De Gids. Jaargang 91
(1927)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 393]
| |
Pirenne over de vereniging van Nederland en BelgiëVan Pirenne's grote Geschiedenis van België is onlangs het zesde deel verschenen, dat voor ons Nederlanders van biezonder belang is, want het reikt van 1792 tot 1830 en behandelt dus ook de tijd van Koning Willem I. Er is op dit nieuwe werk van de Belgiese historicus van Nederlandse zijde reeds gereageerd en wel door Prof. Dr. P. Geyl met een artikel getiteld: ‘Belgicistische Geschiedschrijving’ in de Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde.Ga naar voetnoot1) Het zal degene, die met de denkbeelden van Geyl enigermate bekend is, niet verwonderen te horen, dat hij op Pirenne's opvattingen een scherpe kritiek geeft. Maar Geyl doet meer. Hij verwijt Pirenne niet slechts onbillikheid van oordeel en vinnigheid van toon, maar hij tast ook zijn werkwijze aan en werpt hem tendentieuze misvatting van teksten en verdraaiing van feiten voor, daaruit voortkomende, dat het Pirenne niet om de waarheid, maar om zijn stelsel te doen is. Geyl tracht deze beschuldigingen met verschillende voorbeelden te staven, maar begaat m.i. daarbij de onbillikheid, alleen het bezwarende materiaal aan te voeren en dáárop zijn oordeel te vellen, zonder in overweging te nemen, wat in Pirenne's boek te zijnen gunste spreekt. Het is echter niet mijn bedoeling om, behalve een bespreking van Pirenne's boek, er ook een van Geyl's artikel te geven. Ik wil slechts mijn opvatting naast de zijne stellen in de vorm waarin ik haar had neergeschreven, vóórdat ik van zijn artikel kennis nam. Slechts een enkele wijziging of | |
[pagina 394]
| |
toevoeging heb ik daarna aangebracht. - Evenmin als Geyl's artikel,Ga naar voetnoot1) wil ook het onderstaande een volledige bespreking van Pirenne's boek geven. Het eerste gedeelte, dat Pirenne's werkwijze behandelt, beperkt zich voornamelik tot zijn gebruik van de Noord-Nederlandse bronnen voor de geschiedenis van de belangrijke jaren 1813 tot 1815. | |
I.In zijn voorwoord zegt Pirenne, dat hij van het door hem behandelde tijdvak slechts een summiere en voorlopige schets heeft kunnen geven, daar er op dit terrein nog zoveel werk onafgedaan ligt. ‘Pour bien des questions j'en ai été réduit, en l'absence de travaux antérieurs, à recourir à des investigations d'archives trop rapides et trop superficielles pour qu'elles aient pu me fournir autre chose que des approximations’. Hoe waar dit moge zijn voor de tijd vóór 1813, van het tijdvak der vereniging geldt het in veel mindere mate: immers men beschikt over Colenbrander's ‘Gedenkstukken’ en ‘Ontstaan der Grondwet’. Van deze bronnenpublicatieën maakt Pirenne een wel veelvuldig, maar hier en daar vluchtig en oppervlakkig gebruik. Uiteraard zal ik in het vervolg hoofdzakelik die gevallen vermelden, waar hij m.i. in een of ander opzicht te kort is geschoten en niet alle plaatsen opsommen, waar op zijn gebruik van Nederlandse publicatieën geen aanmerking valt te maken. Ook dit deel van Pirenne is boeiend. Het is in een schitterende - voor mijn gevoel soms wat te retoriese - stijl geschreven. De met geniale streek gepenseelde voorstelling laat een sterke indruk achter. Maar de genialiteit heeft ook haar schaduwzijden: de gelijkenis van het portret laat wel eens te wensen. Reeds de wijze van citeren is niet zonder bedenking. Wel kunnen hier en daar voorkomendeGa naar voetnoot2) verkeerde verwijzingen naar de bronnen aan druk- of schrijffouten worden | |
[pagina 395]
| |
toegeschreven, terwijl het niet vermelden van de bron bij een enkel citaatGa naar voetnoot1) ook nog niet als bewijs van slordigheid kan gelden.Ga naar voetnoot2) Maar Pirenne laat tussenzinnen weg zonder dit aan te gevenGa naar voetnoot3); hij combineert verschillende uitlatingen uit een brief tot één zin tussen één stel aanhalingstekens.Ga naar voetnoot4) Elders wekt hij door het verband, waarin hij een citaat plaatst, een verkeerde indruk omtrent deszelfs auteurGa naar voetnoot5) of omtrent de zaak, waarop het eigenlik slaat.Ga naar voetnoot6) Dit alles betreft uiterlikheden, belangrijk alleen als symptoom van onnauwkeurigheid, maar die de inhoud niet raken. Van meer gewicht is de onjuiste voorstelling van feiten, die we op verschillende plaatsen bij Pirenne aantreffen. Daarvan zal ik eerst enige meer op zichzelf staande voorbeelden geven, om later Pirenne's voorstelling van de geschiedenis der vereniging in haar verschillende aspekten (voorgeschiedenis, diplomatieke onderhandelingen, propaganda van de Souvereine | |
[pagina 396]
| |
Vorst en stemming in België, Grondwet enz.) te onderzoeken. Pirenne's onjuistheden betreffen vooral de specifiek Hollandse geschiedenis. De ‘Bataven’ van 1795 kwalificeert hij als ‘l'oligarchie bourgeoise des patriotes’ (p. 56), Willem I heet: ‘cet ancien stadhouder’ (p. 243). Diens moeder en vrouw worden betiteld als ‘Frédérique de Prusse’ (p. 262).Ga naar voetnoot1) De chronologie van zijn leven is ook niet altijd juist: ‘Moins d'un an après son débarquement.... il prenait, sous le nom de Guillaume Ier, la couronne de roi des Pays-Bas’ (p. 264), schrijft Pirenne, terwijl toch de data zijn: 30 Nov. 1813 en 16 Maart 1815. Iets minder tastbaar zijn Pirenne's misvattingen in de volgende zinnen uit een overigens goede schets van Willem's leven tot 1813 (p. 263-'64): ‘L' adhésion de ses compatriotes l'imposait (l' = Willem) aux Puissances’ en: ‘En l'acclamant d'ailleurs, ses compatriotes ne se doutaient pas qu'il arrivait en mandataire des Puissances et que la tâche qu'il avait assumée était beaucoup plus européenne que hollandaise.’ Maar de bedenkelikheid van deze uitspraken blijkt toch alleen al uit het feit, dat ze elkaar uitsluiten. Hoe kan de bijval van zijn landgenoten hem opdringen aan de mogendheden, wanneer hij tot die landgenoten reeds komt uit naam en in opdracht dier mogendheden? Ook op het gebied der Belgiese geschiedenis is Pirenne niet steeds nauwkeurig. De gebroeders de Méan, (graaf) César, lid der grondwetscommissie van 1815Ga naar voetnoot2) en François, oudbisschop van Luik en later aartsbisschop van Mechelen schijnt hij te identificeren. Onder de leden der Grondwetscommissie van 1815 telt hij: ‘un prélat de tendances joséphites, le comté César de Méan, ci-devant prince-évêque de Liège’ (p. 253) en over de nieuwe aartsbisschop van Mechelen, ‘Mgr. de Méan’, schrijft hij (p. 288): ‘Cet ancien prince-évêque de Liége, resté fidèle aux traditions monarchiques de la haute Église d'Allemagne, jouissait depuis longtemps déjà la confiance de Guillaume. Il avait accepté en 1815 de siéger dans le comité chargé de remanier la Loi fondamentale. Il n'était donc pas possible qu'il s'insurgeât | |
[pagina 397]
| |
contre une constitution dont il était en partie responsable. Et en effet, en qualité de membre de la première Chambre des États Généraux, il avait prêté le serment qui avait torturé tant de pauvres gens sur leur lit de mort’ etc. Hier wordt uit het vermeende ex-lidmaatschap der Grondwets-commissie nog een argument voor de latere aartsbisschop getrokken, om als lid van de Eerste Kamer de eed op de Grondwet af te leggen.Ga naar voetnoot1) | |
