| |
| |
| |
Merona, een edelman.
VI.
Het is waar dat Merona tot nu toe als hoveling noch als krijgsman had uitgeblonken, ofschoon hij in kennis en in vaardigheid met de wapenen menigeen overtrof. Toch, onvoldaan omdat de jeugd hem sneller wilde drijven dan de omstandigheden hem leidden, vroeg hij zichzelven, en hij sprak ook wel met zijn vriend over dit onderwep, waarom een heer een oprechten dienaar geen schooner taak gaf dan men hem in deze en de andere stad had opgedragen. Hij kon geen verklaring vinden dan in de onbevoegdheid van zijn jeugd: wat nut zou een prins, wakend over het welzijn van zijn staat, van een jongen man hebben die de geheimen der heerschappij niet verstond en soms voor bedrog, kuiperij of beuzeling hield hetgeen, zoo hij nadacht, goed beleid kon heeten onder een verkeerden schijn? Indien men hem gebruikte om honden te geleiden, om vrouwen den tijd te verdrijven, thans om geschenken over te brengen, deed men dit omdat men hem tot beter niet in staat achtte. Hij had, meende hij, zijn leertijd niet volbracht en bezat deswege het vertrouwen niet. Het doel waarheen hij wilde had hem al te eenvoudig geschenen; roem, bezit, genot werden misschien gemakkelijker bereikt dan de waarheid die hij zocht en geloofde te zullen vinden door een edelen heer te dienen op een waardige wijze.
Een der brieven welke hij met zich droeg was bestemd voor zijn heer van Ferrara. De oude hertog, gelezen hebbende, mijmerde en staarde Merona aan. Nadat hij om wijn geroepen had sprak hij ten leste:
Mijn dochter heeft niet begrepen waarom ik u zond, zij kent nog geen ander behagen dan kleed en sieraad. Mijn schoonzoon is te sluw om wijs te zijn. En gij, mijn vriend,
| |
| |
moogt u verheugen dat gij in onschuld zijt groot gebracht; maar ik ben verplicht u een weinig van die onschuld te ontnemen, want zie, wien men heden een kind noemt, heet morgen een onnoozele en wordt spoedig uitgelachen als een nar. In den brief van heer Lodovico lees ik niet dat ik den inhoud geheim moet houden. Luister. Hij schrijft mij dat gij Ferrara beter siert dan Milaan; dat hij u ongeschikt acht voor zijn dienst, daar gij uw hart verloren hebt in het kasteel; de plaats is genoemd opdat ik duidelijk versta: ziehier uw edelman terug van wien ik slechts schade verwachten kan. Hier schiet het verstand van Lodovico te kort. Wat een edelman ook verliezen moge, zijn trouw weet een heer, die haar waard is, te behouden. Zeg mij wat kwaad gij in het kasteel gedaan hebt. Liet gij u, in het gevoel verstrikt, misschien door de verstooten hertogin verleiden tot een samenzwering?
Er klonk toorn in het antwoord van Merona. Hij schaamde zich niet zijn beschermheer alles te bekennen dat hij alleen aan Marco Farra had durven zeggen, hij verzweeg niets van al hetgeen hij in het kasteel en Rocchetta ervaren had; alleen, sprekend van het hart dat hij verloren had, gelijk men het zeide, verklaarde hij dat het niet daar was waar vermoed werd en verzocht hij een naam ongerept te mogen laten. Dat de vrouwe Isabella geen hertogin meer was had hij niet eer dan voor enkele dagen vernomen.
Ercole hernam: Zoo is het. En ziedaar de kortzichtigheid van Lodovico, uit vrees ontstaan en door sluwheid verergerd. Vloek dat Italië, thans dat er een noodig is, geen enkelen heerscher heeft groot genoeg voor haar. Wij zijn schapen die bij onze twisten de wolven roepen. Maar voor deze fabel zijt gij nog te jong. Of vergis ik mij? het vernuft blinkt uit uw oogen. Merona, gij zijt weggezonden zooals de runderknecht verjaagd wordt wanneer de boer vreest dat hij van zijn diefstal gerucht maakt. Ik zou u, zonder een bewijs te hebben, meer van deze droeve klucht kunnen zeggen dan u bekend is, maar laat het niet mijn taak zijn u het bitter te doen proeven. Ga naar Urbino met die geschenken. Ik geef u verlof te blijven zoo lang gij wilt. Er vertoeft bij Montefeltre een geleerd man, de schrijver van een zekeren kardinaal, om er in den schat van boeken na te vorschen; ik hoor dat men daar handschriften
| |
| |
bewaart waarvan niemand ooit gehoord heeft. Een man als gij zal daar zeker leeren. Ik zond eens voor de uitbreiding van de boekerij Caletta uit, maar hij vergat den tijd met lezen en boeken ontving ik niet. Keer terug met kennis en ik zal u een opdracht geven die u behaagt en mettertijd bevordering brengt. Vertrouw Ferrara, waar degelijk gebouwd wordt. Dit nog: meng u niet in de zaken van Milaan.
Merona dankte en vroeg nog een gunst: zijn vriend Farra, in den krijg gewond, behoefde rust en meende dat hij in een andere lucht dan die van Ferrara sneller zou genezen; daar zij nauw verbonden waren zou het hem verheugen indien zij te zamen konden gaan. En het antwoord:
Farra behoort Mantua. Maar laat hem, met mijn woord, u vergezellen zoolang hij niet dienen kan.
En zoo geviel het dat Merona, hoewel hij geschenken en brief van Sforza aanbood, door hertog Ercole gezonden werd geacht en daardoor grootere onderscheiding had.
Guidobaldo van Montefeltro had van zijn vader een luisterrijken naam geërfd dien hij waardig droeg. Ook hij was rechtschapen, met een drang tot het krijgsbedrijf begaafd en tevens met een genegenheid tot al wat uit een schoonen geest vloeit; ook hij liet boeken met goud en juweel versieren en schilders en beeldhouwers ontving hij als vrienden.
In Urbino, vreedzaam door het bestuur van den heer en door de bescherming der Kerk, leefde men gelijk in een welvarend gezin. In het kasteel werd geen pracht gezien, wel de schoonheid die uit de hand van kunstenaars kwam, geen vertoon dan het spel van jongelieden die zich vermaakten; de burgers, weinig in aantal, behoorden allen tot den staat van Montefeltro, de heer kende iederen knecht, ieder kind den heer, men droeg in gemeenschap goed en kwaad met vreugde of mededoogen wederzijds. Wie frissche lucht of vriendelijkheid behoefde vond in Urbino heul.
Merona ontving verlof al de verzamelde boeken te zien, gelijk hem bevolen was. Ochtend en middag zat hij alleen in de zaal, en, daar de winter vroeg met koude was gekomen, bracht men hem een koolpot opdat hij zich de handen kon warmen. Menig zonderling boek vond hij, op pergament tot een rol genaaid of in bladen te zamen gebonden, geschreven
| |
| |
met letters welke hij niet kende, en soms had hij dagenlang vorschen noodig om het een van het ander schrift te onderscheiden. Deze arbeid boeide hem zoozeer dat hij de genoegens voor morgen hield of ze vergat. Tot een handschrift keerde hij telkens met nieuwe aandacht; hij had uit een teekening aan het einde, dat het begin bleek te zijn, het vermoeden gehad dat zij den heiligen Johannes verbeeldde en daar hij in den tekst herhaaldelijk een groep letterteekens vond, met goud geschreven, meende hij dat zij den allerheiligsten naam bebeduidde; de afdeelingen, door een zinnebeeld van elkander gescheiden, tellende zag hij dat er evenveel kapittels waren als in het vierde Evangelium. Bij vergelijking leerde hij bijna alle letters van dit handschrift kennen, doch tot welke taal zij behoorden kon hij niet ontdekken en de hertog wist alleen dat zijn vader het van een Moor gekocht had.
Vele dagen zat hij in de boekerij, er was papier genoeg, blank en deugdelijk, om de titels na te schrijven. Wanneer een boekverkooper kwam, uit Duitschland of uit Venetië, gunde Guidobaldo hem naar zijn keuze voor zijn heer te koopen.
Eens trad de hertogin Elisabetta in de zaal, zonder gevolg, om hem een boekje te toonen waarin miniaturen stonden zoo klein geteekend dat haar oogen ze niet duidelijk onderscheidden. Terwijl hij haar de voorstellingen uitlegde, luisterde zij, zonder te kijken, met het aangezicht schuin naar het venster gebogen zoodanig dat de zon op haar voorhoofd scheen. Hier zag Renaldo Maria plotseling een gelijkenis met zijn moeder. De hertogin nochtans was in jaren hem gelijk; ook had zij het voorhoofd eer laag dan hoog; de gelijkenis derhalve kon niet getoond worden door hetgeen voor een ieder is waar te nemen. Toen hij gedaan had met het boekje en zij vertrokken was, verklaarde het hart hem het geheim van die gelijkenis: alleen in het gelaat zijner moeder, alleen in dat van deze hertogin had hij het licht gezien dat hij uit droomen kende, en dat licht straalde over eene die hij bij krijgsgeraas en bij boeken vergeten moest, doch wier naam in zijn ziel met heilige jubeling klonk. Hoe dan vergeten?
De hertogin Elisabetta, in den binnenhof toeschouwend bij het spel met bal of degen, des avonds in haar zaal luisterend naar de muzikanten, zag geen hooger vereering dan in den
| |
| |
blik van Merona tot haar opgeslagen. Wanneer zij eene van haar juffers verzocht voor haar te dansen wees zij bij voorkeur hem tot den geleider aan, niet wegens zijn vaardigheid, maar omdat zij wist dat de jonkvrouw geen edeler man de hand kon reiken.
Het voorjaar bracht Merona verrassing en groote vreugde. Al weken te voren had men hem gesproken van heer Lando, een hoog geleerd man die komen zoude voor het onderzoek der boekerij, denzelfden van wien Ercole gehoord had. Hij herinnerde zich den naam, doch er waren er velen die hem droegen. Op een morgen voerde de hertogin zelf hem tot den grooten gast; daar in den zonneschijn voor het open venster, met blozend aangezicht en blinkende oogen, stond broeder Hilario. Gelijk een kind, dat zijn lang verwachten vader terugziet, zoo sprong Renaldo Maria hem in de armen.
Hilario Lando, thans geheimschrijver en raadsman van kardinaal Rovere, had zijn haar verloren, maar was even recht, even kloek als in den tijd toen hij den knaap het eerste onderricht gaf. Mannen zooals hij, uit een gering huis, waren er velen in de kerk, grooter dan de wereldlijke heeren, en menig hunner zou beter dan een edel geboren paus het heil der christenheid geweten hebben; maar men wilde dat ieder kuiken zijn adelaar geleek en men ontkende dat ook andere vogels hoog kunnen vliegen.
Den ganschen ochtend, vaak tot een laat uur, zat Merona alleen met zijn meester, hem helpend of luisterend wanneer Lando hem, op de bekende wijze van vragen, de geheimen van het oude schrift openbaarde en, naar tijd en landstreek, de eigenaardigheden ervan toonde. Soms was het hem, bij het hooren van een lach buiten, bij het opzien tot een stukje van den hemel, of hij weder als een knaap zat en leerde. Hij wist niet dat Lando, eveneens of hij de leermeester van voorheen ware, hem gadesloeg en hem niet minder dan de boeken onderzocht.
Eens toen zij een zonderlingen naam lazen, vergiste Lando zich en sprak hem anders uit dan hij geschreven stond. In gedachten herhaalde hij: Daphnis? Vernemende dat zijn leerling het niet kende, vertelde hij hem het verhaal van dien herder en lang eer hij aan het slot kwam las hij het uit de
| |
| |
oogen van Renaldo Maria zelf, die donker waren geworden en zich van het licht naar de schaduw hadden afgewend.
Hertog Ercole ontving uitvoerige brieven met het verslag van handschriften en boeken; door de geestdrift en het vernuft die er in fonkelden bleek hem dat zijn gunsteling een bekwamen gids had gevonden en vermoedelijk een nuttig man zou worden.
In de zaal der vrouwe Elisabetta moest het spel van muziek en dans een groot deel der avonduren afstaan aan de verhalen van heer Lando. Hij had veel gereisd sedert hij Merona verliet, hij kon vertellen van de zeden in vreemde landen en hij deed dit immer tot een der aanwezige jongelieden gericht, aan het slot zijn meening vragende, en wanneer hij van een ander het oordeel had vernomen, verzocht hij de hertogin het goed of af te keuren. In zulke gesprekken schiep hij bovenal genoegen met den jongen schilder Rosalta, die onwillig, in het begin zelfs norsch, korte antwoorden gaf, soms ook zweeg, doch zoodra zijn ondervrager hem had geboeid even kort een schoone gedachte uitsprak, door niemand verwacht en door allen bewonderd. Er bevond zich in het gezelschap een Deari uit Liguria, die, hoewel lustig en vermakelijk bij spel, bitter werd bij dat der bespiegeling en wanneer hij meende dat men aan een waarheid geloofde, niet naliet zijn twijfel te doen hooren. Deze twee geesten nu, den nederigen die zich liever verborgen hield, doch door recht of schoonheid ontvlamd getuigen moest, en den anderen die, door de hardheid van zijn lot te zwak gebleken, zich met ontkenning en tegenspraak verdedigde, stelde Lando tegenover elkander en uit hun woord en wederwoord toonde hij hun die luisterden den dageraad der wijsheid.
