De Gids. Jaargang 92
(1928)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |
Klank die wegsterft.Het is wonderlijk, en ook tragisch in meer dan één opzicht, hoe het Westen langzaam aan vatbaar is geworden voor de schoonheid en de wijsheid van het Oosten, dat het onderworpen had, of bezig is met zijn cultuur te bestormen. In de achttiende eeuw wat speelsche bevliegingen voor den buitensten buitenkant van Chineesche kunst of Turksche zeden. Dan, tegen 1800, klinkt opeens de geweldige stem van het land van Ganges en Indus: Sir William Jones en Colebrooke leggen het Sanskrit open, en een stroom van nooit bevroeden geest bevrucht de Romantiek. De wereld van den Islam houdt op, louter jachtveld te zijn voor de weetgierigheid van christelijken geloofsijver. Land voor land, kunst voor kunst, dringt het Oosten door tot Westersch begrip. Ook van het eilandenrijk, waaraan de geschiedenis van drie eeuwen Nederland hecht verbonden heeft, trok de nevel van onbegrip weg. Zijn taal- en letterkunde, zijn oude en hedendaagsche bouwkunst, zijn weefkunst, zijn theater, zijn recht en zijn gansche volksbeschaving, zij werden een voor een het onderwerp van ijverig onderzoek en eerbiedige bewondering. Wie thans een nieuwgeopende galerij van het Koloniaal Instituut betreedt, - daar sterker gegrepen wellicht, in onzen met kunst verzadigden tijd, dan door menig schilderijenmuseum -, voelt een levendige dankbaarheid, dat het hem gegeven is, dit alles niet met blinde oogen voorbij te loopen, gelijk hij tachtig jaar geleden zou hebben gedaan. Eén kunst van Indonesië blijft achter in de Westersche waardeering: de muziek. Elk landgenoot met oor en gevoel kan u vertellen van haar onvergetelijke en onbeschrijfelijke werking, in nachtstilte en maanlicht, maar de heugenis van | |
[pagina 118]
| |
zijn ontroering houdt enkel waarde voor hem zelf. Het geestelijk bezit eener vreemde kunst moet moeizaam veroverd worden. Wie waren de eersten, die voor de beteekenis der Javaansche muziek eenig besef toonden? Gij raadt het alweer, Nederlander, natuurlijk Raffles en Crawfurd. Na hen blijft Holland even doof als te voren. Totdat in 1885.... nogmaals een Engelschman, de natuurkundige Ellis, er een tonometrische studie aan wijdt. Vijf jaar later verschijnt De gamelan te Jogjakarta van den medicus Dr. J. Groneman, die nauwkeurig waarnam en beschreef, maar niet in staat kon zijn, het onderwerp muziektheoretisch of historisch te doorgronden. Hij had zijn aanteekeningen ter bestudeering gegeven aan J.P.N. Land, den Leidschen hoogleeraar in de wijsbegeerte, wiens inleiding ‘Over onze kennis der Javaansche muziek’ nog altijd van waarde is. Andere belangrijke studiën volgen: de voornaamste uit Duitsche hand. Eerst na 1918 neemt de beoefening der Indonesische muziekwetenschap geleidelijk toe, door Javanen en Nederlanders. Doch hoe fragmentair blijven hun resultaten naast het werk op de overige cultuurgebieden, dat verrijst onder de handen van Brandes, Adriani, Kruyt, Van Eerde, Van Erp, Krom, Van Vollenhoven! Tjandi Sari kan nog vele eeuwen trotseeren, maar de klank der Indische muziek sterft weg! Nog sneller dan de weefkunst ontaardt of verloren gaat, zeden en gebruiken verdwijnen. De radio doet het fatale werk van cultuurnivelleering alom, met sterker kracht dan van moker en dynamiet. Er is haast bij het werk. Alleen een goed uitgeruste wetenschap, in de handen van beheerschte geestdrift en toomelooze toewijding, kan het verrichten. Hoe staat het met de geestdrift, en hoe met de uitrusting, in zooverre beide van Nederland te verlangen zijn? Over geestdrift en toewijding geen klagen. Sinds tal van jaren werken in Indië aan de taak, om van andere verdienstelijke onderzoekers te zwijgen, twee echtparen, - samenwerking zooals ze zoo dikwijls op wetenschappelijk werk een helderen glans heeft geworpen -, de Heer en Mevrouw Brandts Buys - Van Zijp en de Heer en Mevrouw Mr. J. Kunst - Van Wely. Van eerstgenoemden verschenen sedert 1920 verschillende | |
[pagina 119]
| |