II.Voorgeschiedenis der Vereniging. - Hier is het voornamelik de geschiedenis van 1789-'90 die ons aanleiding tot enige opmerkingen geeft. Uitgaande van de gedachte, dat Engeland steeds een sterke barrière tegen Frankrijk heeft voorgestaan zegt Pirenne in dit zesde deel het volgende (p. 232): ‘Déjà pendant la révolution brabançonne, Londres et Berlin avaient envisagé l'eventualité d'une entente étroite, au profit de la maison d'Orange, des deux parties des Pays-Bas. Il avait suffi de flatter la vanité du pauvre van der Noot pour le rallier à ce projet qui n'avait d'autre but que d'utiliser, au détriment de l'Autriche, l'insurrection des Belges.’ Hier komt Pirenne niet alleen met de feiten, maar ook met zichzelf in tegenspraak. In het vijfde deel der ‘Histoire de Belgique’, waarheen hij nog wel verwijst, geeft hij een heel andere en veel betere voorstelling.Ga naar voetnoot2) Niet Londen en Berlijn hebben van der Noot c.s. voor het plan van een verbinding met de Republiek onder Oranje gewonnen, maar van der Noot zelf heeft met dit voorstel den Haag, Londen en Berlijn afgelopen | |
[pagina 398]
| |
met het doel om dusdoende steun te krijgen tegen de keizer. Pirenne stelt het dan in het vijfde deel verder voor, alsof men hem nergens au sérieux nam, maar hem met vage beloften trachtte te paaien, om de opstand tegen Jozef II aan de gang te houden. Vooral Pruisen zou dat gedaan hebben. Nu heeft Pruisen inderdaad veel voor het verenigingsplan gevoeld.Ga naar voetnoot1) Pirenne overdrijft echter ook in het vijfde deel de schijnbare tegemoetkomendheid van Engeland en de Republiek. Hun houding was inderdaad zeer gereserveerd.Ga naar voetnoot2) Nothomb vermeldt in zijn ‘Essai sur la révolution belge (p. 406 v.v.) het antwoord dat Pitt aan de Belgen gaf: ‘Il n'y a rien de durable dans cette combinaison; le cheval renversera le chevalier.’ Stelt Pirenne dus in het vijfde deel Engeland's houding niet geheel juist voor, het is er verre van, dat Engeland, zoals het zesde deel het doet voorkomen, reeds in 1789-'90 het verbindingsplan van de Zuidelike Nederlanden met de Republiek uit eigen beweging zou hebben aangemoedigd. Over het plan der patriotten en Vonckisten in Frankrijk tot een verenigde Belgies-Bataafse republiek en over de intrigue der Bataafse gezanten in 1795 te Parijs in de zin van dit planGa naar voetnoot3) vermeldt Pirenne voor zover mij bekend is in dit deel niets. Wel heeft hij het even over de wens der Staten Generaal van 1795 om België tussen Frankrijk en de Bataafse republiek te verdelen. ‘Dans leur naïve outrecuidance’, schrijft hij (p. 56) ‘les États-Généraux lui (n.l. het Comité de Salut Public) proposèrentGa naar voetnoot4) un partage de la Belgique’. Hij verwijst hierbij naar Ged. 1789-'95, p. 662, alwaar in de instruktie van de Staten-Generaal aan de gezanten, Blauw en Meyer, wordt opgedragen te trachten een uitbreiding der Republiek naar het Zuiden (ongeveer met Vlaanderen, Antwerpen, Maastricht en het land benoorden de lijn Antwerpen - Maastricht) te verkrijgen (art. 16 van de instruktie), terwijl ook, zo mogelik, het Kleefse gebied moet worden verworven (art. 17). Maar door de weigerachtigheid van het ‘Comité’ | |
[pagina 399]
| |
om Blauw en Meyer te behandelen als ambassadeurs van een erkende mogendheid vóór aan de eisen van het Comité inzake grensscheiding en schadeloosstelling zou zijn voldaan, durfden de Bataafse gezanten met hun instruktie niet eens voor den dag te komen.Ga naar voetnoot1) Ook bij de verdere onderhandelingen durfden Blauw en Meyer niet verder gaan dan handhaving van het grondgebied van de Republiek van vóór 1792 te vragen, terwijl ze later, zoals bekend, zelfs met minder genoegen moesten nemen. Tot een voorstel in bovengenoemde zin aan het Comité de Salut Public is het dus niet eens gekomen. Een volgende noot is te plaatsen bij hetgeen Pirenne zegt over de propaganda van de Erfprins in België in 1799 (p. 233): (Het enige resultaat van de inval in Noord-Holland was): ‘d'aigrir l'Autriche, vexée d'avoir vu ses partenaires disposer d'un pays dont elle ne voulait plus, mais dont elle ne voulait pas qu'on s'occupât sans elle, et d'exciter la défiance du cabinet de Londres contre le prince Guillaume dont les agents secrets avait (sic) maladroitement laissé entrevoir une ambition trop impatiente et trop indépendente.’ Tot bewijs van dit Engelse wantrouwen verwijst Pirenne naar Ged. 1798-1801, p. 425. In de brief die Maitland, de Engelse agent die de betrekkingen van Oranje met de Belgen moest controleren,Ga naar voetnoot2) aan Lord Grenville schrijft vind ik geen uitingen van wantrouwen tegen de Erfprins of van ongenoegen over diens propaganda. Trouwens, die propaganda geschiedde op rekening van EngelandGa naar voetnoot3) en de Erfprins hield Lord Grenville er - soms altans - van op de hoogte.Ga naar voetnoot4) Het enige wat Maitland aan te merken heeft, is: ‘I am perfectly clear the information sent to England has all along been of a nature to conform more to the wishes of those who sent it, than to the real state of things as they stood.’ Die verkeerde informatie | |
[pagina 400]
| |
betrof de partij-verhoudingen in België, waarvan Maitland dan een uitvoerig verslag geeft. Noch hieruit, noch uit het feit zelf van Maitland's zending kan men m.i. bepaald wantrouwen of afkeuring van Engeland aflezen; het lijkt mij zeer natuurlik dat de Engelse regering ook door eigen oogen een inzicht in de Belgiese verhoudingen wilde krijgen en niet geheel wilde afgaan op de berichten van de Erfprins en zijn medewerkers. Speelde hier Pirenne reeds door het hoofd de afkeuring die Engeland later over de al te haastige en onvoorzichtige propaganda van de Souvereine Vorst in het begin van 1814 uitspreekt? | |
III.We komen nu tot 1813; tot de besprekingen die de Erfprins in dat jaar met Castlereagh voerde. In de voorstelling, die Pirenne hiervan geeft, gaat hij ook, evenals in zijn opmerking over Engeland's houding in 1789-'90, te veel uit van het denkbeeld, dat Engeland à tout prix de vereniging van België met Nederland wenste. Nu echter niet alleen als barrière tegen Frankrijk, maar ook om Willem van Oranje schadeloos te stellen voor het verlies van het deel der Nederlandse kolonieën, dat Engeland wilde behouden. ‘Quel coup de genie,’ roept Pirenne uit (p. 234), ‘que de désintéresser ce créancier en lui procurant une situation qui, tout en protégeant l'Angleterre sur le continent, la laisserait encore maîtresse d'un superbe domaine au delà des mers.’ Pirenne toont zich hier nog bevangen door de voorstelling, alsof Engeland, met België aan Willem van Oranje te geven, het behoud van een deel der Nederlandse kolonieën heeft gekocht. Ook op p. 237 schrijft hij over Willem I: ‘La cession du Cap, d'Essequibo, de Demerary et de Berbice à l'Angleterre ne lui paraissait pas payer trop chèrement la couronne qu'il allait ceindre.’ Het antwoord van Castlereagh aan de Erfprins van 18 Mei 1813Ga naar voetnoot1) geeft echter te kennen dat de graad van de teruggave der kolonieën o.a. zou afhangen van de min- of meerdere weerstandskracht van het nieuw te scheppen Nederlandse rijk. Dus: véél minder dan dat de Kaap en Brits Guyana voor de Erfprins zouden zijn geweest de prijs, te betalen voor de | |
