de illustraties die hij er bijgevoegd heeft. De twee eerste folio-registers zijn voorzien van een twintigtal gravuren geknipt uit een Italiaansche uitgave der jaren '35, en hier en daar met zorg gekleefd tegenover zijn handschrift. Het merkwaardige is dat zij met den text van Henri Brulard niet de minste betrekking hebben. Daar hebt gij bij voorbeeld: La resurezione di Lazaro, van
Garofalo; II Girolamo nel Deserto, en Vocazione di S.S. Pietro ed Andrea, door Domenicchino. Andere zijn van Raphaël, Tiziano, Mantegna. Wat zien zij er antiek uit, die prentjes. En wat komen zij daar doen? Die Martelie van St. Pieter? Die Zondvloed? Die Besnijdenis? Dat Lam Gods? Onnoodig een esoterische verklaring te zoeken. Hij wilde ze zeker maar bewaren en kleefde ze in een handschrift dat toen met hem over en weer reisde, tusschen Rome en Civita-Vecchia.
Het eerste deel van Henri Brulard (het gaat in de Champion-uitgave tot en met hoofdstuk XXXV) wordt besloten met de laatste dagen van zijn jeugd te Grenoble. Er is een examen van wiskunde in de Ecole centrale en de tot dan weinig schitterende Beyle behaalt er een onverwachten triomf. Zeven of acht eerste prijzen werden ex aequo toegekend, doch er was één bijzondere vermelding voor Beyle, en die de onbewuste voorspelling bevat van een der grootste gaven van den schrijver Stendhal: zijn naam werd in de eere-valven aangeplakt à cause de la façon dont le citoyen Beyle a répondu,
| |
| |
de l'exactitude, de la facilité brillante.... Zijn oom Romain Gagnon gaf hem toen drie of vier louis d'or die hij weigerde, - trek van espagnolisme dien hij niet ongaarne herinnert. Toen hij naar Parijs vertrok om er in de Polytechnische school te studeeren, was men in de eerste dagen van November 1799. Vóór zijn vertrek laat hij ons nog even een der donkere kanten van zijn gemoed zien. De diligentie stond klaar. Het regende. Hij nam afscheid in den Jardin de Ville. Zijn vader huilde. Henri Brulard vond hem leelijk. Stendhal schrijft het, zes en dertig jaar later: zijn wrok was nog zoo sterk, om de vervelende, gedwongen wandelingen met Chérubin et Séraphie, pour me faire plaisir! Van de reis naar Parijs maakt hij geen omslag. Pittoreske bijzonderheden lijken hem het schrijven niet waard, doch in de oudste herinneringen van Parijs hooren wij weer den klank van zijn gemoed: hij is getroffen door het luiden der klokken, en vindt de banlieue afschuwelijk, - omdat er geen bergen zijn.... Het waren de eerste impressies van den jongen wiskundige die zou studeeren voor ingenieur.
A.H. Cornette.
|
|