De Gids. Jaargang 91
(1927)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 371]
| |
De moeder van Willem III.II.De restauratie in Engeland bracht in de verhouding tusschen de twee landen geen essentieele verandering. De heerschende partij in de Republiek hield vast aan haar beginsel, dat men in vriendschap met Engeland moest leven. Zij liet zich daar niet afbrengen door de omstandigheid, dat de nieuwe machthebber in een bizondere betrekking stond tot de pretendent naar het stadhouderschap. De Koning van zijn kant had een harde leerschool doorloopen, die hem weinig illusies had overgelaten omtrent zijn medemenschen en hem bij uitstek practisch had gemaakt. Hij kan voor de Staten die hem op Cromwell's machtwoord zoo hardhandig bejegend hadden, bezwaarlijk heel warme gevoelens gekoesterd hebben. Maar voor wie koesterde hij zulke gevoelens? De Fransche regeering had zich niet beter gedragen. De Spaansche regeering, die hem geholpen had - en gebruikt, had toen zijn herstel aanstaande scheen, omgegaan met het plan hem vast te zetten tot Duinkerken en Jamaica waren gerestitueerd. Zweden, Brandenburg, - allen hadden met de wolf in het bosch meegehuild. Onder de Engelschen die hem al te Breda in drommen kwamen begroeten en hun hulde bewijzen, hoevelen waren er niet, die zoolang het succes van de overweldiger duurde aan niets anders gedacht hadden dan hoe zich onder hèm het leven dragelijk te maken! Als Karel de kunst niet verstaan had om als hij wilde het verleden te vergeten, hoe zou hij ooit hebben kunnen regeeren! En hoe goed hij die kunst verstond, blijkt wel het treffendst uit het | |
[pagina 372]
| |
feit, dat hij dezelfde Downing die als gezant van de Protector hem nog in 1658 uit het grondgebied van de Staten had laten wijzen, al in 1661 als koninklijk gezant naar Den Haag terugzond. 't Is waar dat Downing zijn vorige meesters had verraden, vóór de ommekeer officieel bevestigd werd, schoon niet vóór verstandige lieden hem met zekerheid vooruitzagen.Ga naar voetnoot1) Waarom zou de Koning dan, al verborg hij misschien eenige wrevel en zeker wat cynische spot in zijn hart, niet rustig met De Witt zaken hebben gedaan? Hij had hem noodig. Zijn toestand in Engeland zou voorloopig ver van gemakkelijk zijn, hoe volledig het Engelsche volk zich ook tot royalistische geestdrift bekeerd had. De maatschappij was er ontwricht, de financiën in wanorde. De veroveringen van Cromwell, vooral Duinkerken, werden hem door Frankrijk en Spanje beide misgund. Een vriend op het vasteland was niet te versmaden. Veel latere historici hebben de snelle overgang van vervolging tot eerbetoon in de Staten gehoond en er een bewijs in gezien van hun lage burgerlijke geest. Waarom dan niet tevens de gemakkelijkheid gelaakt, waarmee Karel II, die in Den Haag niet karig was met tegencomplimenten, smaad vergat, als hij daar zijn voordeel in zag? De Witt en hij bejegenden elkaar als twee nuchtere mannen van de wereld. Voor de Hollanders was de Koning die door zijn volk werd teruggeroepen, een ander dan de schijnkoning die als een opgejaagd vluchteling van het eene land naar het andere dwaalde, en Karel was verstandig genoeg om te begrijpen dat dit zoo moest zijn. Het verleden stond dus aan een goede verstandhouding tusschen Engeland en de Republiek niet in de weg. Aanvankelijk waren de betrekkingen zelfs hartelijker dan ze in de laatste jaren van de Engelsche Republiek waren geweest. In de Noordsche kwestie, waarin Engeland en Nederland van ongeveer 1656 af dwars tegenover elkaar hadden gestaan, was Karel bereid met Nederland de partij van Denemarken te kiezen. Maar de diepere gronden van rivaliteit tusschen de twee landen, die zich onder het revolutionnair regiem hadden | |
[pagina 373]
| |
doen gelden zoo goed als onder de twee eerste Koningen uit het huis Stuart, bestonden ook nu nog. Zoodra Karel stevig op zijn troon zat, zou zich dat voelbaar maken, en zoo de verhouding tusschen de zeemogendheden niet verslechterd was door de restauratie, ze was ook niet verbeterd. Op de positie en op de internationale orienteering van de Oranjepartij intusschen had de verandering in Engeland een zeer diepe invloed. Zij die niet zooals de heerschende partij een vast richtsnoer had in het duurzaam landsbelang, maar die in deze tijd van oppositie, nu geen rechtstreeksche verantwoordelijkheid haar in evenwicht kon houden, geheel door dynastieke overwegingen werd beheerscht, sloeg van fel antiop eenmaal in fel pro-Engelsch om. Had zij tijdens de Engelsche Republiek haar heil verwacht van oorlog, nu moest zij het van innige vriendschap