| |
| |
| |
Merona, een edelman.
In den morgen toen Renaldo Maria geboren was, enkele dagen voor het Kerstfeest, zag zijn moeder door de geopende luiken de ster Venus stralend boven den einder. Een traan vloeide uit haar geluk, want haar ziel verstond dit licht als een teeken dat de dag die volgde goed zou zijn en vol van den zegen dien zij bad. Gelijk met den zoon ontving zij van den hemel de kennis welke menige moeder tot de hoogheid der engelen verheft en haar behoedt voor iedere smet der wereld, voor de vrees en de ongewisheid die in dwaling voeren. Er is van deze kennis niets te zien dan een klaarheid in het gelaat, door velen gehouden voor een onvergankelijken glimlach; de oogen zijn meestal nedergeslagen, de lippen gesloten, behalve voor het kind dat, wanneer het groot is geworden, zich altijd herinneren zal hoe zijn moeder het in de armen droeg.
De bode, met de tijding van de geboorte gezonden, bracht van Gasparo, den heer van Merona, een brief terug waarin hij van zijn tegenspoed en wanhoop schreef, doch ook van zijn vreugde dat hem een zoon geschonken was. Vele maanden bleef hij afwezig van zijn slot en de berichten welke Clarice van hem ontving, van de hoven waar hij toefde hier en ginds, gewaagden immer van de nutteloosheid zijner pogingen om de ongunst der fortuin te keeren.
Het was niet lang geleden dat het scheen of Gasparo, den eerstgeborene van een edelman die naam verwierf in dienst van den vorigen hertog, met wien hij vermaagschapt was door zijn huwelijk met een dochter van hertog Niccoló, een milde toekomst beschoren was. Hij werd geacht meer dan gevleid, hij genoot gunsten boven anderen; Ercole zelf koos hem Clarice tot bruid en tooide de korf met juweelen. Kort na het
| |
| |
huwelijk volgde de ongenade, en er was geen pleiter, hij vond geen vriend om de oorzaak ervan te onderzoeken. De heer, hem bevelende de stad te verlaten, weigerde hem een verklaring; raadslieden, hem tot dusver welgezind, wendden zich af alsof hij hun een vraagstuk voorhield door een kind gesteld en door geen wijsgeer op te lossen. Gasparo zocht te begrijpen, nu de vijandschap van menschen verdenkend, dan de domheid van het toeval, doch zijn verstand vond in de duisternis geen weg. Meedoogenloos toonde het ongeluk, in welks kern een raadsel verborgen ligt, zich naar zijn aard: het is sedert den eersten mensch die een geschiedenis had, door niemand ooit doorgrond.
Het beste dat hij won in zijn strijd, bovenal voor de erkenning van zijn eer gevoerd, was de voorspraak, een gave voor zwakken en gevallenen. Hij was te onervaren om te beseffen dat hij Merona, het slot en het land, de woning en het brood, danken moest aan de goedheid van heeren, wier gelijke hij zich achtte; had hij geweten dat hij dit bezit behouden mocht vooral door de bede van een kerkheer, die een beschermer was van zijn broeder, hij zou een havelooze geworden zijn, hij zou het zwaard gebruikt hebben als werktuig, liever dan een aalmoes te aanvaarden in stede van een recht. Zij die, voor hem onbekend, aldus hem weldeden, behoorden tot de zeldzamen die hulp geven zonder winst of lof te verwachten en genoeg ervaren hebben om te weten dat barmhartigheid verborgen wil blijven. Het werd eerst vele jaren later den zoon gegeven deze daden te ontdekken en te eeren.
Ten leste, nadat hij in Napels, in Mantua en in Milaan vergeefs gestreefd had en in de onrust der verwachting den moed verloren, keerde hij terug op Merona met geen ander gevolg dan Renzo, die reeds zijn vader had gediend. Gade en huis had hij sedert den aanvang van zijn huwelijk niet gezien, hij wist niet dat een schat, beter dan al wat hij had nagejaagd, op deze plek wachtte voor hem alleen.
Clarice zat in den boomgaard bij den muur die naar het zuiden staat, het kind speelde in den loopstoel onder haar oogen. Toen Gasparo hen ontwaarde steeg hij af en naderde, doch voor hen stond hij stil, aarzelend, niet wetend welke liefelijkheid hem het meest trok, die der moeder, wier gelaat zich blozend over het kind neeg, of die van het kind, dat de
| |
| |
open hand tot de moeder hief. Hij kuste zijn vrouw en de stem van zijn zoon was een zachter geluid dan hij sedert lang vernomen had.
Gedurende twaalf jaren, van den dag zijner thuiskomst tot zijn verscheiden, zou het leven van Gasparo gelukkig geweest zijn, ware het niet dat de worm die al wat naar volmaaktheid streeft bederft, in zijn geluk een bitterheid legde, zoodat hij er slechts een deel van had. Bij zijn lach, bij zijn tevredenheid en zijn spel bleef altijd zijn oog naar elders gericht; alleen voor zijn vreugde en zijn bewondering vond hij woorden, maar van de eenige gedachte die hem kwelde sprak hij nooit. Nochtans vervulde zij hem zoozeer dat een ieder in het huis het onderwerp ervan kende, en zoozeer dat dit onderwerp het hoogste was waarvan hij zijn zoon kon leeren.
Er stond in de zaal een vorstelijke zetel, fraai bekleed en versierd, waarvan de rug hoog was, breed en recht. Voor dezen zetel zag het kind Renaldo Maria, dat ten tijde van zijn vaders terugkeer begon te loopen, een vinger opgeheven. Het leerde het gebod, het leerde het ontzag en het woord: de eer. Deze begrippen, de eenvoudigste welke ieder mensch, hoe jong hij ook zij, vatten kan, werden het kind overal waar het zijn vader zag zoo gestreng en zoo liefderijk voor gehouden, dat het ze aanvaardde als de beginselen van al wat in zijn dag gebeurde, van zijn ontwaken tot zijn slapen.
De gestrengheid droeg geen zweem van hardheid. Wanneer Renaldo Maria langs dien eenigen zetel ging en zijn oogen opsloeg ontwaarde hij, boven den vinger die hem herinnerde dat hij één voorwerp niet beroeren mocht, een gelaat zoo goed dat hij er de armen naar strekte. Gelijk den dwang der natuur nam hij het gebod en zacht gelijk de hand die, wanneer hij in bed gelegd was, over zijn voorhoofd streek, voelde hij den druk daarvan. De noodzaak, waaraan de vader zich vernederd had onderworpen, wendde tot het kind haar lichten kant en leidde het op zachte wijze tot de gehoorzaamheid.
Noch drukte hem de vrees welke in het ontzag besloten ligt. Eenmaal toen hij, wild en luidruchtig van den overmoed, met zijn speelgoed wierp, viel een bal op den uitverkoren zetel; hij zag hoe zijn vader langzaam schreed en zich bukkend den bal nam, dan hoe hij staarde naar den muur of daar iets stond
| |
| |
dat hij alleen kon zien. Renaldo Maria wilde schreien, maar hij bedwong zich. Sedert dien dag wist hij dat de onzichtbare, waarheen in den beginne de vinger had gewezen, grooter moest zijn dan de heiligen die in de kapel geschilderd stonden, zoo groot dat de geworpen bal hem niet gedeerd had. Zoo begreep het kind het en de vader begreep het niet anders; hetgeen deze de eer noemde, die miskend doch niet gekrenkt kon worden, bleef voor gene nog een naamloos heiligdom waarin hij geen kwaad kon doen en geen straf verwachten.
Zonder het te weten of te willen, enkel omdat hij vervuld was van een edele gedachte, voerde Gaspara Merona zijn zoon in de prilste jeugd tot het besef der eer. Het is waar dat zijn gedachte smetten droeg; hij had aan de hoven den laster gezien, den haat, den argwaan, de trouweloosheid en het mistrouwen, en ieder dezer had hem gekwetst en een vlekje gelaten, dat bleef en kwelde; haar kern echter, de eer zelve, had hij ongerept behouden. Had hij niet in de wereld geleefd doch in een klooster, hij zou terstond verlost zijn geweest van de zorgen welke hij droeg ter wille van het wereldlijk deel der eer, de erkenning, de achting en de hulde; deze immers zijn slechts de gewaden waaraan zij haar voorkomen en aanzien ontleent, zij kunnen scheuren, vervallen en vergaan zonder aan haar zelve te veranderen, ook het geringste niet. Van oudsher noemde men de eer de beste gave welke een ieder van den schoot zijner moeder medebrengt; een ieder mensch, ja, al dat leven heeft bezit haar in den aanvang en wordt geacht haar te behouden, omdat het leven, ondanks de ontelbare droefheden, uit den hemel springt en naar het geweten waardig gedragen behoort te worden. Zonder woorden van onderwijs, enkel door een gebaar, schonk Gasparo zijn zoon dit besef: hier is de plaats van de verhevenheid onzichtbaar voor uw oogen en daar staat gij, klein en bemind; ontzie die plaats en gij behoudt de uwe.
Vele vaders deden evenzoo en slechts een naam dien zij noemden maakte een verschil zoo groot als tusschen wit en zwart. Een zetel, door Renaldo Maria toen hij nog zeer klein was gevreesd en bemind, heette: de eer. Het was deze naam waaraan zijn leven werd gewijd.
Een zoetere gave ontving hij van zijn moeder door den glans
| |
| |
van haar aanwezigheid. Toen hij nog van den grond werd opgenomen voelde hij louter de koestering van haar handen, maar allengs, terwijl hij groeide, gewende hij zich op te zien tot haar alleen om de goedheid te vinden.
Clarice die, toen zij met haar kind gezegend werd, zich nog haar speelpop herinnerde, had de wereld niet gezien daar zij uit de eenzaamheid van haar vaderlijk huis in die van Merona was getreden. Daar zoowel als hier had zij in het vertrouwen der schuldeloozen aanvaard wat haar gegeven werd en dat was altijd goed geweest. Het kwaad, waarvan zij vernomen had, was haar een schaduw buiten de grenzen van haar land, zij behoefde daar niet aan te denken in haar lente, die duurde tot haar zoon een man werd.
Wanneer Renaldo Maria haar zocht wist hij in welke houding hij haar vinden zou en wanneer bijgeval iemand bij haar stond die haar aanhoorde, wachtte hij, omdat zij in die houding alleen voor hem verscheen. Het hoofd neeg ter zijde en eenigszins voorover, zoodat het meeste licht op het voorhoofd en de nedergeslagen oogleden viel en de mond onduidelijk bleef; de oogen zelve waren twee vonkjes uit het duister. Eerst wanneer hij haar zoo zag behoorde zij hem geheel en voelde hij tevredenheid.
Ook als zij voor zijn vader zat hield zij het hoofd gebogen, doch op andere wijze. In de open oogen stond een glans, recht en stil, terwijl zij wachtte op zijn woorden; wanneer hij sprak knikte zij somwijlen en bij haar antwoord boog zij zoo diep dat de scheiding der haren zichtbaar werd. Renaldo Maria wist dat zij gehoorzaamde.