[pagina 401]
| |
vergroting van zijn gebied, is Java c.a. voor Engeland de prijs geweest, om een machtig Nederland te krijgen.Ga naar voetnoot1) Pirenne's verkeerde praemisse voert hem nu verder tot de onjuiste gevolgtrekking, alsof Castlereagh in 1813 het initiatief genomen had tot de onderhandelingen met de Erfprins. ‘Aussi,’ zo gaat Pirenne voort op p. 234, ‘lorsque la catastrophe de Russie permit enfin d'entrevoir la chute prochaine de Napoléon, lors Castlereagh estima-t-il le moment venu de préparer une solution doublement profitable à son pays. Durant l'année 1813, il ne cesse plus d'en causer avec Guillaume.’ De gereserveerdheid die Castlereagh aan de dag legde erkent Pirenne wel, maar hij schrijft haar toe aan de gulzigheid van de Prins (l.c. vervolg): ‘Conversation épineuse, car les appétits du prince se révèlent plus grands à mesure qu'il aperçoit plus nettement qu'on a besoin de lui, et il faut prendre garde encore, en abattant prématurément le jeu, d'exciter les susceptibilités de l'Autriche et de décevoir les convoitises de la Prusse.’ Dat echter Castlereagh nog op het eind van 1813 de voorkeur gaf aan een Oostenrijks België of aan een België onder een andere Duitse vorstGa naar voetnoot2), vermeldt Pirenne niet. Naar zijn idee is Engeland reeds vanaf 1798, ja, volgens de voorstelling in dit zesde deel van de ‘Histoire de Belgique’ half en half reeds vanaf 1789, besloten tot de Nederlands-Belgiese vereniging (p. 232-234.). De wijze waarop Pirenne de bekendmaking dier a.s. vereniging door Castlereagh aan de Belgiese gedeputeerden te Chaumont beschrijft (p. 228) zal ik verderop in een ander verband ter sprake brengen, omdat het hier niet betreft een minder juiste voorstelling van feiten. Wèl verkeerd weergegeven is echter de nadere regeling van de vereniging bij de acht artikelen van Londen. ‘Tout y est combiné’, schrijft Pirenne (p. 236), ‘de telle sorte que “l'amalgame le plus parfait” entre la Belgique et la Hollande garantisse l'unité de l'État. La volonté de l'Europe sur ce point est formelle, et elle s'arroge le droit d'imposer au prince les conditions qui | |
[pagina 402]
| |
l'empêcheront de compromettre cette unité en avantageant les Hollandais au détriment des Belges. En conséquence, il s'engage à garantir a tous les cultes protection et faveur égales, à rendre tous les citoyens accessibles aux emplois publics’, etc. Volgens deze woordenGa naar voetnoot1) zouden de acht artikelen door de mogendheden aan de Souvereine Vorst zijn opgelegd tot waarborg van de eenheid van het nieuwe koninkrijk, tot bescherming der Belgen en (zie noot 1), tot beperking der vorstelike macht. Pirenne heeft over het hoofd gezien, of altans zich geen rekenschap gegeven van het feit, dat het juist de Souvereine Vorst is, die de acht artikelen ontworpen heeft.Ga naar voetnoot2) Misschien heeft Pirenne zich laten leiden door de bewoordingen van het protocol van de conferentie van Londen,Ga naar voetnoot3) die het inderdaad doen voorkomen alsof de mogendheden aan de Souvereine Vorst de acht artikelen opleggen. In ieder geval geeft hij van de rol door de Souvereine Vorst bij de acht artikelen gespeeld een veel te gering denkbeeld,Ga naar voetnoot4) terwijl hij de mogendheden niet alleen een te grote, maar ook een te mooie rol toebedeelt. De Souvereine Vorst echter is het, die door de acht artikelen tegemoet wilde komen aan de Belgiese bezwaren,Ga naar voetnoot5) zij het ook op niet zeer gelukkige wijze, n.l. zonder de Belgen zelf te horen. Vandaar dat deze later spreken van de acht artikelen van den Haag.Ga naar voetnoot6) | |
[pagina 403]
| |
Door deze omstandigheid, die Pirenne toch bekend moet zijn wordt zijn misvatting slechts te meer onbegrijpelik. Daarbij komt nog dit: Sprekende over de Grondwet van 1814 stelt Pirenne het voor, alsof die het ‘Protestantisme’ als staatsgodsdienst erkent (p. 253).Ga naar voetnoot1) Eerst de acht artikelen zouden dan volgens hemGa naar voetnoot2) aan het nieuwe Koninkrijk, speciaal aan de Belgen, de godsdienstige vrijheid en gelijkheid van rechten hebben gewaarborgd. Deze dwaling hangt natuurlik ten nauwste samen met die over het ontstaan der acht artikelen in het algemeen, maar haar ernstig karakter springt vooral in het oog, wanneer men kennis neemt van het desbetreffende der acht artikelen, dat juist uitdrukkelik de eis stelt tot handhaving van de in de Grondwet van 1814 staande bepaling aangaande de gelijke bescherming en rechten van alle godsdiensten. Dat de acht artikelen hierbij niet de bescherming der Belgiese Katholieken op het oog hadden, zoals Pirenne doet voorkomen, behoeft nu nauweliks meer betoog. Wat zou het voor zin hebben, dat de Souvereine Vorst, uit wiens koker de acht artikelen kwamen, op deze wijze aan de Belgiese Katholieken nog eens ging waarborgen, wat tevoren aan hun Nederlandse geloofsgenoten grif was toegestaan? Niet ten behoeve van de Belgen, maar juist tegen een mogelike onverdraagzaamheid der Belgiese Katholieken was deze bepaling gericht. Pirenne stelt al deze zaken dus geheel averechts voor. Het is vooral op deze misvatting, dat Geyl de nadruk legt; hij zegt zelfs te aarzelen of misvatting wel het juiste woord is om de onbillikheid te kenschetsen, die Pirenne hier aan Willem I's politiek begaat. De vraag mag dan ook gesteld worden of Pirenne's verkeerde voorstelling niet is toe te schrijven aan een ongunstige gezindheid jegens de Koning, die maakt, dat hij onwillekeurig geneigd is blind te zijn voor hetgeen in diens voordeel spreekt (n.l. zijn goede bedoeling met de acht artikelen en zijn liberaliteit jegens de Belgen, niet uit dwang, maar uit vrije beweging). Van een vooringenomenheid van Pirenne tegen Willem I is echter verder niet | |
[pagina 404]
| |