Een zijner verhalen luidde in het kort aldus:
Toen ik naar Egypte was gezonden om over een zaak te onderhandelen ontmoette ik een koopman uit Damasc die mij deze geschiedenis vertelde. Een sultan nam eens een proef met het menschelijk hart. Hij koos een arme man aan de markt, hij liet hem baden, zalven, kostelijk kleeden, en sprak: Ik geef u al wat gij wenscht, wees gelukkig. De man kocht een huis en toen hij de vrouw, die hem sedert lang in den zin stond, huwde, vond hij zijn hoogste begeerte vervuld. Niets ontbrak hem: een beminde vrouw, goederen, de eer van zijn
| |
| |
vorst, al wat hij wenschte bezat hij, en hij dankte zijn weldoener zeggend dat hij gelukkig was. Na een jaar vernam de sultan dat hij zijn bezittingen verwaarloosde, zijn vrouw onverschillig bejegende en de fijnste gerechten voor de honden wierp. Toen die man ontboden werd en naar de reden van zijn gedrag gevraagd, antwoordde hij: Heer, ik bemin mijn vrouw, maar de liefde voldoet mij niet; ik had vreugde aan rijkdom, maar ik begeer hem niet meer; hetgeen ik waarlijk wensch kan niemand mij schenken. Wel, sprak de sultan, daar het geluk dat ik u gaf u niet meer dient, keer terug naar uw plaats aan de markt, zonder vrouw of have, en vind vrede in uw wenschen. Sedert dien, vervolgde de koopman die dit vertelde, heb ik veel verdriet gehad, waaruit echter steeds mijn zoetste hoop weer voortkwam, en ik heb al mijn leven hard gestreefd, niet om de rijkdommen terug te winnen, maar de vrouw die ik nu in mijn ouderdom meer dan vroeger liefheb; de sultan weigerde standvastig. - Dit verhaal borg ik in de kamer van mijn herinnering om er over na te denken in vrijen tijd. Wat dunkt u, Deari, van dien man en dien sultan?
Die man, sprak Deari terstond, was een zot, die sultan een verlokker, maar een barmhartige aan het eind. Toen die man geloofde het geluk te hebben, vergiste hij zich, want liefde noch rijkdom kan dat geven; hetgeen trouwens bleek. En zou hij zich in zijn ouderdom niet weder vergissen door terug te verlangen naar de bron waar hij eenmaal bedrogen stond? De sultan deed in het begin een spel zooals wij den hemel soms zien doen; aan het slot toonde hij de barmhartigheid die ieder boven al van den hemel hoopt. Uw koopman zal, vermoed ik, zelfs niet rijk geweest zijn: zoolang men liefde en geluk zoekt begrijpt men de waarde der dingen niet, en, heer Lando, gij kent mijn meening dat onze wereld een winkel is.
Aan u, mijn waarde schilder, vervolgde Lando, zal ik niet vragen of gij de meening van Deari gehoord hebt. Maar zeg ons, heeft die sultan goed gehandeld?
Bij de woorden van Deari was de schilder opgestaan om een tapijt aan den wand te beschouwen. Hij antwoordde:
Het is een wreed verhaal; alleen een heiden kan zoo verwaten zijn zich een proef te veroorloven zooals die sultan nam: een gril van zijn luim en tot vermaak een hart. En slechter handelde
| |
| |
hij toen hij den koopman de geschonken gaven weder ontnam. Hoe vaak gebeurt het dat wij onzen besten schat niet verstaan en zouden wij daarvoor straf verdienen? Wegens het onverstand van een oogenblik leed die man tot in zijn ouderdom, niet door den wil der voorzienigheid, maar door een gril.
Lando hernam: Vanmorgen sprak ik met Merona over het verschil der meeningen, hoe men over een zaak lachen of schreien kan al naar de wijze waarop men haar beschouwt. Deari proeft in dezen beker niets dan alsem, Rosalta niets dan tranen. Wat is, Merona, volgens u de inhoud?
Roode wijn, sprak hij, zuivere wijn. Het is een verhaal van liefde en ik heb gelezen dat de liefde toovert met het hart, gelijk de wijn met den geest, en naar immer schooner doet verlangen. Zeide de koopman niet dat niemand hem zijn waren wensch kon geven? Die wordt in den hemel bewaard. Maar ook zeide hij, toen hij oud was, dat de tijd zijn liefde verhoogd had en dat hij de vrouw meer beminde dan in zijn jeugd. Sedert zijn jonge jaren had de liefde gebrand, maar toen reeds wist hij dat hij lang zou moeten wachten eer zij haar doel bereikte. Mij dunkt het is een schoon verhaal.
Niemand verbaasde zich over de geestdrift waarmede Merona sprak, omdat men wist dat hij meer dan anderen van de schoonheid uit boeken had geleerd.
In dien trant versta ook ik het, sprak Lando. Niet uit ervaring, maar uit de droomen van mijn jeugd heb ik gezien dat de liefde met verlangen begint, naar genot, geluk, schoonheid, op aardsche wijze volgens de zintuigen. En zou de liefde in de aardsche onvolmaaktheid haar vrede vinden? Schuilt hier niet de teleurstelling die menigeen nederslaat en breekt? Gezegend zij die van al dat zij hier ontvangen niet verzadigd worden, in wie het verlangen blijft en hooger groeit van het beter tot het beste. Waarom dan keerde die koopman, wiens verlangen gestegen was, tot dat van zijn jeugd weerom? Is het niet omdat beter goed voorbij gaat? omdat de aardsche vormen van de liefde, hoe onvolmaakt ook, goed behooren te zijn? Het goede waartoe het verlangen hem dreef had hij niet volbracht, vandaar dat hij niet verder kon. Aldus zou ik het verhaal verstaan, maar wat de liefde betreft kent een
| |
| |
vrouw den waren weg; mevrouwe hertogin, ik verzoek u ons dien te wijzen.
Uw koopman beminde, sprak de vrouwe Elisabetta, dat is genoeg. Hoe hij ook dwaalde, hij zal zeker komen daar waar alleen de liefde wordt binnengelaten.
Ziedaar meer dan wij waard zijn, een heilig woord.
Merona begreep de les. Hilario Lando had haar gegeven omdat zijn leerling hem dierbaar was en een jonge man zich soms vergist.
Omtrent het midden van den zomer, toen hij zich gereed maakte naar Ferrara terug te keeren, maar zijn vertrek herhaaldelijk uitstelde wijl hij ongaarne scheidde van zijn meester en de genoegens aan dit hof, ontving Merona twee brieven, beide naar zijn slot gezonden en oud na den dag waarop zij geschreven waren, de eene van Giovanna Mila, de andere van Veronica.
Deze was gesteld in weinig woorden. Veronica deelde hem mede dat zij sedert bijkans een jaar niets van haar moeder had vernomen en derhalve niets omtrent haar zoon Filippo wist; zij verzocht hem te berichten of hij in Napels betere vrienden had dan zij, die bereid zouden zijn voor haar na te vragen, want de onrust kwelde haar; bij haar groet noemde zij zich zijn dankbare vriendin.
De andere bevatte de tijding welke hij haar terstond kon zenden, maar die haar van de kwelling zeker niet verlichten zoude. Giovanna Mila schreef uitvoerig van haar zoon Juan, verstandig en deugdzaam van verre tochten teruggekeerd; vermits hij echter geen eerlijken dienst kon vinden, bad zij Merona haar te helpen met raad en daad. Vervolgens schreef zij dat Lanarda onverwachts was gekomen en zijn zoon Filippo had medegevoerd, waarheen wist zij niet, wellicht naar Duitschland, gelijk men haar gezegd had.
Beide brieven toonde Merona, eerst aan zijn vriend, dan aan zijn leermeester. Farra meende dat hij goeden raad naar Napels behoorde te zenden, zonder geld te verkwisten aan een schelm; hoe het antwoord naar Milaan moest luiden kon hij niet zeggen. Lando, hem aan het woord der vrouwe Elisabetta herinnerend, zeide dat het hart hem beter dan wie ook raden kon.
| |
| |
Hij nam afscheid en keerde naar Ferrara terug. Vandaar zond hij, nadat hij zijn beschermheer volledig bericht had gegeven van zijn verblijf bij Montefeltre, twee boden, een met een brief en een geschenk aan Giovanna Mila; een andere met een brief aan Veronica, waarin hij schreef hetgeen hij vernomen had, voorts dat hij, volgens een belofte van zijn heer om eerlang naar Duitschland gezonden te worden, zoodra hij daar was aangekomen naar al zijn vermogen zou trachten haar nadere tijding omtrent haar zoon te geven.
In den winter ontving hij zijn opdracht en vertrok hij, en Renzo, hoewel moeilijk wegens zijn leeftijd, vergezelde hem. Merona echter reed snel en zijn dienaar zag hem met vreugde aan.
| |
VII.
Het verblijf van Merona in Duitschland en de Nederlanden duurde langer dan hij bij den aanvang zijner reis gerekend had. Behalve de opdracht van zijn heer aanvaardde hij er menig andere bij wijze van vriendendienst, maar een taak bovenal, welke hij zichzelven gesteld had, bleek moeilijk te vervullen en voerde hem immer verder, zoodat hij in verscheiden streken reisde en eerst na jaren terug kon keeren.
Voor hertog Ercole moest hij een brief en kostbaarheden aan den keizer brengen in welke stad hij hem ook vinden mocht, want die vorst trok nu hier dan daar in het rijk om zijn bondgenooten en hoorigen te bezoeken; voorts was hem opgedragen bij meesterdrukkers de schoonste boeken voor Ferrara te kiezen. Weldra onderscheidde zijn heer hem nog met een zaak van buitengewoon vertrouwen, welke hij op zijne wijze behandelde en daarmede lof verwierf.
Veel tijd verging in ijdel wachten en vruchteloos zoeken.
Te Innsbrück al vertoefde hij drie maanden tevergeefs, wijl de keizer zijn komst, daar aangekondigd, afstelde. Merona las en schreef, en hij werd vaak bij de keizerin ontboden om haar vragen te beantwoorden betreffende voorvallen welke zij niet begreep en hij, om haar geen verdriet te doen, niet verklaren kon. Terwijl hij zich hier bevond ontving hij een brief van zijn oom bisschop Merona, dien hij nimmer gezien had, waarin
| |
| |
hem verzocht werd op zijn tochten door de noordelijke steden na te sporen of men in een der kerken een missaal bewaarde dat uit Padua was verdwenen. Het gerucht van de hooge gunst, waartoe hij gerezen was, had zich verspreid en hem voor veler oogen zoo groot gemaakt dat ook anderen, die hij niet of weinig kende, zich met verzoek om zijn bijstand tot hem richtten. Een dier beden roerde hem; zij kwam van een edelvrouw met wie hij eertijds in een vertooning aan het hof gespeeld had, Giovanna Tebaldi, zij die hem de corrente had geleerd. Zij had van haar echtgenoot Firolo, een krijgsman, naar zij vermoedde in de Duitsche legers, sedert lang niet vernomen; zij wenschte dat Merona zich hun vriendschap mocht herinneren en haar echtgenoot, zoo hij hem ontmoette, wilde melden dat zijn kleine kinderen in nooddruft verkeerden. Het duurde niet lang eer zij van den hertog Ercole een beurs ontving.
In het voorjaar kwam Merona in de stad Augsburg aan, waar een vergadering werd voorbereid, door den keizer bijeengeroepen. Weder wachtte hij tevergeefs. Doch hij vond bij een drukker twee feilloos gedrukte boeken, een beschrijving der wereld in folio en een kleiner, dat handelde over de voorschriften van een Moorschen arts, verlucht met afbeeldingen en gekleurde rubrieken. Het wachten viel hem kort terwijl hij las. Toch vergat hij zijn opdrachten niet en zoodra hij vernam dat de vergadering naar elders gedaagd was, vertrok hij, voorzien van een vrijgeleide hem door de schepenen van de stad gegeven, vermits in die gewesten de ridders meer dan de tollen hieven.
In het slot te Worms overhandigde hij het kastje, behalve juweelen een groot gewicht aan goudstukken bevattend, en de keizer verwelkomde hem als een onverwachten redder in den nood, want de aanvoerders drongen aan op soldij. Wat Merona ook verlangen mocht, voor zijn heer zoowel als voor zichzelven, werd hem toegestaan. Voor Ferrara bad hij om vriendschap in komende moeilijkheden, welke de hertog hem verklaard had; aan deze nu geloofde de keizer niet, daar hij geen bekwamer heerscher kende dan Este, zijn trouwsten leenman. Merona boog, doch hij hield aan en hij wist door rechte woorden een belofte, verzekerd door de eer, te verkrijgen. Volgens de
| |
| |
voorgeschreven wijze liet hij het overig deel zijner opdracht voor een anderen dag en bij de vraag welke gunst hij voor zichzelf begeerde, bedwong hij zich om van zijn eigen wensch te spreken tot hij zijn plicht vervuld had.
Toen Merona terugkeerde steeg des keizers bewondering voor het doorzicht van Este om voor zulk een zaak, waarin niet gehandeld werd, doch eerlijk een meening uitgesproken en een raad gevraagd, zulk een man te kiezen. De bode begreep zelf niet hoe nietig zij was, hoe belangrijk echter zij zou kunnen worden, en hij droeg haar voor zonder den glimlach die bij het een past, zonder de verholen gretigheid die het ander verraadt, doch enkel om een rechtvaardig oordeel te vernemen. Hij ontving een antwoord dat hij verdiende, naar de waarheid, en machtige vriendschap won hij tegelijkertijd voor zijn heer en voor zichzelf. Hij had een taak volbracht welke gemeenlijk aan een ervaren gezant werd toevertrouwd.
Toen hij ten leste zijn wensch noemde dat hem toegestaan mocht worden in de legers een zekeren krijgsman uit Napels op te sporen, ontbood de vorst een bevelhebber, die hem bijstond met al hetgeen hij noodig kon hebben, aanwijzigingen en geleidebrieven voor het rijk zoowel als voor de landen van 's keizers zoon.