hebben. De verheffing van Karel op zichzelf had trouwens haar aanzien en haar verwachtingen al verbazend doen stijgen. Zij was geen nul meer in het cijfer der Nederlandsche politiek zooals in de afgeloopen zes jaren. Daarom kon nu opnieuw haar verbintenis met het Engelsche koningshuis zulke ernstige complicaties in de Nederlandsch-Engelsche betrekkingen brengen. Essentieel, nogeens, veranderden zij niets daarin. Noch Karel II noch De Witt lieten zich door andere dan zuiver nationale overwegingen leiden. Maar het bestaan in de Republiek van een dynastieke partij, die zich van Engeland afhankelijk gevoelde, was voor ons land een ernstige zwakte, was een wapen in de hand van Engeland, ieder keer dat het om totaal andere redenen dreigde tot een handgemeen tusschen de beide staten te komen. In zoover was het ook steeds voor Engeland een verzoeking om gereeder tot agressief optreden over te gaan, terwijl het tegelijk in de geesten der leiders van de Nederlandsche staatkunde een wantrouwen in de bedoelingen van de Engelsche Koning voedde, dat evenzeer op kritieke oogenblikken uitbarstingen vergemakkelijken kon.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 374]
| |
De Witt heeft het gevaar, uit zuiver nationaal oogpunt beschouwd, van de Engelsche connectie van het Oranjehuis scherp gezien. Het heeft zijn politiek ten opzichte van Oranje beheerscht. Hij was opgegroeid en had zijn politieke overtuigingen gevormd in de laatste jaren van Frederik Hendrik en onder Willem II, toen de begeerte van de Stadhouders om hun koninklijke verwanten te redden, daarna ze in hun macht te herstellen, voortdurend gedreigd had tot oorlog te leiden, en toen Holland 's voorstand van het nationaal belang bij vrede het aan de staatsgreep van 1650 had blootgesteld. Daarna actief aan de politiek deelnemende had hij zelf ondervonden, hoe het nawerkend wantrouwen van de republikeinsche regeering in Engeland de verhouding nog bemoeilijkte. Nu echter scholen er in de toestand mogelijkheden van oneindig hachelijker aard. 't Was nu geen sterk Stadhouder meer die een zwak Koning zocht te schragen of te herstellen. 't Was een sterk Koning - of die het weldra zijn zou -, van wie men verwachten kon dat hij zou pogen zijn uit zichzelf machteloos neefje tot Stadhouder te doen benoemen, opdat die van hem afhangen en hem dienen zou. Een Oranje die als een vazal van Stuart zijn zou, dat was het nieuwe schrikbeeld, dat De Witt uit de onzalige verbintenis van 1641 zag voortspruiten. Wij zullen zien, dat het geen voortbrengsel van zijn republikeinsche verbeelding was, het hield maar al te nauw verband met de werkelijkheid. De Witt zag twee wijzen om het gevaar te bezweren. De eene was om door beleid Oranje los te maken van Stuart. De andere was om Oranje stelliger dan ooit uit iedere machtspositie in de Republiek te weren. Pas toen, na aanvankelijk succes, de eerste poging mislukt scheen, legde De Witt zich toe op de tweede. Zoo weinig doctrinair republikein was hij. En toch, het kon niet anders of de houding van de Oranjepartij gedurende de laatste twintig jaar moest de groei van fel anti-Orangistisch en doctrinair republicanisme bevorderd hebben en zeker had ook De Witt daar zijn ruim aandeel van. De oligarchische engheid van het stelsel van ‘vrijheid’, dat hij en zijn vrienden verdedigden, moet ons niet doen voorbij- | |
[pagina 375]
| |
zien, dat het misschien zijn stevigste grondslag vond in een kerngezond nationalisme. De gebeurtenissen van 1650, toen een Prins van Oranje op Franschen steunende en werkende voor zijn Engelsche familieGa naar voetnoot1) Holland naar het hart had getast, de door-en-door on-Nederlandsche verschijning van het hof onder de Prinses Royaal, de partij-politiek om de nu weer machtige Stuart naar de oogen te zien, hoe licht kan men dat alles als de onmiddellijke inspiratie erkennen van de theoreticus van dat nieuw opgekomen politiek geloof, De la Court, met wie De Witt zoo hartelijk instemde. Voor De la Court was de ‘monarchale’ partij in de Republiek in de grond een onnationale partij. De regenten konden rekenen op ‘veele goede Patriotten ende oprechte Liefhebbers der Vrijheid; als meede insonderheyd veele voorsichtige van ouds koophandel drijvende Ingeseetenen.’ De Stadhouders daarentegen zouden altijd moeten steunen op hun soldaten en op buitenlanders die slaafscher zijn dan de Hollandsche aanzienlijken.Ga naar voetnoot2) De la Court's afschuw van een ‘eenhoofdige Regeeringe’, die volgens hem voor Holland ‘een onwederopstandelijke dood’ zou beteekenen, doet de moderne lezer wel eens glimlachen, maar dat komt doordat de moderne lezer geen besef heeft van de gevaren die de generatie van De la Court, in een eeuw van zegevierend despotisme, voor oogen zag.Ga naar voetnoot3) Gedurende zijn verblijf in Den Haag had de Koning zijn neef openlijk in de gunst der Staten aanbevolen. Hij gaf wat | |
