| |
| |
| |
Bibliografie
Benito Mussolini, door Giorgio Pini vertaald door Mary Robbers met een inleiding van Romano Nob. Guarnieri. Geïllustreerd. Amsterdam. Uitgevers-Maatschappij ‘Elsevier’ 1927.
Mussolini, de man, en het fascisme, de beweging, zijn in Nederland nog vrijwel onbegrepen grootheden. Een medelijdende glimlach of een schampere hoon zijn gewoonlijk de teekenen, waarmede een bericht over een fascistische daad wordt ontvangen. De socialist in ons land ziet in Mussolini, gewoonlijk niets anders dan het symbool van reactie en over hetgeval van den bekenden Italiaanschen partijgenoot Enrico Ferri, die in het openbaar den Duce bijvalt en langs diens lijn alleen een verdere ontwikkeling van het socialisme ziet, wordt kalmweg gezwegen. De liberaal zich vastklampend aan zijn oude vrijheidsideaal en aan zijn geloof aan parlementarisme (ten spijt van teekenen van verval), ergert zich dood aan Italiaansche dwingelandij en heeft dan verder geen kijk meer op het geval.
Van historisch inzicht en gevoel voor cultuurproblemen van eigen tijd geeft dit alles weinig blijk.
In de korte, uitstekende voorrede van den in ons land welbekenden lector aan de universiteit van Amsterdam, Romano Nob. Guarnieri, wordt dan ook geschreven over ‘gebrek aan inzicht in de historische beteekenis der beweging.’
Het fascisme is een zuiver Italiaansch geval, evenals Benito Mussolini een rasechte Italiaan of beter nog, een herboren Romein is. Voor import van het stelsel in ons land bestaat geen zweem van kans en voor het optreden van een dictator dus evenmin.
Niettemin is kennisneming van wat in Italië zich in de laatste jaren heeft ontwikkeld, hoogst leerzaam. Daarom heeft een boekje als dat van Giorgio Pini wel zijn nut, al geeft de schrijftrant - er zijn soms vrij onlogische opvolgingen - aanleiding tot critiek. Een essay als Emerson over Napoleon gaf, wordt ons hier niet voorgelegd. Wat stijl en inhoud betreft valt het verhaal van Pini na Guarnieri's voorrede sterk af.
De schrijver geeft als bewonderaar van Mussolini een verhaal over diens leven en daden. Hij stelt hem daarin veel edelmoediger en onbaatzuchtiger voor dan wij Hollanders hem veelal denken. ‘Mussolini is een zuiver mensch: eenvoudig, eerlijk, zelfopofferend, edelmoedig. Het knoeien in de politiek, waardoor de activiteit der meeste politici wordt verkleind, ligt niet in zijn karakter. Geen intriges, geen ijdelheid.’
Tegenover dergelijke uitlatingen kan men zich gereserveerd houden.
| |
| |
Dit neemt niet weg, dat toch als eindindruk blijft het beeld van een man met grooten moed en groote capaciteiten. Want vast staat toch wel, dat Mussolini met een sterk geloof aan een toekomst voor Italië telkens en telkens weer tegen een sterken stroom durfde ingaan, gesteund soms door niet meer dan een handjevol getrouwen. Niet eens, maar herhaaldelijk waagde hij zijn leven (in den oorlog werd hij zwaar gewond.) Dit alles geeft in onzen tijd, waarin massa-actie als het hoogste goed erkend wordt, een verheffend gevoel.
En verder komt uit de beweging in Italië - naast al het slechte, dat er naar onze humanitaire begrippen dan misschien over te zeggen valt - toch dit eene sterk naar voren: opbouw. Een positieve opbouw, waaraan alle krachten gezamenlijk aan het werk worden gezet met terzijdestelling van al wat verdeelt, dat is hetgeen het facsisme ons ter leering geeft. Dat is het, waarheen in ons eigen land de gedachten wel eens sterk gericht mogen worden, willen wij niet gevaar loopen van ten spijt van de schoonste democratische denkbeelden practisch in cultureelen stilstand, om niet te zeggen in negativisme te vervallen.