Eerst echter trok hij naar Keulen om een vermaarden drukker te bezoeken. Hier vond hij zoovele nieuwe boeken, dat hij wekenlang in den winkel zat om ze door te bladeren, soms, wanneer de inhoud hem boeide, om ze geheel te lezen, en hij kocht er zoovele, dat de bankier naar Ferrara schreef eer hij hem het verlangde geld wilde geven. Weliswaar veroorzaakte dit Merona oponthoud, doch de fortuin vergoedde hem het verlies van tijd.
Hij bezocht den aartsbisschop om na te vragen omtrent het missaal waarover zijn oom geschreven had, en hij ontving de belofte dat er in het bisdom naar gezocht zou worden. Reeds na een korte poos meldde men hem dat het inderdaad gevonden was in een abdij, welker prior een groote verzameling bezat; hij had het, bekoord door de versieringen, gekocht voor honderd daalders, en hij liet den edelman, die het terug eischte, verzoeken hem schadeloos te stellen niet met dit bedrag, doch met een ander kunstwerk uit zijn vaderland.
| |
| |
Merona beloofde het gaarne. Het missaal verzond hij met de boeken.
Op een dag van den winter trad hij een wijnhuis binnen om te schuilen voor den regen. Van drie krijgslieden met kaartspel bij den haard hoorde hij zijn taal en hen aanziende herkende hij in een hunner een heer uit Ferrara, Alvedo, met wien hij zich vaak op den degen had geoefend. Deze herkende hem evenzeer en hij scheen zijn wrok vergeten te hebben, want hij omarmde hem of zij van oudsher vrienden waren. Een der anderen was een Zwitser, doch toen Merona den naam van den derde hoorde verheugde hij zich, want hij herinnerde zich dat hij een ongelukkige een dienst kon bewijzen, en lachend zette hij zich bij hem neder. Ook deze kwam van Ferrara en heette Firolo; dat hij zijn vrouw verlaten had om op avontuur te gaan, verklaarde terstond zijn jeugd, wijl hij niet ouder dan twintig jaar kon zijn.
Alvedo begreep uit zijn antwoord op hun vragen dat Merona boven hem was gestegen, en den dag daarna kwam hij bij hem om een gunst: Ferrara had hem ontslagen, hij was thans een krijgsman die zelden soldij ontving; ook wenschte hij dat Merona, indien zijn reis hem naar Vlaanderen voerde, aan een broeder, die daar in rijkdom woonde, zeggen zoude hoe zeer hij hulp behoefde. Iemand, die hem vroeger kwalijk gezind was, erkentelijk te maken, kostte weinig goud en weinig van zijn goedheid.
Aan Firolo bracht hij de boodschap over en de jonge man, die wel geen geld kon zenden, schreef dien eigen dag aan zijn vrouw Giovanna om haar zijn trouw te betuigen.
Bij een maaltijd dan gewaagde Merona van een krijgsman dien hij zocht en toen hij den naam Lanarda noemde, gaven zijn lansgenooten hem nuttige inlichtingen. Zij hadden hem geen van beiden ooit gezien, maar vaak van hem gehoord, hoe hij een der bekwaamste schermers ter wereld moest zijn die met onderricht en vertooning van zijn kunst meer loon dan in den krijgsdienst won. Volgens hun meening zou hij eer in den Elsas of in Henegouwen te vinden zijn.
Toen Merona zich gereed maakte om te vertrekken ontving hij van zijn heer Ercole een brief, bevattende een lijst van opdrachten, namelijk: om zeldzame wapenen te koopen; om
| |
| |
bij een ridder in Zwaben naar de zinspreuk van een blazoen te vragen; om in een kerk aan den Rijn een gedenkteeken af te beelden; en vele meer, gevolgd door het bevel om in Bazel eenige kooplieden af te wachten. De brief was in woorden van genegenheid gesteld, maar zeer kort, en berichtte dat de hertogin Beatrice gestorven was.
Meer dan een half jaar verging eer Merona alles had uitgevoerd. Omtrent Lanarda had hij intusschen niet meer vernomen en toen hij ten laatste tijd vond om zijn wensch te vervullen, meende hij het spoor, hem door Alvedo aangewezen, te moeten volgen.
Vele maanden zocht hij vruchteloos in de Nederlanden, reizend van kasteel tot stad en navragend bij edelen en krijgslieden. Hier zeide men dat de schermmeester Lanarda sedert lang vertrokken was; daar dat hij in het gevang gezet was, maar ontvlucht, en dat men hem gewis elders zou hangen; uit al hetgeen men van hem vertelde bleek dat hij gevreesd was en dat men hem niet gaarne terug zou zien. Doch Merona ontmoette hem nergens, van den Rijn tot de Schelde toe.
Op het Kerstfeest in de stad Brugge vertoevende vond hij bij den bankier een brief van zijn moeder. Zij schreef dat zij al zijn brieven ontving, doch hij vermoedelijk niet al de hare, immers op haar herhaalde bede toch eindelijk terug te keeren had hij niet geantwoord. Indien hij zoo lang tevergeefs gezocht had om een weldaad te doen aan de vrouwe Veronica, bleek, geloofde zij, dat de voorzienigheid zelve niet wilde dat hij slagen zoude. Zijn vader Merona had evenzoo gedaan, met veel moeite, veel verdriet hardnekkig gezocht en gestreefd, tot hij zich eindelijk had toevertrouwd aan hetgeen de hemel hem schenken wilde, en dat, naar zij dankbaar kon getuigen, was goed geweest. Nochtans begreep zij wel dat Renaldo Maria, door het hart gedreven, anders dacht en wilde, en indien zij hem ried terug te keeren, was het omdat zij somtijds meende dat hij in zijn brieven niet al zijn moeiten noemde; zij zou hem wellicht beter kunnen raden indien hij niets verzweeg. Het slot was rustig als immer en wachtte tot zijn meester met een rustig hart kon komen.
De stad lag stil en wit van sneeuw gedekt toen Renaldo
| |
| |
Maria op een nacht, bij het licht van twee kaarsen, het antwoord schreef:
Edele Vrouwe en zeer beminde Moeder, ik heb uw brief ontvangen en gekust, en hij heeft mij dezen dag door zijn liefderijkheid zelve met zelfverwijt gekweld, immers, ofschoon ik geen enkele berisping er in gelezen heb, toont hij mij dat, hoeveel ik voor mijn zelfs wil tracht te doen, zooveel doe ik u te kort. Sedert drie jaren heb ik u eenzaam in mijn slot gelaten om een weg te gaan die mij verre van u voert; ik heb u wel met woorden mijn gehoorzaamheid en mijn genegenheid betuigd, maar ik ben niet gekomen om uw wang aan de mijne te voelen, om uw hand in de mijne te drukken. Ik zou meenen van een kwaden geest bevangen te zijn, indien ik niet geleerd had dat ieder mensch, althans dezulke die van geluk mag droomen, eenmaal in het leven tot de uitersten van zijn hart moet gaan om al wat de liefde behoort waard te zijn. Gij twijfelt of ik u wel van al mijn moeiten heb gesproken. Hoe zou ik het hebben kunnen doen? Dag en nacht zijn moeiten sedert de liefde mij heeft aangezien. Het spel bekoort mij niet meer gelijk het eertijds deed; trouwens hoe zou ik, nu een dag, dan een week onder vreemden verkeerende, zulk tijdverdrijf kunnen vinden? Renzo wordt te oud om den degen met mij te kruisen. Het eenige waarin ik behagen schep wanneer ik vermoeid ben of door onrust word gekweld, is het lezen in de weinige boeken die ik in mijn reiszak mee kan voeren, een Dante, een Petrarca; in hun taal hoor ik het schoonste, het liefste van mijn land, dat mij vaak met nieuwe hoop bezielt wanneer ik ontmoedigd ben door eengedachte, gelijk die welke gij genoemd hebt, en wel, dat de hemel mijn wensch niet zal vergunnen. Doch, gelijk ik zeg, in de taal van mijn land, gesproken door de dichters, hoor ik de stem der hoop en na een dag van weemoed is het deze die mij opnieuw verlicht. Gij kent mijn wensch; is hij zoo onmatig dat ik niet naar de vervulling zou mogen streven? Niet anders immers dan een vrouw die ik, na u, het hoogst eerbiedig, een klein deel van haar verdriet te lenigen.
Laat mij de zoetheid van dezen plicht; eerst wanneer ik dezen volbracht heb kan mijn hart zich aan andere wijden. Ik heb, geëerde moeder, sedert lang begrepen dat er geen betere liefde dan tusschen u en mij kan zijn. Doch ik word
| |
| |
thans van een vuur gebrand, dat dooft, gelijk men zegt, met het verzwinden van de jeugd; door een begeerte voortgejaagd, die wellicht vruchteloos blijkt, maar gewis naar een hoog doel zal voeren, gelijk ik geleerd heb van mijn meester Hilario, en geloof. Aangezien mijn heer mij vergunt in deze streken te reizen tot hij mij noodig zal hebben, blijf ik tot hij mij ontbiedt of tot ik vind hetgeen ik zoek. Omtrent den staat mijner gezondheid is niets dan goed te zeggen. Over Renzo echter heb ik zorg; het rijden vermoeit hem spoedig en, hoewel hij niet klaagt, vrees ik dat hij weder van de stijfheid der beenen begint te lijden; zijn leeftijd geeft hem recht op rust, doch ik kan hem niet bewegen naar huis te keeren. Ik groet u eerbiedig en verzeker u dat gij meer in mijn gedachten zijt dan ik in een brief kan zeggen. -
Een gansch jaar nog trok Merona door die gewesten, wijl men hem steeds een spoor kon duiden van den krijgsman dien hij zocht. In den herfst had hij, wegens een kwaal van zijn dienaar, reeds besloten zijn poging op te geven, toen hem een brief van Veronica bereikte. Zij berichtte dat men haar zuster en haar uit Milaan weg zou zenden en zij vreesde dat zij in een afgelegen oord, bescherming en vriendschap ontberende, nimmer meer van haar zoon zou vernemen; er klonk, ofschoon zonder woorden, een klacht dat de belofte haar niets geschonken had. Gelijk de brief begon zoo eindigde hij: mijn zoon, gelijk een kreet.
Hij bevond zich te Gent en hij kon, daar Renzo te bed lag, niet vertrekken; vele weken wachtte hij.
Dan, op een middag in de gelagkamer van zijn eigen herberg tredend, sloot hij zijn oogen voor hetgeen hij zag om eerst den hemel te danken. Op een kruk aan den muur zat Filippo, wapens poetsende. Hij was het inderdaad, tot een ruw jongeling gegroeid, en hij herkende Merona, doch kon zijn blijdschap niet anders toonen dan door een lach op het aangezicht. Toen hij aangemoedigd was vertelde hij dat hij met zijn vader reisde, die thans sliep, en hij vroeg naar zijn moeder aan het hof. Merona nam hem aan zijn borst en, de omstandigheden vergetende, beloofde hij hem naar zijn moeder te brengen, maar de knaap week terug, sloeg een schuwen blik naar de trap, die tot de slaapvertrekken voerde, en vervolgde terstond
| |
| |
zijn bezigheid. Merona zette zich bij hem; hij wist echter, sedert meer dan drie jaren uit Napels vertrokken, van zijn grootmoeder niets te zeggen, en van de talrijke steden waar hij vertoefd had kende hij zelfs de namen niet. Hij diende zijn vader, die hem onderrichtte in de kunst van den degen.
De lamp was reeds aangestoken toen Lanarda kwam. Merona rees, niet voor den wapenmeester, maar voor den echtgenoot eener geëerde vrouw en zoodanig bejegende hij hem ook verder. Lanarda, die de hoffelijkheid van Castilië bezat, waardeerde het. Zij zetten zich te zamen aan den disch.
Er werd in de aanwezigheid van Filippo niet anders dan over wapen en avontuur gesproken, doch zoodra hij naar bed was gezonden vroeg Lanarda bericht van zijn vrouw. Merona vertelde hem dat hij haar sedert den oorlog van Napels niet had gezien en dat hij slechts twee keer van haar vernomen had, hoe zij verlangde te hooren van haar zoon; meer wist hij niet. Lanarda verbaasde zich over de kortheid van dit antwoord en aan de oprechtheid ervan twijfelde hij.
Gij zoudt de eerste niet zijn, sprak hij, tot moord gezonden en ik wist dat men mij, nu dat het kind in mijn macht is, meer dan ooit zou zoeken. Zeg mij de waarheid, waarom volgt gij mij?
Merona antwoordde dat de argwaan hem niet trof; hij had de moeder beloofd haar bericht van haar kind te zenden en dit zou hij thans kunnen doen. Hierop wilde hij vertrekken, maar de ander verzocht hem nog te blijven.
Waarom meent gij dat ik het kind ontvoerd heb? hernam hij. Uit een dwaze gedachte, een dwaze hoop, dat zij mij volgen zou. Dwaas, omdat ik te arm ben zelfs het kind zijn recht te geven.
Zij zaten tot laat in den nacht, de een luisterend, de ander sprekend met droefheid, met berouw, soms met wanhoop. Lanarda erkende dat hij een fortuinzoeker was die door te groote begeerte veel slecht gedaan had; hij noemde het zijn ongeluk dat hij de dochter van Mila gezien had, want sedert had hij, rijkdom voor haar begeerende, geen middelen geschuwd, en het kwaad, met feiten vermeld, was erger geworden. Hij vroeg Merona of ook hij de liefde kende. Er was geen antwoord. Merona zat in gedachten van deernis.
| |
| |
Toch kon hij geen vriendelijkheid vinden voor den man. Hij bemerkte dat Lanarda, die vaak dronken was, zijn zoon onmatig tuchtigde, zoozeer dat soms de waard woedend methem twistte. Toen hij eenige keeren hiervan vernomen had, bedacht Merona een middel om den knaap bij te staan.