veel te bespeuren, integendeel schijnt het mij toe, dat hij (hierover later) de Koning in het algemeen zeer billik beoordeelt. Op een andere plaats stelt hij ook diens rol weer te mooi (in zijn oogen altans mooi), die van de mogendheden te slecht voor (zie beneden blz. 419). Hierop wijst Geyl niet, zoals ik reeds in het begin opmerkte. Maar deze overwegingen zijn toch van belang: Mag men een historicus, wiens algemeen oordeel over een persoon billik is, van partijdige vooringenomenheid verdenken, omdat hij enkele van diens daden slechter voorstelt dan ze waren? Ik durf dit niet te doen. Pirenne's misvatting schijnt mij geheel toevallig. Zij werkt echter ook hier dóór in verkeerde richting. Aan de boven geciteerde zin van Pirenne (p. 236) gaat vooraf: (Tot het verzekeren der hechtheid van het Koninkrijk dienen): ‘les huit articles’ que lord Castlereagh amena, non sans peine, le prince souverain à accepter le 21 juillet.’ ‘Non sans peine,’ dat past heel goed in Pirenne's theorie, maar is het juist? De Souvereine Vorst heeft inderdaad bezwaren gemaakt bij het aannemen der acht artikelen, maar die betroffen niet, zoals men uit het verband bij Pirenne de indruk krijgt, de inhoud van de artikelen. Immers, de artikelen zijn door de mogendheden geheel vastgesteld zoals ze door de Souvereine Vorst definitief waren ontworpen! De bezwaren raakten dan ook iets anders: 1o dat hij niet meteen de volle souvereiniteit over België kreeg en 2o betroffen zij de slotzin van het, de acht artikelen begeleidende, protocol van de conferentie van Londen: ‘Les demandes des puissances à la charge de la Hollande et de la Belgique seront l'objet d'une transaction particulière avec le Prince d'Orange, à laquelle l'Angleterre prêtera sa médiation. La négociation pour cet objet aura également (evenals de definitieve grensregeling) lieu à Vienne.’Ga naar voetnoot1) Over deze aanspraken, waarmee wel bedoeld zullen zijn de geldelike eisen van Rusland, is Pirenne nogal summier,Ga naar voetnoot2) evenals over de financiële transactie met Engeland.Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 405]
| |
IV.Ik kom tans op een ander punt: de propaganda van de Souvereine Vorst in België. Over wat Pirenne daarvan zegt, valt niet zo veel belangrijks op te merken. Een zin als (p. 229): ....‘les brochures répandues par les émissaires du Prince d'Orange discréditaient sa cause au lieu de lui rallier l'opinion’, lijkt misschien wat sterk gezegd vergeleken bij de door Pirenne uit de Gedenkstukken (1813-'15, p. 531) aangehaalde plaats, waar van Bylandt wonder veel opgeeft van het succes van zijn brochure. Deze ophef, door van Bylandt van zijn eigen werk gemaakt, verdient echter wantrouwen en bovendien vindt Pirenne's uitspraak steun in een brief van Johnson, Engels agent in Brussel, aan Lord Aberdeen (Ged. 1813-'15, p. 88), die er op wijst, dat de propaganda van de Prins van Oranje in België ontevredenheid heeft gewekt. Ook de uitvoeriger beschrijving der propaganda bij Pirenne (op p. 235) vindt steun bij de aangehaalde (en andere) plaatsen der Gedenkstukken.Ga naar voetnoot1) Alleen van het bezoldigde Oranje-boven schreeuwen vond ik in de Gedenkstukken geen bewijs op de door Pirenne geciteerde plaatsen; mogelikerwijze is dit op andere plaatsen te vinden of anders uit andere bronnen. ‘Sans doute, la répugnance des Belges à accepter une union avec un peuple calviniste n'est pas douteuse’, schrijft Pirenne op p. 235.Ga naar voetnoot2) Een menigte van bewijsplaatsen zijn daarvoor te noemen.Ga naar voetnoot3) Wanneer van Spaen tweemaal schrijft dat de Belgen zich verklaren voor de Prins van Oranje,Ga naar voetnoot4) dan is dat meer negatief dan positief op te vatten: nu Oostenrijk hen niet meer wil is het enige alternatief voor Nederland: Pruisen, en de afkeer van Pruisen is bij de Belgen, dank zij het Pruisiese militaire régime, nog veel groter dan die voor | |
[pagina 406]
| |
Holland.Ga naar voetnoot1) Maar hadden de Belgen inderdaad onder de Keizer teruggewild? ‘All their views are Austrian’, schrijft Castlereagh van de Belgiese gedeputeerden te ChaumontGa naar voetnoot2) en een dag later: ‘It is dear that the prevailing wish of the people of Flanders is to return ander the dominion of the House of Austria.’ Ook van Spaen schrijft dat de Belgen voor Oostenrijk aan den dag leggen ‘un ancien attachement qui leur fait honneur.’Ga naar voetnoot3) Dit te geloven, schrijft echter Pirenne (p. 227) is zich door de schijn te laten bedriegen. De partijgangers van Oostenrijk, behalve een zeer klein aantal legitimisten ‘ne songeaient qu'à eux-mêmes. S'ils témoignaient tant de tendresse pour cet empereur qu'ils avaient si aigrement reçu en 1793, c'est qu'ils espéraient de lui le rétablissement de l'ancienne constitution. Leur loyalisme ne s'alimentait que de leurs aspirations conservatrices. Leur voeu aurait été de constituer, sous un prince de la famille impériale, un État distinct, vaguement rattaché à la monarchie, et dans lequel les États eussent possédé, conformément à la Joyeuse Entrée, la réalité du pouvoir. Ils voulaient l'autonomie nationale, mais ils la voulaient comme les statistes de 1790, à la condition d'en être les maîtres.’Ga naar voetnoot4) Een bevestiging van deze opvatting mag misschien gezien worden in de woorden van de Engelse agent te Brussel, Johnson, die als doel der Belgiese deputatie naar Chaumont noemt, het overbrengen aan de keizer van ‘the prayer of the inhabitants that the Belgian provinces may be governed by a princeGa naar voetnoot5) of the Imperial Family.’Ga naar voetnoot6) Evenwel, wat de Belgen ook wensten, ze werden verenigd met de Hollanders tot het Koninkrijk der Nederlanden. | |
V.De Grondwet. - Pirenne begint met een overzicht van de Noord-Nederlandse grondwet van 1814. Zijn dwaling inzake de godsdienstige bepalingen dezer wet is reeds vermeld. Verder | |
[pagina 407]
| |
is er alleen aan te merken, dat de bewering, dat deze grondwet de afschaffing der erfelike privileges handhaaftGa naar voetnoot1) iets te ver gaat. De adel kreeg immers door de instelling der ridderschappen enige politieke voorrechtenGa naar voetnoot2) en ook werden de heerlike rechten gedeeltelik hersteld (bij het Kon. Besl. van 26 Maart 1814)Ga naar voetnoot3). Pirenne behandelt vervolgens de herziening der Grondwet in 1815. Ten aanzien van de ‘représentation convenable’ der Belgen in de Staten Generaal merkt hij op: ‘Ce “convenable” devait signifier sans doute qu'elle serait proportionate à la population.’ Naar billike uitleg des woords zeker, maar naar de wordingsgeschiedenis beschouwd, was het een vager uitdrukking voor wat aanvankelik bedoeld was: een gelijk aantal leden. In het tweede ontwerp der acht artikelen toch staat inderdaad, dat België en Nederland een gelijk aantal gedeputeerden zullen krijgen.Ga naar voetnoot4) Geen wonder echter, dat de Belgen zich tegen een gelijke verdeling met alle energie verzetten. Het woord ‘orageux’ dat Pirenne ter kenschetsing van de debatten over deze kwestie gebruikt doet echter wel wat overdreven aan (p. 254). Wat is Pirenne's oordeel over de grondwet? ‘Bref’, schrijft hij (p. 256) ‘à l'envisager dans la réalité, la Loi fondamentale est en somme une constitution absolutiste, mais dans laquelle l'absolutisme est entouré de précautions contre l'arbitraire.’ ‘Constitution absolutiste’, dat is eigenlijk een contradictio in terminis, maar wanneer ‘absolutiste’ opgevat wordt in de zin van sterk monarchaal, dan is met deze kwalificatie wel mee te gaan. Meer bedenking geeft het volgende (p. 255): ‘Elle (= de Grondwet) devait donc apparaître aux Belges, et elle leur apparut ce qu'elle était en effetGa naar voetnoot5), une constitution faite pour mettre à l'abri de leurs atteintes le pouvoir du souverain hollandais qui leur était imposé par l'Europe.’ Hier zien we precies de omgekeerde beschouwing als die welke Pirenne over de acht artikelen ten beste geeft (boven blz. 402). De acht artike- | |