[pagina 376]
| |
hij in de vergadering gezegd had op verzoek van de Raadpensionaris op schrift. Hij verzocht de Staten - zoowel Hun Hoogmogenden als Hun Edel Groot Mogenden - om zijn zuster en zijn neef, ‘deux personnes qui me sont extrèmement chères,’ de bewijzen van hun gunst te doen gevoelen, ‘aux occasions que la Princesse ma soeur vous en priera ou pour elle-même ou pour le Prince son fils, vous asseurant que tous les effets de votre bienveillance envers eux seront reconnus de moy, comme si je les aurois receu en ma propre personne.’Ga naar voetnoot1) Het was warm. Het was veelomvattend. Te veelomvattend: vaag. Het leek in niets op een ultimatum, er zaten geen dreigementen in verscholen, de Koning maakte zijn vriendschap niet afhankelijk van de te bewijzen gunst. En gunst was het woord: een vrije gunst. De aanbeveling, gelijk heel het bezoek, was een erkenning van de soevereiniteit en van de machtspositie der Staten. Er was geen sprake van, dat de Koning een volksbeweging zou gesteund hebben om de verheffing van zijn neef uit te lokken. 't Was met dat oogmerk dat sommigen hem graag van Breda naar Zeeland hadden zien gaan.Ga naar voetnoot2) Daar waren zooals wij weten, de regenten altijd veel onmiddellijker gevoelig voor aandrang van het volk en een koninklijk bezoek zou er het volk zeker gaande gemaakt hebben. Maar Maria was ietwat huiverig voor de geestdrift van de andere gewesten. In de andere gewesten was de invloed van haar schoonmoeder en van graaf Willem Frederik grooter dan de hare. Vlak voor de restauratie had zij weer hevige onaangenaamheden met de Prinses-Douairière en met de Keurvorst van Brandenburg gehad over de bezetting van Oranje door Frankrijk - waar het in Maart eindelijk toe was gekomen -. Zij was minder dan ooit geneigd om van haar mede-voogden raad aan te nemen en wat zij bovenal vreesde, was dat de | |
[pagina 377]
| |
andere gewesten Willem Frederik zouden doen aanwijzen tot luitenant als haar zoon tot de ambten zijner vaderen ‘gedesigneerd’ werd. De Witt wist handig van die verdeeldheid onder de leiders der tegenpartij gebruik te maken. Hij gaf toe, dat er iets tot regeling van 's Prinsen positie gedaan moest worden, maar schermend met het gevaar van Willem Frederik wist hij in zijn gesprekken met de Koning en de Prinses over de belangen van het jonge Prinsje beiden te doen erkennen, dat het beter was niet op een dadelijke designatie aan te sturen.Ga naar voetnoot1) De Koning was er vermoedelijk niet rouwig om, dat hij het netelig vraagstuk, 't welk hem niet rechtstreeks aanging, kon verschuiven.Ga naar voetnoot2) In ieder geval was er, toen hij naar Engeland trok, niets stelligs met De Witt afgesproken. Nauwelijks echter was hij goed en wel daar, of de Prinses veranderde van gedachten. Bijna tot het oogenblik toe waarop zij zelf naar Engeland ging - eind September - hield haar drijven tot designatie de politieke wereld te onzent in onrust. Pas op het allerlaatst (zij wilde in geen geval met leege handen vertrekken, noch zagen de Hollandsche politici haar gaarne zoo gaan), stemde zij toe in een andere schikking. De 27ste Juni had het kwartier Nijmegen het besluit aangenomen om het daarheen te leiden, dat ter Generaliteit voorgesteld zou worden de Prins van Oranje tot Kapitein-Generaal van de Unie te designeeren. Hierin nam nu de Prinses Royaal aanleiding om door haar griffier Buysero de Raadpensionaris te laten aanspreken over de uitvoering van 's Konings recommandatie. Was het de omstandigheid dat in het besluit van Nijmegen Willem Frederik niet tot luitenant werd voorgedragen, maar slechts om met Maurits van Nassau de rang van veldmaarschalk te deelen, wat haar moed gaf? Of had misschien vlak na 's Konings vertrek de warme en eervolle ontvangst van haarzelf en haar zoon niet slechts in het altijd Oranjegezinde Haarlem, maar in Amsterdam zelf, | |
[pagina 378]
| |