Hij sprak er Lanarda van toen hij hem nuchter trof, en welgezind. Hij bood aan Filippo als jonker in zijn hoede te nemen, opdat hij leeren kon en met kennis toegerust eerzaam in het leger dienen.
Lanarda stemde toe, doch hij stelde drie voorwaarden. De eerste noemde hij met een lach en een fonkeling van de oogen; zij kwam voort, zoo hij zeide, uit den wensch zich te overtuigen of Merona een weerlooze kon beschermen en bestond hierin dat hij zich vriendschappelijk met hem zou meten. Bij de tweede eischte hij vijfhonderd florijnen. De derde luidde dat de jongeling hem na drie jaren, ongedeerd voor zoover Merona kon verhoeden, terug gegeven werd. De overeenkomst werd terstond gesloten. Merona zwoer den knaap te beschermen.
Vroeg in den morgen reden zij uit de stad tot een verlaten veld. Lanarda, die zich onkwetsbaar waande wijl hij nog nimmer getroffen was, ontving zijn eerste wond, naar het scheen door een toeval, ofschoon hij zoo zwak weerde dat Merona het niet vermijden kon; door schrik, dan door toorn overmeesterd, vergat hij hetgeen voor den wedstrijd was afgesproken, viel heftig uit en hield eerst op toen zijn tegenstander bloedde. Met een vloek, zeggend dat het lot hem niet dwingen zou het wapen nogmaals te gebruiken, brak hij toen zijn kling. Na den handdruk, onder het huiswaarts rijden, sprak hij geen woord.
Dien avond trad hij in de kamer, waar Merona te bed lag, met den buidel goudstukken; hij legde dien neder en zeide:
Vergeef dat ik geld gevraagd heb. Hetgeen gij mij schenkt is meer. En hij groette en vertrok.
Merona moest wachten tot een milder weder zijn dienaar vergunde in den zadel te zitten. Toen hij eindelijk zuidwaarts toog wilde hij geen tijd verliezen. Renzo deed zijn best en voelde geen pijn meer aan zijn been; Filippo intusschen leerde gaarne hoe een heer zich behoort te gedragen. In Italië bezochten zij het eerst het slot Merona, en toen de vrouwe
| |
| |
Clarice haar zoon aanschouwde, met den jonker en den dienaar achter hem, klonk haar stem welluidend van zijn naam.
| |
VIII.
Meer dan een maand vertoefde Merona op zijn slot om zijn dienaar te gelieven, die, na veertien jaren met hem getrokken te hebben, thans erkende dat het hem zwaar viel te dienen gelijk hij wenschte. Toen zijn meester den man die hem vervangen moest gekozen had, verzocht Renzo hem te mogen onderrichten in al hetgeen hij behoorde te weten, en aangezien de nieuweling, een zoon van het land die slechts het werk van stal en gaarde kende, langzaam begreep, liet hij hem vaak herhalen eer hij hem den dienst toevertrouwde. Nardino leerde zooveel hij kon: hoe leder zoo en wapentuig zoo gepoetst moest worden; hoe het betaamde te wachten zonder te luisteren wanneer heeren te zamen spraken; hoe zijn meester reine handen en geknipt haar verlangde, en bovenal een eerlijke houding. Er waren ook vele andere zaken waarvan Renzo hem vertelde tot laat in den avond toe.
Merona wachtte geduldig en leerde onderwijl Filippo. De jongen zette zich op een bank in de aanwezigheid der vrouwe, hij sprak grove woorden, hij deed, daar men hem nooit terecht had gewezen, vele zulke onwelvoegelijkheden. Clarice, over haar boekje gebogen, luisterde wanneer haar zoon hem onderhield; soms glimlachte zij en soms staarde zij uit het venster, zich herinnerend hoe Gasparo placht te spreken. Doch zij zag het verschil tusschen toen en nu. Zij had in de jaren van haar eenzaamheid een andere kennis gewonnen dan de wereld haar had kunnen geven en geleerd te onderscheiden niet door de ervaring, maar door de ingeving van het geloof; zij kende de tegenstellingen welke deze ziet, de schakeeringen echter welke gene toont bleven haar verborgen. Met de gestrengheid die slechts tusschen ja en neen kan kiezen had zij den knaap beschouwd en zij had de zekerheid gekregen dat hij zijn meester niet waardig zou zijn. Toch ging, bij de lessen van Renaldo Maria, de glimlach niet van haar gelaat.
Vriendschap kwam er evenmin tusschen den nieuwen dienaar en den jonker. Nardino verdroeg spot en beleediging
| |
| |
hem op vele wijzen aangedaan tot hij, den raad van Renzo volgende, op een ochtend den jongen bij den schouder vatte en zoo hard kastijdde dat bij het gekrijt de dienstvrouwen toesnelden. Een slag van Nardino viel zwaar omdat hij zijn kracht niet kende. Merona was verplicht den een zoowel als den ander te berispen, maar het baatte niet en de tweedracht tusschen knecht en beschermeling veroorzaakte hem veel moeiten in het vervolg.
Nadat hij gezien had dat Nardino voldoende was toegerust, nam hij afscheid; toen zij vertrokken stond ditmaal achter de vrouwe Clarice Renzo aan de poort, met den arm recht tot een groet gestrekt.
In het kasteel van Este werd Merona hartelijk verwelkomd. De hertog, die thans zelden een gast aan zijn disch noodigde, verlangde vaak zijn gezelschap opdat hij hem vertellen zoude hetgeen hij op zijn reizen gezien en ondervonden had. Hij hoorde ook dat Merona een knaap gezocht had, den zoon van een welgeboren vrouw die hij aan het hof van Milaan had gekend, en dat hij hoopte naar Bari te mogen trekken, waar zij woonde bij de verdreven hertogin Isabella.
Op een dag ontbood Ercole hem en een gouden keten om zijn hals leggende sprak hij:
Vriend, in u heb ik mij niet vergist. Wij zijn allen kooplieden en als het hart ons roert hebben wij een belangeloos man noodig om ons te dienen en bij te staan. Ik zal nog veel van u moeten eischen. Thans alleen dit: ga naar Bari om mijn nicht Isabella mijn groet te brengen, met een geschenk dat haar mijn gedachte toont. Kom in den zomer weder voor een andere taak.
Merona, die aan Farra geschreven had om hem zijn terugkomst te melden, liet zich, in afwachting van het antwoord, inlichten omtrent de gebeurtenissen in het land. Hij vernam dat er oorlog was in alle streken behalve in de gebieden van Este en van Gonzaga. De heer van Milaan in gevangenschap weggevoerd en de stad door Franschen overheerscht; Forli, Faenza, Urbino en vele andere door Valentinois genomen, hun heeren gevangen of gevlucht; oorlog ook in Napels weder. De vreemdeling kon in Italië moorden en rooven zoo hem lustte, geholpen door lafheid, verraad en winzucht. Er werd bovenal op den paus gescholden; menige kardinaal had ook het land
| |
| |
verlaten, deze om lijfsbehoud, gene om hulp te zoeken voor het vaderland.
Farra kwam, daar de dienst zijn afwezigheid veroorloofde, van Mantua gereden, een stoer, blozend krijgsman. Hoewel het lot in de jaren die gevloden waren den een zijn werk in vreedzaamheid had gegeven, den ander in geweld, vonden zij in hun vriendschap geen verschil, behalve wellicht dat zij hechter was geworden; bij de verhalen die zij elkander deden steeg de achting wederzijds. Toen Farra vernam met welk doel zijn vriend naar Bari kon reizen wenschte hij hem geluk dat hij deze voldoening mocht vinden, en hij wilde in zijn vreugde deelen en hem vergezellen zoo de heer van Mantua het toestond. Om dit verlof te verwerven vertrok hij en na drie dagen keerde hij met een vroolijk antwoord terug. Zij talmden niet, zij reden op een morgen van Mei zuidwaarts, gevolgd door Filippo, hun dienaren en de pakdieren.
Isabella Sforza, kortelings uit haar recht verdreven naar de kleine stad Bari aan de zee, onderhield in het kasteel, eer burcht voor krijgsman dan woning voor vorstin, bescheiden en bijkans nederig talrijke verwanten die gelijk zij zelve in ongenade geworpen waren. De burcht geleek een toevluchtsoord voor kinderen, verlatenen, onterfden, bastaards, ongelukkigen zonder andere bescherming dan die eener onbeschermde vrouw. Haar zoon Francesco had men haar ontvoerd, alleen haar dochtertjes had zij behouden. Voorts herbergde zij vier kleine neven en nichten die geen ouders hadden of wegens redenen van staat verborgen moesten worden, en daarbij nog kinderen van vrienden, allen arm. Dit groot gezin leefde in ongerief, daar het kasteel zoodanig in verval verkeerde dat men, met gebrek aan geld, geen werklieden genoeg kon vinden om een muur te stutten, hier een dak te herstellen, daar een vloer, of een put voor drinkwater te slaan. En vermits er ook wapenvolk moest zijn om de stad voor zeeroof te beschermen, werden het een na het ander de sieraden verkocht. De afkomelingen van de rijkste hertogen droegen kleederen zooals de kinderen van een gildeman, want de vrouwe Isabella deelde hetgeen zij had tusschen haar dochtertjes en haar gasten.
Bij dag stond de poort open en onbewaakt. Daar kinderen hun gelijken zoeken kwamen allengs de kleinen van de stad,
| |
| |
die eerst gekeken hadden, binnen in den hof om er te spelen, en niemand die hen verjoeg. Het gerucht van zang en lach bij hoepel en bij stuiter, van roepen en springen en krijten klonk er gansch den dag, en slechts nu en dan kwam een vrouw beneden om orde te stellen en recht te doen. De telgen van Sforza, van Aragon en van Borgia konden zich in een paleis niet beter dan hier vermaken: daar waren metselaar en timmerman om naar te kijken en soms snelde een schare joelend naar buiten wanneer een boot terugkeerde met visch beladen.
Toen Merona en Farra voor de poort kwamen werden zij door kinderen omringd, die juichten toen Nardino hun kersen toewierp.
Merona, het doel zijner komst gemeld hebbende, werd terstond naar de groote zaal gevoerd, waar weinig licht door het venster viel. De hertogin en de vrouwe Veronica verschenen zonder gevolg. Nadat hij de eene de boodschap van den heer van Ferrara had overgebracht, richtte hij zich tot de andere; hij zag dat zij schooner was geworden en voor de droefheid van haar oogen sloeg hij bedremmeld de zijne neder. Met weinig woorden, eerbiedig en zacht gesproken, verhaalde hij hoe hij zich verplicht had gedurende drie jaren haar zoon Filippo als jonker in zijn dienst te houden, en dat hij hem verlof kon geven een korten tijd in Bari te vertoeven. Zij was bleek geworden, doch toen hij haar weder aanzag sprong een gloed op haar aangezicht. Merona boog en vertrok, en in den binnenhof beval hij een dienstvrouw Filippo den weg naar de zaal te wijzen.
Daarna, bij de hertogin ontboden, berichtte hij haar uitvoerig hetgeen tusschen hem en Lanarda was overeengekomen. Isabella toonde haar vreugde enkel door de teederheid van haar glimlach en door den aandrang waarmede zij hem en zijn vriend uitnoodigde haar gasten te zijn.
Het werd een schoon seizoen. Merona had den hemel nimmer zoo hoog en klaar gezien, noch het land en de zee zoo welig en zuiver. De zon straalde tot in zijn hart, zoo rijk dat hij gisteren en morgen vergat en vervuld werd van den dag van heden.
De weken groeiden tot maanden aan dit hof waar gespeeld
| |
| |
werd en gezongen met kinderen. Merona en Farra voerden met hun goedheid in dit slot de vroolijkheid der kleinen tot een feest. Zij namen twee, drie booten met visschers bemand, en een hooge zang schalde over de golven. Zij reden naar het pijnbosch met de dochtertjes Ippolita, Bona en anderen van dien leeftijd voor zich in den zadel, omringd door twintig en meer te voet, gevolgd door knechts met zoet gebak. Daar werd in het lommer gelachen en gedanst tot de zon op het loof begon te gloeien. Het was vooral Farra die zulke vermaken bedacht en voorging in het lied, hoewel daarvoor zijn stem te diep ging of te hoog. Hij had nimmer meer gesproken van hetgeen hij eenmaal leed; de droefheid was hem vergaan en had hem rijk van liefde gelaten, die thans ontbloeide in een overvloed van teederheid. Men hoorde de stem van Farra meer in den ruchtigen binnenhof dan in de zaal der vrouwen.
Merona hield zich intusschen met Filippo bezig, wien zelfs de beginselen der school ontbraken, en hij zat iederen morgen naast hem met een boek, doch de knaap had daarvoor geen vlijt. Soms toonde hij ook een driestheid en antwoordde onwillig; aan de berisping door de moeder dan gegeven voegde Merona niets toe, wetend dat voor den knaap, die tot dusver zorg gederfd had, geduld vereischt werd. Hij begreep eerst later dat Filippo te veel verwaarloosd was om met een zachte hand geholpen te worden.
Er waren andere dingen welke Merona in dien tijd niet besefte.