Een gezonde opbouw behoeft dan nog heelemaal niet met ontwikkeling van Italiaansche toestanden gepaard te gaan, hetgeen trouwens historisch bezien, voor ons land ondenkbaar is.
Uit den hoek van het positivisme bezien, is het boekje van Pini opwekkend, waarmede intusschen niet gezegd is, dat er over Mussolini niet veel beter boeken geschreven zijn.
A. Plate.
| |
Mr. P.C.J.A. Boeles, Friesland tot de elfde eeuw. Zijn oudste beschaving en geschiedenis. Martinus Nijhoff, 's Gravenhage, 1927.
Dit fraaie boekwerk is uitgegeven bij de herdenking van het honderdjarig bestaan van het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde te Leeuwarden en opgedragen aan de nagedachtenis van den vader van den schrijver, die evenals deze zelf jaren lang voor de belangen van genoemd genootschap heeft geijverd. Geen schooner en waardiger gave had aan het feestvierend Friesch Genootschap aangeboden kunnen worden. Vele geschriften hadden Mr. Boeles reeds doen kennen als een bij uitstek bevoegd onderzoeker en beoordeelaar der in Friesland gevonden oudheden. Het thans verschenen boek vat de door den schrijver zelf en anderen bereikte resultaten samen tot een zooveel mogelijk afgerond geheel. De geschiedenis van Friesland vóór en in de vroege middeleeuwen kan op grond van de geschreven bronnen slechts zeer onvolledig verstaan en geschetst worden. Doch het onderzoek van den bodem, in de eerste plaats de afgraving der terpen levert een rijk materiaal op, hetwelk, mits beschouwd in verband met de oudheidkundige vondsten in alle Nederland omringende landen, den archaeoloog in staat stelt om de leemten der geschiedvorsching op zijne wijze aan te vullen. De methode volgens welke dit hier geschiedt is voorbeeldig.
In steeds boeienden trant heeft de schrijver achtereenvolgens de verschillende tijdperken behandeld. Het langst staat hij stil bij den terpentijd
| |
| |
(2de eeuw vóór Chr. - 400 na Chr.) en de daaraan aansluitende periode van immigratie en expansie, toen Angelen en Saksen het land binnenstroomden, en de Friezen na langen strijd met hunne Zuidelijke naburen ten slotte opgingen in het Frankische rijk. Belangwekkend zijn de beschouwingen van den schrijver over het vaatwerk, de sieraden en werktuigen der Friezen, waarvan photographische afbeeldingen op niet minder dan 48 platen aan het werk zijn toegevoegd. Door de bestudeering van muntvondsten, gouden Germaansche sieraden en runenstaafjes vallen er eenige heldere lichtstralen op de toestanden in de overigens zoo duistere 5de, 6de, en 7de eeuw na Chr.; ik denk hierbij vooral aan de sporen van commercieele en cultureele betrekkingen van Friesland met Kent en de Scandinavische landen.
Onopgelost is gebleven de vraag naar de herkomst en den tijd van het op pl. XII afgebeelde terpenvaatwerk met geometrisch ornament. En ook in de geschiedenis van Friesland onder de Romeinen blijft er nog steeds één duister punt over, nl. de vraag, wanneer het bij den opstand van 28 na Chr. verloren gegaan Romeinsch oppergezag over Friesland is hersteld. Indien men namelijk met Mr. Boeles en anderen aanneemt, dat Friesland ook in de 2de helft der 1ste eeuw na Chr. onder Romeinsch gezag gestaan heeft, hoe wil men dan verklaren, dat Tacitus schrijvende in 98 na Chr. de Friezen noemt te midden van de vrije volkeren van Germanië?
C.W. Vollgraff.
| |
Dr. J. Persyn - Gedenkdagen I. (N.V. Standaard Boekhandel, Brussel).