Eer hij zes of zeven jaren was geloofde hij dat de gehoorzaamheid zijner moeder behoorde tot de heilige dingen waarvan zij in het gebedenboek las. Wat zijn vader wenschte, zonder ervan te spreken, deed zij; zij ried dat hij in den toren wilde stijgen en wanneer hij kwam had een dienaar de klinken gereinigd en nedergeslagen. Wanneer een landman haar bevel ontving, kende zij wat op zijn hoeve ontbrak. Renaldo Maria bemerkte aan de verbazing op zijn gelaat dat de bundel, bij zijn vertrek medegedragen, hetzelfde kleedingstuk bevatte dat hij verlangd had. En zich naar zijn moeder keerende, die weder op haar bank zat te lezen, zag hij dat zij gevolgd had hetgeen
| |
| |
niemand haar gezegd had, maar gewis uit dat boek tot haar sprak. De naam van deze gehoorzaamheid bleef voor het kind verborgen; trouwens, de volwassenen in het huis kenden dien evenmin, daar zij, wetende dat de vrouwe Clarice immer gereed was voor al wat wie ook behoefde, als weldadigheid prezen hetgeen beter dan een deugd is.
Met een spel, om zijn tranen te drogen, begon zijn moeder hem te leeren. Eerst waren het liederen geweest, dan verhalen van de wonderen der heiligen, doch om den zang vroeg hij elken morgen weder. In haar zaal viel weinig licht door twee vensters hoog in den muur, over de tegeltjes van den vloer lag een spiegeling en waar haar stoel stond was nauwelijks meer dan de blankheid van haar gelaat en haar handen te zien. Wanneer hij in deze schemering binnentrad en de deur sloot, werd hij stil want hij kwam om te luisteren. Aan haar voeten gezeten hoorde hij nu van Sint Christophorus die een klein kind bijna niet kon torsen, dan hoe Sint Franciscus met den wolf sprak, of wel een andermaal hoe Sint Joseph met zaag en hamer werkte, en spoedig kende hij velen van den hemel of hij ze zelf gezien had. Doch bij ieder verhaal, hoe lang en hoe vreemd ook, wachtte hij op hetgeen volgen zoude.
De luit lag op de tafel. Zijn moeder nam haar altijd met dezelfde hand waaraan de ring blonk. Het lied dat zij zong kende hij sedert lang, doch de wijze waarop de tonen vloeiden was immer nieuw. Twee dingen begreep hij niet, twee wonderen: het een was hoe een luit, gemaakt van hout en snaren, kon zingen; het ander hoe bij de muziek van het speeltuig de oogen zijner moeder hem aanzagen of het één enkel oog was. Toen hij, groot geworden, over deze dingen dacht vond zijn rede verklaringen die pasten gelijk oplossingen van de rekenkunde, de vreugde der herinnering echter sproot uit het geloof dat wonderen bestaan.
De makker van gansch zijn knapentijd, Renzo, was hem, behalve een dienaar, de leermeester in de spelen der jeugd. Van de eenvoudigste kunststukken, die met touw en steentjes, met een mes en een boomtak te doen zijn, van de eerste oefeningen in het springen en loopen, tot de moeilijker vaardigheden van het boogschieten en het paardrijden, deed hij hem voor. Renzo, eertijds krijgsknecht in de benden van Mantua,
| |
| |
een sterk man die, ondanks zijn grijzen baard, veel groenheid had behouden, had wanneer hij in den hof, in den stal of in het veld bezig was met zijn jongen heer geen andere aandacht dan voor het spel, waarvan hij niet afliet eer het onberispelijk werd gedaan. Geduldig wees hij keer op keer de juiste wijze, doch bij een fout, aan lompheid of onverschilligheid te wijten, legde hij Renaldo Maria op zijn knie en tuchtigde hem, kort en degelijk, en wel zoo dat de knaap na het schreien terstond zijn pogingen voortzette, begrijpend dat hij niet slagen kon dan door te doen gelijk hem gezegd werd.
Niet enkel door het spel leerde Renzo hem, ook door het voorbeeld, zoo vaak gegeven dat de heer van Merona hem niet meer prees.
Er stonden vijf paarden in den stal, de verzorging waarvan aan Renzo en een anderen knecht was opgedragen. Eens nu, toen deze met den heer op reis was gegaan, werd Renzo overvallen door een stijfheid in een zijner beenen, welke hem zooveel pijn veroorzaakte dat hij kreunde bij het loopen. Een knecht voor het huiswerk bood aan de paarden te rijden, doch hij zond hem met een scheldwoord weg en hij reed volgens de gewoonte, heel den morgen. Toen hij, teruggekeerd, afsteeg bemerkte Renaldo Maria dat hij zeer vermoeid was en van zijn kwaal niet toonen wilde. Zoo deed hij iederen morgen, wekenlang, en de knaap zou van zijn moeiten niet geweten hebben, indien hij niet, op een oogenblik dat hij meende door niemand gehoord te worden gevloekt had en daarna gebeden dat hij zijn taak mocht doen, gelijk de dieren, zoo het behoorde.
Renaldo Maria sprak hier niet van. Den ochtend daarna sloeg hij in den stal Renzo met bewondering gade, dan, paard en berijder naziende die de poort uitgingen, lachte hij luid omdat hij nooit iets schooner had gezien, paard en knecht die elkander hielpen.
Voorts oefende Renzo hem in de beginselen der wapenkunst, zonder welke de kracht niet baat in het hanteeren van den degen en het bestrijden van den tegenstander. Hij, die knecht geweest was in het leger, beval zooals de beste aanvoerder en indien een vendel voor hem gestaan had zou iedere soldaat een kloek strijder geworden zijn. Hoe een man staat en niet slechts op de beenen rust, toonde hij, van de voeten, die bij het een
| |
| |
zich door den grond laten koesteren, bij het ander hem drukken en beheerschen, tot het hoofd, dat bij het een gedragen wordt en bij het ander vast en recht zich voorwaarts richt. Het was een houding welke hij van Renaldo Maria eischte en niet slechts in den werkelijken zin; er is gezegd dat iedere omstandigheid tot de haar passende houding dwingt en dat derhalve geen enkele vooraf gekozen behoeft te worden, doch Renaldo Maria ervoer dat de rechte houding, overdrachtelijk zoowel als werkelijk, hem nimmer schaadde.
De knaap bloeide van vreugde toen hij deze houding vond en allen in het slot, de ouders en de dienstbaren, verwonderden zich, zeggend dat hij snel groeide en toenam in kracht. Deze ontdekking, plotseling verstaan, dat hij recht en sterk was, maakte hem bruisend en baldadig, zoodat hij vaak een dier onvoorziene dingen deed, die niet verboden zijn, doch niet geduld mogen worden. Toch strafte niemand hem; Gasparo niet, omdat hij in zijn zoon daden zag; Renzo niet, omdat hij wist dat men geen man wordt zonder iets te breken; zijn moeder niet, omdat al wat hij misdeed hersteld kon worden.
Thans meende de heer van Merona den tijd gekomen, dat zijn zoon in de letteren onderwezen zou worden, opdat hij, gelijk een edelman betaamt, schoonheid en wijsheid zou kennen. Hij schreef zijn broeder, den bisschop van Parma, hem verzoekende een leermeester te zenden.
Tot dusverre was het leven op Merona welgemoed geweest, doch de lach die gehoord werd klonk gedempt, daar allen zich herinnerden dat heer Gasparo in ongenade leefde. Van dien zomermorgen echter, toen broeder Hilario voor de poort kwam gereden, scheen het of de vensters wijd ontsloten werden en er zonlicht binnenviel.
Hij was een witte Benedictijner, wiens voorkomen, woorden en manieren verbazing wekten. Uit een pij, blank en ongekreukt gedragen, toonde hij twee handen welke den kampvechter beter dan den geestelijke gestaan zouden hebben en verklaarden waarom hij alleen over den landweg durfde reizen. Daar hij zich ras verontwaardigde, voornamelijk over het onverstand en de dwaasheid die niet opgemerkt worden omdat er te veel van is, zwoer hij gaarne, met vol geluid, bij Bacchus of bij goden wier namen niemand ooit gehoord had.
| |
| |
Den eersten dag verwonderde Gasparo zich over de geringschatting waarmede hij over de kennis van zekere bisschoppen sprak en tevens over zijn scherts toen zijn eigen kennis geprezen werd. Overal klonk de vroolijkheid, in de zaal, in de keuken of in den stal, waar men zijn woorden lachend herhaalde, niet omdat hij zotheden vertelde, maar naar onverwachte, hoewel eenvoudige waarheden vroeg, die eerst zonderling schenen en dan begrepen werden. Wat hij ook zeide begon met geopende handen van: waarom of hoe, doch zijn gezegde eindigde in een lagen, niet in een hoogen toon, omdat hij het juiste antwoord van den toegesprokene eischte.
Vragenderwijs deelde hij Gasparo mede dat hij zijn zoon weinig nuttigs kon leeren, want bevat niet de rede van den mensch al dat het weten waard was? Hij had toch van Sint Augustinus wel gehoord? Waarop Gasparo zich bezon en zelf antwoordde, dat men niet naar buiten moet gaan, maar in zichzelven lezen, en voor het eerst hierover dacht.
Binnen een week kon de leerling schrijven, immers, daar broeder Hilario hem gevraagd had of hij deze letter niet zoo vormde en zoo de volgende, verstond Renaldo Maria dat hij ze zoo moest schrijven en niet anders, of het een gemakkelijke taak was, die hij nooit gedaan had, maar altijd had kunnen doen.
Bij de spraakkunst, later bij de redekunst gebeurde het dikwerf dat de knaap met het antwoord talmde; wanneer de meester hem vroeg of hij, dit niet wetende, wel voort kon gaan, zocht hij opnieuw, aldus zelf vragen stellend, en dan vergezelde Hilario hem in de eenige wijze waarop de kennis gewonnen wordt, bij vraag en tegenvraag, onderzoek en overweging, tot de vondst ten leste in het eigen verstand.
De leerling in wien, al vragende, de dorst gewekt was, voer verder, met wangen die gloeiden en een schittering in de oogen, omdat hij achter een licht dat hij gezien had een duisternis ontwaarde en een ander, een onbekend licht vermoedde. Broeder Hilario antwoordde niet en leidde niet; of hij een vraagstuk ook duizendmaal beschouwd had, altijd dreef hem de begeerte om een nieuwe schakeering ervan te ontdekken, en hij ontvouwde Renaldo Maria zijn redenen niet als een man die het gevolg al wist, maar als een vriend die tezamen met hem zocht.
| |
| |
Gelijk een ieder, die zijn werk bemint, zijn eigen wijze heeft om het te doen, zoo had de broeder de zijne. Hij schimpte wanneer Renaldo Maria als een waarheid noemde hetgeen hij gehoord of gelezen had: Indien ik u thans een oorvijg geef, sprak hij, behoudt gij haar, omdat de smaad u toekomt; maar indien ik u een lied voorzing en gij kunt het nazingen, is het dan uw lied? Is er iets goeds in u dat u niet behoort? En hetgeen u behoort, hoe komt gij daaraan? Kunt gij anders antwoorden dan geknield, met de handen gevouwen? - Doch wanneer de leerling eenige woorden onverbeterlijk had samengevoegd, zoo dat zij een zin vormden welke hem verraste, viel zijn vuist dreunend op de tafel, en hij sprak: Zullen wij in het lommer van den kerseboom den gang van uw zin vervolgen en onderwijl de kersen plukken?
Waarlijk, meer dan de spraakkunst, de redekunst en de geheimen van getal en maat, leerde de knaap van dezen meester. Eer hetgeen de dichters zeggen in zijn hart weerklonk, was hij genoeg geoefend om zelf te zoeken en te luisteren.