Het scheen hem soms wel een dag lang of hij verblind was door het blikkeren der zon op de zee, zoodat hij meende een vaartuig nader bij te zien dan het werkelijk kon zijn of een wolk aan den einder voor een berg hield; soms herkende hij in het gelaat van een kind een lach die hem een nacht te voren in den droom had toegestraald. Eens toen hij een brief aan zijn moeder geschreven had en hem overlas, bloosde hij over woorden, die niet voor haar uit de pen gekomen waren en hem verplichtten den brief opnieuw te stellen. Een ander maal, bij den dageraad uit bed gesprongen, stond hij voor het venster met het gelaat naar het gloren van de zon geheven en de oogen toe; hij geloofde toen dat zijn hart een dwaas was en hij trachtte niet naar bezinning, omdat hij wist dat niets den gloed daar
| |
| |
kon verstoren. Hij besefte niets van den droom, die soms waanzin genoemd wordt, of liefde, of geluk, het zoet en bitter waarvan geen duizend dichters den enkelen naam geweten hebben. Traan en lach waren hem eender en zijn hart hield zich verborgen voor alle menschen.
Het spreekt van zelf dat hij, in dien droom gevangen, Veronica het minst verstond.
Bij de tochten, welke hij en Farra met de kinderen maakten, hadden de vrouwen hen niet vergezeld, omdat er geen zadels waren. Toen deze hersteld waren kwamen ook zij te paard. In de dagen van Sint Jan was de stoet weder naar het pijnbosch aan het strand getrokken, Farra met een witte banier vooraan. Terwijl de kinderen dartelden en huppelden van boom tot boom en Isabella met haar vrouwen aan den zoom van het bosch de zoelte genoot, ging Veronica dicht langs het water, waar de golfjes slechts murmelden in het breken. Zij wenkte Merona naar een schelp te komen kijken en daarna drentelden zij te zamen verder. Eer zij terugkeerden stond zij een wijle stil en hem aanziende sprak zij:
Ik moet u zeggen dat mijn dankbaarheid te groot voor woorden is. Van geen mensch heb ik zulke vriendschap ondervonden, want ik acht het vriendschap ook jegens mij dat gij Filippo in uw bescherming hebt genomen. Als wij altijd konden zeggen wat het hart ons ingeeft, zoudt gij verstaan hoezeer ik u ben toegenegen, hoezeer ik wensch dat gij voor mijn zoon altijd de beste vriend moogt blijven. Gij hebt een moeder welgedaan en ik geloof dat dit het edelste is dat een man voor een vrouw kan doen. Ik noem uw naam in mijn gebeden.
Zij zagen elkander aan. En daar Merona sprakeloos bleef wendde zij zich, en zij gingen in hun voetsporen terug.
Die nacht was te schoon voor slaap. Hij staarde naar de weerspiegeling van een groote ster op de duisternis der zee. Ieder woord dat zij gesproken had zong in zijn hart met zoete tonen zonder dat hij de beteekenis kon doorgronden. Was het louter dankbaarheid waaruit zij voortkwamen met zulk geluid? Had hij niet een adem gevoeld of de lente uit het zuiden waaide? Hij had het enkele oog gezien dat hij sedert zijn prilste jaren kende. De ster was verdwenen en de zee begon met den morgenwind te ruischen toen hij nog mijmerde,
| |
| |
doch eer hij van het venster ging herinnerde hij zich dat zij van een weldaad aan een moeder had gesproken en dat hij geen ander heil dan van een zuiveren dienst mocht verwachten.
Daarna was het hem of zij den blik gedurig op hem gevestigd hield, ofschoon hij, wanneer hij opzag, bemerkte dat zij slechts aandacht voor het naaldwerk had. Merona doolde in gepeinzen, waarin hem waanbeelden verschenen zoo vaag of ongerijmd als men in droomen ziet.
Veronica riep hem eens tot zich op een bank in de vensternis. Zij nam een der twee ringen van haar hand en vroeg hem dien te dragen, zeggend dat zij niet rijk genoeg was voor beter geschenk. De ring was te klein voor hem, dus bond hij hem aan een koordje en droeg hem op zijn borst. Toen zij hem vroeg waarom hij het sieraad niet aan den vinger had en hij de reden noemde, kwam een glimlach op haar gelaat. Er was ook een droefheid in den blik, die hem herinnerde aan de oogen van een hert dat hij op een jacht gewond had zien liggen, maar in den glimlach zag hij den glans van een aureool.
In het samenzijn wisten zij niets dat zij zeggen konden. Alleen wanneer Filippo aanwezig was vonden zij woorden die hartelijk klonken, en in de zorgen voor den knaap groeide hun vriendschap.
Farra bemerkte, instede van de vreugde welke hij voor hem verwacht had, hoe een zekere weemoed zijn vriend beving, hoe hij weinig behagen toonde aan rijden en wapenspel en ingetogen werd of hij leed verborg. Hij sprak met hem. Merona echter ontkende zijn vermoeden met de reden dat zijn hart immers nooit verwachting koesterde en derhalve voor teleurstelling gevrijwaard was. Waarop Farra, die wel onderscheiden doch moeilijk bewijzen kon, eenvoudig noemde hetgeen hij waarnam: een gelaat zonder lach en een blik die dwaalde gelijk van iemand die door gedachten wordt gekweld; een man die de plichten van een vader deed, ofschoon hij slechts beschermer was. Dit vooral was hard gesproken. Merona wist van dien dag dat inderdaad zijn hart een leed geheim hield.
Farra drong aan op vertrek.
Het werd uitgesteld wegens een vroolijke gebeurtenis, die zoowel de vrienden als de edele vrouwen vermaakte.
| |
| |
Giovanna Mila kwam uit Napels om haar dochter te bezoeken, met witte haren en zedig, doch fraai gekleed. Zij was zoozeer verheugd Merona te ontmoeten, dat zij hem omarmde, en herhaaldelijk kuste; zij verklaarde dat hij haar fortuin gebracht had, want door zijn raad en zijn hulp had zij haar zoon onderricht doen geven en dit had vrucht gedragen; Juan genoot thans van den bisschop, dien hij als huismeester diende, vele gunsten.
Te middag en te avond, aan den disch en in den kring, vertelde zij met welvoldaanheid van haar zoon. Zij erkende dat hij een guit was die door slimheid het goede der wereld verwierf. Hoewel op haar vroomheid niet te zeggen viel en zij vaker dan een ander mea culpa riep, kon zij niet nalaten de streken te bewonderen waarmede hij zijn heer misleidde, in onschuldigen zin voorzeker, doch immer zoo dat bij ieder geval, waarvan zij vertelde, om den bisschop gelachen werd. Merona en Farra, den schelm kennend, begrepen wel dat het bedrog ernstiger moest zijn dan men uit de verhalen gelooven zoude; ook zij echter vermaakten zich met de vroolijkheid van Giovanna, wijl daarin de hartelijkheid klonk van een moeder die gerustgesteld was omtrent het lot van haar geliefd kind.
Ten leste, toen de hemel nog straalde over de zomerfeesten, besloot Farra naar Mantua terug te keeren, daar zijn dienst hem riep. De vrienden bereidden zich tot het vertrek.
Den avond te voren verscheen Veronica in een gebloemd kleed, dat zij nimmer droeg, in de zaal. Zij verzocht Merona haar ter kerk te vergezellen.
Na den dienst, toen de priesters en het koor vertrokken waren en er weinig kaarsen brandden, geleidde zij hem naar een kapel voor een beeld der Heilige Maagd door een lampje verlicht. Zij knielde op de eerste trede, hij achter haar. Met de hoofden diep gebogen baden zij nog lang na het luiden van de klok. Toen zij rezen namen zij elkaar de hand, de eene zoo koud als de andere. Zij keerden zwijgend terug, zij naar den grond ziende om de onreinheid der straat te vermijden, hij naar den hemel. Hij had haar gebed verstaan en zijn ziel was een eeuw grooter geworden.
Dien zelfden nacht echter twijfelde hij of hij gedroomd had
| |
| |
of ondervonden; of hij goed gedaan had door in Bari te blijven; of hij een dwaas was die niet kon leeren.
Terwijl zij langs de kust reden zag Merona aan de wolken boven de zee dat die gouden zomer ten einde ging. Toen vlood de twijfel in den zuiveren wind en liet hem weder recht en sterk.
| |
IX.
Welslagen en falen waren in groote mate zijn deel gedurende het volgend tijdperk van zijn leven, waarin hij zijn dienst gelijkelijk wijdde aan Ferrara en aan een beminde vrouw; in het een, dat enkel de vervulling van den plicht vereischte won hij gemakkelijk eer, in het ander, met het hart gedaan, ondervond hij teleurstelling ondanks vele moeiten. Hierin geleek zijn lot dat van menig oprecht man die op den weg der liefde zocht, derhalve niet anders dan goed kon doen en daarvoor loon ontving dat hij niet waarlijk noodig had. De dienst der wereld, met goeden wil gedaan, valt licht en draagt eenvoudig vrucht, die van het hart vergt een gedurig offer zonder nut of einde.
Merona had zich voorgesteld in Ferrara een rustigen tijd te vinden om Filippo, na den lediggang van den zomer, behoorlijk te onderrichten. Doch het kasteel was thans geen oord voor spel en ijdelheid. Men zag er nauwelijks jonge lieden, want de zoons van Este, die in de stad vertoefden, hadden hun woning elders, en de hertog was te zeer vervuld van recht en belang van zijn staat, thans veel bedreigd, om het gerucht van vermaak te dulden. Op harde wijze verweet hij Merona zijn afwezigheid en hij beval hem terstond in de raadzaal te gaan om het werk te doen dat hem werd opgedragen.
Daar zaten aan de tafel de oude heeren en bij het venster vier schrijvers. Dienaren wachtten aan de deur, in den hof stonden boden en paarden gereed. Ercole kwam zelf en schreef zijn naam onder ieder geschrift, met de wenkbrauwen gefronst, doch eer hij ze ter zegeling gaf legde hij ze voor Merona neder, opdat hij ze lezen zoude, de zaken verstaan en zijn oordeel zeggen. Dit duurde tot laat in den middag.
De strijd tusschen groote machten om den schoonen buit Italië was begonnen en alle heerschers of republieken zochten
| |
| |
om zich te handhaven redding in bondgenootschap of onderwerping, dezen bij den keizer, genen bij Frankrijk, sommigen ook bij den paus. Ferrara, reeds omringd door kerkelijke en Fransche legers, geloofde voor dezen te moeten kiezen en de bescherming der kerk te aanvaarden. De paus wilde als band een huwelijk tusschen de vrouwe Lucrezia, de zuster van zijn opperbevelhebber Valentinois, en des hertogs zoon Alfonso, doch daar Ferrara dit huwelijk niet wenschte, rezen er moeilijkheden die beleid en onderhandeling vorderden.
Toen Merona alleen zat keerde Ercole terug en verklaarde hem de zaken. Een der geschriften was een antwoord aan den keizer die, van de voorgestelde verbintenis vernomen hebbende, had laten weten dat hij haar niet goedkeurde; de brief was zoodanig op slinksche wijze geschreven, met velerlei voorbehoud en dubbelzinnige mogelijkheden, dat Merona, die aan des keizers oprechtheid geloofde, begreep dat hij zich ergeren zoude en de trouw van Ferrara verdenken.
Het is goed gezegd, sprak Ercole, mijn trouw is inderdaad verdacht. Maar mijn zoon neigt thans naar Frankrijk en ik lig morgen in den dom onder een steen. Schrijf mij een anderen brief en zeg hem dit; hij heeft zelf genoeg ervaren om mijn wankeling te verstaan.
Merona zat iederen langen dag aan de tafel naast de heeren van den raad en eerst in den avond kon hij Filippo laten roepen voor de les. De jongeling kwam immer zonder zijn taak volbracht te hebben; in den beginne bood hij verontschuldiging, doch allengs schaamde hij zich niet te toonen dat deze bezigheid hem verveelde. Nardino, wien bevolen was op hem toe te zien, vertelde dan hoe hij een deel van den ochtend geslapen had en dat hij zich na den maaltijd verborgen had gehouden. Merona vermaande hem, dreigde met tuchtiging en noemde voorbeelden van de gevolgen der traagheid, gelijk dit, door Dante verhaald, van zekeren Florentijnschen luitmaker, die zoo vadsig was dat hij slechts om te eten opstond en later treurig boette. Filippo echter was niet zoo eenvoudig als zijn heer, hij kende reeds andere ondeugden waarvan deze slechts gelezen had. Nardino ontdekte dat hij meer geld bezat dan hem als loon gegeven werd en dat hij met andere jonkers dobbelspelen deed.
| |
| |
In den winter werd Merona aan het gezantschap van twee raadsheeren toegevoegd om met de republiek Venetië te onderhandelen. Hij bleef ook nadat de anderen vertrokken waren, aangezien er zich gezanten van verscheidene hoven bevonden en men het noodig achtte dat een betrouwbaar man over de belangen van Ferrara waakte. Hij woonde in het klein paleis van Este nabij San Salvatore, waar gebouwd werd. Iederen dag ontmoette hij den procurator, die een makker van zijn schooljaren geweest was, en hem welwillend hielp met inlichting en raad.
Hier scheen het, hoewel slechts in den aanvang, dat het onderwijs van Filippo vorderen zoude. Merona bestrafte zijn nalatigheid, doch beloonde ook zijn ijver met geschenken en met verlof om uit te gaan met de kameraden die hij weldra gevonden had, en daar hij vooral deze gunsten begeerde toonde hij vlijt. Toen hij bemerkte dat Merona, die meende dat hij niet beter kon, hem niet berispte indien hij slechts van goeden wil blijk gaf, deed hij niet meer. Dan maakte hij misbruik van zijn verlof en weet de schuld aan anderen. Den eersten keer dat hij een nacht wegbleef, ontving hij zulk een kastijding, dat hij zich weder gehoorzaam aan zijn plicht hield. Nardino vertelde thans niet van de sluwe streken welke hij in de dienstkamer verdroeg, doch toen hij hem eenmaal zijn meester hoorde bespotten sloeg hij hem dat het bloed uit den neus sprong; en zwijgend, omdat hij niet durfde te grieven door de reden te noemen, hoorde hij de toornige bestraffing aan.