haar de mogelijkheid om De Witt aan het wankelen te brengen al te verleidelijk nabij doen schijnen?Ga naar voetnoot1) Hoe dat weze, zij drong niet alleen door Buysero en in persoon sterk bij De Witt aan, maar trachtte ook juist de Amsterdamsche regenten tegen hem in 't geweer te brengen, toen hij onwrikbaar bleef. Als men de redenen leest, die de Prinses aan haar woordvoerder opgaf zooals ze door hemzelf opgeteekend zijn,Ga naar voetnoot2) dan bevreemdt het niet, dat ze De Witt niet bewogen. ‘Dat men anders den Koning geen contentement zou geven,’ dat is het thema, waarop zij varieert. De Witt begon met te betwisten, dat de Koning juist de designatie verlangde en herinnerde Buysero aan de gesprekken gedurende zijn verblijf in Den Haag gevoerd. Maar hij betoogde tevens, dat de designatie op zichzelf ongewenscht was. Een beter plan vond hij, en hij was bereid daartoe mee te werken, dat Holland de opvoeding van de Prins ter hand zou nemen en daartoe ook geldelijk bijdragen. De redenen die De Witt aanvoerde om te betoogen dat het voor beide partijen, voor de Prins zoowel als de Staten, beter was als men niet verder ging dan dat, maakten op de Prinses geen indruk en men kan ook gerust zeggen dat het de ware redenen niet waren, althans niet de voornaamste. De designatie, zoo zei hij, stuitte veel leden van Holland tegen de borst, die voor de educatie te vinden zouden zijn. Waarom haar ‘extorqueeren’ en zoodoende ‘kwaad bloed zetten’, waarom nieuwe ‘zwarigheden en divisiën’ als in Prins Willem's tijd uitlokken, wanneer men waar het op aankwam toch met ‘gemak, liefde en zoetigheid’ kon bekomen. Want was het niet zoo goed als een designatie, wanneer men ‘Z.H. als een kind van Staat aannam’, wanneer men zich de moeite gaf erop ‘te letten, dat hij wel werd opgevoed in de costumen en manieren van deze landen’? Maar de Prinses Royaal vond van niet en zette haar campagne om de designatie stormenderhand te veroveren met de grootste energie voort. Aan de eene kant wist zij van haar broer een schrijven te verkrijgen, dat zij dadelijk triomfantelijk aan De Witt liet | |
[pagina 379]
| |
voorleggen, en waarin de Koning zich nu ook expresselijk ten gunste van designatie (maar zonder luitenant) uitsprak. Aan de andere kant bewerkte zij Amsterdam. De man tot wie zij zich richtte, eerst door Buysero, daarna in persoon - 22 Juli kwam zij daartoe opnieuw in Amsterdam -, was Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek, oud-burgemeester, oom van De Witt's vrouw, een man wiens invloed in Amsterdam groot was en die doorging voor een van de weinigen die iets op de Raadpensionaris vermochten. De Graeff was een bezadigd man, een man van expediënten, die echt Hollandsche politiek. Naar zijn raad om in de resolutie waarin tot de educatie besloten zou worden, iets te laten inglijden dat tenminste uitzicht op een latere verheffing tot de hooge ambten opende, had De Witt zich reeds gevoegd. Nu echter was De Graeff onder de pressie van Haar Koninklijke Hoogheid, die daar geen genoegen mee wou nemen, wel bereid geheel toe te geven, totdat hij, ontdekkende, dat de regeerende burgemeesters hem niet wilden volgen en spraken van de onwil ook van andere leden van Holland, terugkrabbelde. De Witt van zijn kant had nog kort tevoren zijn oom aangespoord om ‘met zijn wijs en voorzichtig advies H.K.H. tot het aannemen van zijn (De Witt's) voorslag te bewegen,’Ga naar voetnoot1) en nu Amsterdam van zijn meening bleek, viel er niet meer op te hopen dat men hem aan het wankelen zou kunnen brengen. Maria kon nu nog trachten om hem door middel der andere gewesten in de Staten-Generaal aan te tasten en zoodoende tot toegeven te dwingen. Inderdaad diende zij tegelijk met een memorie bij Holland, waarin zij tot De Witt's ergernisGa naar voetnoot2) toch ook niet geheel over de designatie had willen zwijgen, er een in bij de Staten-Generaal, die aanleiding gaf tot een heele beweging. Friesland en Groningen - Willem Frederik vergold kwaad met goed! - verklaarden zich onmiddellijk voor designatie. Zeeland had hetzelfde reeds gedaan: designatie tot Kapitein-Generaal en tot Stadhouder. Weldra voegde zich ook Gelderland bij die groep. Alle elementen waren aanwezig voor een felle strijd, die de Unie een geduchte schok kon geven. Als de Prinses er ten slotte voor terugdeinsde, was het omdat De | |
[pagina 380]
| |