Met die letterkundige studies heeft de schrijver zeker zijn doel bereikt: dit is uitstekende vulgarisatie, bestemd voor een publiek, meer geboeid door historische feiten dan door wijdloopende beschouwingen die historische onderlegging zouden veronderstellen. Eenige grootheden der wereldliteratuur worden herdacht ter gelegenheid van de verjaring van hun overlijden, en Dr. Persyn, die zich niet alleen zal hebben laten leiden door den kalender, maar voorzeker ook door persoonlijke preferenties, weet over elk van hen op de boeiendste wijze zijn lezers te onderhouden. Dat hij die herdenkingen ging uitwerken tot essays, van de wijdte van b.v. A. Thibaudet's opstellen in de Nouv. Revue française voor het eeuwfeest van Spencer en dat van George Eliot, konden wij niet verwachten, vermits het zijn bedoeling niet was ten overstaan van het publiek van ‘Standaard’ of Catholieke Vlaamsche Hoogeschool. Het eerste der drie opstellen over Dante is een pittoreske omschrijving van de Divina Commedia (voor menig leeraar in de letterkunde een welkom résumé!); in het opstel over Dostojewski wordt o.m. geestig verteld van Dirk Coster's enkwest, en van de meeningen der hedendaagsche Hollanders over den Rus; en dat over Rousseau gaat hoofdzakelijk over het boek van Mevrouw H. Roland Holst-Van der Schalk. Uit die leerrijke studies blijken de groote gaven van den auteur: zijn stellige smaak, de hooge idealiteit in de keuze van zijn meesters, zijn wetenschappelijke betrouwbaarheid, de levendigheid van den stijl, die niet zelden te danken is aan gemoedelijke familiariteit, de scherpte in de analyse.... enfin ik kan er in alle oprechtheid niet genoeg goeds van zeggen.
| |
| |
Deze opstellen bevestigen nog eens wat reeds ten overvloede door Dr. Persyn's werken over Dr. Schaepman en A. Snieders bewezen werd: dat de biographie eigenlijk zijn element is. Daartoe heeft hij al de hoedanigheden, belezenheid, historische eruditie, schiftingsvermogen, beweeglijkheid van stijl die de illusie weet te geven van de siddering van veel kleine gebeurtenissen, breedheid van synthetischen blik. Zijn Dr. Schaepman en A. Snieders, stapelhuizen van documenten, imponeeren door de formidabele werkkracht en de wetenschap die er noodig zijn om zooveel bijzonderheden te rangschikken en 't struweel te gaan ontginnen zonder de groote baan uit het oog te verliezen. A. Snieders is een brok geschiedenis van Antwerpen in de XIXe eeuw, waar de toekomstige historicus van Antwerpen rekening zal mee te houden hebben. Dat het werk geschreven werd, niet door een geboren Sinjoor, maar door een ‘van over 't water’, die niet eens het voorrecht had te zijn gekweekt in de tradities van het Antwerpsch leven, en dat hij als catholiek schrijver de politieke gebeurtenissen heeft beschreven zonder zijn partij sistematisch in het voordeeligste licht te stellen, dat is alles van aard om zijn werk nog meer te doen waardeeren.
Nu ben ik na de Gedenkdagen, de Aesthetische Verantwoordingen eens gaan herlezen, en een paar overwegingen over Dr. Persyn's critiek moeten mij van het hart. Deze critiek staat in het teeken der dogmatiek, en die dogmatiek komt de critiek niet ten goede. Ja, ja ik weet het wel: Dr. Persyn is nu eenmaal een catholiek denker en schrijver, en a priori weten wij hoe wij zijn critiek moeten aanvaarden. Waarom echter een der bijzonderste eigenschappen van zijn werk over 't hoofd zien? Prof. Karel van de Woestijne heeft in de N.R.C. afdoende gezegd dat de voorstelling van Persyn als ‘de Roomsch-Catholieke Vermeylen’ niet opgaat en de aequatie Persyn-Vermeylen niet te handhaven is. Twee zoo zeer verschillende naturen! Aug. Vermeylen wiens geschriften, bestemd voor de algemeenheid, aan geen enkele wijsgeerige overtuiging aanstoot geven. Terwijl wij in den grond den indruk niet kunnen weren dat de