Toen Filippo weder wegbleef, twee nachten achtereen, zeide de dienaar wat hij wist van het bedrog: iederen avond sloop hij uit en Nardino had vernomen dat hij met dezen en genen in een der slechte taveernen aan de visscherskade zat, waar ook wel vroolijke heeren kwamen om te brassen. Merona gebood hem te volgen en, bijgestaan door een man van de wacht, vond hij Filippo inderdaad, lachend bij wijnkan en dobbelsteenen. Door het geraas dat er klonk toen hij zijn jonker wegvoerde, besefte hij dat hij niet nogmaals zijn waardigheid aan spot mocht blootstellen door een huis binnen te treden waar de overheid cijns hief van de ondeugd.
Thans hield hij zoo nauwlettend toezicht, dat Filippo hem
| |
| |
den ganschen dag vergezelde waar hij ook ging. Toch waren er oogenblikken dat hij hem moest achterlaten, in den ochtend wanneer hij zich met Nerelli onderhield, in den middag wanneer hij bij een der heeren ten maaltijd genoodigd was.
Eens trad hij met den procurator, die een sieraad wilde koopen, den winkel van een goudsmid binnen. Onder de getoonde kostbaarheden herkende hij een ring welken hij sedert eenige dagen miste, een ring die aan zijn vader had behoord, bezet met een agaat waarin de adelaar van Este gesneden was; Merona droeg hem zelden daar hij matig was in sieraad, doch hij voelde zich wegens de herkomst er aan gehecht. Hij kocht dien ring, zonder uitleg te vragen, meenende dat hij hem verloren had en dat de vinder hem had verkocht. Toen hij thuiskwam bemerkte hij dat zijn dienaar met blijdschap zijn hand beschouwde. Ondervraagd zijnde antwoordde Nardino:
Ik kan niet spreken, heer, maar het is goed den ring terug te zien.
En Merona begreep hem. Hij gaf hem zonder aarzelen verlof Filippo tot hem te brengen wanneer hij een slechte daad ontdekte.
Dit gebeurde spoedig. Nardino kwam, den jongen bij den nek houdende, en zeide dat hij gezien had hoe hij een paar hozen, tot een bundel gepakt, bij een uitdrager had gebracht. Merona overtuigde zich van de waarheid bij dien koopman, die met nederige verontschuldiging de hozen teruggaf.
Voortaan hield hij niet slechts toezicht op Filippo, doch hij gaf hem zelf het vermaak waarop een jongeling recht heeft en deelde het met hem, gelijk een vader met zijn zoon doet; hij liet hem oefenen op den degen, hij leerde hem het damspel, het schaakspel en dergelijke bezigheden die geen nut beöogen. Weldra bleek dat Filippo, thans een gewillig en vaardig leerling, een gave voor het spel bezat, aandacht, hartstocht, begrip, en soms dagenlang niets dan dit begeerde. Voor den degen toonde hij een afkeer, en toen hij eenigszins lezen en schrijven kon kwelde zijn meester hem niet meer met boeken; al de kunsten echter die op het dambord te doen zijn, al de verrassingen van het toeval met kaarten en tric-trac boeiden hem zoozeer, dat hij reeds vroeg in den morgen Nardino wekte voor een partij.
| |
| |
Doch Merona had te veel plichten om zich alleen aan de zorgen voor zijn beschermeling te wijden en bovendien ook andere wenschen dan het spel. Een geleerde drukker in de stad bezocht hem dikwerf, nu om te vragen of hij bij geval een zeker boek in Duitschland al gezien had, dan om hem een nieuw cursief te toonen, en Merona vergat in zijn werkplaats menig uur. Voorts dwong de toestand van den oorlog hem vaker inlichtingen te zoeken en de briefwisseling hieromtrent vergde veel tijd.
Toen Filippo de spelen kende en niet voldoende beziggehouden werd, liep hij het vermaak elders na en keerde weder bij de makkers die het spel uit bandeloosheid of begeerte dreven. Het gebeurde vaker dat Nardino werd uitgezonden om hem te zoeken. Vermaningen baatten niet meer. Eens kwam een heer van de nachtwacht zeggen dat hij in het gevang gesloten was wegens krakeel en tegen betaling der boete bevrijd kon worden.
Merona overpeinsde het vraagstuk zijner moeilijkheden: de verantwoordelijkheid, vrijwillig aanvaard, die te veel mocht blijken of hem belemmeren in den dienst van Ferrara. Hij vond geen middel om Filippo van kwaad te weerhouden dan dit, waarvoor hij terugdeinsde, herhaalde kastijding, nochtans door een ieder toegepast jegens losbandige kinderen of plichtverzakende dienaren.
Tot zijn vreugde behoefde hij het niet lang aan te wenden. Venetië was, ook in die dagen toen gevaar haar bedreigde, een stad die den vreemdeling met menigerlei feesten en markten tot lichtzinnige genoegens verleidde. Geen week of de gondels voeren versierd over de kanalen ter eere van een heilige; of de winkeltenten werden op Lido opgesteld ter herdenking van een zege; of al de paleizen staken lampen en fakkels buiten om de bruiloft van een aanzienlijk man te vieren. Het wemelde van huisjes berucht voor dobbelspel of drinkgelag, waar zeden heerschten in geen andere stad geduld. De vreemdeling vergat in de luchthartigheid van dit volk, bij zang en reidans, optocht en vertooning, zijn tijd en zijn zaken. Voor Filippo, zwak van aard en opgevoed zonder de grens tusschen deugd en ondeugd te leeren onderscheiden, bestond er te veel verlokking bij knechts, die gelijk hun heeren in deze stad als
| |
| |
op een kermis leefden, vermaak tot losbandigheid drijvende en genot tot zwelgerij.
Merona ontving het bevel naar Ferrara terug te keeren. Drie dagen lang hield Ercole hem in zijn zaal, terwijl zijn oude verwant Correggio brieven en verdragen ter lezing ontplooide. De raadsheeren verdachten Venetië van kwade trouw. De keizer had het huwelijk, waarover onderhandeld werd, kortweg verboden, doch daar hij niet met wapens kon steunen, moest Ferrara de bescherming van den paus aanvaarden, zij het ook tijdelijk en onder den naam van bondgenootschap. Dit kon echter niet in een brief geschreven worden.
Toen er geen raadsheer aanwezig was sprak Ercole:
Ik ben u de waarheid schuldig. Geheel oprecht zijn wij niet, omdat wij het niet kunnen zijn, en om niet in de hel te komen kies ik een eerlijk man om voor mij te spreken. Verzeker den keizer dat ik hem niet bedrieg, wat ook schijnen mag.
Met de waardigheid van orator begiftigd, gevolgd door twee edelen en een wacht van drie lansen, vertrok Merona naar Duitschland om den goeden wil van den leenheer terug te winnen. Daartoe ook voerde hij een bedrag aan ducaten, fijne kleinodiën en andere geschenken mede.
Na reizen en trekken vond hij den vorst in het slot te Weenen. Toen hij in het bijzijn van hovelingen de geschenken had aangeboden en verzocht de boodschap van zijn heer in de raadzaal over te brengen, vernam hij dit antwoord: dat Ferrara niet vertrouwd werd wegens het dubbelzinnig spel en zijn afgezant niet ontvangen zou zijn indien hij niet Merona heette.
Den dag daarna sprak hij met den keizer alleen. Ten eerste getuigde hij op zijn eer voor de trouw van Ferrara. Vervolgens verklaarde hij uitvoerig hoe zijn heer, oud, van staatszorgen gekweld en vermoeid, het hertogdom ongeschonden aan zijn zoon wenschte te laten en daartoe had hij, wegens de gevaren die hem bedreigden, eenerzijds van Valentinois en van Venetië anderzijds, bescherming noodig. Hij vroeg of de keizer die bieden kon en wachtte het antwoord. Vele overwegingen vernam hij, doch aan het einde herhaalde hij de vraag. Hij ontving de belofte van beraad en beslissing op een anderen dag.
Na een week wachtens verzocht hij, zonder vrees den vorst
| |
| |
door zijn aandrang te mishagen, nogmaals omtrent zijn zaak gehoord te worden, aangezien gedurende het uitstel de gevaren voor zijn heer toenamen. De keizer verwonderde zich over den eenvoud waarmede de vraag betreffende zijn bescherming herhaald werd. Dan antwoordde hij even kort:
Neen. Schrijf dit uw heer. Maar toef nog om mij van andere zaken uitleg te geven.
Eenige dagen te voren had Merona getwist met een hopman der lansknechten, die zijn jonker zoodanig had mishandeld dat men een arts had moeten roepen om hem te verbinden. De krijgsman had voor de woorden, welke hij onrecht achtte, geen voldoening geëischt uit eerbied voor den rang, doch hij had zich bij zijn bevelhebber beklaagd. Het bleek dat Filippo, dien hij in de herberg vriendelijk aan zijn tafel had genoodigd, hem op sluwe wijze bedrogen had. Nadat de bevelhebber dit Merona had medegedeeld, had deze den hopman zijn verontschuldiging aangeboden en hem het verlies vergoed. Intusschen werd over het voorval gesproken, omdat de jongeling op zijn afkomst had gesnoefd en verteld dat hem, een neef van de erfgenamen van Milaan, van wie er twee in de hoede van het hof te Innsbrück woonden, zijn rechten onthouden werden. Het spreekt vanzelf dat de keizer belangstelde in dit gerucht toen het hem ter oore kwam.
Merona was verplicht een verhaal te doen dat hem bedroefde en waarin hij van zichzelf weinig zeggen kon. De keizer, die hem achting toedroeg, meende thans zijn zwakheid te ontdekken in de liefde voor eene die hem niet waardig was. Hij sprak tot hem gelijk hij tot zijn zoon gesproken zou hebben, hem vermanende zijn staat en verdienste niet te vergeten. Hij sprak van een huwelijk en bood aan een der edelste vrouwen van het rijk, van Spanje of van Italië voor hem te kiezen en hem een hoog ambt op te dragen. Merona boog en stamelde zijn dank, of hij zich schaamde dat hij slechts dienen kon wie zijn hart bezat.
Vergeef mij, sprak hij, dat ik het grootmoedig aanbod niet aanvaarden kan. Indien ik een vrouw nam zonder haar te beminnen, zou ik haar niet eeren. En aangaande het ambt, mijn vorst, gij zoudt mij niet vertrouwen zoo ik mijn weldoener verliet.
| |
| |
De keizer gunde hem geen afscheid, doch hield hem weken lang in de stad en liet hem vaak ontbieden. Er werd van het voorstel van huwelijk en ambt niet meer gerept; het eenige gesprek echter, daarover gevoerd, bracht den heer van Ferrara meer welwillendheid dan zijn geschenken of betuigingen van trouw, wijl het den vorst geroerd had.
Toen Merona vertrok droeg hij een brief mede waarin, behalve van deze gezindheid, van zijn verdienste werd gesproken, met de aanbeveling dezen gezant niet anders dan een hooge taak op te dragen.
Hertog Ercole moest in dien tijd raadslieden naar Rome zenden om te handelen over het huwelijk van zijn zoon, loven en bieden omtrent bruidsschat, tribuut en andere belangen. Toen Merona, hopende op den tocht zuidwaarts Bari te kunnen bezoeken om Filippo bij zijn moeder te brengen, verzocht de heeren te mogen vergezellen, toonde Ercole hem dien brief en zeide dat hij kooplieden noodig had.
Hij bleef in Ferrara een lente en een zomer.
Filippo was sedert hij zijn vader verliet tot een sterken jongeling opgegroeid. Hoewel Merona er niet in geslaagd was hem te leeren naar de voorbeelden die hij zelf gevolgd had, had hij hem, door de vormen van zijn omgang en de gestrengheid van zijn eischen, de manieren doen verstaan en eerbied ingeboezemd. Filippo kon zijn kleeding onberispelijk dragen en een bevel gehoorzamen. Toch wist Merona dat hij de moeder zou teleurstellen, daar haar zoon wegens zijn onkunde en gebreken niet den rang kon verwerven welken zij voor hem verwachtte; hij zou eerlang Lanarda een jongen man wederbrengen die slechts onder hard bevel zijn plicht kon doen.
Volgens de afspraak zou Lanarda na den winter melden in welke stad zijn zoon bij hem terug moest keeren; doch er kwam reeds thans een bericht, dat het verzoek behelsde den dienst met een half jaar te verlengen, aangezien Lanarda zich voor een verren krijgstocht verbonden had.
Merona besefte dat de verantwoordelijkheid te zwaar zou worden indien hij haar langer moest dragen, want Filippo naderde den leeftijd waarop hij geen jonker meer kon zijn. Hij onderhield hem hieromtrent, hem mededeelend dat hij hem ook na den vastgestelden tijd in zijn dienst zou houden, niet als een
| |
| |
beschermeling, doch als een vertrouwden ondergeschikte.
Te dier tijde werd hem opgedragen een uitgelezen bende van bereden boogschutters te vormen en te oefenen tot een eerewacht der vrouwe Lucrezia, die uit Rome begeleid moest worden. Hij schonk Filippo een rang. Er werden goede paarden gekocht en de kleedermakers in de stad werkten haastig aan buizen en hozen, naar ouden trant gedeeld rood en wit. Met de anderen, edelen, kerkheeren, vertrok hij in den winter, en de bruidsstoet, grootsch gelijk men nimmer in het land gezien had, ondernam weldra den tocht naar Ferrara.