Witt er intusschen in geslaagd was haar van een andere steun te berooven. Hij had heel juist gezien, dat men van de nieuwe regeering van Engeland dezelfde kracht en vastheid niet behoefde te vreezen als die van de Protector hadden gekenmerkt.Ga naar voetnoot1) Als gezant was op dat oogenblik in Engeland de heer van Beverweerd, die als trouw Hollander en tevens goed vriend van de Prinses Royaal voor die post aangewezen had geschenen. Door hem liet De Witt Karel II bewerken,Ga naar voetnoot2) en met goed gevolg. De Koning, die zich nog van moeilijkheden omgeven vond, wilde Holland te vriend houden. Hij zag zeker al wel aankomen, dat hij binnenkort bij de Staten van Holland zou moeten aankloppen om een leening.Ga naar voetnoot3) Zoo liet hij zich overreden, dat de educatie alleen toch meer in 's Prinsen belang was. Hij liet zijn zuster door een van haar hofbeambten, die juist uit Engeland terugkeerde, nadrukkelijk aanbevelen niet dwars tegen de gezindheid van de voornaamste machthebbers in te gaan.Ga naar voetnoot4) Maria was diep teleurgesteld.Ga naar voetnoot5) Zij hoopte nog wel iets, vooral van Zeeland, dat een deputatie naar Den Haag zond om Holland over te halen tot gemeenschappelijke actie in deze zooals vroeger, toen de Stadhouder over beide gewesten op één commissiebrief werd aangesteld. Maar de Hollanders gaven geen kamp. De groote meerderheid van de Staten wilde van designatie niet weten. Alleen Leiden en Enkhuizen en de meerderheid der edelen, waarvan de heer van Wimmenum de leider was, verklaarden er zich voor.Ga naar voetnoot6) Inmiddels was het September geworden en het oogenblik naderde, waarop Maria naar Engeland zou vertrekken - een oogenblik dat zij zeker ongaarne zou verschuiven, want ‘de grootste straf die mij in deze wereld kan gebeuren’, schreef zij aan haar broer, ‘zou zijn hier heel mijn leven te moeten | |
[pagina 381]
| |
doorbrengen.’Ga naar voetnoot1) Zij was er niet in geslaagd de Koning tot andere gedachten te brengen, ofschoon ze niet had nagelaten hem in te fluisteren, dat haar tegenstanders ook de zijne waren en dat zij allerlei kwade geruchten over 's Konings positie in zijn herwonnen rijk uitstrooiden.Ga naar voetnoot2) Onder die omstandigheden durfde zij het niet op haren en snaren zetten. Zij liet zelf aan de Hollandsche oppositie verzoeken liever toe te geven.Ga naar voetnoot3) Zoo kwam eind September de resolutie van Holland tot stand die, volgens De Witt's plan waarin De Graeffs eerste compromis-voorstel was opgenomen, niet slechts vaststelde dat Holland de educatie van de Prins op zich zou nemen, maar er veelbelovend schoon vaag op liet volgen, dat hij ‘als een weerdich Pant en een instrument van groote hoope voor desen Staet nae behooren mach werden opgetrocken ten dienste deser Landen in de ware Christelijke Gereformeerde Religie in alle Princelijcke Deugden en in de kennis van de humeuren, Rechten ende Costuymen deser Landen, om alsoo bequaem te worden tot bedieninge van de hooge Charges en employen bij sijne Voorvaderen ende Bloedtverwanten op commissie van de hoochgemelte Heeren Staten van Holland ende West-Vrieslandt bekleedt.’ Tegelijk verklaarden de Staten, dat de Acte van Seclusie, van het oogenblik af dat de Koning hersteld en daarmee de revolutionaire staat van zaken afgedaan was, gerekend moest worden nul en van geener waarde te zijn geweest. Ik merkte op, dat De Witt niet de ware reden van zijn verzet noemde, als hij de Prinses voorhield dat terwijl zij de educatie goedschiks kon krijgen, aanhouden om de designatie een strijd zou uitlokken, die de belangen van haar zoon slechts kon schaden. Het springt in het oog; hiermee is niet aangegeven, waar het toch op aankomt, namelijk de reden waarom de meerderheid van de Staten van Holland, als wier ambtenaar De Witt sprak, maar met wie hij eenes geestes was, zoo hij haar niet van zijn geest bezielde, het verschil tusschen de twee oplossingen groot genoeg vond om er een strijd voor over te | |
[pagina 382]
| |
hebben. Was De Witt onoprecht als hij betoogde, dat de educatie ook tot de begeerde verheffing zou leiden? Was het er de partij van de vrijheid enkel om te doen de beweging tegen haar op touw gezet te doen ontsporen en het instrument van groote hope later, als zich de zaken misschien wat meer te haren gunste hadden gekeerd, verachtelijk aan een kant te werpen? Ik geloof het niet. Ik geloof dat De Witt het meende, als hij zei dat de verheffing onvermijdelijk uit de educatie moest volgen, en ook, dat dit inderdaad het geval was. En toch was het verschil tusschen een formeele belofte reeds nu en een voorbereiding zonder formeele belofte zeer groot. Als de Staten zich tot het eerste hadden laten pressen, zou de Prins meteen geheel en al onafhankelijk van hen geweest zijn. Bleef het daarentegen bij de educatie, dan zou hij toch nog steeds zijn verheffing van hen moeten verwachten en zooveel te meer open staan voor hun invloed. Zoo voorgesteld, verdedigden de Staten van Holland in deze gelijk in zooveel andere zaken hun oligarchisch republicanisme tegen het overwicht van het eenhoofdig gezag van Oranje. Maar er zat ontzaglijk veel meer aan vast. Nog steeds was de zaak van de oligarchie onafscheidelijk van de