De Gids. Jaargang 91
(1927)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 273]
| |
Miguel de Unamuno.Miguel de Unamuno, van afkomst Bask, is geboren in 1864 te Bilbao. Als essayist, dichter, romancierGa naar voetnoot1) oefent hij in Spanje een belangrijken invloed uit en is, sinds zijn werk vertaald wordt (1916), ook daarbuiten zeer bekend. Thans leeft hij te Parijs, na zijn ontsnapping van het Kanarisch eiland Fuerteventura, waarheen hij in Februari 1924 werd verbannen door ‘la tyrannie de l'imbécilité militariste de ma pauvre patrie espagnole’Ga naar voetnoot2) (zie zijn L'agonie du Christianisme, 1925). Men herinnert zich wellicht de heftige protesten - vooral van Romain Rolland - tegen deze dictatoriale daad. Wij willen trachten hier iets te zeggen van Unamuno als religieus philosoof. Zijn hoofdthema's: persoonlijkheids- en onsterfelijkheidsverlangen, en contra-rationalisme, vindt men opgesteld in vele essays en vooral in zijn hoofdwerk Le sentiment tragique de la vie (1912, Fransche vertaling 1916). In de eerste plaats persoonlijk onsterfelijkheidsverlangen, dat het ‘eenige werkelijk-vitale probleem is voor ieder mensch en dat feitelijk de andere twee elementen omvat. Dit verlangen ent zich bij hem op een hartstochtelijken twijfel. Hij wenscht trouwens, noch voor zich, noch voor wie dan ook, eenige verzekerdheid - integendeel. Unamuno beschouwt als zijn schrijverstaak, als zijn religieuse missie, het geloof hierin te breken, waarnaast hij wenscht te vernietigen het geloof in de negatie en in de onthouding. Hij acht het zijn | |
[pagina 274]
| |
plicht, allen te bestrijden, die berusten, “hetzij in het Katholicisme, hetzij in het rationalisme, dan wel in het agnosticisme”. Hij wil, dat allen in twijfel, in onrust, in oppressie leven en aldus een verlangen, een hope creëeren. Twijfel - omdat deze de eenige werkelijkheid is, zegt Unamuno. En werkelijkheid wil deze “mystische” realist. Wat is de grondslag van dezen twijfel? De wanhoop, roept hij uit, hetgeen hij verklaart als volgt: Er bestaan slechts drie mogelijkheden: “Ou je sais que je meurs en entier, et alors c'est le désespoir irrémédiable; ou je sais que je ne meurs pas en entier, et alors c'est la résignation; ou enfin je ne peux savoir ni l'un ni l'autre, et alors c'est la résignation dans le désespoir ou celui-ci dans celle-là, une résignation désesperée ou un désespoir résigné, et la lutte.” De eerste twee mogelijkheden verwerpt hij dus als niet levensecht, de derde bejubelt en liefkoost hij; dit niet het minst omdat hij in de toevoeging “et la lutte” voldoening vindt voor zijn heftige, strijdbare, strijdminnende natuur. Deze wanhoop, zegt Unamuno, is de bij uitstek edele, de meest menschelijke, de vruchtbaarste zielstoestand, zij is het, die de aspiratie naar God creëert. De scheppende wanhoop dan wordt aldus geboren: het verstand, het analytisch, dissolveerend vermogen, dat in zijn opperste triomf er toe is gekomen, zijn eigen deugdelijkheid in twijfel te trekken, veroorzaakt het skepticisme, dat in zijn modernen vorm absoluut relativisme heet. In den afgrond van doodenden twijfel, aldus gevormd, heeft de ontmoeting plaats van dit skepticisme zelf en het gevoel dat leven wil. Het gevoel, beïnvloed door dien twijfel, wordt angstige wanhoop; deze wanhoop verzet zich en schept de verlangende hoop op leven, op eeuwig leven. Alzoo is de wanhoop de basis der vertroosting, de basis, zegt hij, van het geloof,Ga naar voetnoot1) d.i. onsterfelijkheidsgeloof. | |
[pagina 275]
| |
Misschien is het hier de plaats, even te wijzen op het verschil in deze materie, tusschen Unamuno en Pascal, aan wien hij zich verwant acht, Pascal, die zeide: “La raison est de faire abstraction de la raison dans tout ce qui est de foi”, wil dus het verstandelijke uitsluiten - hetgeen hem nooit gelukte. Unamuno aanvaardt het intellect in zijn geloofsbouw, niet als nihil-factor, doch als vijand, als negatief element in den wanhoopsgrondslag des geloofs. In Unamuno's “résignation dans le désespoir, et la lutte” is de drang opgeheven, die de Pascaliaansche kreet deed uitstooten: “Il faut 's abêtir”. Pascal-Unamuno; van de sidderende tot de strijdende wanhoop. - Steeds, zegt Unamuno, zullen verstand en geloof elkaar noodig hebben, als tegenstanders - de frères-ennemis, die zich