Op een der rustplaatsen ontbood de vrouwe Lucrezia den aanvoerder der eerewacht in haar tent. Zij had zijn naam gehoord, zij wist dat hij aan het hof van Bari bekend was, en zij wenschte dat hij haar spreken zoude van de kinderen die daar grootgebracht werden. Hoewel er twee vrouwen aanwezig waren, die verwonderd luisterden, aarzelde hij niet haar vooral te vertellen van haar kind Rodrigo, dat tijdens zijn bezoek aan de stad nauwelijks begon te loopen aan de hand van zijn besten vriend. Door deze herinnering, oprecht, met een lach medegedeeld, behaagde hij haar; zij verzocht hem in een brief dien hij naar Bari zou zenden haar verwant Isabella aan haar te herinneren.
Aan deze onderscheiding was het te danken, twee dagen later, dat hij vergiffenis verwierf voor Filippo, wien anders een verschrikkelijke straf getroffen zou hebben.
De stoet hield vroeger dan gewoonlijk stil buiten den muur van een stad in het heuvelland. Toen de tenten opgesteld waren kwam een edelman Merona om raad vragen omtrent een schaamteloozen diefstal: uit den juweelenschrijn, door beproefde dienaren bewaakt, was een parelsnoer verdwenen, hetwelk de paus slechts noode bij den bruidskorf had gevoegd. Men vermoedde dat de dief nergens anders te zoeken moest zijn dan onder de boogschutters. Merona riep de drie meesters, onder wie Filippo, en liet hen iederen man onderzoeken, doch vruchteloos. Toen hij voorbij zijn tent ging wenkte Nardino hem en, binnengetreden, opende hij den reiszak van zijn heer en toonde hem het sieraad, dat onder kleederen verborgen lag; hij had Filippo zien binnensluipen en hem door een reet bespied.
| |
| |
Merona begaf zich aanstonds naar de vrouwe Lucrezia om het terug te brengen. Hij verklaarde dat hij zich, ter wille van de ouders, verantwoordelijk stelde en verzocht hem de bestraffing van den jonker over te laten. Waarop zij antwoordde dat zij in dit geval geen straf kon eischen en gaarne vergaf.
Dien dag schreef hij een brief aan de vrouwe van Bari om het geval te melden en te verzoeken de moeder mede te deelen dat hij door noodzaak gedwongen zijn verbintenis moest breken; zonder de hooge gunst immers, hem thans verleend, zou hij niet kunnen verhoeden dat Filippo een zware straf werd toegedeeld.
In Ferrara deed hij hem in een kerker sluiten.
Volgens zijn plicht gaf hij zijn heer Ercole verslag van de gebeurtenis. De hertog hoorde het goedmoedig aan, lachte, schudde zijn hoofd en ried hem den trouwelooze in het gevang te laten tot zijn vader of moeder hem terug kwam eischen.
Ik zeg u dat gij u vergist zoo gij meent anders dan ondank te oogsten. Met een weldaad die gunstige gevolgen heeft is men soms tevreden, maar van haar kwade gevolgen heeft de weldoener schuld.
Merona antwoordde dat hij zichzelven geen weldoener achtte. Met een gebaar van ongeduld toonde Ercole dat hij geen belang meer stelde in het onderwerp.
Er kwam een brief van Veronica, waarin zij smeekte haar zoon niet onbeschermd te laten. Er stonden woorden geschreven de droefheid waarvan hij in zijn hart verstond.
Hij overwoog of hij het recht had zich aan de taak, uit vrijen wil opgenomen, te onttrekken; of hij niet verplicht was de hulp, drie jaren te voren aangeboden, naar zijn vermogen voort te zetten. Toenmaals was het gemakkelijk geweest de zorgen der moeder te verlichten en zou hij thans, dat zij zwaarder werden, haar vertrouwen teleurstellen? Weliswaar bepaalde de noodzaak een grens aan den bijstand, daar Filippo weldra zelf zou beschikken en geen dwang meer dulden. Doch den brief herlezend liet hij alle overweging, want hij zag in zijn verbeelding een betraand gelaat.
Hij vergaf Filippo. En hij verzocht zijn heer elders gezonden te worden, opdat de jongeling zijn woord kon houden waar de smaad hem niet vervolgde.
| |
| |
| |
X.
In de kracht van zijn leven ondervond Merona de tegenheden en teleurstellingen van het lot; het besef dat de wereld hem weinig bieden kon dat hij begeerde, groeide in korten tijd en zijn hart begon de eenzaamheid te voelen. Het werd hem allengs of een nevel hem van de vroolijkheid der menschen scheidde, tot hij zelden hun lach of bijval deelde, en dit slechts waar de blijdschap onverwacht opwelde gelijk bij kinderen en eenvoudigen. Meer en meer zocht hij in de gedachte rust voor het gemoed. Doch de klaarheid zag hij iederen morgen en avond na het gebed.
Hij bevond zich nauwelijks enkele weken in Lyon, waar de Fransche koning vertoefde, toen hij tijding ontving dat zijn heer Ercole gestorven was. Merona werd toegevoegd aan den gezant, een zoon van Correggio, die kwam berichten dat Alfonso in het hertogdom was opgevolgd.
Voor het eerst gevoelde hij de ledigheid die een ieder kent wanneer, bij het vermeerderen der jaren, de een na den ander verwant en vriend uit het leven gaat. Bij de mis, voor het heil van den doode opgedragen, vloeiden tranen van zijn oogen.
Gedurende de veertien jaren dat hij hem had gediend, had zijn heer, soms ruw en norsch, hem immer trouw beschermd, rechtvaardig bejegend en welgedaan, zoodat het onrecht, dat zijn vader van hem te lijden had, rijkelijk vergoed was. Doch boven de verschuldigde dankbaarheid had Merona hem genegenheid toegedragen sedert den tijd toen hij door de scheldwoorden op een beminde dochter de smart vermoedde, sedert den tijd dat hij in den vorst den oprechten man had gezien, die zich schaamde wanneer hij veinzen moest. Voor het eerst besefte Merona wat een mensch verliest wanneer een vriend hem ontvalt en de droefheid leidde tot vragen omtrent hiernamaals en voortbestaan, tot de gevolgen van die vragen, twijfel, onrust en dieper droefheid. In de duisternis herinnerde hij zich het enkele oog, waarmede het hem in zijn jeugd geschenen had dat zijn moeder hem aanzag, en hij herinnerde zich den glans van haar gelaat. Dan kende hij de eeuwigheid der liefde, dan bad hij om vergiffenis voor den twijfel en werd verlicht.
| |
| |
Eens, toen hij ruim een jaar in Frankrijk had verbleven, ontving hij een verzoek van de vrouwe Isabella om haar te berichten van haar eenigen zoon Francesco, op zijn tiende jaar door den koning medegevoerd ter opvoeding aan zijn hof. Zij had sedert lang niet van hem vernomen. Bij navraag bleek dat hij den knaap, den abt, gelijk men hem noemde, wellicht in Blois bij het gevolg der koningin kon vinden; hij vroeg verlof daarheen te reizen en de maarschalk beval een jongen heer, Torigny geheeten, hem te geleiden.
Deze Torigny zocht in de rustplaatsen vermaak in het kaartspel en had daarbij in Filippo een genoot. Eer zijn Blois bereikten waren zij kameraden. De jongeling had zich beklaagd over de hardheid van zijn meester, die ten eigen baat misbruik maakte van zijn macht, en de ander had hem middelen getoond om zich van de dwingelandij te verlossen.
Na vergunning verkregen te hebben ontmoette Merona op een klein slot nabij de stad den zoon van Isabella Sforza, juist van de jacht teruggekeerd. Een kort oogenblik hoorde de knaap hem met verrassing en blijdschap aan toen hij van zijn moeder en zustertjes vernam; doch weldra, aan den maaltijd, zat hij zorgeloos met de anderen over en weder roepend over de jacht, een vroolijk kind. Toen Merona vertrok gaf de slotvoogd hem te verstaan, dat men hem het bezoek vergund had omdat hij van een bondgenoot kwam; gelijk hij gezien had, zeide hij, werd de knaap zoodanig beziggehouden dat hij niet naar zijn land terug zou willen, en zoodanig bewaakt dat het ook niet mogelijk zou zijn.
Hij schreef aan de moeder dat haar zoon zich wel bevond. Haar hoop kennend en wetend dat zulke hoop niet vernield kon worden, voegde hij erbij dat men niet had kunnen zeggen wanneer het kind terug kon keeren. Wat baatte het haar mede te deelen, dat het gevangen was zonder kans op bevrijding?
Toen hij zich gereed maakte de stad te verlaten wachtte hij tevergeefs op Filippo. Des anderen daags kwam Torigny met de boodschap hem opgedragen: zijn vriend had van den maarschalk, die naar Rome moest, een aanstelling ontvangen en zoo haastig moeten vertrekken, dat hij van zijn beschermheer geen afscheid had kunnen nemen.
Merona zag den spot die de woorden vergezelde. Hij deed
| |
| |
slechts eene vraag: of dit de gansche waarheid was. Op het verontwaardigd antwoord dankte hij den jongen man voor zijn diensten en deelde hem mede dat hij ze op den terugweg niet noodig had.
Toen hij heenreed stonden er heeren op het plein voor het kasteel die hem hoffelijk groetten; in de blikken onderling gewisseld en de wijze waarop de hoeden daalden bemerkte hij spot. Hij begreep niet waaraan die was toe te schrijven. Van den laster uit de ijdelheid van Filippo voortgesprongen wist hij niet, noch van den argwaan waarmede zijn belangstelling voor den jongen Sforza was waargenomen.
De gezant verweet hem, in hooge mate geërgerd, dat hij Blois, waar gewichtige zaken zouden gebeuren, verlaten had zonder het te melden; bevelen, door een bode gezonden, had hij deshalve niet ontvangen. De verontschuldiging welke hij kon aanvoeren noemde hij niet, daar hij wist dat hij inderdaad meer van andere dingen dan van zijn dienst vervuld geweest was.
Het besef van schuld, van zwakheid, van zelfzucht drukte hem. Aan den plicht was te kort gedaan om de zorg van de vrouwe Isabella te verzachten; het grootste deel van zijn aandacht had hij jarenlang aan Filippo gegeven, en het verwijt, dat hij zich daarbij voorhield, was eigenbaat.
Het gevoel van zwakheid bracht den weemoed voort die hem beving. Hij telde al wat hij gedaan had voor zijn heer van Ferrara en vond het een geringen oogst: boeken en sieraden koopen en brengen, een boodschap hier en daar vertoon, wat nut had een heerscher daarvan gehad, die leefde voor het welzijn van staat en volk, het edelst doel? Twee jaren had hij verloren in verblindheid toen hij een onwaardig man zocht enkel om aan een vrouw te kunnen schrijven: uw kind is gezond; het beste van vier jaren had hij geroofd aan den schoonen dienst van den staat Ferrara om haar te verzekeren: uw kind is veilig. Indien hij thans te kort kwam en indien men besefte dat Ercole zich vergist had in zijn waarde, had alleen zijn zwakheid daaraan schuld.
Een bode bracht hem twee brieven. In den een, door Veronica geschreven, stond: uw bericht heeft mij teleurgesteld.
| |
| |
Maar ik heb, mijn vriend, het geloof behouden dat gij mijn zoon nog redden zult.
In den anderen, van hertogin Isabella, las hij: Ik heb, sedert mijn dochtertje mij ontnomen werd, het wonder der zielerust ontvangen. Niets zal mijn kinderen deren, hier of ginds. Uit uw woorden heb ik verstaan dat mijn zoon Francesco gelukkig is. Dat is genoeg, ik dank u.
Het was hem of hij de stem van zijn moeder hoorde, eenzaam in haar huis; dagen, weken lang blonk louter het beeld van haar gelaat boven zijn gedachten.
In zijn hart ontwaakte weder het verlangen naar zijn slot, het land zijner jeugd, de stem die voor het eerst voor hem gezongen had. Ofschoon men hier geen dienst van hem vereischte en hij den dag naar zijn gelieven kon gebruiken, vroeg hij geen verlof. Menigmaal, rijdend langs den oever der rivier, staarde hij naar het zuiden, doch wanneer een bemind beeld verscheen sloot hij zijn oogen en dacht aan zijn moeder tot hij niet anders dan haar gelaat zag.
Toen geviel het dat de gezant een bericht, dat slechts mondeling overgebracht kon worden, naar Ferrara moest zenden en dit Merona opdroeg. Nadat hij zich hiervan gekweten had werd hem vergund voor zijn terugkeer zijn eigen belangen te regelen.
Het was een avond van den vroegen winter toen hij voor de poort van zijn slot kwam, het dienstvolk sliep en er brandde geen enkel licht. Hij vond zijn moeder te bed, zij kon niet opstaan wegens pijnen die haar kwelden wanneer zij zich bewoog. Toen hij haar hoofd in zijn arm nam en de muts er af viel, zag hij vele witte haren, doch haar aangezicht had de jonge vreugde behouden en uit haar oogen schitterde een vaste vonk. Hand in hand vergaten zij het uur met verwarde vragen over en weder, tot eindelijk een vrouw kwam om een blok op den haard te leggen en Clarice hem wegzond tot den ochtend. In de kamer waar hij een knaap geweest was, waar de bidstoel stond zooals weleer, sliep hij tevreden.