Een krijgsman en een priester waren zijn eerste vrienden. Het is waar, de krijgsman streed niet meer en de priester had naakt in een ton kunnen wonen, doch de een openbaarde hem den plicht, de ander het inzicht dat tot vroomheid voert.
Renaldo Maria, een edelman geboren, ontving in zijn jeugd de schoonste gaven; de wereld waar gestreden wordt, geroofd, geslagen, bevlekt, vernietigd, wachtte hem om te toonen dat hij ze verdiende en waardig behouden kon.
Toen Gasparo stierf schreef Clarice met goede hoop naar Ferrara dat haar zoon spoedig in staat zou zijn als een man zijn slot Merona te verdedigen, zij had het woord van Renzo en van broeder Hilario dat hij deugdelijk was toegerust en zou strijden gelijk hem betaamde. De hertog zond een brief waarin hij zijn leed betuigde wegens de al te gestrenge straf den vorigen heer opgelegd en beloofde hetgeen de vader derfde aan den zoon te vergoeden, hem terstond bevestigend in zijn recht en hem bevelend ter hoogeschool te gaan, opdat hij den roem, aan het hof voor hem gereed, verwerven zoude.
De jongeling moest nog wachten, omdat zijn vrienden in de spelen van vaardigheid en vernuft, onder voorwendsel dat dit of dat hem nog ontbrak, niet van hem scheiden wilden,
| |
| |
en zijn moeder drong niet aan op zijn vertrek. Maar op een dag, toen hij vijftien jaar was, in het seizoen dat de vruchten rijpten, trad Hilario voor de vrouwe, vragend naar het verschil tusschen begin en einde, en of een goed einde niet een goed begin beloofde? Voorts dat zij hem vergunnen mocht naar de stad terug te keeren. De broeder ging het eerst, op hetzelfde muildier hetwelk hem hierheen had gevoerd. Dan, na vele dagen van toebereiding, vertrok de heer Renaldo Maria, vergezeld van Renzo, omdat hij nog te jong was om bescherming te missen, en liet zijn moeder alleen.
| |
II.
Van den aanvang van zijn verblijf in de stad, gedurende de jaren wanneer de voordeelen der school menigmaal door haar smetten boeten, was de dienaar, die niet lezen kon, zijn behoeder tegen den eersten twijfel.
De menschen die Renaldo Maria, thans buiten zijn huis, leerde kennen, waren zijn gelijken in jeugd; sommigen behoorden tot zijn rang, velen overtroffen hem in verstand en geest, doch weinigen hadden zooals hij de onbevangenheid en de onschuld behouden.
In den tijd wanneer jongelingen tot mannen groeien breken zij roekeloos al datgene waaraan zij in hun kindsheid hingen, wegens deze eigenschappen derhalve zou hij eer bespot zijn dan geprezen. Doch daar hij ze bescheiden droeg, en daar knapen nog niet alles gebroken hebben, plaatsten zij hem in den omgang met kameraden altijd iets hooger dan hen die ze verloren hadden.
Hoewel zijn moeder hem met luttel goud of sieraad had laten vertrekken, voorzien slechts van een beperkte doch welgekozen uitrusting, bewoonde hij, een beschermeling van Ferrara zijnde, een edel huis nabij Santo Stefano. Terstond, na de eerste les toen hij in hun midden trad, kenden degenen die zijn genooten zouden worden zijn uitgelezen staat van edelman tot hooge eer bestemd, en, evenals in de kringen van volwassenen, heeren van kerk of hof, handelaars en gildelieden, de staat naar rang en waarde gehuldigd wordt, zoo stond van de eerste dagen Merona, gelijk hij thans genoemd werd, bij de
| |
| |
jongelieden in de achting den aanzienlijke verschuldigd. Wanneer hij in den binnenhof verscheen rezen de gelaten naar hem gericht; menigeen week waar hij voorbij ging en het gebeurde wel dat een knaap, wellicht even bescheiden als hij zelf, de muts afnam. Renaldo Maria schaamde zich niet over zulke betuigingen, omdat ook hij, en verder week, omdat ook hij, en dieper de muts afnam, lachend tot wie hem zoo vriendelijk bejegende.
Reeds aan het begin viel het licht op hem.
En weldra verspreidde zich ook een gerucht dat zijn naam met lof herhaalde, nadat een dier voorvallen, welke door de fortuin teweeggebracht schijnen, de aandacht op hem gevestigd had. Een zekere leeraar, gewoon bij het voorbereidend onderricht de scherpzinnigheid zijner leerlingen te onderzoeken, legde hun een taak op, boven hun vermogen, betreffende een regel der redekunst, welke hun nog onbekend was. Verontwaardigd over de onbillijkheid besloten de heethoofden de taak niet uit te voeren en geen van allen te antwoorden. Renaldo Maria had den regel geleerd en vergeten, doch daar hij geoefend was om gevolgtrekkingen te maken, vond hij hem weder en toevalligerwijs sloeg hij het boek open daar waar het bewijs stond. Toen hij van het voornemen zijner makkers hoorde, toonde hij hun de oplossing, door het boek gestaafd, en overtuigde hun dat het vroolijker zou zijn den leeraar te verrassen door allen het stuk onberispelijk te overhandigen. De verbazing van den leeraar, die slechts twee of drie juiste antwoorden verwachtend, ze alle goed bevond, was niet grooter dan die van den jongen Merona over de warme blikken, de harde handdrukken en slagen op zijn schouder en den overmatigen roep van zijn kennis. Doch de welgezindheid welke hij tevens verwierf wijl hij, ofschoon kunnende, niet had willen uitblinken, aanvaardde hij als het antwoord op de welgezindheid waarmede hij tot zijn genooten was gegaan.
De dorpswijzen, die de spraak maken, zeggen dat iemand zijn vrienden kiest, dat hij zijn vrienden waard is, dat men hem aan zijn vrienden kennen kan. Kiest de knaap op de schoolbank naast hem het vriendje dat hem zijn speelgoed benijdt? Verdient de jonkman, die van het paradijs droomt en bij een lichtmis de onbesuisdheid leert, niet anders dan zulk een
| |
| |
vriend? Is de eenzame man, die noode naar huis keert en iederen avond dankbaar de hand drukt van den vreemdeling die hem hielp vergeten, naar zulk een gezel te beoordeelen? Hoe zal een hart, dat zoekt of wacht, kiezen?
Renaldo Maria zag vier jongelingen tot hem komen, die hij in zijn genegenheid ontving. Allen waren sterk, gezond, vervuld van de begeerte der jeugd en bovendien met schranderheid begaafd. Zij vereenigden zich bij een hunner, Fabrizio Serra genaamd, die bij een rijk koopman gehuisvest was, waar zij, met wijn en pastei bediend, voor het haardvuur zaten; soms bij Merona, op wiens tafel dikwerf nieuwe boeken lagen; of wel op een tocht buiten den muur, wanneer het jonge bloed tierde en hen draven en springen deed. Renaldo Maria, die gaarne zong, leerde menig lied, ballade of dansrefrein, in de taal van andere gewesten. Het waren meestal uren van vroolijkheid, spot en geestig woord, doch vaak streden zij omdat zij reeds naar de toekomst schouwden en elk hunner een ander deel van haar verwachtte. Daar zij nog niets te verbergen hadden vertoonden zich weldra de verschillen van hun begeerten.
Het eerste vraagstuk dat het leven hun ter overdenking bood, het onderwerp van hun leeren, het recht, hadden zij spoedig opgelost een ieder naar zijn wenschen, derhalve den besten grond vormend voor een overvloed van woorden. Renaldo Maria, de jongste trouwens, had nog geen meening en was de eenige die luisterde met open gemoed zonder zichzelven tegen den ander te stellen.
De welbespraakten toonden het gemakkelijkst waar zij bevrediging zochten.
Rosta, een ridderzoon uit het koninkrijk Napels, sprak in klinkende taal, met een glimlach en een altijd eender gebaar van afweer, nu heftig, dan verachtelijk, het recht een gemakkelijke zaak noemend indien slechts de plicht duidelijk werd bepaald. Hij schold domooren hen die, wetend wat de kerk en de koning van hen eischten en daaraan gehoorzamend, niet beseften dat zij een loon verdienden, te kiezen naar een ieders smaak. Hij kende niemand die het anders nam en hij gaf ettelijke voorbeelden van edelen en priesters in zijn land, die dezen regel volgden en genoegelijk leefden. Wat hem betrof,
| |
| |
hij kende al, zoowel wat de toekomst hem zou opleggen als wat hij wenschen zoude: een burcht met zooveel land, zooveel volk, zooveel goud; het deel daarvan dat den koning toekwam; de zware lasten van den oorlog, moeiten en lijfsgevaar; ook de vergoeding die zijn deel zou zijn: paarden, kleinodiën, en muziek, veel muziek, maar slechts gelijk men haar in Napels hoorde. Andere vragen wilde hij niet kennen, en hij achtte den schooltijd, hem door zijn vader bevolen, een beproeving waarmede hij, wanneer zijn beurt kwam, zijn zoon niet kwellen zoude. Een ieder, geloofde hij, had het recht te genieten, en wel zoo vroeg mogelijk.
Rosta was een knaap toen hij zoo sprak; nochtans leefde hij tot in grijzen ouderdom naar dit geloof. Merona hoorde later niet veel van hem, alleen dat hij tevreden was en zijn onderhoorigen evenzeer.
De vrienden bestreden de een dit, de ander dat deel zijner opvatting, omdat deze meer dan paarden en kleinodiën verlangde of gene wel gevoelde dat hij in een leven van tevredenheid zijn rust niet zou kunnen vinden, doch zij waren eenig omtrent het beginsel, dat recht beduidde al hetgeen waarop een ieder naar zijn verdienste aanspraak kon doen gelden.
Twee hunner strekten hun bepaling verder door de verdienste op een andere plaats te zetten en de grenzen van hun recht verschilden weinig van die gesteld door vele ouderen, die eerzaam en rechtschapen geprezen werden ofschoon zij, behalve voor hun eigen baat, nauwelijks een gedachte hadden.
Serra en Nerelli waren ouder dan de anderen, zij hadden een mate van den hoogmoed die vaak de wassende manbaarheid vergezelt, en beiden ontdekten op dit tijdstip hun aard.
Het opmerkelijkst aan Nerelli was zijn wijze om te luisteren en te beämen zonder te gelooven. Hij kwam uit het gezin van een welgestelden ambachtsman in Venetië, die hem vroeg geleerd had te zwijgen, met de muts in de hand, wanneer heeren spreken. Uit eerzucht had zijn vader hem naar de school gezonden, gelijk zoovelen die, fortuinlijk in hun werk, voor hun zoon een hoogere plaats begeeren dan zij zelf bezaten, en toen Nanno in de stad kwam en bemerkte hoe weinig jonge heeren van hem verschilden nu hij niet minder gekleed was noch in de leerzaal minder bleek, stak ook in hem de eerzucht op. Hij,
| |
| |
niet de anderen, achtte het recht dat aan de geboorte wordt toegekend het meest, doch terstond daarop volgend rekende hij het recht van den mensch die, hoewel in onaanzienlijken staat geboren, blijkens haar bijzondere gaven door de natuur voorbestemd is om uit te blinken. Wie meer bekwaamheid dan een ander bezat, kon bevoorrecht heeten, immers daar God zelf, werkend door de natuur en het eene schepsel boven het andere plaatsend, zijn wil kenbaar maakte dat den begunstigde een grooter recht toekwam. Hij, Nanno Nerelli, was overtuigd dat bij binnen luttel jaren zijn vaderstad nuttiger kon dienen dan menig ander, en zou het, indien hij zich hierin niet vergiste, geen onrecht zijn hem de mogelijkheid te ont houden om aldus, betamelijk, uit te blinken? Arbeid, moeite noch strijd zou hij schuwen, want degene die een gave bezat behoorde de vruchten daarvan te plukken: hij gaf meer en zijn deel zou meer zijn, niet slechts in rijkdommen, doch in roem. Door de mannen die uitblinken werden grootheid en roem van een stad gemaakt.