zonder elkaar niet kunnen handhaven. Het geloof, het irrationeele, vraagt gerationaliseerd te worden en de rede slechts is het, die kan ageeren op het irrationeele. Verstand en geloof moeten elkaar steunen, zich associëeren - in strijd. De mensch moet leven van den oorlog tusschen deze beide machten - die elk hun even gebiedende eischen hebben. De strijd-opheffende synthese wenscht hij niet en nimmer, voortdurend blijkt het weer. De wil - wanneer zijn betoog dit gewenscht doet zijn, onderscheidt Unamuno wel min of meer de elementen geloof, gevoel, wil -, de wil, zegt hij is in conflict met het intellect op deze wijze: het volitieve levensdeel tracht het Heelal in ons te absorbeeren, het ons toe te eigenen; het intellect poogt, ons te absorbeeren in het Heelal.’ Het intellect is monistisch of pantheïstisch, de wil is monotheïstisch of egotistisch’. De wil is de kern van het geloof: gelooven is, willen gelooven.Ga naar voetnoot1) Gelooven in de onsterfelijkheid der ziel is: willen, dat de ziel onsterfelijk zij, maar dit willen met een zoodanige kracht, dat dit volitieve, ‘het verstand met voeten tredend’, over zijn ‘lijf’ heenstapt. Dit echter niet zonder représailles van de onderliggende partij. Zoo zet, zegt Unamuno, tragisch zich voort, de geschiedenis van het gees- | |
[pagina 276]
| |
telijk leven van den mensch, in strijd tusschen het raisonneerend verstand en de spontane levenswil. Steeds poogt de rede het leven te rationaliseeren en het te doen berusten in het onvermijdelijke - de sterfelijkheid. Steeds weer tracht het leven de rede te vitaliseeren en deze er toe te brengen, tot steun te dienen voor zijn vitale aspiraties. Dit is de geschiedenis der philosophie, onafscheidelijk van de geschiedenis der religie: rationalisme tegenover vitalisme, een van beide in winnende positie. Overheerscht het vitalisme, dan ontstaan er spiritualistische vormen in de philosophie, de overheerschende rede schept materialistische vormen: het rythme der geschiedenis van de wijsbegeerte. Rede noch leven verklaren zich ooit overwonnen: eeuwig is de worstelende omhelzing van verstand en hart, van skepticisme en wanhoop. Aldus vormt Unamuno zich de heilige onzekerheid, die hem supreeme vertroosting is. Unamuno's ideaal van menschelijkheid is Don QuichotteGa naar voetnoot1), ‘Notre Seigneur Don Quichotte’ zegt hij, ‘le Christ espagnol’, het groote voorbeeld van den vitalist met het geloof op onzekerheidsbasis, naast wien Sancho Panca het model is van den rationalist, die twijfelt aan zijn rede. Aldus heeft Unamuno dan geschapen de reeks: wanhoop, hoop, wil tot geloof, geloof - en dit is voor hem in eerste en laatste instantie: geloof in de persoonlijke onsterfelijkheid. - Of, zegt Unamuno - en hier vervangt de spontane, hartstochtelijk-individualistische mensch den theoretiseerenden philosoof - zoo al leven niet is: altijd leven, dan is het in elk geval voor mij: niet willen sterven: ‘Si je meurs entièrement, je ne me mourrai pas, je ne me laisserai pas mourir, mais c'est le destin humain qui me turea. Tant que je n'arriverai pas à perdre la tête, ou mieux encore que la tête, le coeur, je ne me démettrai pas de la vie, j'en serai destitué’. De mensch, betoogt hij verder, heeft in zich de eeuwige levensdrang, dit is de eeuwige poging, zichzelf te redden van het Niet. Deze poging doet ons God scheppen en hem scheppen als | |
[pagina 277]
| |
Bewustzijn, als Al-Bewustzijn - want wat geen bewustzijn is, en eeuwig bewustzijn, bewust van zijn eeuwigheid en eeuwig bewust, is niets dan schijn. Wij hebben God noodig, zegt Unamuno, om het Bewustzijn te redden, om ons bewustzijn te redden; wij scheppen hem als Bewustzijn, naar ons beeld. En, àls wij, strevend naar meer bewustzijn, lijdend - in worsteling met de materie - en liefde verlangend en liefhebbend, als wij. God: Al-Leven, Al-Bewustzijn, Al-Liefde. ‘God zien’ (De Katholieke formuleering van de opperste zaligheid), het is, zegt Unamuno, het Al zien, beleven, in het eigen bewustzijn. Het verlangen van den mensch is, meer bewustzijn te bezitten steeds, meerder God te zien, meerder God te zijn. Hoe ontstaat nu het ‘tragisch levensgevoel’. Dit, zegt Unamuno, is inhaerent aan het Leven. Leven beteekent: bewustzijn hebben; bewustzijn hebben is: zijn limiet kennen; zijn limiet kennen is: Smart. Zoo is de smart de weg des Levens. De geheele evolutie der georganiseerde denkende wezens is niets anders dan een worsteling om de volheid van het bewustzijn, door de smart heengaand, een aanhoudende aspiratie naar het verbreken zijner grenzen en het zich - naar den aard van denkend wezen - toch weer begrenzen. De God van Unamuno is een persoonlijk God, omdat bewustzijn en persoonlijkheid voor hem volkomen identiek zijn. De mensch, die zijn vitale en passioneele subjectiviteit wil redden,Ga naar voetnoot1) die er niet in berust, in het Heelal alleen te zijn als bewustzijn en evenmin, een objectief verschijnsel te meer wil wezen, redt die subjectiviteit door het Heelal levend, bewust, persoonlijk te maken, door God te creëeren als de geïndividualiseerde en gepersonifiëerdeGa naar voetnoot2) Levenswil van de collectieve Persoon, die Menschheid heet. Aldus, zegt Unamuno, wordt het Wereld-Bewustzijn gevormd en geïntegreerd door de conscienties van alle menschelijke wezens, terwijl het toch tevens een Persoonlijk Bewust- | |
[pagina 278]
| |
zijn is, onderscheiden van de conscienties die het vormen. De universeele aspiratie der menschelijke zielen, gekomen tot het bewustzijn van hun menschelijkheid, die doel en zin van het Heelal wil zijn, die aspiratie die het wezen zelf der ziel is, - de drang der ziel, eeuwig voort te bestaan, brengt ons, opdat de continuïteit niet verbroken worde, tot den Menschelijken God, den anthropomorphen God, projectie van ons bewustzijn in het Wereldbewustzijn, - tot den God, die aan het Heelal een finaliteit geeft en een menschelijken zin, en die noch het ens summum, noch het primum movens is, noch de Schepper-zonder-meer van het Heelal, noch de God-Idee. Hij is een levend, Subjectief God, - waar hij immers is het geobjectiveerde Subject of de geuniversaliseerde Persoonlijkheid,Ga naar voetnoot1) die meer is dan Idee en - meer dan ratio: Wil, Verlangen, Liefde, Vader van de Liefde, Kind van de Liefde die in ons is. God - de projectie van het Ik in het oneindige na de schepping van het Ik, dat de projectie is van God in het eindige. God - de steeds scheppende en steeds geschapen wordende Bewustzijns-Veeleenheid, het Totaal en Oneindig Bewustzijn, dat alle conscienties omvat en draagt. Uit deze conceptie leidt Unamuno in enkele woorden zijn opvatting af van Charitas, van goed en kwaad, van schoonheid.Ga naar voetnoot2) Aldus opgevat, zegt hij, is God immers niet slechts persoonlijk beginsel van continuïteit in het geestelijk leven, doch ook beginsel van solidariteit tusschen alle menschen in ieder mensch, tusschen de menschen en het Heelal.Ga naar voetnoot3) Uit het menschelijk verlangen, uit de honger naar Goddelijkheid ontstaat de hoop, uit deze het geloof en uit geloof en hoop de Charitas, ‘in dit angstig verlangen wortelen de gevoelens van Schoonheid en Goedheid’. Goed is slechts, wat bijdraagt tot behoud, voortduring, verrijking, verruiming van het Bewustzijn, slecht is wat het bewustzijn omlaag drukt en vermindert. | |
[pagina 279]
| |
Bewust het kwade doen verduistert het bewustzijn, niet alleen het moreel, maar het algemeen-psychisch bewustzijn. Het schoone? het is de onthulling van den eeuwigheidsgrond der verschijningen, bewustzijnsonthulling. Voorts: waar God ons allen de smartelijke sensatie geeft van het universeele leven, van de universeele aspiratie naar de eeuwige vergoddelijking, gevoelen we ons niet naast elkaar geplaatst zonder meer. Wij gevoelen den gemeenschappelijken grond, het lot der anderen is ons niet onverschillig, hun smart doet ons pijn, wij beangstigen ons om hun angst, wij beleven onze gemeenschap van oorsprong en van smart, zelfs zonder die te kennen. De smart is bron der Charitas, weg des Levens, weg der Liefde. De mensch gaat, moet gaan, van zijn Ikheid tot God en van God tot ieder zijner naasten, zoo luidt zijn theorie. Unamuno herhaalt Dostojevsky's woord: ‘Wij allen dragen schuld voor allen’. Zijn Charitas, zijn impuls zichzelf en alle naasten te bevrijden van de smart gaat dan tot God tevens, tot het Wereldbewustzijn, dat gelimiteerd is door de brute materie, door het inconsciënte, waarvan het zich in ons tracht te bevrijden. Wij, zegt Unamuno, moeten trachten, God te bevrijden door meerdere eigen consciëntifieering. Bij dit verwerven nu van meer