nationale zaak. De gedesigneerde Prins en zijn voogden zouden onafhankelijk van de Staten zijn, maar des te meer afhankelijk van de Koning van Engeland, aan wie de designatie alleen te danken zou zijn geweest. Dat was het gevaar waar De Witt tegen gewaakt had. Volgens de Fransche gezant De Thou herinnerde hij zich in deze dagen de tijd van Leicester.Ga naar voetnoot1) Een Engelsch goeverneur die met behulp van het volk en van Engelsche troepen de oligarchie had willen de kop indrukken en meteen een voor Engeland gunstige handelspolitiek opleggen - daarmee vergeleek hij de Prins van Oranje, neef van de Koning van Engeland en Stadhouder-Kapitein-Generaal bij zijn gratie. Dit gevaar maakte trouwens op de heele Statenpartij indrukGa naar voetnoot2) en het optreden van de Prinses | |
[pagina 383]
| |
Royaal was uitnemend geschikt om het fel te belichten. Haar connectie met de Koning, het is altijd weer de grond waarop zij zich stelt om de verheffing van haar zoon te vragen, neen te eischen. Zij nam niet de geringste égards in acht voor de nationale gevoeligheid van de fiere en zelfbewuste Hollanders met wie zij te doen had. Zij begreep niet, dat zulk een gevoeligheid bestond. In haar wereld was de Koning zoo hoog verheven boven de burgerlijke Staten, dat zij zich niet verklaren kon, hoe die zich tegen hem dorsten verzetten. ‘Ik had nooit gedacht,’ klaagt zij, ‘dat het mogelijk zijn zou u hersteld te zien en tevens zooveel bittere vijanden van mijn zoon.Ga naar voetnoot1)’ Wat haarzelf betrof, de Koning was haar Koning weer en ook dat verborg zij niet voor De Witt. Wanneer zij in Juli met hem praat en hij tracht haar van haar denkbeeld af te brengen, dan antwoordt zij gedurig - De Witt zelf schrijft het aan zijn oom De GraeffGa naar voetnoot2) -: ‘que c'estoit le commandement du Roy, qu'elle n'oseroit s'en dispenser en la moindre circumstance.’ De voogdes van een Prins van Oranje, die het bevel van de Koning van Engeland als haar wet erkent, - is het wonder dat De Witt het noodig achtte voorzorgen te nemen? 't Is waar, dat de Prinses hem en zijn partij de steun van de Koning beloofde, als hij haar ter wille was en dreigde ‘dat zij anders genoodzaakt zou zijn met den Koning over die zaak anders en nader te delibereeren; en dat mogelijk het appui dan altemaal zou kunnen vallen aan de andere zijde, die altijd genegenheid en affectie hebben gedragen zoo voor Z.H. als voor de zaken van Z.M.’Ga naar voetnoot3) Zulke dreigementen konden op De Witt niet de gewenschte indruk maken, omdat hij beter dan iemand wist, dat de Koning zijn houding niet door de ambities van zijn zuster liet bepalen en voorshands de Hollandsche Statenpartij tezeer noodig had om haar te ontrieven. Later zou blijken, dat die partij mans | |
[pagina 384]
| |
genoeg was om het bestuur van zaken in nationale zin te leiden tegen het samengaan van Engeland en de Oranjepartij in. Daarom was alles wat Maria met het voeren van haar trotsche en dreigende taal bereikte, dat zij er de Hollanders mee prikkelde. In Amsterdam bedierf zij bij de burgemeesters met haar tweede bezoek meer dan zij won. ‘Haare Achtb.’, rapporteert De Graeff aan De Witt, ‘hadden het beste gevallen niet in desen driftigen iver en lieten haer beduncken, dat daer luyden mosten weesen, die Haer Hoocht. wijs maeckten, dat hoe men resoluter ginck tegen de Staet, hoe beter uytcompst.’Ga naar voetnoot1) Dit was de manier niet om met Hollandsche regenten om te gaan. Maar de Prinses Royaal verviel gedurig in dezelfde fout. Toen haar ten slotte na al haar werken en aandringen de resolutie van Holland strekkende alleen tot educatie werd meegedeeld, antwoordde zij (28 September 1660) heel weinig gracieus.Ga naar voetnoot2) Zij gaf haar teleurstelling te kennen, dat aan haar verzoek om designatie niet was voldaan, en eindigde na een kil bedankje met de verklaring, dat zij de resolutie ‘als een apparente inleydinge tot een verdere ende complete Resolutie seer geerne aennam, dewelcke H.K.H. dan met verlangen sal afwachten om daerdoor in haer hoop ende vertrouwen des te geruster te mogen werden gestelt, ende meer ende meer geencourageert om de interessen van desen Staet ende van u Ed. Gr. Mog. Provintie.... gedurende haer aanwesen in Engelandt ende naederhandt allesints na hare uyterste vermogen te behertigen.’ Volgens De WittGa naar voetnoot2) verraste en choqueerde dit stuk de leden van de vergadering niet weinig. De laatste zinsnede, zegt hij, ‘wordt bij velen opgevat als in zekere zin naderende tot een dreigement dat H.K.H. de belangen van deze staat niet bij de Koning haar broeder zou behartigen, als men haar die meer complete resolutie niet toestond.’ Dreigementen of niet, Maria moest naar Engeland vertrekken zonder haar zin gekregen te hebben. Dat zij toen de Staten van Holland voor intimidatie niet vatbaar bleken, de moed niet had om in een louter afwijzende houding te | |