Hij sprak met het vuur dat niet dooft eer de winst bereikt is; wie door zulk vuur gedreven wordt rust niet, valt niet eer hij zijn doel in de handen heeft, of hij prediker zij, krijgsman of geleerde; velen zijn er mede gezegend wier oogen niet ver genoeg zien. Nerelli werkte en streefde immer hard. Hij werd procurator van den raad der republiek Venetië, een machtig man, verdienstelijk voor zijn stad.
Serra was met hem gelijk van zin. Daar hij behoorde tot een geslacht van rekenaars legde hij zijn begeerte bloot zonder eenigen sier van glorie. Hij achtte zichzelf niet bekwamer dan anderen en het was niet de roem dien hij na zou streven. Indien zijn vrienden de heeren in Genua kenden, zouden zij begrijpen waarom zijn vader wenschte dat hij zich aan het Studium Generale toerustte met kennis. In Genua werd veel getwist en gepleit: over een strook gronds waarover het dak van een huis niet mocht uitsteken, over een som gelds die slechts volgens de overlevering bestond, over olijven van een gaarde waar geen boomen groeiden; een kind wist dat dit voorwendsels waren, welker gevolgen nochtans zware nadeelen konden toebrengen aan het een of het ander geslacht, gelijk de Serra kortelings ondervonden. Gewis werd in alle oorden gestreden,
| |
| |
omdat de knecht de have van zijn meester begeerde, de meester zijn wapen gereed hield voor den knecht, of wel, en dit was de hardste strijd, omdat twee huizen elkander haatten sedert hun eersten steen. Deze nu tierde in zijn stad erger dan waar ook, een ieder in Genua meende dat hem iets ontroofd was eeuwen her. Zoo ook zij, Serra, vader en zoons. Een zijner broeders leerde het koopbedrijf; een ander zocht in Rome de paden waar heilzame kruiden groeiden; Fabrizio moest de kennis vergaderen waarmede hij een rechter verbluffen kon; tezamen werkten zij aan geen andere taak dan het verloren goed terug te winnen. Dit was hun recht. Verschilde het van dat waarover de wetboeken spraken? Bedoelden zij niet, indien men ze wel begreep, hetzelfde wat Rosta met minder woorden noemde: zooveel voor den koning en zooveel voor u? Was het recht van het gemeenebest, dat voor de belangen van gansch het volk heette te waken, iets anders dan dat van tien koningen inplaats van één? Hij zag de keuze slechts tusschen nemen en ontnomen worden; hij had gekozen en leerde thans den vorm van het nemen.
De snaak onder hen, die ieder gesprek, hoe ernstig ook, tot een schertsend slot wendde, Gianandrea van de Petruzzi in Florence, gaf schijnbaar den een zoowel als den ander gelijk. Van zijn vader, die rechter was, volgde hij het voorbeeld na om geduldig aan te hooren en het oordeel een andermaal te geven, opdat hij uitvoerig het voor en het tegen kon wikken; alleen drong de dartelheid van zijn geest hem bijwijlen een dwaas woord uit te spreken dat zijn snelle gedachte verried. Hij uitte zelden een meening, bevestigend of ontkennend, doch opperde twijfel.
Toen Rosta sprak van het recht op genot, had hij gevraagd hoever hij het genot wenschte uit te strekken; beperkte het zich tot rijden en pronken, dan kon men het een aanstaanden burchtheer billijkerwijze gunnen, doch indien het bestond in het slaan met een stok, namelijk op het hoofd van Gianandrea, dan behoorde het hem ontzegd te worden, zoo noodig met geweld. Wat bleef er, zonder een bepaling, van zulk recht? Toen Nerelli zijn bekwaamheid bekende, juichte hij toe dat hij haar toonen zoude, hoe meer zoo beter; doch Gianandrea zijnerzijds was overtuigd dat de natuur hem met veel grooter gaven voor- | |
| |
bestemd had om veel hooger uit te blinken, en zoo hij later Nerelli terzijde drong en overschaduwde, zou het hem spijten dat de natuur niet duidelijker had getoond wie van hen beiden het hoogst mocht blinken; ja, hij betreurde het thans reeds de mogelijkheid te moeten erkennen dat Nerelli nimmer tot roem zou stijgen, want er waren booze lieden die hun vijanden, ondanks loffelijke bekwaamheden, naar de galeien zonden. Tot Serra richtte hij de vraag of het recht een goed begrip was of een slecht? Indien goed, waarom het dan als slecht op te vatten? Indien hij het slecht achtte klaagde hij de voorvaderen, die kwaad onder een schoonen naam verborgen, als schelmen aan, welke aanklacht, op zijn minst, een vooroordeel bevatte. Inderdaad kon men aannemen dat de voorvaderen, gelijk Serra zelf, ten eerste op hun eigen welzijn bedacht waren, doch zouden zij, die zulke redelijke nazaten hadden, niet zoo verstandig geweest zijn ten tweede het welzijn van anderen te bevorderen? Wat nut kon Serra trekken van een schuldenaar die niet betalen kon? Indien het paard zijn recht op haver derfde zou Rosta er naast moeten loopen in stede van fraaien sier te maken. Het scheen bijkans duidelijk dat het recht niet voor enkelen, doch voor allen was samengesteld; zonder daarvoor zijn eer te durven verpanden gunde
Gianandrea het een ieder zijn bekwaamheden te ontplooien, of wel de zakken vol florijnen te dragen, de beslissing over de billijkheid, de mate en de wijze toevertrouwende aan wie beter van de weegschaal wisten dan hij.
Renaldo Maria lachte niet met de anderen. Zijn geest verdiepte zich in vragen en dikwerf zat hij te mijmeren inplaats van in zijn boek te lezen, terwijl het hem scheen of hij naar vele en verwarde stemmen luisteren moest. Hij twijfelde aan de juistheid van hetgeen zijn vrienden zeiden en hij kon geen andere reden aanvoeren dan het verzet van zijn hart. Hij vond geen klaarheid, hij sprak er niet van. Doch wanneer hij Renzo vertelde waarover zij een ganschen middag gestreden hadden verlichtte het hem zijn glimlach te zien. Dan knikte de dienaar, zeggend dat voor jonge heeren het praten gezond was.
Toen echter eenigen der vrienden daden verrichtten welke met hun woorden strookten bemerkte hij dat zijn dienaar hen, wanneer zij hem bezochten, met harde blikken gadesloeg.
| |
| |
Hij wist niet dat Renzo van hozenmaker, reukwerkmaker, wapensmid vernomen had waarom zij groote sommen vorderden voor goederen, al sedert den eersten schooltijd geleverd, die wel in het huis gezien waren, maar niet door zijn heer gedragen; noch wist hij van de waarschuwing aan die ambachtslieden gegeven, of begreep hij waarom allengs Rosta zijn gezelschap vermeed.
Aan het einde van het tweede jaar genoot Nerelli bij sommige leeraren groote gunst, ongetwijfeld wegens zijn ijver verdiend. Petruzzi ontdekte dat hij hen vleide, nu door voor dezen een kostbaar boek uit Venetië te ontbieden, dan door genen buitengewone hulpvaardigheid te betoonen; voorts dat hij, om hun gevallig te zijn wanneer, gelijk soms gebeurde, de zaak van een gestraften genoot bepleit moest worden, zweeg en zich onthield. Nerelli had de kronkelpaden gevonden, gemakkelijker dan de steile weg.
Serra dobbelde en de grove winst welke de fortuin hem gemeenlijk toewierp veroorzaakte herhaaldelijk den verliezers moeilijkheden. Een van dezen boette met zoo zware straf dat elkeen aan de school hem deernis toedroeg. Sommigen wendden zich van Serra af. Ook Merona en Petruzzi verbraken de vriendschap met hem.
Thans begon Renaldo Maria te peinzen over vragen veel te kwellend voor een jong verstand. Gedrongen door het gevoel had hij den vriend verstooten, doch hij wenschte te begrijpen bij wien de schuld lag voor de gevolgen van het spel. Zij waren in den aanvang gelijk geweest; de een had gewonnen en kon vroolijk zijn, de ander had verloren en leed. Mat de voorzienigheid met twee maten? Noch bevredigde hem het antwoord van Petruzzi, dat de voorzienigheid niet op dobbelspelen toeziet, maar dat de spelers zelf hun kansen hadden gekozen en zelf verantwoordelijk voor de gevolgen waren, alleen had Serra zich behooren te matigen toen de verliezer te zwaar getroffen werd. Renaldo Maria, de redelijkheid dezer oplossing erkennende, bleef vragen waarom de voorzienigheid een keuze, dom en slecht daar zij immers het gevoel van rechtvaardigheid krenkte, toeliet? De vriend haalde de schouders op; hij had geoordeeld en winner noch verliezer raakte hem.
Doch Renzo, die zestig jaren volgens de trouw geleefd had,
| |
| |
wees Renaldo Maria den weg toen hij met beide handen op zijn schouders hem toesprak gelijk hij in zeldzame gevallen placht te doen, zeggende dat jonge heeren spelen mochten zooveel zij wilden, ook met recht en krom, zoo zij slechts voorwaarts gingen zonder een blaam die zij zich verwijten konden, gelijk het behoorde.
Toen bespeurde Renaldo Maria inzichten zoo eenvoudig dat hij ze niet kon toonen zonder den lach zijner vrienden te wekken. Van het recht sprekende, gelijk zij het hadden voorgesteld, aanspraken en belangen, noemde hij het onedel te nemen eer men gegeven had, ten spijt van talrijke voorbeelden in de geschiedenis van vorsten om hun grootheid geprezen, ofschoon zij niets dan den roem hadden begeerd. Hij zeide dat er slechts één recht bestond, namelijk dat om te dienen God en de menschen, en dat al het overige aanmatiging van de zelfzucht was. Dat er slechts één begin kon zijn om goed te leven, en wel den plicht te vervullen, dien een ieder, met een geweten begaafd, kennen kon. Tegen deze uitspraken stelden de jongelieden menigerlei forsche redenen, doch toen Merona verder ging en, recht op een doel gericht, één enkele zaak in den klaren dag wilde zetten, aldus de verhoudingen tot de groteske maat der overdrijving voerende - overdrijving echter die vaak niet anders was dan een stelling der vrienden omgekeerd, gelijk: beter ontnomen te worden dan te nemen - lachten zij slechts om wat zij voor geestigheid hielden. Hij noemde waarheden die een kind en een kluizenaar begrijpen, doch een volwassene en een wereldling niet, tenzij zij onbevangen zien en een goede kern in een onwaarschijnlijken vorm ontwaren.
Merona kreeg een naam. Het heette dat hij een zonderlinge, alleen door scherpzinnigen te vatten geestigheid bezat, welke hem bij voorkeur in paradoxen deed spreken. Toen zij hem dit vertelden had hij veel moeite het te begrijpen. Doch weldra bevestigde hij het gezegde door als een beginsel uit te spreken hetgeen inderdaad een paradox kon heeten: de waarheid, zeide hij, schijnt onwaar voor onze domme oogen. De vrienden trokken de ongerijmde gevolgen dezer stelling, die luide vroolijkheid brachten.