Renaldo Maria begreep waarom hij nergens zooals in dit slot het geluk gezien had: hier woonde de eene die nimmer gevraagd had of genomen. Haar geest was het, recht en open ten hemel geheven, die in dit huis de ruimte had gemaakt, de
| |
| |
reinheid en de klaarheid, of van de eene tot de andere zaal de echo zong.
Clarice was dien morgen genezen en opgestaan, en zij droeg een gewaad, met loovertjes versierd, die hem vroeger hadden doen lachen door hun onregelmatigheid. Zij toonde hem al wat in het huis vernieuwd was, banken in de kapel, een sterke leuning langs de trap, en zoet werd haar lach toen zij hem in de zaal voerde waar Gasparo placht te lezen: daar had zij sierlijke kasten laten maken en er de boeken in gezet die Renaldo Maria soms naar huis had gezonden. Hij reikte zijn lippen tot haar hand, doch kuste zeer licht. Eertijds had zij het huis gereed gemaakt opdat hij er een bruid kon binnen voeren, thans verwachtte zij een zoon die wijsheid zocht.
En zij deed geen vragen, het antwoord waarop hem moeilijk kon vallen. Zij sprak zorgeloos en haar stem had een zachteren klank dan voorheen.
Ook Renzo lag te bed in het kamertje waar aan den muur, bij de wapenen, voorwerpen hingen waarmede Renaldo Maria gespeeld had; hij kon nauwelijks loopen, hij stond zelden op. Hij deed vele vragen, naar heer Marco, naar den oorlog, naar den dienaar, en eenmaal begon hij een vraag die hij niet eindigde, doch Renaldo Maria begreep waarom hij zweeg. Soms ook dwaalde zijn geest in het verleden en vroeg hij iets of het gisteren gebeurd was. Clarice zeide dat hij altijd, wanneer zij hem bezocht, van zijn herinneringen sprak.
Nadat Renaldo Maria een korten tijd gelukkig geweest was nam hij afscheid. Renzo beefde in zijn armen. Zijn moeder plaatste hij voor het venster opdat zij hem na kon wuiven.
Hij trok naar Bari.
Gedurende den tijd dat hij hier vertoefde zag hij Veronica slechts drie keeren. Het eerst bij zijn komst, toen hij ontvangen werd en de vrouwe Isabella hem tusschen haar en haar zuster deed zitten; zij luisterde bij het verhaal hoe haar zoon hem verlaten had met nedergeslagen oogen, en aan het slot zag zij hem aan en dankte hem. Ten tweeden male een avond, toen Isabella een verhandeling voorlas, die zij geschreven had; terstond na de lezing verliet zij de zaal zonder een woord tot hem gesproken te hebben. Ten leste bij zijn vertrek: zij hield met beide handen de zijne vast, haar hoofd neeg voorover en
| |
| |
haar stem fluisterde, zoodat hij slechts den naam Filippo verstond en het woord vriend, met innigheid herhaald.
De hertogin intusschen had hem gesproken van haar zusters vrees, dat haar zoon, nu hij de hoede van Merona dierf, op kwade wegen zou verdolen, en van leed meer dan zij noemen kon. En zij had hem gevraagd hen beiden niet te vergeten, doch bij wijlen een brief te zenden, die gewis troost zou brengen. Uw naam, had zij gezegd, heeft hier den schoonen klank die het ver geluk beduidt.
Deze woorden vervulden zijn weemoedige gedachten op den terugweg.
In Ferrara werd hij verrast door de aanwezigheid van heer Hilario Landi, thans geheimschrijver van den paus, die steeds de pij droeg, daar hij geen aanzienlijker gewaad begeerde. De zaal schalde van zijn roep toen hij de armen uitstrekte naar zijn vroegeren leerling. Menig uur zaten zij in de boekerij, verzen herlezende waarvan zij jaren geleden den maatval hadden nagespoord, en bij den welluidenden naam van een herder gedachten zij de klare ochtenden van weleer. Aan het eind van ieder samenzijn hoorde Merona de vraag, met goedmoedigen spot gedaan, waarom hij het fluweel niet voor een pij verwisselde; schonk het behagen der vorsten en der vrouwen meer zegen dat dat der muzen of des hemels? had Landi hem grootgebracht voor het goochelspel om macht en goud?
Heer Alfonso beval hem naar Frankrijk terug te keeren en bovenal de gunst te zoeken van den kardinaal-legaat, den grootsten raadsman van den koning, en daartoe gebruik te maken zoowel van zijn vriendschap met heer Landi als van een brief door kardinaal Este mede te geven. Doch Landi weigerde de aanbeveling, zeggende dat hij zijn leerling niet op den verkeerden weg kon voorgaan.
In Blois bevonden zich vele vreemde gezanten, van den keizer, uit Engeland, uit Spanje, met talrijke gevolgen. En daar de koning onlangs van een gevaarlijk ziekbed was gerezen, kwamen er uit alle deelen des lands groote heeren met hun edelen om hun aanhankelijkheid en blijdschap te betuigen. De artsen schreven vermaken ter afleiding voor, dansen, vertooningen, spelen. Het gerucht van vroolijkheid, dat er gansch
| |
| |
den dag in de straten bruiste, moest den vorst bewijzen hoezeer zijn volk verlicht was.
Onder de jonge edelen, gedurig feest vierende, dreef vaak het roerig bloed tot baldadigheid en gebral, waarbij de degens flikkerden. Een van hen, die Merona bij zijn vertrek met spottend oog had nagezien, noodigde hem tot hun maaltijd in een herberg aan de kade. Er werden vele bokalen gedronken, de stemmen rezen soms tot den toon die twist voorspelt. Op een laat uur traden er vrouwen binnen. Toen degene, die hem had uitgenoodigd, zich jegens een van haar een boertigheid veroorloofde die luid gelach verwekte, doch hem ergerde, verzocht Merona hem niet te vergeten wat een edelman op iedere plaats verschuldigd was. Niemand verstond het driftig antwoord onder het luider gelach, maar de grofheid werd niet herhaald.
Sedert zag hij, wanneer hij een der lichtmissen ontmoette, een glimlach of een oolijke tinteling der oogen. Van Correggio vernam hij dat men den spot met hem dreef, met zotte verzinsels die zijn onnoozelheid moesten toonen: hoe hij een vorstenzoon tot knecht had en op duizend wijzen bedrogen werd.
De kardinaal-legaat, ieder gerucht kennend en ook dit, onderhield zich nochtans gaarne met hem, bij voorkeur over de boekdrukkunst, welke men in andere landen beter verstond; hij liet zich door hem inlichten, hij droeg hem op boeken in Duitschland en in Venetië te doen koopen, en weldra diende Merona hem vaker dan den gezant. Inderdaad won hij de gunst van den machtigen raadsman, blijkend uit lof en geschenk, doch het baatte Ferrara weinig. Correggio toonde hem soms zijn wrevel dat hij van belangrijke zaken niet meer dan hij zelf had gehoord.
Ruim anderhalf jaar nadat hij zijn slot verlaten had ontving Merona een brief van zijn moeder, waarin zij hem berichtte dat Renzo gestorven was en uitvoerig het laatste van zijn leven beschreef. Met de woorden: Renaldo Maria een edel man, had hij afscheid van haar genomen. Zij had hem naar het nieuwe klooster doen dragen, waar zijn graf het eerste was.
In het antwoord stonden deze regelen: Het bericht dat gij mij zondt heeft mij niet verrast, daar ik het sedert lang verwachtte; uit uw vorigen brief begreep ik dat zijn ziel zich voor- | |
| |
bereidde de aarde, waar zij op schoone wijze leefde, te verlaten. Een mensch als hij, eerlijk, recht en onbaatzuchtig, die zijn plicht vervulde, heeft, indien men het wel beschouwt, het beste gehad dat ter wereld te vinden is. Welk een paradijs zou het zijn zoo alle menschen konden leven, gelijk Renzo die slechts een dienaar was, voor een enkele zaak met het hart gediend. Ook zou ik het gevoel dat mij beving bij het lezen geen smart kunnen noemen. Ik heb Renzo geëerd sedert ik, als kind dat tot zijn knieën reikte, zijn goedheid begon te verstaan; ik heb mij gekoesterd in zijn genegenheid en hij kende de vriendschap die ik hem toedroeg; waarlijk ik besef dat hij mij voor een groot deel ten voorbeeld is geweest. Toch noem ik dit geen smart, doch weemoed, gelijk vrienden gevoelen die afscheid van elkander nemen en niet weten voor hoe lang, noch waar zij elkander terug zullen zien. Dit gevoel doet geen pijn, doch verduistert wel het oog, zoodat men geen behagen meer vindt in de vroolijkheid rondom.
Ik heb, beminde moeder, deze dagen mijzelf weder gevraagd wat nut ik doe. Toen mijn heer Ercole leefde, wist ik waartoe ik diende, want een lachend oog en een handdruk toonden mij dat mijn pogingen hem voordeel brachten, hoe gering ook. Wanneer ik hem een boek bracht en hij verstond het niet, liet hij mij verklaren; wanneer er een brief geschreven moest worden, beval hij mij te doen naar mijn vermogen, ja hij verwachtte meer. Thans wordt mij werk opgedragen dat niemand noodig heeft en niemand baat. De schuld is bij mij, daar ik niet, gelijk Renzo, een enkel doel heb nagestreefd.
Aan de vrouwe Veronica heb ik geen tijding meer kunnen zenden die haar verheugen zoude, en dit verdriet mij: hoe klein is de macht waarover ik beschik. De bode vertrekt nog voor den middag, omdat de dagen korten. De bladeren vallen vroeg dit jaar, de regens bederven menig feest. Ik eindig met dit verzoek: bewaar het zwaard, dat ik Renzo gaf toen wij voor het eerst het slot verlieten, en bovenal, laat niemand het gevest beroeren, gij weet hoe dierbaar het mij is. Gelijk immer wijd ik ook hier een gedachte aan mijn land, en de liefste aan u. -
Merona besefte hetgeen hem ontbrak om een aangenaam hoveling te zijn. Op een dansfeest, wanneer jonge vrouwen
| |
| |
hem verzochten het gewaad te beschrijven, dat de hertogin bij haar huwelijk droeg, noemde hij, nadat hij lang in zijn herinnering gezocht had, een dracht die twintig jaar te voren in zwang geweest was, zoodat zij hem schertsend vroegen van welk herderinnetje hij sprak. Wanneer een aanzienlijk man hem een gedicht liet lezen, dat hem was opgedragen, reikte hij het met hoffelijk gebaar terug, doch vergat het te prijzen. Een zekere scherts, met overspel of wufte zeden tot onderwerp behaagde hem niet, en wijl men zich soms gedurende gansch een avonddisch er mede vermaakte, luisterde hij niet meer en zat met andere gedachten. Eens kwam een deern hem een geschenk brengen van haar meesteres, in een zijden doek gewikkeld, en noemde plaats en uur; hij vond een paar kousen, hij wierp ze weg en ging niet. Hij begreep dat hij, zonder belangstelling voor het leven aan dit hof, gedrukt door de nutteloosheid van zijn dagen, eerlijkheidshalve zijn heer moest verzoeken hem van den dienst te ontheffen.
De beslissing werd door het lot gezonden eer hij haar genomen had.
Op een avond sprak de kardinaal tot een groep heeren over den oorlog en den roem der Fransche wapenen, door geen vijand, tenzij met anderen verbonden, te weerstaan. Vooral van Italië sprak hij met geringschatting: kleine vorsten, zwakke republieken, hun rijkdom verkwistend aan kunst en vertoon, arm aan edelen en mannen. Was het geen recht dat zulk een buit genomen werd door wie het sterkst zou blijken? De kardinaal bemerkte Merona in de achterste rij en richtte het woord tot hem, de minachting onder den toon van vriendelijkheid verborgen: of hij niet toegaf dat zijn landgenooten geen strijd wisten te voeren?
Men wachtte het antwoord. Merona, hoewel het vuur hem brandde, sprak zacht:
De geschiedenis van mijn land, doorluchte heer, verhaalt dat wij veel gestreden hebben, helaas, meer dan Christenen betaamt. En dit schijnt zonderling, want ik geef toe dat wij al wat oorlog heeten kan, niet eeren. Om naar mijn geweten te antwoorden zou ik moeten vragen: is er onder de roemrijkste aanvoerders van de Fransche legers, een vijand van zijn land, niet een Italiaan? Maar beter dunkt het mij te zeggen hoezeer
| |
| |
het mij verwondert, dat een kerkheer ons wegens gebrek aan strijdlust blaam geeft inplaats van lof. Gij hebt mijn land onrecht gedaan en ik kan niet anders dan vertrekken. Vergun mij.
Hij hoorde het gedruisch terwijl hij heenschreed.
Correggio raasde van toorn.
Toen Merona vertrekken zou kwam een edelman van een der grootste huizen tot hem, door den koning aangewezen om hem met eerbetoon tot de grens te geleiden. Bij het afscheid reikte hij hem de hand, zeggend: Ga in het leger, heer, het is fraaier dienst.
In Ferrara gaf hij verslag van hetgeen gebeurd was. Hertog Alfonso, verdiept in de moeilijkheden der geschutgieterij, liet de zaak aan de raadslieden ten onderzoek. Na korten tijd deelden zij Merona mede dat de hertog hem van den dienst onthief en hem beval de stad te verlaten.
Hij reed naar zijn slot, gevolgd door zijn dienaar en het lastdier, beseffend dat hij rechtvaardig geoordeeld was, en ook bedroefd omdat hij in het midden van zijn jaren geen mensch of vaderland genut had. Hij keerde terug met een hart vol vragen en de oogen naar den einder gericht.
Maar in zijn huis hoorde hij zijn moeder zingen als een kleine vogel.
Arthur van Schendel
(Slot volgt).
|
|