bewustzijn volgt Unamuno een - laten we zeggen - egotistische methode. Onze essentie, vindt hij, is niet slechts, wat Spinoza leerde: de drang, in het eigen wezen eeuwig voort te bestaan - maar tevens: de drang, ons te veralgemeenen, eeuwigheids- èn oneindigheidsdorst. Ons wezen streeft er naar, niet alleen zich te behouden in zichzelf, maar bovendien te zijn alle anderen, zonder op te houden zichzelf te zijn, - zijn grenzen oneindig te verwijden, zonder ze te verbreken. Evenzoo in de verhouding tot God. De ziel laat zich weliswaar absorbeeren door God, maar om hèm te absorbeeren, om het bewustzijn van haar eigen goddelijkheid te verwerven. Dit bewustzijn van zichzelf te verwerven en dit steeds te doen groeien is opperste vreugde: ‘non seulement voir Dieu, mais voir qu'on le voit, se voir soi-même distinct de Lui’. Eeuwig leven dus, eeuwige groei, | |
[pagina 280]
| |
onsterfelijkheid in activiteit, in analogie met en naar verhouding van het aardsch bestaan.Ga naar voetnoot1) Leven is voor Unamuno geen leven als het geen eeuwig leven is, zoowel in algemeenen zin als voor wat betreft den mensch. Als zoovele hyper-individualisten vóór hem lanceert hij het: alles of niets. Dit ‘alles’ te handhaven, zichzelf te handhaven, is volgens Unamuno de taak van het menschelijk denkvermogen. Hij corrigeert Descartes: ‘Homo sum, ergo cogito’ en voegt eraan toe: ‘cogito ut sim Miguel de Unamuno’, dienend aldus metanthropische metaphysica, dienend zichzelven -: ‘L'individu est la fin de l'Univers’. En den catechismus corrigeert hij. Unamuno wenscht niet te aanvaarden de formule: ‘La foi c'est croire ce que nous n'avons pas vu’; voor hem is de waarheid: ‘La foi c'est créer ce que nous ne voyons pas’. De scheppende kracht? het is de reeds genoemde hoop, de heldhaftige, de absurde hope, die uit de wanhoop alleen geboren wordt. En weer corrigeert Unamuno: Geen ‘credo quia absurdum’, - uit zijn ziel dringt omhoog een heftig, levend, eeuwig-verlangend ‘Spero quia absurdum’.
Unamuno is Christen, wil zoo genoemd worden. Het Christendom hangt hij aan als de ‘sortie désespérée’ (Kierkegaard), die den martelweg van het geloof eischt, - martelweg, omdat de rede er gekruisigd wordt. En Katholiek is Unamuno, wil hij genoemd worden. Hij is zich bewust, dat eenerzijds men hem beschuldigen zal, zich in dienst te stellen van een werk van Katholieke reactie, ook weet hij, kennend zijn onrechtzinnigheid, dat de officieele Katholieken het tegenovergestelde zullen doen.Ga naar voetnoot2) Maar Katholiek wil hij zijn. Mijn Vaderland en ik, zegt hij, hebben de vroeg-middeleeuwsche Katholieke ziel. | |
[pagina 281]
| |
Dit middeleeuwsch ‘mystisch’ Katholicisme heeft zijn liefde, omdat het bij uitstek de vorm is, die het geloof in de ziele-onsterfelijkheid beschermt. Hij, die slechts een psychische fundeering der religie wenscht verwerpt natuurlijk het Thomistisch-geïntellectualiseerde Katholicisme, dat van de religie een theologie maakt in zijn verlangen, het geloof een (dertiende-eeuwsche) rationalistische basis te geven, - een theologie, die noch de rede, noch den levenden geloofsdrang voldoet. Met zijn ‘middeleeuwsch’ en ‘actueel-Spaansch’ Katholicisme wil Unamuno genezen ‘la maladie du siècle’, die begint bij Rousseau, die 't duidelijkst zich toont in Oberman en niets anders is, zegt hij, dan het verlies van het geloof in de onsterfelijkheid der ziel, in de menschelijke finaliteit van het Heelal. Europa lijdt, volgens Unamuno, aan het gerationaliseerde Katholicisme - maar dat toch beter is dan niets - en is verder dan nog ‘gedékatholiseerd’, door Renaissance, Hervorming en Revolutie, met hun ‘lapgeneesmiddel’ van geloof in aardsch progressisme. Zijn Katholicisme noemt hij humanistisch, sociaal, universeel liefhebbend, omdat het gebaseerd is op liefde tot het leven. Maar - en hier vinden we een Unamunesque eigen-aardigheid - dit .leven is slechts: het leven van den geest. Hij acht elk menschelijk leven eenig en onvervangbaar, in den zin, dat iedere geest zijn waarde heeft voor het Heelal. Geest, zegt hij met nadruk telkens, niet ‘leven in den “natuurlijken” zin des woords’. Hij spreekt van de ‘belachelijk overdreven waarde’, die aan het leven wordt toegekend door hen, die niet waarlijk gelooven in den geest, - d.w.z. in zijn persoonlijke onsterfelijkheid. Hij maakt hen bespottelijk, die ‘geweldige redeneeringen afsteken tegen den oorlog en de doodstraf b.v.’, want het leven, zegt Unamuno, doet slechts dienst in zoover het ‘zijn heer en meester, den geest, dient; en indien de meester ten onder gaat met den slaaf, zijn geen van beiden veel waard’. Zijn ‘humanisme’ komt dus hierop neer, dat hij belangstelling heeft voor de metaphysische bestemming van den | |