Renaldo Maria was achttien jaar toen hertog Ercole het gerucht van zijn vernuftigheid vernam. Hij meende dat de
| |
| |
jonkman thans genoeg geleerd had en ontbood hem naar Ferrara, nochtans zijn verzoek inwilligend om zijn kinderplicht te mogen vervullen en gedurende den zomer op het slot Merona bij zijn moeder te verblijven.
| |
III.
Den dag dat haar zoon haar verliet om in de wereld te gaan had Clarice, haar vreugde over de toekomst toonende, zich in haar pronkgewaad gekleed. Renaldo Maria zag haar fier, met lichte oogen aan de poort en haar beeld waarmede hij uittrok straalde zijn glans van feestelijkheid over den Septembermorgen. Hij reed als een rijk man die ging om zijn vermogen weg te schenken in het schoone leven.
Aanstonds bij zijn intrede in de stad veroorzaakte zijn onervarenheid een geval dat hem ergerde en dat, ofschoon het een nietigheid was, nog lang daarna stof tot scherts en glimlach gaf.
Ferrara binnen komende wist hij niet waarheen hij zich wenden moest, doch daar de hertog hem ontboden had reed hij terstond naar het kasteel. Ongehinderd door de piekeniers van de wacht ging hij de poort door tot in den binnenhof, die eenzaam lag aangezien dien morgen schier allen van het kasteel ter jacht waren getogen. Niemand trad hem tegemoet. Nadat heer en dienaar een pooze gewacht hadden, besluiteloos, niet wetend aan welke deur te kloppen, ontwaarden zij achter het hek van een venster twee mannen die hen lachend gadesloegen. Renzo hield het tweede paard, dat Clarice haar zoon geschonken had, aan den teugel; het scheen dit dier te zijn, met de pakken beladen, dat den lachlust wekte. De twee mannen traden buiten, steeds lachend, en een hunner, met een gebaar om hen te verjagen, riep dat men geen kooplieden noodig had. Merona riep terug dat zij geenszins kooplieden waren, waarop de ander, die slechts een narrenstreek bedoelde, herhaalde: kooplieden! en deed of hij een hond tegen hen ophitste. In drift ontstoken, niet wegens het woord, maar wegens de ongepastheid van die scherts, steeg Merona af, trok zijn degen en viel aan, zoodat zijn tegenstander, Alvedo genaamd, eveneens trok en zich verdedigde; niet behendig genoeg evenwel, want hij
| |
| |
werd dra aan de hand gekwetst en de degen ontviel hem. De andere edelman, die tot het huis Gonzaga behoorde, meenende zijn makker te moeten wreken, viel thans Merona aan, doch terzelfder tijd kwam een derde toegesneld die hen scheidde. Het geval was spoedig verklaard en besloten met wederzijdsche verontschuldiging en handdruk. Alvedo liet niet na ervan te spreken naar lafaards wijs, namelijk door Merona met woorden te prijzen, doch met den toon van zijn stem, met de uitdrukking van zijn gelaat te bespotten. Toen hertog Ercole voor het eerst den kleinzoon zijner zuster aanzag berispte hij hem, en de naam van Merona werd genoemd als die van een driftigen, een hoogmoedigen jonkman.
Doch hij had een goeden vriend gewonnen in Marco Farra, denzelfden, die door tusschen beiden te treden voorkomen had dat de twist zich ten kwade had gewend, immers indien een Gonzaga letsel had gekregen waren de gevolgen ernstig geweest voor hem die het toebracht. Marco Farra, een jonge man uit het noorden, had evenals hij een eenvoudig hart en was eveneens in een rustig huis te lande opgegroeid; hij haatte niemand, hij kon nauwelijks minachten, doch, naar Ferrara gezonden om de manieren te leeren, had hij daar menigeen ontmoet wiens oprechtheid hem teleurstelde. Bij het begin van hun vriendschap verschilde Marco hierin van Renaldo Maria, dat hij tekort aan school kwam en in ervaring twee jaar ouder was.
Daar Renaldo Maria den raad van dezen vriend volgde om geruchten, hem zelf betreffend, niet te verstaan zoolang zij geen beleediging bevatten en, indien zij hem prikkelden, geen ergernis te toonen, zochten weldra de jonge heeren, door hun dienst in de wachtzaal verbonden, een andere vroolijkheid voor hun ledige uren, en toen hij, eveneens volgens een raad, zich een spel van hen deed leeren, meenden zij dat hij de proef der nieuwelingen doorstaan had. Zij noemden hem al te ernstig en al te onnoozel, doch zij begrepen dat hij verstandig genoeg was om scherts te verdragen en sterk genoeg om zich te ver dedigen.
Het gezelschap in de wachtzaal behaagde hem niet. Hij merkte op dat zij onderling een taal hadden, waarin vele woorden voorkwamen die nimmer gebruikt werden wanneer
| |
| |
een vrouw of een geëerbiedigde heer tegenwoordig was, en, hoewel hij de beteekenis ervan niet kende, vermoedde hij dat zij uit schaamte verzwegen werden, zoodat hij ze vermijden moest. Soms zag hij eenigen met de hoofden dicht bijeen, luisterend naar een hunner die herhaaldelijk schichtige blikken rond sloeg, en plotseling omkeerend in luid geschater; dan ving hij een woord op dat hij tot dusverre van knechts had gehoord. Een ieder lachte, ook wie buiten den kring gestaan had, doch Merona, wien het onderwerp verborgen bleef, voelde geen vroolijkheid.
Hij sprak zijn vriend van zijn teleurstelling dat hem niet, gelijk hij gehoopt had, terstond na zijn aankomst een taak was opgedragen. Farra haalde de schouders op, zeggend dat er veel tijd noodig scheen te zijn om de hoffelijke manieren te leeren, immers hij zelf wachtte al twee jaren op een toegezegde opdracht; Merona dus, onkundig nog van jacht en wapenspel, van dans en vertooning, mocht niet klagen.
Beiden vonden menig uur van den dag hun genoegen in het schermen, waarin de een zoowel als de ander zoo vaardig was dat zich gewoonlijk een kring van toeschouwers rondom hen verzamelde en vaak de vrouwen, aan de vensters der staatsiezalen boven, bij een fraaien treffer in de handen klapten.
Merona werd opgemerkt. Ofschoon niet erkend tot de Este te behooren genoot hij het voorrecht naar believen in de boekerij of in de muziekzaal te treden en in deze laatste vond hij meestal een gezelschap bijeen dat veel verschilde van dat der jonge heeren. Eens, toen de hertogin Lenora er met haar juffers zat en er een rondeel van twee luiten, een groote viool en een hobo gespeeld zou worden, kwam een knaap Merona zeggen dat de hertogin hem ontbood. Hij ging tot haar en zij liet hem bij haar staan voor den haard, waar een vuur brandde omdat er een koude nevel over de stad hing. Gedurende de muziek bemerkte hij dat soms de juffers met nieuwsgierigheid naar hem zagen en dat eene vooral, naast den zetel der hertogin, hem bijzonder gadesloeg. Na het spel, in de handen klappend, knikte zij tot hem en glimlachte; dan boog zij zich om de meesteres in het oor te fluisteren. Ook deze knikte en glimlachte Merona toe, zeggende: dat mejuffer Giovanna, die met scherpen en goeden smaak begaafd was, in hem de ware figuur ont- | |
| |
dekt had om in een vertooning, welke voor de feesten van Driekoningen voorbereid werd, een minzieken herder voor te stellen; de hertogin beval hem aan de lessen van mejuffer Giovanna gehoorzaam te volgen. Hij vroeg waar en wanneer hij haar dienen mocht.
Het verwonderde hem dat Marco Farra met den voet stampte toen hij hem ervan sprak. Marco verklaarde hem dat geen van hen allen, behalve Alvedo en een ander, behagen schepte in zulke vertooningen, die de hertog had uitgevonden; men moest zich in zotte kleeding steken, gelijk de kermisgasten; men moest domme verzen leeren, samengesteld door den dichter, op wiens gelaat te zien was dat hij zich meer dan eenig ander verveelde; men moest, erger dan alles, leegen praat bedenken om de juffers te vleien. Marco hield niet van dichters en juffers, althans dezulken als hij aan het hof gekend had; dezen verfden zich en genen spraken een taal die hij gebral noemde.
Den volgenden dag begaf Merona zich naar de groote wapenzaal, gelijk hem gezegd was, waar hij een schare jonge vrouwen vond, in een kring gezeten; Alvedo en Bergantino de luitspeler waren er de eenige mannen. Toen hij op de vraag van mejuffer Giovanna Tebaldi antwoordde dat hij niet kon dansen, toonde zij een overdreven verbazing en nam hem bij de hand, Bergantino verzoekend de maten te spelen, opdat zij hem aanstonds de eerste passen van de corrente kon leeren. Met de linker hield zij het gewaad van den grond om te wijzen hoe de voeten geplaatst moesten worden; dan hief zij het aangezicht tot hem op en hij zag dat er een streepje van een roode kleurstof op haar lippen was, gelijk Marco gezegd had. Hij voelde een blos op zijn wangen komen bij deze ontdekking.
Na de dansles reikte Giovanna hem een rol waarop de verzen stonden welke hij te leeren had. Hij kende vele verzen en het viel hem gemakkelijk op het eerste gezicht hun beteekenis te vatten zoowel als hun maat en klank te verstaan. Deze nu, hoewel de dichter verzonnen had dat zij door een herder tot zijn beminde gezegd werden, hadden van den aanvang de stem der poëzie, en Merona, terstond geboeid, las ze met hun eigen geluid, zoodat hun waarheid helder gehoord kon worden.
Hij vond dien middag drie kunstig gevouwen briefjes in zijn
| |
| |
zak, ieder niet anders inhoudend dan denzelfden versregel:
Liefde, die het hart mij openbaarde....
Volgens Marco was dit de gewone scherts der juffers, die zich langer en meer verveelden dan zij beneden. Thans behoorde Merona het raadsel op te lossen wie de briefjes geschreven hadden en dan op verholen wijze den schrijfsters een antwoord te zenden. Dit was de raad van Marco, die evenwel erkende zelf slechts eenmaal zulk een briefje ontvangen te hebben, waarop hij vergeten had te antwoorden. Merona koos den regel uit de tweede strophe:
Uw genade wees de bron der kennis -
welken hij drie keer schreef, en bij de dansles had hij geen moeite een der papiertjes ongemerkt in den tasch van mejuffer Giovanna te schuiven, doch een bestemming voor de andere kon hij niet kiezen. Giovanna lachte gedurig tot hem met genegen hoofd, en toen hij, den herder Sylvio voorstellende, voor haar geknield lag, streek zij hem over de wang.
Er werden hem in de wachtzaal, met een lachje en een knipoog, vragen gedaan welke hij niet begreep.