[pagina 408]
| |
len zijn hem een beperking der vorstelike macht ten behoeve der Belgen; de constitutie van 1815, die toch een uitwerking der acht artikelen is, zou een beveiliging van de macht van de koning tegen de Belgen zijn. De eerste uitspraak berust, zoals gebleken is, op een foutieve veronderstelling, maar ook de tweede lijkt me eenzijdig. Meer uit algemeen beginsel, dan wel biezonderlik uit afweer tegen de Belgen is de Grondwet van 1815 monarchaal. Die van 1814 was het immers ook reeds. Hoe komt het nu, dat de Belgiese commissie-leden, die gedeeltelik toch zulke betrekkelik vooruitstrevende denkbeelden hadden,Ga naar voetnoot1) de grondwet toch aanvaardden? Pirenne verklaart (p. 257): Omdat zij, hoewel ze niet met hun politieke ideeën strookt, hun sociale opvattingen bevredigt. Zij is anti-demokraties en zij beschermt het verkregen recht, het bezit. Wat er aan politieke macht nog bij het volk berust, is in handen der bezittende burgerij. - Ik voel me in de gedachtenwereld der Belgiese commissie-leden te weinig thuis dan dat ik deze opmerking durf te beoordeelen. Oppervlakkig gezien lijkt ze mij wat anachronisties. Zou de gedachte aan een ‘sociale’ demokratie toen al zo gangbaar geweest zijn, dat een Grondwet die het bezit beschermt en bevoorrecht daardoor een positief argument te haren gunste schept voor de gezeten burger? Eerder lijkt het mij dat speciaal de nieuwe bezitters reden hadden een grondwet te accepteeren, die het ancien régime niet herstelde. Wel noemt Pirenne t.a.p. ook hen, maar tegelijk met de oude. Hij legt dus de nadruk op bezit, niet op nieuw. Dit echter tussen haakjes. Tans het oordeel van anderen over de Grondwet. De Mogendheden, zegt Pirenne, ‘n'accueillirent qu'avec une désillusion très marquée cette constitution dont il leur fallut bien se contenter. Pour les Anglais, elle était trop peu parlementaire et trop hollandaise.’Ga naar voetnoot2) Onder de op deze pagina genoemde plaatsen der Gedenkstukken is voor het Engelse oordeel van belang: Ged. 1815-'25 stuk I p. 16 v.v., waar James aan Castlereagh schrijft: (de zaken in Nederland).... ‘are not in the state of harmony that those who wish to see these countries united on the basis of a good understanding | |
[pagina 409]
| |
could desire. The King, with very liberal ideas,Ga naar voetnoot1) has given his kingdom a constitution. That does not invest him or his government with the requisite degree of strength. Bij allowing his ministers no thare of responsitility, he has placed his own popularity on a tottering foundation, without rendering them less liable to censure; and by the manner in which the Provincial States are to be organized, he will remain without power of controlling the second chamber, which he has reserved to himself no right of dissolving....’ enz. Dat gebrek aan ‘controle’ van de Tweede Kamer door de Koning doet ons zonderling aan, maar de opmerking dat de Koning zijn positie verzwakt heeft door ministeriële verantwoordelikheid niet toe te staan (gegeven altans het bestaan van een oppositie) is nog zo gek niet. Het is echter duidelik, dat James het gouvernement vooral gebrek aan kracht verwijt, ja, aan de Koning haast al te liberale ideeën. Wil Pirenne zich dus voor zijn ‘trop peu parlementaire’ op James beroepen dan moest hij eigenlik méér zeggen want met deze uitdrukking alleen is James' oordeel niet volledig weergegeven. Iets anders wat op een Engels oordeel over de constitutie lijkt vond ik nog in een verslag door van der Duyn gedaan van een gesprek van hem met Clancarty.Ga naar voetnoot2) Een minister is in de kamer en daarbuiten heftig aangevallen, vooral van Belgiese zijde, hoewel men weet dat de Koning achter hem staat. Clancarty acht dit oirbaar, van der Duyn niet. Hij schrijft: ‘Hij (Clancarty) is nog niet bekeerd en houdt zich aan de Engelsche idee van constitutie en publieke discussiën.’ Men kan hieruit echter niet afleiden dat Clancarty uitdrukkelik de Nederlandse constitutie afkeurt. Hij interpreteert haar alsof zij het parlementaire stelsel insloot. Implicite betekent dit natuurlik wel een afkeuring van de Nederlandse constitutie. Het is echter de vraag, of Pirenne aan deze passage dacht toen hij zijn zin over het Engelse oordeel neerschreef, daar hij immers deze plaats niet noemt. Pirenne vermeldt echter nog een tweede Engels verwijt: de constitutie zou te Hollands zijn. Dit berust waarschijnlik | |
[pagina 410]
| |
op een andere passage uit James' geciteerde brief: (de moeilikheden in Nederland): ‘are not only ascribed to the defects of the constitution, but also to a Dutch oligarchical party that surrounds the king (bedoeld zijn personen als van Hogendorp, van der Duyn, van Maanen, etc.) To this party the selection of Dutch for all the public employments, and H.M.'s want of affection for his subjects of the southern Provincies, is equally attributed.’ - Indien Pirenne werkelik aan deze uitlating dacht, dan had hij moeten schrijven, dat de Engelsen (d.w.z. James) de regeeringswijze van de Koning te Hollands vinden, van een al te Hollands karakter van de constitutie is hier immers geen sprake. - Mogelik zijn er echter andere plaatsen waar Pirenne op steunen kan; hij noemt ze echter niet. Tans het Oostenrijkse oordeel. Binder (de Oostenrijkse gezant) noemt inderdaad, zoals Pirenne citeert, de Grondwet ‘la plus mauvaise constitution qu'on a jamais fabriqué dans aucun temps et dans aucun pays.’Ga naar voetnoot1) In welk verband echter pakt hij zo uit? De bisschop van Namen heeft in een mandement aan zijn gelovigen o.a. aanbevolen te bidden voor de bekering van de Koninklike familie, en, zegt Binder, dank zij die slechte constitutie kan de regering daar niets tegen doen. Binder schrijft dit 5 Nov. 1816; de weldra, ondanks art. 227 van de Grondwet beginnende drukpersvervolgingen (proces de Foere e.a.), zouden echter wel anders leren! Maar nu daargelaten de juistheid van Binders beschouwing over de macht der regering, is zijn vernietigend oordeel zó karakteristiek voor de gestemdheid der absolutistiese regeringen? Zouden zij de constitutie b.v. der Franse revolutie niet erger hebben gevonden? ‘Le Hollandais van der Duyn,’ vervolgt Pirenne, ‘y voit un monstre moitié libéral, moitié feodal.’Ga naar voetnoot2) En in een noot verwijst hij ook nog naar Ged. 1815-'25 t. III p. 344, waar volgens hem van der Duyn een zeer verstandig oordeel over de Grondwet velt. Daar lees ik: ‘A mon avis on a trop pris de la révolution et des gouvernemens représentatief à la mod de nos jours pour n'en pas prendre davantage. Les lois et | |
[pagina 411]
| |