[pagina 282]
| |
mensch, zeer speciaal dan voor die van den mensch Miguel de Unamuno.Ga naar voetnoot1) Hij verbergt het geenszins dat hij heeft ‘la hantise de lui-même’. De naaste interesseert hem au fond slechts voor zoover deze zich in hem bevindt; ik heb hem lief, zegt Unamuno, omdat hij in mij leeft en als deel van mijn bewustzijn. Zich opleggendGa naar voetnoot2) en nemend gaat hij tot de anderen: ‘Plus je suis moimême et à moi-même, plus je suis aux autres; de la plénitude de moi-même je me tourne vers mes frères, et ils entrent en moi’. Unamuno, die niet den naaste liefheeft als, doch in zichzelven kan dan ook rustig, van dit hebzuchtig egotisme uit redeneerend, van de eerste ‘frères’ meedeelen: ‘Si Caïn n'avait pas tué son frère Abel, peut-être serait-il mort de ses mains’, een van de sterkste excessen van het, philosophisch en menschelijk gesproken, zwakke doordraven op zijn particulier persoonlijkheidsstokpaard. Als de ander roekeloos genoeg is, om zich niet stevig in zijn bewustzijn te zadelen, bemint hij hem niet echt of werpt hem van zich, vernietigt hem. Zoo spreekt hij dan ook in 1916 (Voorrede van ‘Le sentiment tragique de la vie’) over den Grooten Oorlog als over ‘une lutte entre: d'un côté le sentiment païen et matérialiste de l'impérialisme prussien, proclamant que nécessité fait loi et invoquant un Dieu germanique gui n'est que l'Etat politique personnifié et projeté dans un ciel ténébreux; et de l'autre le saint idéal de la civilisation gréco-latino-chrétienne’. Laat een deel van deze losbarsting op rekening van de nood-breekt-wet-verontwaardiging te stellen zijn, hard-bekrompen blijven deze woorden en arrogant.Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 283]
| |
Sympathieker dan de reputatie, die op al dit ‘humanisme’ zich zou gronden is Unamuno in zijn dagelijksch, uiterst werkzaamGa naar voetnoot1), leven. En sympathieker in de sterk-suggestieve weergave van zijn ‘tourmente de l'infini-personnel’, tragisch daar in zijn conflicten tusschen vorm en inhoud van het Christendom en tusschen verstand en gevoel; beide opgenomen en vertroebeld vaak in zijn niet te bevredigen levenshonger. De expressie dezer conflicten is bij den ontzaglijk moeilijk levenden Unamuno ontzaglijk moeilijk te volgen. Bezeten door een vooroordeel van woeste oprechtheid, smijt hij meeningen en gevoelens op papier, in essays, die hij bundelt, tels quels. Hij wil er geen geheel van maken, voelt elke systematische toebereiding, elke ordening als intellectueele, jongleerende huichelarij, vervloekt alle logische voorzorg, - zoodat de lezer-alleen met de zorg wordt belast, die geweldige massa negaties en bevestigingen en gevoelstegenstrijdigheden eenigszins overzichtelijk te maken. Vorm-inhoud van het Christendom, Christologie-Christus, verstand-gevoel, cultus van den gescheiden God - monistische religiositeit, individualisme-gemeenschapsgevoel, dit zijn de min of meer strijdige elementen, die min of meer volledig en min of meer strijdend leven in de persoon Unamuno. Hij kan, als velen, den vorm niet loslaten, al gevoelt hij dat hij hem niet meer met het hart aanhangt. Een deel van dien vorm blijft voor Unamuno onafscheidelijk toch van een ideëelen inhoud, die hem lief is geworden, hetgeen hem zijn ‘Katholicisme’ doet scheppen. Den Christus heeft hij lief, als hoogsten vorm van menschelijkheid, in zijn hart niet meer als middelpunt van zijn religie. En in zijn denkleven heeft hij als Christus, als de transcendentaal levende Christus, een ‘verwaarloozing’ van het leven als leven, als spontane bron van mogelijkheden. Hoewel de natuurlijkheid hem niet zonder meer het anti-geestelijke is, - hij erkent, dat uit het natuurlijk leven oprijst de drang naar onsterfelijkheid - vindt men in zijn beschouwingen geen | |
[pagina 284]
| |