Onder degenen die te zamen kwamen ter voorbereiding van het schouwspel was er slechts een met wien Merona zich gaarne onderhield, de luitspeler Bergantino. Hij kende de luit sedert zijn jongste jaren, doch de tonen welke zij gaf onder de hand van Bergantino waren zoeter, lustiger, dieper dan hij ooit gehoord had. Hij lette opmerkzaam toe hoe hij sommige tonen achteloos en zelfs slordig speelde, of hij het opzettelijk deed om dan voor enkele andere al zijn vaardigheid te gebruiken en ze volkomen voort te brengen. Toen hij er hem naar vroeg bevestigde de meester dat hij juist had opgemerkt: In de muziek, zeide hij, evenals in andere dingen, ja, evenals in het menschelijk leven, vindt men een groot deel dat het aanhooren niet waard is, doch het weinige waarvan wij de schoonheid voelen, zingt van den hemel zelf, en daarheen trekt ons hart; vertrouw den muzikant niet die een stuk van begin tot einde onberispelijk speelt, het is fraai geluid dat hij wil, niet muziek. Merona, die speelde gelijk zijn moeder hem geleerd had, verzocht hem zijn fouten te verbeteren. Vele morgens zat hij
| |
| |
met hem in een kamertje hoog in het kasteel, tot een dienaar hem en den meester kwam roepen voor den dans.
De hertog, genezen van een kwaal, beval den eersten jachttocht van den winter. Enkele begunstigden vergezelden hem den avond te voren naar het lusthuis Belrigardo; daartoe werd Merona gekozen, Farra, Aldo Carpi, Alvedo, om, zooals de hertog zeide, het zonlicht op het gelaat der juffers te verzekeren; voorts drie oudere heeren. In den vroegsten schemer ontwaakte het huis door het schallen der hoorns. Er lag een dunne nevel over de velden, zoodat men moeilijk speurde, en de grond was hard en glad van den ijzel. De brakken echter roken alom hazen en daar zij joelden en onbedwingbaar aan de zeelen trokken, moesten de jagers ze volgen in zoo snellen rit, dat vaak een paard uitgleed en de ruiter op den grond bij smadelijk gelach aan de hulp der knechts werd overgelaten. Behalve de hertog, ondanks zijn jaren voortreffelijk in den zadel, waren er slechts drie wier paarden geen enkel maal vielen, Carpi, Farra en Merona, en deze, gedurig te zamen, toonden trotsch hun vaardigheid. Na de rust aan de herberg van een dorp besloot Ercole terwille van de juffers, van wie sommigen zich erger bezeerd hadden dan zij deden blijken, de jacht morgen voort te zetten.
Nog voor het avondmaal werd er getwist, zoo luid dat een kamerheer buiten kwam om naar de reden te vragen. Alvedo, bij den aanvang van den rit gevallen, had de spotternij als beleediging genomen; hij kon niemand iets verwijten, doch daar hij Merona wrok toedroeg, richtte hij zijn kwade luim tot hem door hem eenige dier woorden toe te voegen, die ergeren zonder grievend genoemd te kunnen worden en die tevens den reuk van den laster dragen. Er werd gezinspeeld op een juffer. Marco Farra, die verder dan zijn vriend zag, eischte voldoening met zijn groote stem. De zaak werd den kamerheer uitgelegd; hij besliste dat Farra een terechtwijzing verdiende, omdat hij over een plagerij had willen twisten, en beval hem naar de stad terug te keeren. Merona trad voor met de bondige verklaring, dat hij het niet verdroeg deze straf aan te zien en derhalve eveneens vertrekken zou, hetgeen den kamerheer zoozeer verbaasde dat hij zonder een woord zich omwendde en het huis inging. Allen waren bedrukt, daar zij groote gestrengheid ver- | |
| |
wachtten. Kort daarop verscheen hertog Ercole, in zijn pels gehuld, gevolgd door twee fakkeldragers. Met de scherpzinnigheid van den heerscher die snel verstaat, weegt en oordeelt, onderzocht hij het geschil; toen er van een vrouw gesproken werd, eischte hij haar naam en Alvedo noemde den eersten die hem inviel. Ten slotte legde hij de hand op den schouder van zijn gunsteling, zeggend dat hij geen ongehoorzaamheid duldde, maar dat Merona volgens het bloed van Este eervol had gehandeld door geen onrecht te verdragen. Hij beval den heeren elkander de hand te reiken en, met de armen wijd open, zond hij hen ter tafel.
Het geval was weggeblazen gelijk andere nietigheden. Doch de laster, die vampyr dien weinigen kunnen vellen, was uit zijn nest opgevlogen. Mejuffer Giovanna mocht ietwat dwaas zijn, ietwat slim en ietwat onnoozel, zij had geen ander kwaad gedaan dan een jonkman die haar behaagde met welgevallen aan te zien. Wie voortaan haar naam hoorde herinnerde zich iets en meende dat Merona vroeg geleerd had waarover men zwijgen moet; zonder het te weten had hij van haar nadeel baat.
Renaldo Maria verstond met den geest der onschuldigen, niet door te zoeken, te streven en alle paden te beproeven, maar door recht vooruit te loopen en de oogen opslaand, plotseling te ontdekken. Aldus leerde hij het geslacht kennen der lieden wier tong te vreezen is. En hij had zekerheid in zijn ontdekking, omdat hij van broeder Hilaro wist dat hij het inzicht vertrouwen kon.
Toen op Driekoningen het spel werd opgevoerd sprak de herder Sylvio, met het aangezicht tot de bloemslingers boven het hoofd der herderin Aminta geheven, zijn verzen op zulke wijze, dat allen duidelijk zagen hoe hij geen sterfelijk wezen toesprak, doch Amor zelf. Er was spijt in een vrouwenhart, er slopen booze gedachten bij de nieuwsgierigen, en de dichter loofde den speler.
Onder de hofvermaken vond Merona alleen genoegen in wapenoefening en muziek. In den wedstrijd op den degen genoot hij met de vrienden Farra en Carpi het oprecht spel; in de kamer van Bergantino had hij de lusten voor het oor, de blijdschap voor het hart.
Na het eerste jaar van zijn verblijf verzocht hij den hertog
| |
| |
hem een taak op te dragen, aangezien hij liever dienen wilde dan zijn jeugd in vermaak te verspillen. Het was omtrent den tijd dat de erfzoon Alfonso zijn vijftiende jaar zou bereiken en een dochter der Sforza huwen; zijn vader wenschte dat hij daarna naar Engeland zou reizen om te zien hoe men ginds geschut en vuurwapenen vervaardigde. Merona ontving de belofte dat hij hem vergezellen zoude.
Er vertoefde een Engelsche opperjager in de stad, tot wien hij ging om zijn taal te leeren. Vernemende dat zijn reis hem door Frankrijk zou voeren zocht hij ook een meester voor het Fransch en men bracht hem naar een geleerden geestelijke in het klooster van Sint Dominicus. Van den Engelschman leerde hij volgens het gesproken woord, een wijze waarop hij snel vorderde, doch van de schoonheid der taal niets bemerkte; de monnik echter toonde hem de beginselen, overeenkomst en verschil met zijn eigen taal, de welluidende klanken van den zin. Binnen korten tijd kon hij met den jager een aantal woorden gebruiken om een wensch of meening uit te drukken; de Fransche taal bekoorde hem, of zij muziek bevatte, zoodat hij zich meer inspande om haar te kennen. Hij schreef aan zijn moeder een brief in het Fransch, waarin hij haar van zijn vreugde sprak dat hij ten leste deugdelijk mannenwerk zou mogen doen.
In haar antwoord noemde zij verscheiden malen de woorden geduld en bescheidenheid. Clarice, in haar stil slot, die van de wereld niet anders kende dan hetgeen Gasparo haar verteld had, wist dat veel goede gaven verspild worden of achteloos voorbij gaan.
Spoedig na het huwelijk werd de reis toebereid. Aldo Pio van de Carpi droeg wegens zijn ervaring en bezadigdheid de leiding; dan volgden twee hoplieden, vier jonge heeren tot gezelschap, van wie twee door Alfonso gekozen waren en twee door den hertog, Merona en Farra; voorts ruiters, wapensmeden en de knechts. Zij vertrokken in den herfst en reisden door het gebied van den keizer, vermits de Fransche wegen vol krijgsvolk stonden.
Toen zij een maand in Engeland waren ontving Carpi een brief van den hertog, waarin hij hem gebood twintig koppel honden van de beste rassen te koopen en ze naar Ferrara te
| |
| |
zenden onder de hoede van Merona en Farra, heeren in wie hij vertrouwen stelde.
Van deze reis werd volgens zijn rang de leiding aan Merona opgedragen. Hij trok met Marco Farra naast hem, gevolgd door Renzo, pakdieren, hondenknechts, spaniels, beagles, retrievers, greyhounds, sleughs, door Frankrijk, het schoone land van noord tot zuid. Eens, toen aan de poort van een stad de burgers den stoet lachend naschouwden, merkte Farra op of het toezicht op honden de taak voor een edelman was. Merona antwoordde dat een edelman zijn plicht had te vervullen die immers in den dienst bestond. Geen dier ontbrak toen zij in Ferrara kwamen. Hertog Ercole schonk den heeren ieder een ring.
Renaldo Maria woonde nog iets meer dan een jaar te midden der vermaken van het hof eer hij een daad beging die hem in den glans van zijn lot zou voeren.
De hertog had twee beminde dochters, Isabella, markgravin van Mantua, en Beatrice, die gehuwd was met den regent van Milaan, beiden hoog geroemd wegens vele deugden. Toen nu eens de heeren nieuwe beeltenissen van de gezusters in de staatsiezaal aanschouwd hadden, vergeleken zij de eene met de andere; van Isabella prees men haar kennis, haar zin voor kunsten en oudheden; van Beatrice haar vernuft, haar smaak in pracht en sieraad; men was verdeeld over de vraag wie der beiden de voortreffelijkste te noemen was. Zij vroegen den hertog vergunning naar den trant der ridderspelen van weleer een kamp te houden ter eere der hooge vrouwen. Merona zou ongetwijfeld voor Isabella gekozen hebben, ware het niet dat een Fransche heer, Barlonnes genaamd, die meende in het kasteel van Sforza niet volgens zijn recht ontvangen te zijn, op schimpende wijze gesproken had van de pracht in Milaan. Hij begreep dat de Franschman niet onbaatzuchtig, doch wegens een grief partij koos; derhalve schaarde hij zich onder het vaan van Beatrice en zwoer zoo vurig den tegenstander te doen buigen, dat men van een oneenigheid sprak. De hertog ondervroeg hem, maar verstond dat hij louter ridderlijkheid bedoelde.
Eer het spel begon, op het veld waar de nieuwe stadsmuur gebouwd werd, wisten onder de hovelingen allen hoe de uitslag
| |
| |
zou zijn: de blauwe kleur voor Isabella droegen twee der kloekste ruiters, Farra en de jongere Carpi, zekere winnaars, terwijl van het drietal met de roode kleur alleen Merona goede kansen had.
Farra deed reeds bij den eersten ren zijn tegenstander tuimelen en nam hem gemakkelijk den rooden doek van den arm. Carpi overwon in den derden ren. Het tournooi zou zonder spanning geëindigd zijn indien Barlonnes, bij den vijfden ren van zijn paard gestooten, zijn kleur niet had weten te verdedigen. Merona moest thans afstijgen om met het zwaard te kampen en toen hij naderde ontving hij zoo talrijke slagen, snel en forsch toegebracht, dat ook zijn vrienden den opzet van den Franschman doorzagen: hij had den val voorgewend, omdat hij het zwaard beter dan de lans hanteerde. Daar hij voor zulk een vijand niet wijken kon bleef Merona rustig onder den fellen aanval, zich slechts verdedigend; toen hij eindelijk voorwaarts sprong gaf hij een slag die het heupstuk brak en Barlonnes velde. Er vloeide geen bloed, maar toen hij met de blauwe kleur heenschreed vloekte zijn tegenstander hem na.