beaucoup de réglemens bonapartiens nous régissent encore, mais mis en oeuvre “met een Hollandsche en dikwijls wat slappe hand”, de manière que l'on est mécontent et que l'on ose le dire; - avant 1813 il n'y avait que la première partie de cette phrase qui fût vraie.’ Deze uitlating is van 1819, in dezelfde geest spreekt van der Duyn reeds in 1816Ga naar voetnoot1). De constitutie hinkt volgens hem dus op twee gedachten: vrijgevig liberalisme (in de ruime zin van het woord) en straf bonapartisme. Beide uitlatingen, vooral die van 1816, tonen een voorkeur voor het eerste. In ieder geval is de constitutie slecht. De kwalificatie ‘un monstre moitié libéral, moitié féodal’ duidt evenmin op bewondering, en het verband waarin zij staat, bevestigt slechts deze indruk.Ga naar voetnoot2) Ook zij verwijt de constitutie tweeledigheid, maar welke? ‘Moitié libéral,’ dat schijnt duidelik, in verband met de andere uitlatingen, maar ‘moitié féodal’? Duidt dit op het - toch slechts zeer partiële - herstel van het Nederlandse ‘ancien régime’ in 1814? Maar dan kan ‘libéral’ hier niet zijn wat het boven leek: de tegenstelling tot streng bonapartisties. Dan moet het zoveel betekenen als: accepteren van de resultaten der revolutie. - Maar het gaat hier tenslotte niet om een schets van de ontwikkeling van van der Duyn's ideeën over de Grondwet doch om commentaar op Pirenne. En dan moet gezegd worden, dat de keuze van zijn citaat uit van der Duyn niet zo gelukkig lijkt. Hij beschrijft de indruk die de Grondwet van 1815 maakt en hij kiest een oordeel uit 1830, dat bovendien op 't eerste gezicht niet erg duidelik is. Daarbij komt nog, dat van der Duyn als lid der Grondwets-commissie van 1815 toch niet veel blijken van ontevredenheid met het oeuvre dier commissie heeft gegeven, integendeel juist de Belgen hun | |
[pagina 412]
| |
‘turbulence’ en hun getheoretiseer verwijt.Ga naar voetnoot1) En verder, dat hij zich later wel eens in tegenstrijdige zin uitlaat; In 1817 noemt hij de Grondwet: ‘une constitution trop peu monarchique et qui prouve n'être pas bonne pour ces tems et surtout pour ces gens-ci’.Ga naar voetnoot2) Hij schrijft dit onder indruk van een scherpe aanval op een minister, maar het bewijst niettemin dat zijn in 1816 getoonde voorkeur voor een meer liberaal régime niet steeds overheerste. Zijn oordeel blijft dus zwevend en is met het korte citaatje door Pirenne gegeven geenszins volledig weergegeven. Wel wat sterk uitgedrukt is dan tenslotte Pirenne's besluit: ‘A l'exception du roi qui la considérait comme un “chef d'oeuvre”,Ga naar voetnoot3) elle ne satisfaisait personne....’ enz. Zouden er met name in Noord-Nederland reeds in de aanvang zoveel mensen ontevreden met de grondwet zijn geweest? In het algemeen kan men van de voorstelling die Pirenne van de Grondwet van 1815 en haar indruk op de geesten geeft, zeggen, dat zij generaliserend is naar de ongunstige kant. Dat die Grondwet inderdaad geen ‘chef d'oeuvre’ was, is door de latere gebeurtenissen, ook die na 1830, wel bewezen, maar Pirenne laat de schaduw van die latere mislukkingen wel wat te ver naar voren vallen. Hij is echter als Belg uiteraard geneigd die schaduw zwaarder te zien dan wij. Van een gekleurde voorstelling zou ik dan ook nauweliks durven spreken. | |
VI.Ik heb tot nog toe niet meer gedaan dan controleur gespeeld op Pirenne's werkwijze. Op iedere slak die daarvoor in aanmerking kwam hoop ik naar behooren zout gestrooid te hebben. De algemene conclusie moet tot dusverre zijn: De verschillende onjuistheden die gesignaleerd zijn, zijn te beschouwen als de slordigheden van de genialiteit. Pirenne ziet de grote lijn, hij generaliseert gaarne en toont neiging, wat te overdrijven. Eenzijdigheid in een bepaalde, bijvoorbeeld anti-Hollandse richting viel echter bijna niet te constateren. | |
[pagina 413]
| |
Het loont echter de moeite eens een meer algemeen onderzoek in te stellen naar de geest die uit Pirenne's werk spreekt en zich daarbij niet te beperken tot passages die direkt op de ‘Gedenkstukken’ berusten. Op welke natie heeft Pirenne het wel het minst begrepen? Niet op de Hollanders maar op de Pruisen. Van de brutaliteit der Pruisiese bezettingstroepen van 1814 geeft hij een vrij uitvoerige beschrijving (p. 226): ‘La brutalité des Russes était dépassée encore par celle des Prussiens. Les vexations qu'ils infligeaient à la population étaient telles que “le souvenir ne s'en effacera jamais.”Ga naar voetnoot1) Partout où ils prenaient leurs quartiers, ils apportaient un régime de terreur rendu plus abominable encore par ses procédés. Habitués à la bastonnade, ils l'appliquaient à tout propos et à tout le monde’ etc. Ongetwijfeld heeft België ook toen onder de Pruisen zeer geleden. De aangehaalde plaatsen geven bewijzen volopGa naar voetnoot2) en zelfs Brockhausen, de Pruisiese gezant in den Haag erkent dat de Pruisen veel voordeel trokken uit het bezette België.Ga naar voetnoot3) Maar toch, uit Pirenne's toon hoort men de man, die de Duitse bezetting van 1914-1918 heeft meegemaakt. Ook enkele andere passages ademen een voor de Duitsers weinig vriendelike geest: op p. 239 noemt Pirenne Pruisen ‘une voisine insupportable, rogue, hargneuse et habile à faire naître d'irritants accidents de frontières’, en het bombardement van Antwerpen in 1830 kwalificeert hij als ‘une barbarie inutile, digne de la brutalité du soudard saxon qui l'inspira’Ga naar voetnoot4) (d.i. de hertog van Saksen-Weimar). Pirenne is de grote oorlog nog niet vergeten. Merkwaardig is zijn stemming tegenover de Hollanders. Men zou haast zeggen, dat zij beter wordt, naarmate hij dichter bij onze tijd komt. Over de opstand van 1830 b.v. schrijft hij:Ga naar voetnoot5) ....‘cette guerre n'avait pas été dirigée contre les Hollandais. Nulle haine nationale ne soulevait les Belges | |
[pagina 414]
| |
contre leurs voisins du Nord dont les puissances avaient prétendu faire leurs compatriotes. C'est le royaume des Pays-Bas, ce n'était pas la Hollande qui était l'ennemi.’ Vergelijk nu hiermee eens hoe Pirenne de stemming der Belgiese gedeputeerden te Chaumont in 1814 weergeeft bij het horen van de aanstaande vereniging met Noord-Nederland (p. 228): ‘Ainsi non seulement l'empereur les abandonnait, mais ce qu'il trouvait de mieux pour les dédommager, c'était de les faire passer sous le pouvoir d'un prince protestant, et de confier leur sort à ces Provinces-Unies qui, en 1648, avaient ruiné la Belgique par la fermeture de l'Escaut, qui, en 1715, lui avaient infligé l'humiliation du traité de la Barrière et dont l'hostilité constante et la jalousie n'avaient cessé d'entraver depuis lors toutes ses tentatives de relèvement.’Ga naar voetnoot1) Zou inderdaad in 1830 de stemming der Belgen tegenover de Hollanders zooveel gunstiger geweest zijn dan in 1814? Het is veeleer Pirenne, die de Hollandse politiek der 17e en 18e eeuw tegenover België afkeurt - en van hedendaags standpunt terecht!Ga naar voetnoot2) - en die 1830 ziet als de ontknoping van een noodlottig drama, waaraan Hollanders zomin als Belgen schuld dragen. Dat Pirenne wrevelig wordt bij de gedachte aan het gedrag der Republiek tegenover de Zuidelike Nederlanden, blijkt ook nog uit andere plaatsen. Een licht gevoel van leedvermaak vermag hij niet te onderdrukken bij de beschrijving van het weinig glorieuze resultaat van 1795 (p. 56): ‘Elles (= les Provinces-Unies) abandonnaient à la France les forteresses qu'elles avaient élevées pour défendre les passages de l'Escaut et de la Meuse. Elles se trouvaient désormais vis-à-vis d'elle dans le même état d'impuissance auquel, pendant deux siècles, elles avaient réduit la Belgique à leur profit.’ Maar zwakker is deze toon reeds als Pirenne bij 1814 is aangeland: ‘Ils (de Hollanders) comparaient avec fierté leur histoire à celle de leurs nouveaux compatriotes. ....A entendre | |