samengaan van natuur en geest. Hij behoudt een sterk, en modern, dualisme, hij stelt een der elementen van de eindige wereld,Ga naar voetnoot1) het eindige verstand, tegenover den oneindigen geest. Dit dualisme heeft Unamuno gekozen, daarheen wordt hij gedreven, om zich er mede de essentiëel-Christelijke persoonlijke onsterfelijkheid te scheppen. Hard-hooghartig als de geest der Christologie is zijn mentaliteit in zooverre hij verwerpt wie niet denkt als hij: het verketteren der Duitschers in den oorlog, de verdediging van oorlog en doodstraf wijzen er op. Unamuno heeft geen afstand gedaan van een geestelijk exclusivisme, van een orthodoxie, van iets ‘alleen-zaligmakends’. Waar hij, 20-eeuwsche intellectueel, noch den diep bewonderden Christus meer kinderlijk kan aanvaarden, noch de officiëele Christologie geheel kan accepteeren, probeert hij eerlijk, maar gewrongen - hij is niet anders - iets als een nieuw Katholicisme op te bouwen of eigenlijk: van de Christologie te redden wat er van te redden valt voor hem: d.i. de persoonlijke immortaliteit. Tegen de eigen verstandelijkheid vecht Unamuno met zijn gevoelsverlangen, evenals Augustinus, als Marcus Aurelius, als Pascal, ‘René’, ‘Oberman’, Leopardi, de Vigny, Kleist, Amiel, Kierkegaard, als Valéry wellicht. Voortdurende strijd, die ‘Ie sentiment tragique de la vie’ veroorzaakt, en hem zijn ‘Christelijke’Ga naar voetnoot2) religie doet scheppen, analoog met de Kier- | |
[pagina 285]
| |
kegaardiaansche ‘sortie désespérée’. Hij noemt zich middeleeuwsch-Katholiek; voor zoover hij dit moge zijn is hij het niet zonder de moeizame gecompliceerdheid, die neerslag is van eeuwen van verstandscultuur. Zijn Christelijke ‘breuk met deze wereld’Ga naar voetnoot1) is de breuk met het positivistisch, steriel verstand, dat het vijandig element vormt voor zijn persoonGa naar voetnoot2), dat hem tot wanhoop brengt, als het telkens hem koel terugroept van zijn wilde drift ter hemelvlucht. Vijandig element, behalve op één moment, waar hij aan zichzelf ontsnapt. Eens spreekt hij over onsterfelijkheidsverlangen ‘pardessus la raison et si besoin est, contre elle’. Hier is hij onverwrongen, hier is het intellect niet meer eo ipso vijandig, hier stelt hij het alleen als wat overstegen moet worden, met strijd desnoods. Eindelijk dus eens niet de felle haat tegen het verstandelijke, eindelijk eens niet de haat tegen het eigen intellectualisme dat hem lang overheerscht heeft en nog voor een groot deel overheerscht. Zijn aardsch dualisme: verstand-gevoel, en zijn hemelsch dualisme - hij behoudt van het Christendom een Persoonlijk God, die (bij hem pas in allerlaatste instantie) gescheiden is van het menschelijke -, gesteund door zijn vitaal verlangen beletten hem, een synthese te willen. Hij heeft het gezegd: ‘Les ruses du Monisme ne nous servent de rien’Ga naar voetnoot3). Buiten alle, min of meer op het Christendom geïnspireerde dualismes, zou trouwens een zoo uiterst-individualistische en dus zoo toomlooze vitaliteit alleen al de conceptie van opheffing-dergescheidenheid kunnen verhinderenGa naar voetnoot4). | |
[pagina 286]
| |
Hij wil geen overgave, zijn drang tot leven, tot groei beteekent voor zijn egotistische heftigheid, voor zijn harden wil; drang tot rusteloozen strijd, tot religieusen twijfel. Zoo moet, vindt Unamuno, tot in de eeuwigheid het leven zijn een eindloos strijdend groeien, een eeuwig persoonlijk naderen tot God. Zijn aardsche leven is hem zoo lief, met alles, ondanks alles, dat hij geen andersoortig bestaan verlangen kan. Waarom hij dan zorgvuldiglijk zijn twijfel vasthoudt, hem krampachtig koestert, hem heftiglijk verwent en in levensliefde zijn God creëert, nog juist gescheiden, om hem te kunnen naderen. Uiterst merkwaardig in dezen tijd en - voor den auteur van ‘L'agonie du Christianisme’, zijn deze pogingen om een monistische religie-opvatting te ontduiken.Ga naar voetnoot1) Hij verzet zich onbewust tegen het Monisme, dat trouwens in eiken mensch 't verzet der individualiteit ontmoet, omdat hij Individu wil zijn, tot het bitter einde der eindeloosheid.Ga naar voetnoot2) Zijn woeste haat tegen de rede is niet slechts haat tegen haar religieuse steriliteit, maar vloeit ook voort uit den ongedifferentiëerden angst, dat diezelfde rede hem het redelijk inzicht zou doen verwerven, dat hij niet anders meer dan monistisch denken en gevoelen kan, hetgeen beteekenen zou: verlies der individualiteit. Hij ziet het helder in, dat ‘het leven tracht, de rede er toe te brengen, tot steun te dienen voor zijn vitale aspiraties’, hij ziet de onafscheidelijkheid van alle | |