De gezant van Mantua beloonde de winnaars. Hertog Ercole, die aan zijn jongste dochter de voorkeur gaf, nam Merona in zijn armen; hij had den geest van den strijd begrepen en de betrouwbaarheid van den man doorgrond.
Dien avond voor den maaltijd ontbood hij hem. Hij reikte hem een brief, zeggend dat hij hem aan de hertogin Beatrice afstond, omdat zij voor haar vertrouwen een ridder behoefde. Dan leidde hij hem naar de zaal en wees hem een eerezetel aan den disch.
| |
IV.
Toen hij in Milaan kwam vond Merona het hof in rouw, want een renbode, na hem vertrokken, had de tijding gebracht dat de hertogin Lenora gestorven was. Het kasteel herbergde talrijke gasten, meerendeels aanzienlijken met groot gevolg, en daar hij wegens de drukte gevoegd bij de ontsteltenis niet aanstonds ontvangen kon worden, overhandigde hij den brief, dien hij voor de vrouwe Beatrice droeg, aan een heer in haar dienst.
| |
| |
Een Benedictijner, die in den binnenhof heen en weder ging, sprak hem aan en, vernemende dat hij een vreemdeling in de stad was, noodigde hij hem uit hem op een wandeling te vergezellen; hij verzocht Merona hem onderwijl het nieuws van Ferrara mede te deelen, waar hij in zijn jeugd vertoefd had. Bij het hooren van bekende namen knikte hij, doch hij deed herhaaldelijk vragen naar voorvallen waar Merona niet van wist. Zij gingen de kerk van Sint Ambrosius binnen en hier, in een donkeren hoek, vroeg de monnik fluisterend zijn meening omtrent het verscheiden der hertogin. Toen hem bleek dat zijn metgezel het gerucht niet kende, vertelde hij het hem: hoe de hertog haar een valschen beker gegeven zou hebben eer zij, door haar vader van Napels aangestookt, gelijk men zeide, er hem een schenken kon. Hij, die zelf uit Napels kwam, verzekerde dat een ieder zou begrijpen vanwaar de slang was voortgekropen en met welk doel. Hij vermaande den jongen vriend zijn verontwaardiging te beheerschen en niet te luid te spreken. Op den terugweg vertelde Merona hem al wat hij gezien had en gelooven kon, hoe hertog Ercole zijn gemalin eerbied en genegenheid toedroeg en hoe zijn grootmoedige borst onmogelijk valschheid kon verbergen. De monnik hield bij het afscheidnemen den vinger nogmaals op den mond.
Over ditzelfde gerucht werd in de eetzaal der heeren onverholen gesproken, zoozeer dat Merona zich verwonderde, dat men in dit kasteel kwaad durfde noemen van den vader der gebiedster.
Gedurende de dagen der afwachting dat hij ontboden zou worden onderhield hij zich voornamelijk met de vreemdelingen over de manieren en eigenaardigheden van hun vaderland. Er waren er uit alle streken: Franschen die met hem spraken van de schoonheid en de geestigheid hunner vrouwen; Spanjolen die van Moorsche pracht verhaalden; Duitschers die den rijkdom hunner koopsteden beschreven. Twee Turken, tot het gezantschap van den sultan Bajazet behoorend, schertsten met een Provençaalschen edelman over de kruistochten die hen bedreigden: hier zou koning Karel trekken en de keizer daar, hun beste strijders achterlatend om elkander te beloeren. De heeren speelden soms of het een schaakspel was waar iedere pion een koninkrijk verbeeldde, en aten en hieven de bekers
| |
| |
ter eere hunner gekroonde meesters wederzijds. Een oudere heer, die bijgeval hen aanhoorde, ging met een glimlach verder.
Merona, die voor het eerst van de beraamde kruistochten vernam verzocht den Provençaal hem in te lichten; het antwoord bestond in een zot gebaar en een tikje op zijn wang, gelijk men met een kind doet. Hij nam het dien edelman euvel te spotten met een ernstige zaak, daar immers de koning een leger voor de heidenen verzamelde. Het was hem onbekend dat koning Karel, jong en roemzuchtig, raadslieden had ouder en in dieper spel bedreven.
Ten leste kwam een knaap hem onder de menigte zoeken met een boodschap dat de hertog hem in de Rocchetta riep. Wie van den hertog sprak bedoelde Lodovico Sforza, die deze waardigheid droeg als heer van Bari; zijn neef, den hertog van Milaan, zag men zelden. Er waren ook twee hertoginnen, Beatrice van Este Sforza en Isabella van Aragon Sforza, ook zij een kleindochter van den koning van Napels, die in de Castello woonde; nichten, buren, gelijk van leeftijd, slechts door hun lot gescheiden.
Toen Merona binnentrad wenkte Lodovico hem nabij te komen en begroette hem beminnelijk, hem verzoekend vrij te spreken, daar de eenige die tegenwoordig was, een wachter aan de deur, hun taal niet verstond. Hij herinnerde zich zijn vader Gasparo, wiens deugden hij met eerbied noemde; dan ondervroeg hij hem naar zijn school, waarbij hij, van zijn eigen leertijd vertellende, geestdriftig verzen aanhaalde van verscheiden dichters; wanneer soms Merona zeide een anderen tekst gelezen te hebben, zocht hij fluks het boek en dankte voor de verbetering. Toen hij de namen van leeraren hoorde, sommigen van wie hij gekend had, wenschte hij de meening van den jongen man te weten omtrent een vraag van recht, hoe hij haar naar de letter en hoe naar den geest zou uitleggen; en aldus, van onderwerp tot onderwerp, voerde hij hem tot overwegingen, de zede betreffende, waarbij hij sprak en Merona luisterde met bevestiging of ontkenning. Lodovico uitte zijn blijdschap dat hij overeenstemming in hun gedachten vond.
Aan den muur toonde hij een wapenrusting die aan den veldheer Francesco Sforza had behoord. Dan sprak hij hem van edellieden voorheen en thans en het bleek dat hij de eigen- | |
| |
aardigheden wist ook van dezulken die heden in Ferrara woonden, ja, van Merona zelf noemde en prees hij daden die bijkans vergeten waren.
Ten slotte drukte Lodovico hem de hand om hem oorlof te geven, doch hij bezon zich, nam zijn arm en vroeg hem naar de kwaal der hertogin Lenora. Bij het gebaar van onwetendheid herinnerde hij aan zijn verzoek om oprecht te spreken. Merona verklaarde haar den avond voor zijn vertrek zonder een kwaal gezien te hebben; hier in Milaan had hij een gerucht vernomen, dat ook den hertog bekend moest zijn, en dat hij voor zijn beschermheer bereid was met den degen als laster te brandmerken. Lachend, klaarblijkelijk tevreden, sprak Lodovico hem toe: Jonge vriend, het vertrouwen zijt gij waard. Ik beloof u een schoone toekomst. Alleen een zekere ervaring ontbreekt u en deze raad ik u bij de vrouwen te zoeken. Dien de hertogin en leer uit hetgeen zij u beveelt.
De heerscher van Milaan, weliswaar een scherp kenner van menschen, had in luttele minuten in zijn geest gezien. Aan een toekomst voor Merona als hoveling twijfelde hij, doch hij gaf hem den besten raad dien hij bedenken kon om zijn kansen te vermeerderen.
Van de zaal des hertogs werd hij gevoerd naar die der vrouwe Beatrice. Zij toonde vreugde over zijn komst en hem aan haar juffers voorstellend als den ridder die fraai voor haar eer gestreden had, schonk zij hem een sieraad tot loon. Zij wees hem een zetel naast zich en liet hem haar uitvoerig berichten omtrent haar vader, haar broeders, haar vrienden, zelfs van de dienstvrouwen wilde zij hooren en van oude paarden die rustten in den stal. Een pooze zweeg zij en begon dan te schreien, doch zij beheerschte zich en sprak niet van hetgeen haar droefheid veroorzaakte. Een volgend oogenblik riep zij, met het vocht nog aan de wimpers, dat men een brocaatstof voor haar ontvouwen zoude en vroeg zij Merona's meening over de hoogte van een keurs. Hij gaf een redelijk antwoord, namelijk dat zij in verhouding tot de maat der borst moest zijn, doch de juffers lachten over zulke onkunde en Merona begreep niet welke ervaring de hertog verwachtte dat hij onder vrouwen leeren zou. Of zij zijn gedachte ried zeide Beatrice dat men aan het hof een ridder noodig had, die niet slechts
| |
| |
van het zwaard moest weten, doch ook van de bevalligheden welke het hof versieren, een gesp op deze wijze, een hoofdknik aldus, omdat het, wat hij niet vermoedde, de wijze van gesp of hoofdknik was die een vorst behaagde en een poort ontsloot. Merona glimlachte, hetgeen hij zelden deed, instede van te antwoorden; de stem van Beatrice, waarin de galm der jeugd klonk, weerhield den ernst der tegenspraak. Dan, tot het brocaat teruggekeerd en terwijl hij overwoog of de rozen in de stof geweven niet te groot voor haar gestalte zouden zijn, onderbrak zij hem, bood haar hand ten kus en verzocht hem vroeg in den namiddag terug te keeren, daar zij een gewichtigen raad behoefde.
Bij het tweede bezoek vond hij de hertogin in een andere luim. Slechts een oude vrouw was aanwezig, over naaldwerk gebogen. De stoel waarop hij dien ochtend gezeten had stond nog naast den haren, maar, verdiept in een gedachte, noodigde zij hem ditmaal niet tot zitten. Na een pooze zwijgens verklaarde zij hem kort, met een stem zacht van droefheid, hetgeen zij van hem wenschte te hooren: of het ooit een dochter vergeven zou kunnen worden den rouw, dien zij sedert enkele dagen droeg, neder te leggen om het feest eener verwante niet te storen? In vertrouwen deelde zij hem mede dat haar nicht Bianca in het huwelijk zou treden, en heer Lodovico eischte, om redenen van hoog belang, dat de plechtigheid niet uitgesteld zou worden. Zijn meening, dat men den heer moest gehoorzamen, daar immers op hem de verantwoordelijkheid rustte voor zijn bevel, scheen haar te behagen; zij durfde echter den raad niet volgen zonder de goedkeuring van haar vader en derhalve verzocht zij hem naar Ferrara te reizen om hem haar moeilijkheid uit te leggen.
Renzo, meer dan dienaar zijn oudste vriend, bevestigde terwijl hij met hem langs den weg reed, dat hij juist geraden had, hoewel hij hem talrijke gevallen noemde waarin hij onmogelijk zou kunnen gehoorzamen, omdat een hoogere plicht gebood.
Terstond nadat hij de zaak voor den hertog had gebracht hoorde hij het antwoord. Het was gesteld in ruwe en bittere taal, die beduidde dat zijn dochter naar den wil van haar gemaal kon handelen en op den dag des oordeels zou ondervinden of zij goed gedaan had. Met een gebaar zond hij zijn gunsteling weg.
| |
| |
In Milaan teruggekeerd en toegelaten bij Beatrice, die in prachtig karmozijn gedost was, vernam hij, eer hij van zijn boodschap reppen kon, dat men hem had aangewezen om in het geleide de bruid Bianca Sforza naar Innsbrück te volgen. Eerst den dag daarna verlangde zij bericht te hooren en uit de zachtere woorden, welke Merona koos, verstond zij dat ook haar vader ried te buigen voor de noodzaak, gelijk zij reeds gedaan had.