[pagina 385]
| |
volharden, bevreemdt te minder, als men bedenkt dat de resolutie het lokaas bevatte van een aanzienlijk jaargeld ‘tot uytvoeringe van de voorschreve Educatie nae de digniteyt en waerdigheyt van soo een Illustre Personagie, mitsgaders tot soulagement van sijne Finantiën.’Ga naar voetnoot1) De financiën van het Oranjehuis hadden nog steeds soulagement noodig. Karel II vond een zoo bezwaarde schatkist in zijn herwonnen rijk, dat hij aan terugbetaling van de schulden die zijn familie aan de Oranjes had, vooreerst niet kon denken. Vreemd is toch het laatste besluit dat Maria, op de valreep als 't ware, in zake de educatie nam. Uit Helvoetsluis schreef zij de Staten om hen te verzoeken zonder verwijl uitvoering aan hun educatie-besluit te willen geven en zekere heeren uit hun midden met het toezicht op 's Prinsen opvoeding te willen belasten. Het zou haar aangenaam zijn, zoo verklaarde zij, als zij daarvoor heeren wilden kiezen uit dezelfde leden waaruit zij een paar dagen tevoren eenigen tot haar hadden gezonden om haar de resolutie mee te deelen. Die leden waren, behalve de Raadpensionaris, de Ridderschap, Dordrecht, Amsterdam en Alkmaar. De drie steden waren alle drie trouw Staatsgezind. In de Ridderschap zaten eenige heeren die voor Orangistisch konden doorgaan, maar de twee die de Prinses met name noemde, Beverweert en Noordwijk, hadden zich onvoorwaardelijk bij De Witt aangesloten. Waarom noemde zij Leiden en Enkhuizen, waarom Wimmenum niet? De oude Prinses noemde die namen alsnog. Zij had zich de laatste maanden, sedert Karel's verheffing haar schoondochter het bewind van de partij opeens in handen had gespeeld, sterk achteraf gehouden. Zij had enkel niet onder stoelen of banken gestoken, dat zij het drijven om designatie - er ‘de Regieringe moeielijck om vallen’ - afkeurde.Ga naar voetnoot2) Nu echter was zij juist uit Duitschland teruggekomen om met de Prinses Royaal te overleggen en toonde zich hevig ontsticht dat die, blijkbaar met opzet haar ontwijkend, haar voor niets naar Delfshaven had laten komen en scheep was gegaan. | |
[pagina 386]
| |
Zij protesteerde tegen de nominatie waarin zij en de Keurvorst part noch deel hadden gehad, maar de keuze der jonge Prinses was te zeer naar de smaak van de meerderheid der Staten dan dat die ze niet zouden hebben bevestigd. Begreep Maria wel wat het voor de toekomst van haar zoon kon beteekenen, als zij hem zoo zonder reserves aan de Staatsgezinde partij overleverde? Liet zij zich leiden door haar fameus beginsel, dat de aanhangers van het Oranjehuis niet ontzien behoefden te worden, aangezien die toch trouw dienen als hun plicht erkenden? Maar kan zij gedacht hebben dat zelfs met een volledige overgave de andere partij te winnen was? Het is heel wel mogelijk dat Willem Frederik's vrienden gelijk hadden, die meenden dat de schuld lag bij haar raadgevers, Buysero en Oudart, die evenals Heenvliet vroeger, de machtige Staten van Holland om hun particuliere belangen naar de oogen zagen.Ga naar voetnoot1) Ondertusschen had dan Holland het jonge Prinsje, de weerlooze drager van een groote toekomst, en om wie door magen, aanhangers en tegenstanders zoo hevig werd gestreden, vrijwel in zijn macht. 't Is waar dat de Commissie tot de Educatie, door de Staten van Holland volgens Maria's aangename voordracht benoemd, en door hen gelast, niet aan het werk wilde tijgen zonder een poging om de toestemming van de andere voogden te verwerven, en zoowel Weyman, de gezant van de Keurvorst, als de oude Prinses maakten bezwaar, of zochten althans uitvluchten.Ga naar voetnoot2) Amalia deed zich zelfs geweld aan en schreef aan haar schoondochter een brief, waarin zij, zonder persoonlijke gekrenktheid te toonen, haar bezwoer de gemoederen van de Oranjepartij te bedaren door er tenminste toe mee te werken, dat nog een regent uit Leiden - de stad waar het Prinsje nu woonde, en vanouds Prinsgezind - aan de Commissie werd toegevoegd. Waarop Maria zoo onverschillig mogelijk antwoordde, dat het wat haar betrof goed was.Ga naar voetnoot3) Daarmee maakte men op de Statenpartij natuurlijk geen indruk. Toch trachtte Zeeland van het uitstel | |
[pagina 387]
| |