[pagina 287]
| |
innerlijke elementen van den mensch, maar wenscht niet uit te komen boven zijn antagonisme: rede - gevoel.Ga naar voetnoot1) Telkens laat Unamuno zich gaan in zijn monistisch denken: hij beschrijft de evolutie van den mensch als een worsteling om de volheid van het bewustzijn’; hij ziet ‘als kwaad slechts wat het bewustzijn verduistert’; zijn charitas-Theorie is grau, maar monistisch; hij schept zijn God als Al-Bewustzijn, wijdt daaraan tallooze pagina's - zoodat men zich verwondert afvraagt: is dit Unamuno? Totdat zijn Christelijk Selbstgefühl hem waarschuwt, dat hij een individualiteit-handhavend God behoeft en hij na alle monistische uitlatingen den enkelen - kardinalen - zin neerschrijft; ‘God - het Wereldbewustzijn - toch tevens een Persoonlijk Bewustzijn onderscheiden van de conscienties die het vormen’. Unamuno, die het Thomisme verwerpt, omdat het ‘noch de rede, noch den geloofsdrang voldoet, die beide hun even gebiedende eischen hebben’, die in een hartstochtelijk moment zelfs met Tennyson (‘The ancient sage’) uitroept: ‘Stijg op tot geloof boven de vormen van het geloof uit’, is - ten opzichte eener synthetische wereldbeschouwing, ten opzichte eener monistische religie - de mensch die zoekt en niet wil vinden. Coûte que coûte, alles forceerend, ‘het verstand met voeten tredend’ schreeuwt hij zijn wensch tot uiterste, God-absorbeerende zelfhandhaving uit. A tort et à travers wil hij met ‘l'homme immense Oberman’ overtuigd blijven, dat het Ik is ‘pour l'Univers rien, pour moi tout’, dat ‘l'individu est la fin de l'Univers’. Hij acht het niet eerlijk, dat de mensch die - inderdaad - niet om zijn leven en levensverlangen heeft gevraagd, sterven zou; met hand en tand en geweldige dialectische talenten verdedigt hij zijn ‘eeuwig Purgatorium met menschelijke herinnering en menschelijke hoop’, hij eischt het op van God, smeekend, dreigend, hij Unamuno, die den dood te dooden zoekt - Miguel de Unamuno, de mensch die nimmer sterven wil. | |
[pagina 288]
| |
Hij is geen Christen meer,Ga naar voetnoot1) hij is noch voor-Thomistisch, noch Thomistisch, noch neo-Thomistisch Katholiek, hij is de groote Moniste-malgré-lui, die tegen zijn egotisme strijdt en het toch hevig eischt, die onvermoeid cultiveert zijn doodelijk vermoeiendGa naar voetnoot2) ‘sentiment tragique de la vie’ - van het leven, dat hij niet boven-tragisch wil, waarin hij noch de ervaring, noch den droom zou wenschen van den droom der Groote Harmonie. Zijn philosophisch oeuvre is niets dan één geweldig protest tegen de Monistisch-religieuse beschouwing van leven en van dood, alleen zoo geweldig, omdat de innerlijke drang er heen zoo sterk is; één angstig-intense poging om den angst-voor- het-Niet een psychologischen en wijsgeerigen grondslag te verleenen en hem religieus te utiliseeren. Een poging, zoo intens dat ze zichzelf rechtvaardigt - zoo angstig dat ze bijna pathologisch wordt.
De mensch Unamuno? trieste figuur, die met het klimmen van zijn jaren zich machteloozer steeds voelt worden in zijn | |
[pagina 289]
| |
poging om de gevoelde noodwendigheid der zelfbeteugeling te ontkennen, te ‘overschreeuwen’ met den over-luiden eisch der zelf-cultuur. Trieste figuur, die in zijn hart het leven - alle leven - zoo lief heeft, maar in zijn hard-‘Christelijke’ aanbidding van de geestelijk bereikte waarde alleen, zichzelf zijn eigenlijk gevoel van positieven eerbied tegenover alle leven niet vergunt; en lijdend ook doordat hij zijn vertrouwend Christelijk geloof verloor. Trieste figuur, die niet verloren wenscht te gaan, en verder steeds zich afsluit van het Leven. Een mensch, die niet aflaat den Dood te brengen in zijn aardsch bestaan, en onverpoosd 't geluk er buiten stelt, om aldus te verwerven de zaligheid van 't Eeuwig Leven in den dood. Een dappere kerel, meer lijdend toch aan heftigheden dan wel aan zelf-verheffingen, en eerbiedwekkend-eerlijk, dieptragisch in fatale zelfgewilde eenzaamheid. Een mensch, ‘rien de moins que tout un homme’, in wien slechts één verzoening met het Leven is, die van het machtig-levende van zijn tragiek.