Aesthetische Verantwoordingen eigenlijk hoofdzakelijk bedoeld zijn voor de catholieke gemeente en Dr. Persyn bijzonder in dat werk te zeer gebonden is door de canons hem door zijn vroegere leeraars aangeleerd. Hij blijft de oudleerling van 't college. Daar kan hij niet uit. Het kan daarom niet anders of dat aesthetiek-wijsgeerig boek moest veel, ook de meest sympathiekgestemde, lezers verkoelen. De Aesthetische Verantwoordingen lichten ons theoretisch in over zijn kunstbeschouwing die boven alles de vaan plant van de Godsdienstsouvereiniteit. Meer dan bij een eerste lectuur heeft mij in dat werk, dat handelt over die menschelijke schepping: de schoonheidsleer, de drang getroffen naar het absolute, het eeuwige, in het tijdelijke. In de praemissen doet schr. duidelijk begrijpen dat hij zich beweegt op een gebied waar slechts geloovigen hem volgen kunnen, o.a. waar hij herhaaldelijk spreekt van ‘Wij Christenen’
(wèten wèl hoe het komt dat de mensch nooit de schoonheid heeft kunnen bepalen, of: wèten wèl dat de Schoonheid God is, enz....) De toon die de schrijver daar aanslaat beteekent dat hij zich, althans denkbeeldig, richt tot een speciale categorie van toehoorders, zonder er rekening mee te houden dat er (zelfs in Vlaanderen) nog menschen zijn die zich niet knocked-out zullen erkennen door die sereene christelijke stelligheid. Zoo komt de schrijver er toe de hoogste ethische eischen te stellen aan den kunstenaar; maar dat leidt hem soms tot conclusies die, vrees ik, velen zullen onvoldaan laten. Een enkel typisch geval: na een reeks beschouwingen over Schopenhauer, Spinoza, Novalis, Goethe,
| |
| |
Montaigne, Nietzsche, Hegel, Flaubert, Vinet, Andersen en Ruskin (om 't even hoe die hier saam gebracht zijn, de reden is louter bibliographisch) besluit schr. dat geen van hen behoort tot ‘dat hoogste soort van meesters die ons 's levens hoogsten plicht leeren beseffen en vervullen. Zij waren zoekers, geen vinders.’ ‘Of althans’ zegt hij (misschien beseffend dat hij wat ver gegaan is) ‘geen die den indruk maakt overtuigd te zijn, voor zich zelf te hebben gevonden’. Maar toch - ‘een verscheen er die de zon in zich droeg en die de zon heeft gebracht.’ En gij denkt: nu komt zeker Jezus, of minstens St. Augustinus of misschien Pascal? Mis! Kardinaal Newman! Ha pardon dokter: ik zit op uwen wijn te wachten en U schenkt me seef!
Maar om terug te komen op de Gedenkdagen: het is mij erg meegevallen dat, na de Aesthetische Verantwoordingen, waar Dr. Persyn hartstochtelijk stelling nam in dogmatische praemissen en de Schoonheidsleer afhankelijk maakt van het Roomsch-catholiek geloof, en in het algemeen van de ethiek (wat reeds blijkt uit het tendentieuse van het begrip ‘verantwoording’) in deze uitsluitend-litaraire concrete opstellen het oordeel van den schr. zoo onafhankelijk staat. Een enkele maal, in het opstel over Shelley, wordt zijn aesthetisch oordeel door een ethische bekommernis in 't gedrang gebracht, nl. in zijn overwegingen op het Protestantsche kerkhof te Rome, waar ook de schilders rusten van Overbeck's school ‘die de eeuwigheid in keken en niet naar omlaag’. Nu weet Dr. Persyn evengoed als ik dat de roem der Nazareners mettertijd even bleek geworden is als hun schilderijen, precies omdat zij niet genoeg naar onze aarde en naar hun evenmenschen gekeken hebben. En wanneer Dr. Persyn als ‘catholiek’ huivert bij de gedachte aan Shelley's lot op den dag der ‘Opstanding’, dan hoeft de literatuur-historicus zich daar niet over te agiteeren. Trouwens, Shelley is immers ‘in eereboete langs Hellas opgegaan naar Calvarië?’
Doch wat een bagatel in het copieuze boek dat ons spannend geboeid en veel onvermengd genot gegeven heeft! Laat ons hopen dat Dr. Persyn zijn belofte houdt, en deze bundel de eersteling zij van een gansche serie.
A. Cornette.
|
|