[pagina 415]
| |
beaucoup d'entre eux, il eût semblé que les Provinces-Unies en fussent encore à cet “âge d'or” où elles figuraient parmi les grandes puissances de l'Europe’ (p. 247). Maar: ‘le temps était passé où leurs plénipotentiaires traitaient d'égal à égal avec des rois.’ (p. 248). Men zou echter nog kunnen wijzen op uitdrukkingen als: ‘naïve outrecuidance’, die Pirenne aan de Staten-Generaal van 1795 toeschrijft wegens hun verdelingsplan van België (p. 56). Maar noemt hij niet evenzeer in zijn vijfde deel (p. 462) het verbindingsplan van van der Noot een chimère, waarbij naïviteit en cynisme om de voorrang strijden? Hij pleegt zich nu eenmaal wat sterk uit te drukken. Trouwens, niet alleen de Hollanders, ook de Mogendheden worden gekapitteld. Castlereagh krijgt (mèt de erfprins) wegens zijn besprekingen in 1813 over het lot der Belgen te horen: ‘Nul souci dans tout cela de l'intérêt ou des aspirations des peuples. Dans le silence du cabinet, la raison d'État et l'intérêt dynastique disposent des hommes et des territoires.’Ga naar voetnoot1) Dit klinkt haast als een verwijt, dat dan echter wel wat anachronisties is. Bovendien heeft Engeland de Belgen later over de voorwaarden der vereniging wèl willen horen.Ga naar voetnoot2) Veel sprekender echter is het sarcasme waarmee Pirenne vertelt hoe de Belgiese afgevaardigden te Chaumont behandeld werden (p. 228): ‘L'empereur ne lui (= de deputatie) avait pas caché que les circonstances ne lui permettaient ni de reprendre la Belgique ni de la confier à un archiduc. Au reste, il avait affecté le plus grand zèle pour ses anciens sujets. Et lord Castlereagh avait encore ajouté à l'eau bénite de cour qu'il leur avait prodiguée. Il ne les avait congédiés qu' après les avoir assurés de la sollicitude des Puissances. Elles ne songeaient, à l'en croire, qu' à leurs intérêts et à les doter d'un gouvernement “sage et libéral”, plein de respect pour leur indépendance, leur religion et leurs finances. Et il leur laissait entendre que pour leur garantir tant de félicité, elles les uniraient à la Hollande.’ - Natuurlik ging het Castlereagh voornamelik om het Europees, en dan met name het Engels belang, maar dat hij, gezien de Franse expansie van de laatste | |
[pagina 416]
| |
twintig jaren, een vereniging van België met Holland, nu Oostenrijk niet in aanmerking kwam, ook in het belang van Belgie's onafhankelikheid (tegenover Frankrijk) achtte - zoals hij aan Clancarty schrijftGa naar voetnoot1) - is geheel niet onaannemelik. Het staat Pirenne natuurlik vrij om met de fraaie termen van de nota aan de deputatie te spotten. Maar wat had er anders met België moeten gebeuren? Afgezien van het Franse gevaar, dat nog steeds dreigde (getuige 1815!), zou een autonoom België in 1814 reeds levensvatbaar zijn geweest? Pirenne zelf erkent, dat autonomie aan de Belgen verleend, ‘eût sans doute déchaîné parmi eux les passions politiques et eussent (sic) livré l'État à la compétition des partis.’Ga naar voetnoot2) Dit is heel wat eerliker dan de enigszins goedkope passage over Chaumont. En deze passage past toch ook niet recht bij de rol van beschermers van België, die Pirenne de mogendheden wil laten spelen bij en door de acht artikelen.Ga naar voetnoot3) | |
VII.Ik kom tot slot op Pirenne's oordeel over de Koning, over de wijze waarop hij zijn taak heeft opgevat en vervuld en in verband daarmee op Pirenne's mening over de mogelikheid en wenselikheid van een blijvende vereniging van Noord en Zuid. Om te beginnen de Koning. Pirenne's algemene karakteristiek en beoordeling van hem schijnt mij over het geheel zéér goed en zéér billik.Ga naar voetnoot4) Ziehier de hoofdzaken ervan: Willem I had de beste en eerlikste bedoelingen met zijn volk, ook met de Belgen. Hij was in veel opzichten intelligent, hoewel niet ‘supérieur.’ Zijn hoofdzakelik Pruisiese opvoeding had in hem het ideaal geschapen van de ‘Landesvater’. Hij lijkt dan ook in veel opzichten op de verlichte despoten. Daarbij was zijn geest gericht op het praktiese, het economiese. Hij wil het geluk van zijn volk, maar vereenzelvigt het met rijkdom. Wat zijn wijze van regeren betreft: | |
[pagina 417]
| |
hij verliest zich in de administratie en krijgt daardoor geen overzicht. Zijn ministers zijn geen zelfstandige dienaren, maar commiezen. Hij verneemt zodoende van hen slechts zijn eigen opinie. Vandaar dat de revolutie alleen hèm verraste. Zijn geest mist ‘ouverture’ zowel als ‘finesse’. Hij begreep de Belgen niet, maar wilde door achting af te dwingen bereiken, wat alleen populariteit vermag. Zijn zoon, die naar het laatste streefde, verachtte hij. Zijn ernst wekte de indruk van somber CalvinismeGa naar voetnoot1) en nam de geestelikheid nog meer tegen hem in dan tegen Jozef II. In het Noorden voelde hij zich thuis; dit verklaart de begunstiging van de Hollanders. Doch bovendien - erkent Pirenne - waren dezen ontwikkelder en ervarener en daardoor beter voor de administratie geschikt. Willem's monarchale en persoonlike regering paste bij zijn karakter en zijn Pruisiese beginselen.Ga naar voetnoot2) Dat stootte de Belgen af. Zijn ijver en goede bedoelingen misleidden hem. Hij dacht, dat hij goed regeerde, omdat hij het wilde. En hoe bloeide België niet economies op! De oppositie onderschatte hij. En hij minachtte de Belgen, omdat ze zijn wijsheid niet vertrouwden. Het juiste inzicht kwam te laat. Nog enkele andere uitlatingen van Pirenne over de Koning laat ik volgen: (p. 277): Onjuist is de beschuldiging veelal tegen Willem I ingebracht, dat hij België had willen verhollandsen en protestants maken. Hij streefde naar politieke eenheid in de eerste plaats, niet naar kulturele. - (p. 237, over de proclamatie waarmee Willem de 1e Aug. 1814 het bestuur over België aanvaardde): ‘Elle abondait en effusions sincères et la joie du succès y avivait encore la bienveillance des promesses.’ - (p. 240, over de kroning, 16 Maart 1815): Door bij het begin van de honderd dagen dadelik, vooruitlopende op de definitieve regeling van Weenen, de Kroon der Nederlanden aan te nemen, handelde Willem volgens Pirenne ‘avec autant d'adresse que de résolution’. - (p. 262, over de ‘arithmétique neérlandaise): De herziene Grondwet aan een | |
[pagina 418]