belangrijke verhandelingen, voornamelijk in het tijdschrift Djawa. Het echtpaar Kunst gaf, na voorafgaande studiën in Djawa, in 1925 het lijvige boekdeel De Toonkunst van Bali,Ga naar voetnoot1) nog in hetzelfde jaar gevolgd door een supplement,Ga naar voetnoot2) en in 1927 door Hindoe-Javaansche Muziek-instrumenten, speciaal die van Oost-Java, door Mr. J. Kunst met medewerking van Dr. R. Goris.Ga naar voetnoot3) Een oordeel over beide werken ligt volstrekt buiten mijn bevoegdheid. Een zaakkundige bespreking van De Toonkunst van Bali is in De Gids te wachten. Mr. J. Kunst was, ook vóór hij zich wijdde aan de Indonesische muziek, in Nederland geen onbekende. De wetenschappelijke rijping van den jongen ontdekker van Terschelling's levend volkslied, zijn vereeniging van strenge zakelijkheid, exacte kennis, ruime belezenheid met een blik voor de groote problemen, een warmen zin van bewondering en een gave van heldere uitdrukking, zij springen in het oog ook voor wie zijn betoog niet volgen kan. De Duitsche musicoloog Curt Sachs prijst het werk van Kunst als een der belangrijkste verrijkingen der vergelijkende muziekwetenschap, en acht het tegen de strengste kritiek bestand. Hij noemt het centrale vraagstuk van het geheele onderzoek, de herkomst der Indonesische toonschalen, ‘eine Frage die über alles Kleinfachliche hinaus an die letzten Geheimnisse der Kulturgeschichte rührt.’Ga naar voetnoot4) Hindoe-Javaansche Muziek-instrumenten zal ook tot een wijder publiek dan dat der muziekwetenschap kunnen spreken. Java's oude sculptuur heeft Kunst in staat gesteld, de hooge oudheid van deze muzikale cultuur treffend te demonstreeren, gesteund door de uitkomsten der epigraphiek. Muzikale cultuur in den volsten zin des woords. Welk een plaats moet de muziek in het leven dier oude rijken hebben ingenomen, waar de in steen gebeitelde oorkonden zóó dikwijls ‘het hoofd der | |
[pagina 120]
| |
trommelaars, den orkestleider, den kidoeng-zanger’ enz. enz. als hofambtenaren met name vermelden! Zooveel over geestdrift en toewijding, en over reeds behaalde resultaten. Hoe zijn de jonge onderzoekers tot hun werk uitgerust geweest, hoe gesteund van de zijde van instellingen, regeering en particulieren? - De Heer Brandts Buys werd een enkele maal tot een studiereis in staat gesteld door het Java-Instituut. De Kunst's gedenken tal van Nederlandsche en Indische mannen van wetenschap of bestuur. Zij danken den Oudheidkundigen dienst en het Bataviaasch Genootschap voor steun en medewerking. Het supplement van De Toonkunst van Bali is opgedragen aan het lid van den Volksraad Tjokorda Gdé Raka Soekawati, Poenggawa (districtshoofd) van Oeboed op het eiland Bali. Het Nederlandsch-Indische Gouvernement gaf, ná het verschijnen van De Toonkunst van Bali I, aan den Heer en Mevrouw Kunst een vrijkaart voor de Staatsspoorwegen van Java, waarvan zij, des Zondags en gedurende een veertiendaagsch verlof per jaar, gebruik konden maken. In 1927 verscheen ook: Musical Instruments in Celebes van den Zweedschen onderzoeker Walter Kaudern, deel III der resultaten van een expeditie daarheen in 1917-1920.Ga naar voetnoot1) Kaudern's dank voor genoten geldelijken steun gaat uit aan de Zweedsche regeering, aan het Längman's cultureele fonds te Uppsala, aan het Koninklijk en Hvitfeldtsch Stipendiuminstituut en aan Consul F. Sternhagen te Göteborg. De belangstelling voor Indonesische cultuur schijnt groot genoeg.... in Zweden. Waarom vlieten Nederlandsche millioenen zoo traag af naar de velden van wetenschap en kunst? Toch niet enkel omdat ons het geestelijk irrigatiesysteem ontbreekt, waarover Engeland beschikt door zijn stelsel van erkenning van openbare verdienste en door de zelfstandigheid zijner Universiteiten. Er moet toch wel degelijk een fundamenteel gebrek aan nationaal enthousiasme in het spel zijn. Reeds in 1920 heeft Mr. Kunst in een Open brief aan den | |
[pagina 121]
| |