nog gebruik te maken om, in overleg met Amalia natuurlijk, de andere gewesten tegen Holland's voorgesteld monopolie in 't geweer te brengen.Ga naar voetnoot1) Toen Holland daarom ten langen leste - 't was eind November geworden - dreigde enkel op de machtiging der moeder voort te gaan, gaf Amalia haars ondanks toe. Inderdaad was de combinatie van Holland en de Stuarts te sterk dan dat zij er met de andere gewesten veel tegen had kunnen beginnen. Zelfs terwijl de Prinses Royaal nog op designatie aandrong, had De Witt zich weinig om de beweging van de andere gewesten bekommerd.Ga naar voetnoot2) Haar afval had de vrienden binnen en buiten Holland tegelijk verbitterd en ontmoedigd. Zeeland mocht eind November onder de aansporingen van de Douairière weer aan 't werk getrokken zijn, begin October hadden de Zeeuwsche gedeputeerden Den Haag heel slecht gemutst verlaten.Ga naar voetnoot3) Veth, hun Raadpensionaris, had gemeend de Stuarts zijn hof te maken door de geleerde redevoering waarin hij Holland het nut van een Stadhouder en een Kapitein-Generaal had voorgehouden.Ga naar voetnoot4) Een Friesch Staatsgezinde, een van wiens anti-Leycestersche voorzaten de Zeeuw in zijn ijver beleedigd had, spotte nu in een open brief,Ga naar voetnoot5) dat zijn hovelingsdiensten hem en zijn provincie niet veel dank werden geweten: zij kwamen toch ‘in geene consideratie tot de honorable tutele ende opsicht over den tegenwoordigen Prince van Orangien.’ Wimmenum, of inderdaad Maria hem een wenk gegeven had of niet, had het geraden gevonden zijn submissie persoonlijk en zoo volledig mogelijk bij De Witt te maken.Ga naar voetnoot6) De Witt kon voldaan zijn. De Prin- | |
[pagina 388]
| |
ses Royaal, met ‘sa prudence accoutumée,’Ga naar voetnoot1) zou hem wel over alle moeilijkheden heen helpen. Maar kon die idyllische toestand duren? Zoodra de verhouding met Karel II minder goed werd, zou ook de Prinses Royaal minder volgzaam worden. En zoo volledig had zij van haar zoon geen afstand gedaan, of zij zou de educatie zoodra ze het verkoos nog wel in het honderd kunnen sturen. Trouwens zelfs zonder dat de houding van de Koning nog veel veranderd was, ontstond er tusschen haar en de Commissie al wrijving over het eerste besluit het beste dat deze, 8 December 1660, nam.Ga naar voetnoot2) Het was een besluit, waarin de bedoeling van Holland om de Prins tot een goed Hollander te maken misschien al te duidelijk aan het licht kwam. Het was tweeledig. Ten eerste wilde men het kind uit Leiden naar Den Haag laten komen, onder het oog der Staten. Ten tweede wilde men zijn goeverneur Nassau-Zuylesteyn op eervolle wijze uit zijn betrekking wegwerken. Dat Zuylesteyn geheel onder Engelsche invloed stond, werd vroeger en later met stelligheid verzekerd. Het was de reden waarom de Prinses Royaal haar keuze op hem gevestigd had.Ga naar voetnoot3) En het was ook de reden, waarom zij nu het denkbeeld van de Commissie lang niet gunstig opvatte. De Commissie vond het het best de zaak ‘wat op sijn beloop te laeten.’Ga naar voetnoot4) Vóór men er op kon terugkomen, was er in de toestand een plotselinge verandering ingetreden. De 3de Januari 1661 (24 December 1660 O.S.) overleed Maria in Londen aan de pokken. Zij was in haar eigen land, en waar haar broer weer in grootheid gezeten was, niet gelukkiger geweest dan tijdens de vernedering en de ballingschap. Bij haar aankomst was haar de dood van haar jongste broer, Gloucester, meegedeeld - ook hij een slachtoffer van de pokken. En toen had haar andere broer, York, haar leven vergald door het koppig vasthouden aan zijn huwelijk, dat nu openbaar werd, met Anna Hyde, een gewezen ‘staetjuffer’ van Maria, - ondraag- | |
[pagina 389]
| |
lijke smaad!Ga naar voetnoot1) Maria was net dertig jaar oud, toen zij stierf. Op den dag van haar dood had zij een testament geteekend,Ga naar voetnoot2) waarbij zij haar zoon aanbeval in de bescherming van de Koning en van de Koningin haar moeder. ‘I entreat His Majesty most especially to be a protector and tutor to him and to his interests, by his royal favour and influence.’ De Witt verbaasde er zich over, dat zij ‘niet alleen haer eenige soon geen universeel erfgenaem’ had gesteld, ‘maer maeckt hem niet de waerde van een stuyver’; en hij voegt er wrevelig aan toe, dat zij van de Staten, ‘zelfs niet van die van Hollant’, aan wie zij toch ‘als oppervoochden bij levenden lijve haer kindt 't eenemael overgedragen hadde’, ‘geene de alderminste mentie’ maakte.Ga naar voetnoot3) Inderdaad was alles nu weer in het ongereede. In plaats van met Maria kregen de Staten met Karel II te doen, en op zijn eischen liep weldra het heele educatie-plan te niet.
P. Geyl. |
|