| |
stemming der Belgiese notabelen te onderwerpen was een fout, maar, deze eenmaal begaan, kon de Koning niet anders handelen dan hij deed. - (p. 267, over het konflikt met de geestelikheid): (Het konflikt) ‘lui aliéna, dès le début de son règne, le clergé qu'il eût dû tout faire pour se concilier. Ce fut la sa faute initiale.... Mais il faut reconnaître que ce conflit était inévitable.’ Bedenking heb ik eigenlijk alleen te maken tegen de volgende zin, handelende over het Amortisatie-Syndicaat (p. 304): ‘Propriétaire d'immeubles, de canaux, de mines, il (het Syndicaat) se lançait dans des spéculations couvertes d'un “voile légal” sous lequel se confondaient, dans une obscurité mystérieuse, l'intérêt privé du souverain avec celui de l'État.’ Deze woorden wekken door hun vaagheid verdenking; en al heeft de Koning inderdaad staats- en particuliere financieën dooreengemengd, het is de vraag of hij daarbij op de behartiging van zijn particulier belang meér is uitgeweest dan op dat van het staatsbelang.Ga naar voetnoot1) Wat is nu echter Pirenne's oordeel over de wijze waarop Willem I zijn taak heeft vervuld? Hij schrijft (p. 264): ‘Avec plus de génie, plus de souplesse, ou plus d'énergie, eût-il pu d'ailleurs accomplir l'oeuvre dont il était chargé? Elle dépassait, semble-t-il, les forces humaines.Ga naar voetnoot2) Tout ce que l'on peut dire, c'est que son caractère et l'éducation qu'il avait reçue ne laissèrent pas de contribuer à son échec.’ Een modus vivendi had, meent Pirenne, kunnen verschaffen een administratieve scheiding dadelik in de aanvang. Zo'n systeem noemt hij: ‘excellent sans doute si l'on se plaçait au point de vue des Pays-Bas’ (p. 248). Verschillende personen waren daarvóór, gelijk Pirenne vermeldt, ook later nog, in 1817.Ga naar voetnoot3) Zelfs de Koning was ‘trop avisé pour se dissimuler les difficultés de sa tâche’ (p. 248). ‘Guillaume lui-même et la plus grande partie de son entourage inclinaient dans le même sens, c'est à dire pour un simple régime d'union personnelle qui eût | |
[pagina 419]
| |
permis de ne faire violence ni à l'un, ni à l'autre des deux conjoints.’ Hierbij vermeldt Pirenne echter geen bewijsplaatsen uit de Gedenkstukken en ik heb ook, voor zoover ik zag, nergens steun gevonden voor deze voorstelling. Integendeel: reeds in hun eerste ontwerpGa naar voetnoot1) spreken de acht artikelen zich uit voor een nauwe vereniging en dit eerste ontwerp is een brief van de Souvereine Vorst zelf aan van Nagell. Eerst in 1829 vind ik, dat de Koning tegenover Roëll erkende, dat een afzonderlike constitutie voor Noord en Zuid beter ware geweest.Ga naar voetnoot2) Volgens Pirenne zouden nu de mogendheden het administratieve scheidingsplan tegengehouden hebben (p. 248-'49). Hier treden zij ineens weer op als spelbedervers, terwijl de Koning het betere vóór had.Ga naar voetnoot3) Ik wil hier niet ingaan op de speculatieve vraag, of administratieve scheiding wel op den duur een bevredigende toestand had kunnen opleveren. Maar wel moet er gewezen worden op een zeer merkwaardige uitlating van Pirenne, waaruit het lijkt alsof hij toch een duurzame ‘union intime et complète’ als de meest ideale oplossing van het Nederlands-Belgiese vraagstuk beschouwt: ‘Avec des ménagements, de la souplesse et de la prudence’ - schrijft hij (p. 363-'64) - ‘il eût sans doute été possible de consolider l'État et de lui assurer un avenir aussi heureux pour lui-même que pour l'Europe.’ In ongeveer gelijke zin elders (p. 267): ‘Avec plus de pénétration et de tact il (Willem I) aurait évité tout ce qui pouvait froisser ce peuple que sa religion, son histoire, ses intérêts, son tempérament avaient fait si différent de lui-même.’ Is dit dezelfde Pirenne die, drie bladzijden vóór het laatstgenoemde citaat 's Konings taak vrijwel bovenmenselik noemt?Ga naar voetnoot4) En die telkensGa naar voetnoot5) er op wijst hoe weinig Noord en Zuid in 1814 meer gemeen hadden? Nochtans ziet hij het visioen van een Groot-Nederlands rijk, waarin ‘au rôle international qui lui était dévolu pouvait correspondre une civilisation également internationale où serait (sic) venu confluer, comme au XVIe | |
[pagina 420]
| |
siècle, les grands courants de la pensée européenne, la française par l'intermédiaire de la Belgique, l'allemande par celui de la Hollande.’Ga naar voetnoot1) België's kultuur-taak, zoals Pirenne die ziet, overgebracht op het grote Koninkrijk der Nederlanden! ‘Une tolérance largement humaine pouvait naître du rapprochement des catholiques du Sud et des protestants du Nord. Mais pour accomplir une oeuvre aussi grandiose, le temps était indispensable. La précipitation gâta tout. Il aurait fallu essayer d'une lente accoutumance, d'une assimilation graduelle, d'une marche par étapes qui eût permis aux peuples de se comprendre et de se joindre dans la communauté des mêmes destinées. En la leur imposant prématurément on la rendit impossible, et son impossibilité conduisit à la rupture.’ Dit alles schrijft Pirenne, de man, die er voor bekend staat, dat hij de Belgiese geschiedenis wil zien als de geschiedenis van de Belgiese natie, die ook in dit boek, door zich getroffen te voelen door het heroïsme der Brusselse opstandelingen van 1830 zijn Belgies patriottisme niet verlochent,Ga naar voetnoot2) die vanuit zijn Belgies standpunt het bejammert dat Luxemburg, Maastricht en Zeeuws Vlaanderen in 1830 niet bij België zijn gekomen,Ga naar voetnoot3) die ook, zoals we zagen, zich niet altijd even vriendelik over de Hollanders en hun politiek uitlaat, terwijl hij daarentegen van de Fransen nergens wat kwaads zegt, maar b.v. van de Franse expansie die op de revolutie volgt een volkomen objektieve uiteenzetting en verklaring geeft.Ga naar voetnoot4) Dezelfde Pirenne laat in de zoëven geciteerde woorden echter een geluid horen, dat in de verte herinnert aan het thema, waarop Prof. Geyl sinds enige jaren bezig is zijn variaties te schrijven.Ga naar voetnoot5) Moet hieruit de beschuldiging volgen, dat Pirenne op twee gedachten hinkt? Mij dunkt, dat dat niet noodzakelik is. Pirenne blijft de Belgiese en Nederlandse geschiedenis zien als een geschiedenis van twee naties, maar die naties zijn voor hem toch niet zo absoluut gedifferentiëerd, dan dat in | |
[pagina 421]
| |
1815 niet nog de mogelikheid tot samengroeien had bestaan. En dat deze mogelikheid verloren ging, schijnt hij zelfs enigszins te betreuren. Hij is dus allerminst iemand, die zich blind staart in één nl. de Belgicistiese richting, hij geeft integendeel blijk van een ruime geest, die voor verschillende beschouwingen en opvattingen open staat. In hoofdzaak blijft hij echter op de begane grond. Uitstapjes naar luchtkastelen onderneemt hij slechts ter verruiming van blik, maar niet om er, gelijk Geyl doet, zijn verblijf duurzaam te vestigen. Zo bezien wekt zijn boek bevrediging en treden de verschillende gebreken, die men er in mocht hebben opgemerkt, op de achtergrond.
Th.J.G. Locher. |
|