Secretaris van het Java-Instituut de dringende noodzaak betoogd, dat de Indonesische muziek worde onderzocht en beschreven, eer zij mocht ten onder gaan. Toen reeds, - en bedenk: er was toen van radio in Indië nog geen sprake -, sprak hij van periculum in mora. Een kunst in haar nadagen was het reeds lang: sinds 150 jaren was de nieuwe kunst die nog werd voortgebracht, slechts meer pasticcio of schablone. Zeventig jaar te voren had elke regent op Java en Madoera zijn gamelan en zijn bedojo's (adellijke danseressen). Laat het Gouvernement, pleitte Kunst, eer het te laat is, zorgen voor een goede opleiding van inlandsche musici in zuiver oosterschen stijl. Indien het nog mogelijk is, late men de muziek vooral in haar eigen lijn zich ontwikkelen. En daarnaast: de beschrijving, het vastleggen van wat was, moet zich uitstrekken tot al de eilanden, wier muzikale gesteldheid nog in het geheel niet is onderzocht! Dat was in 1920. Het groote Phonogramm-Archiv te Berlijn, schepping van de eerste vertegenwoordigers der muziekwetenschap, in 1922 (let wel, in het jaar der inflatie tot berstens!) door den Pruisischen Staat overgenomen en aan de Hoogeschool voor Muziek verbonden, bezit phonogrammen uit Java, Sumatra, Enggano, Borneo, Bali, Celebes, Seran, Amboina en Misool, opgenomen door niet minder dan tien.... Duitschers. Van sommige daarvan verwierf het Koloniaal Instituut te Amsterdam ook exemplaren; voorts bezit het eenige Pathéen Odéon-platen; het Ethnografisch Museum te Leiden heeft enkel een oudere collectie uit de jeugd des grammophoons. Periculum in mora dreigt ook in ander opzicht. Op dit oogenblik is de man aanwezig, die beter dan iemand anders, - men doet hiermee aan Brandts Buys' verdiensten niet te kort - bevoegd en in staat is, om het werk te doen, die niets liever wil dan er zijn gansche werkkracht en geestdrift aan te wijden. Hoe lang zal hij nog beschikbaar zijn? Reeds is de aandacht van een der groote Amerikaansche Universiteiten op hem, die door de eerste Duitsche musicologen voor elken leerstoel in dat vak geschikt wordt geacht, gevestigd. Hier is dat fijne, samengestelde wonderwerk van een muziek, die naar het oordeel der best bevoegden aesthetisch even veel waarde heeft als die van het Westen, te beschrijven, | |
[pagina 122]
| |
eer het wellicht onherroepelijk te loor gaat. Wat zal men getuigenissen omtrent die hooge waarde opsommen? Ziehier één enkele, van een Fransche teekenares, Gabrielle Ferrand: ‘Les musiciens ne suivent pas un rythme, ils “sont” ce rythme même et l'on a le sentiment de se trouver devant l'absolue maîtrise d'une collectivité réalisant une splendide perfection d'art.’ Zegt het niet genoeg, dat iemand, die, als schrijver dezes, Indië nooit zag en muzikaal volslagen ongeschoold is, toch over dit belang durft schrijven, zonder de geringste vrees van zich te blameeren? Dat belang is niet enkel muziek-historisch en aesthetisch, maar bovendien nog van de allereerste grootte voor de algemeene cultuurwetenschap of ethnologie. Want als het zich bewaarheidt, - waarop Kunst's onderzoekingen in aansluiting op de blaasquinten-theorie van E.M. von Hornbostel schijnen te duiden -, dat de toonschalen van Indonesië stammen uit een stelsel, dat van Centraal-Azië is uitgestraald tot in Midden-Afrika en Zuid-Amerika, dan zou hier een geval van verstrekkende cultuur-migratie zijn gestaafd van de uiterste consequentie. Het is een voorrecht der muziekwetenschap, dat exacte en historische methode in haar zich inniger paren dan in eenige andere. Haar metingen hebben een nauwkeurigheid, welke het linguistisch onderzoek nimmer bereikt. Indien werkelijk valt aan te toonen, dat over bijna de geheele wereld de schalen alle uitgaan van denzelfden grondtoon, welke die is van dat Chineesche bamboe-buisje, welks lengte tevens aan de Oud-Chineesche metrologie ten grondslag ligt, dan verrijst hier de mogelijkheid van een stuk exacte cultuurhistorie zonder weerga. Voor de studie van niet-Europeesche muziek levert ons Indië het rijkste gebied der geheele wereld. Hier is een prachtig veld van samenwerking tusschen Hollander en Javaan, musicoloog, oudheidkundige, linguist, ethnoloog en historicus. Hier is een terrein, waar kunst en wetenschap hun innigste verbinding aangaan, een kunst die enkel te behouden valt door de wetenschap. Hier is een ‘white man's burden’, als er ooit een was; hier dient men niet met goedkoope frazen, maar met offering van alle kracht aan een nobele en welomschreven taak. | |
[pagina 123]
| |
Wanneer de Nederlandsch-Indische regeering krachtig voorgaat met de materieele uitrusting van een welontworpen plan van onderzoek en vastlegging der resultaten, dan kan ik mij niet voorstellen, dat de opgetogen aangeboden bijdragen van particuliere zijde niet spoedig tot een indrukwekkend kapitaal zouden aangroeien. J. Huizinga |
|