Unamuno heeft gezegd: ‘Mijn Vaderland en ik hebben de vroeg-middeleeuwsche Katholieke ziel’, er zoo op wijzend, dat in den Spanjaard nog zeer sterk het ‘creatuur-gevoel’ leeft. Inderdaad wordt overal erkend, dat de Spanjaard rijkelijk subconscient begaafd is, doch voor al de eigenschappen der zelfbewuste persoonlijkheid mist. Over 't algemeen gaat dus zijn heftige werkelijkheidszin niet boven het passioneele uit, is hij in zijn primitieve spontaneïteit weinig ontvankelijk voor nieuwe ideëele invloeden. Zoo heerscht in Spanje het vroeg-middeleeuwsche Katholicisme in al zijn dualistische felheid nog. Unamuno is Spanjaard in heel zijn psychische primitiviteit; maar is tevens de wellicht meest intellectueel-ontwikkelde Spanjaard van het heden; de man die het meest in contact is met de algemeene cultuur der vroegere eeuwen en met de huidige stroomingen en belangrijke persoonlijkheden, ook buiten zijn geliefde vaderland. Zoo ondergaat Unamuno zeer sterk den invloed van den steeds sterker zich uitenden drang naar zelfbewustzijn der persoonlijkheid, zoo voelt hij zeer intens het groeiend streven naar synthese. Vandaar het uiter- | |
[pagina 290]
| |
ste conflict tusschen zijn middeleeuwsche Spaanschheid en zijn universeele ‘moderniteit’, conflict, dat aan zijn zoekende gebrokenheid de pathetische eenheid geeft. Unamuno wèrd - hij was bijna vijftig toen hij zijn hoofdwerk schreef - in Spanje de Katholiek-geborene die 't heftigst voelt de onbevredigdheid met het dualisme, zooals in Frankrijk de jong gestorven diep-religieuse Jacques Rivière (1886-1925) dit is geweest. In Spanje, dat in 't algemeen nog niet gekomen is tot den religieusen twijfel aan het dualisme, in Frankrijk, welks skepticisme weinig religieus is georiënteerd, vallen beiden volkomen ‘uit den toon’. Daaruit is mijns inziens, speciaal voor den bruyanten Unamuno, gedeeltelijk te verklaren, de furore die ze hebben gemaakt.Ga naar voetnoot1) Beiden zijn Unamuno en Rivière aangegrepen door een waarheiddorstend metaphysisch realisme, beiden afkeerig evenzeer van wat de tastbare werkelijkheid ontloopt. Zij wenschen niet verdoezelen wat ons persoonlijk leven, ons innerlijk radicaal aanbelangt, zij vinden geen bevrediging in het correct-coherent academisch Idealisme,Ga naar voetnoot2) dat toch ook zijn ‘hechte’ heipalen nergens anders kan fundeeren dan in het Mysterie.Ga naar voetnoot3) Dit Idealisme irriteert Unamuno speciaal, doordat het meestal den Dood nauwelijks anders bespreekt dan als utiliteit in de organisatie van de Zelfbespiegeling der Idee, maar den echten, den levenden Dood elegant-eloquent ontwijkt. Het officiëele Katholicisme dat hun psychisch en psychologisch geen voldoende werkelijkheid isGa naar voetnoot4) verwerpend, smachtend beiden naar een monistisch levensgevoel, naar een levende synthese van de Wereld en het Ik. | |
[pagina 291]
| |
Even intens als in de woeste pathetiek van Unamuno leeft het Eenheidsverlangen in de hartstochtelijke nederigheid van den vertwijfelden, egocentrischen Jacques Rivière, wiens heele korte sympathieke leven één strijd is geweest tusschen zijn levensgevoel en het Katholicisme.Ga naar voetnoot1) Nooit heeft Rivière zijn spontaneïteit kunnen limiteeren door eenige dogmatiek.Ga naar voetnoot2) In wanhoop bad hij om vrede - zij het dan doode vrede - ‘Mon Dieu, aidez-moi à me considérer comme rien’, in wanhoop richtte hij tot Claudel het vreeselijk verzoek: ‘Faitesmoi sentir le poids de Dieu sur mon coeur. Qu'il soit sur mon âme si appuyé qu'elle ne puisse plus tressaillir’.
Het scheen mij gerechtvaardigd, in dit ‘naschrift’ nog even afzonderlijk te wijzen op deze KatholiekeGa naar voetnoot3) levende bewijzen van het universeele Eenheidsstreven, dat meer en meer tot bewustwording en tot uiting komt. In Rivière en Unamuno, culminatiepunten van den ouden dualistischen en den in hen reeds dieperen, botsenden, monistischen stroom, zie ik merkwaardige manifestaties der evolutie, waarvan het verloop misschien als volgt is aan te duiden: Van het primitieve Dualisme - welks grondslag is een passioneel Individualisme (‘creatuur-gevoel’) ging de mensch door de enge poort van het rationalistisch Individualisme - de voor bewustzijnsvorming noodzakelijke phase - dat het Natuur-Monisme deed ontstaan; - waarna in onzen tijd zich een wijsgeerige Synthese aankondigt als Psychisch MonismeGa naar voetnoot4) en de mensch tracht te geraken tot een ‘Universalisme’ (Heymans), tot secte-looze vrije religie. T.J.C. Gerritsen. |
|