De eenige die, na deze nuttelooze moeiten, zijn geweten ondervroeg, was de jonge Merona, een edelman die zich zelf een dienaar telde. Had Beatrice, den rouw afleggend, zijn raad niet te vroeg gevolgd? Had hij recht gehandeld door, zij het ook met het doel zijn meesteres de barschheid te besparen, de vloeken en scheldwoorden van Ercole hoffelijk uit te leggen? En had hij inderdaad wel hun zin wedergegeven? Hij sprak met Renzo en zij beiden bekommerden zich langer en dieper over den rouw voor de hertogin van Ferrara dan degenen van haar huis.
Merona reed in het gevolg der bruid, die hij nauwelijks zag, een stille jonkvrouw. Hij leerde veel heeren kennen en in Innsbrück zag hij voor het eerst den keizer, die zich met hem onderhield en hem, met belofte van eer, aanbood in zijn dienst te treden. Hij dankte, daar hij zich verknocht rekende aan den heer Ferrara en de zijnen, en de keizer zag door deze weigering dat hij hooger eer verdiende. De naam Merona werd aan dit hof opgeschreven.
Hier en daar te gast blijvende, meestal voor een jacht op wild dat men in zijn land niet kende, keerde hij in het voorjaar weder. Beatrice scheen zich te bezinnen toen hij voor haar stond, en zij lachte, vragend of hij Lodovico fraai nieuws kon brengen van hetgeen hij bij de vrouwen geleerd had? Zij had een nieuwe opdracht.
Toen vergiste Beatrice zich. Wie haar trouwste dienaar had kunnen worden plaatste zij daar waar hij niet haar vriend kon zijn.
Zij voerde hem naar het kasteel. Daar stelde zij hem aan haar nicht de vrouwe Isabella voor en, zijn deugden overmatig prijzend, verzocht zij haar hem toe te staan haar te dienen, vermits Lodovico wenschte dat hij de edelste vrouwen
| |
| |
van het land zou kennen. Na korte vraag en antwoord en vluchtige liefkoozing voor de kinderen die er speelden, vertrok zij.
Het was een lage zaal, lang en smal, ingericht naar ouderwetschen trant. Bij het binnentreden gevoelde Renaldo Maria de zachtheid die er woonde. In de eerste oogenblikken zag hij slechts Isabella, een min, naar haar kleeding als een Napolitaansche te herkennen, de twee kinderen en den hazewind, die zich weder op den vloer had uitgestrekt. Isabella liet hem van de reis vertellen en terwijl hij dit deed kwam het knaapje naast hem staan en het kleinste zette zich op zijn knie; zonder zijn verhaal te onderbreken hield hij het vast of hij met de wijze der kinderen vertrouwd was. De moeder luisterde met een glimlach. Toen hij gesproken had ontwaarde hij, in het licht van het venster aan het einde der zaal, een andere vrouw, die hem gadesloeg. Eer hij vertrok riep Isabella haar te naderen en hij vernam dat zij haar zuster was.
Gansch dien dag bleef in zijn ziel een ontroering welke hij kende uit den tijd toen hij aan de voeten zijner moeder zat: het was of één enkel oog hem aanzag. Hij herinnerde zich zijn kindsheid en hij voelde het verlangen naar zijn huis.
Weldra werd zijn komst begroet met gejubel van kleine stemmen.
Isabella, schuchter van nature, ontving zelden bezoek en leefde nederig met haar kinderen, zonder den staat die een dochter van Aragon voegde. Haar gemaal Galeazzo kwam soms met praal gereden van het jachtslot waar hij meestentijds vertoefde, doch hij betoonde haar weinig genegenheid en zij had meer dan een reden om ongaarne naast hem voor het hof te verschijnen. Gedurende zijn afwezigheid leefde zij vergeten, zoodat het scheen of Beatrice de hertogin van Milaan was; bij zijn bezoek, wanneer zij niet vermijden kon aan den staatsiedisch te zitten, was het Beatrice die met de diamanten van Sforza prijkte, niet zij, en Beatrice die alle oogen trok. Zij werd door geen spijt gekweld, alleen bekommerde zij zich over het lot van haar zoon, toen omtrent vier jaar, want Lodovico, die het hertogdom voor zijn neef bestuurde, betuigde haar een welgezindheid uit medelijden voortgekomen; zij wist niet dat over dit lot reeds beslist was door een verdrag
| |
| |
waaraan een machtig zegel hing, en dat de toekomstige gebieder op den schoot van Beatrice zat.
Isabella scheen een hovelinge, die weinig geteld werd, aan haar eigen hof. Doch zij leefde tevreden bij het spel van haar kinderen, gekoesterd door de liefde van Veronica, die zij haar zuster noemde, ofschoon zij van verschillende moeders kwamen en op verschillende wijzen groot gebracht waren.
Veronica droeg den naam Lanarda, daar zij, gelijk men zeide, gehuwd was met een heer aldus geheeten, een bevelhebber bij de Spaansche legers.
Met vreugde deed Merona al wat hem in het kasteel werd opgedragen. Hij ging met zijn dienaar in de stad om naar een koopman te zoeken, wiens woonplaats niemand had kunnen zeggen, hoewel het bleek dat hij vaak in de Rocchetta ontboden werd. Hij kocht versnaperingen die de vrouwen, uit het zuiden des lands, niet kenden; hij zag toe op de vervaardiging van voorwerpen bij luitmaker of zilversmid besteld; kortom, hij deed vele kleine diensten welke Isabella, door de onachtzaamheid der hovelingen en haar eigen bescheidenheid, sedert lang ontbeerde. Herhaaldelijk betuigde zij haar dankbaarheid voor zijn toewijding en uit haar glimlach bleek ook een vriendelijke neiging; nochtans vermoedde Merona dat zij hem buiten haar vertrouwen hield, wijl zij nu eens de dienstvrouw het zwijgen oplegde, dan, wanneer zij luchtiger begon te spreken, plotseling zichzelve onderbrak en geërgerd scheen. Ook bemerkte hij dat zij niet gaarne berichten omtrent Beatrice hoorde.
Doch menige ochtend verging aangenaam in de zaal wanneer hij met de kinderen deed zoo zij verlangden. Hij verbeeldde het paard waarmede het knaapje Francesco reisde of den berg waarop het zusje klom, en een andermaal moest hij voor hen zingen bij de luit. De liederen uit Napels, indertijd van een schoolmakker geleerd, verwekten vroolijkheid, de oogen der vrouwen blonken, en de min zong weer een ander lied. En allengs, door zijn oprechtheid en blijmoedigheid, won hij het vertrouwen van Isabella.
Haar zuster echter bleef terughoudend. Zij luisterde en sloeg hem gade, maar wendde den blik af voor den zijne; zij sprak hem zelden toe en gaf haar antwoord zacht en kort. De reden
| |
| |
van haar stilzwijgendheid meende hij te vinden in het verdriet over de afwezigheid van haar echtgenoot. Haar vooral trachtte hij te behagen en wanneer hij iets omtrent de Spaansche legers had vernomen vertelde hij het haar. Zij zweeg en dankte nauwelijks.
Op een lichten morgen, toen hij zich gelukkig gevoelde, ontdekte hij dat hij haar beminde.
Het gebeurde na een onderhoud met de vrouwe Beatrice. Schertsenderwijze had zij hem berispt over zijn ontrouw, daar hij allengs minder bij haar verscheen; toen hij integendeel betuigde dat hij zich steeds den dienaar van Este beschouwde, aanvaardde zij zijn woord en eischte dat hij het toonen zoude. Een diamant, die sedert een eeuw tot den schat van Milaan behoorde, had men nimmer gevonden en men vermoedde dat hij in het kasteel verborgen moest zijn. Een duidelijke beschrijving ervan gevende beval zij hem aandachtig toe te zien wanneer Isabella haar juweelenkastje opende. Ofschoon hij zonder tegenspraak moest vertrekken voelde hij aanstonds afkeer en tweestrijd in zijn gemoed.
Plicht en dankbaarheid was hij aan zijn beschermheer schuldig; en aangezien Ercole zijn dienstvaardigheid aan zijn dochter had toevertrouwd, gehoorzaamde hij haar voor haar vader; Beatrice had hem dan een dienst opgedragen, welken hij naar zijn vermogen vervulde. Voor deze taak echter deinsde hij terug, wijl zij een valsche daad van hem vorderde, immers hij zou het vertrouwen van Isabella schenden. Indien een heer zijn dienaar gebood een vijand te verslaan behoorde hij te gehoorzamen; doch hoe indien die vijand een vriend was van den dienaar?
Renaldo Maria dacht aan zijn vreugde in de zaal die hem lief was geworden en hij voelde het geluk dat hem omving. Er vloeide een traan bij de gedachte dat hij Veronica leed zou doen. Door deze traan straalde de liefde. Een zang jubelde in zijn hart zonder dat zorg of overweging de vreugde stoorde.
Betreffende de opdracht van de hertogin raadpleegde hij zijn ouden vriend. Een goeden meester, zeide Renzo, gehoorzaam ik in alles, een slechten dien ik niet. Hebt gij niet gezien dat zij ongelukkige vrouwen zijn, en vraagt gij nog? Hoe eer wij uit Milaan vertrekken, zoo beter.
| |
| |
Deze uitspraak ontstak in die volle dagen een onrust in zijn gedachten over twee mogelijkheden welke hij verfoeide: eenerzijds de onridderlijkheid om haar die zijn dienst behoefden te verlaten, anderzijds de valschheid indien hij bleef en voor Beatrice veinzen moest.
Waar het bloed gloeit van het jonge leven springen de daden onverwacht. Het was kort nadat hij geleerd had zijn oogen af te wenden voor een vrouwenblik. Terwijl hij in een gesprek voor Isabella zat trad haar gemaal binnen, toornig en ruw; Merona wilde vertrekken, doch hij zag een zweep geheven die Isabella op het aangezicht trof en toespringend ontrukte hij hem de zweep. Galeazzo sloeg de hand aan het gevest, bezon zich en verliet met een scheldwoord de zaal. De vrouwen schreiden.
Hoewel Merona ernstige gevolgen van zijn roekeloosheid verwachtte, zou er niets gebeurd zijn indien een knecht, die getuige geweest was, niet gerept had en het kronkelend gerucht de waarheid niet had verduisterd. Hij moest Lodovico het voorval uitleggen, en deze lachte, doch maande hem de vormen nimmer te vergeten. Hij ried hem het spel te vermijden tot heer Galeazzo weder vertrokken was.
Merona, die thans onuitgesproken gedachten begon te begrijpen, gevoelde dat hij het lachje en het lichtzinnig woord niet kon aanvaarden. Het verzoek dat hij toen deed om van zijn huidigen dienst ontheven te mogen worden, omdat men voor het verspieden geen edelman behoefde, behaagde Lodovico zeer. Ziedaar, sprak hij, wat bij de vrouwen te leeren is. Wij mannen willen naar ons doel met weinig schreden en, daar wij den blik vooruit gericht houden, struikelen wij over hindernissen op den grond. De vrouwen kennen deze hindernissen en gaan de smalle paden. Het was te veel verlangd dat gij die zoudt gebruiken, maar het zal u nut zijn te weten dat zij bestaan en dat men er sluipwerk doet. Laat nu de vrouwen. Er zijn weldra strijders noodig en ik vertrouw een afdeeling aan uw bevel.
Opgetogen dankte Merona.
En zijn vreugde vermeerderde toen hij dien zelfden dag een brief ontving van Marco Farra, die hem mededeelde dat hij in het leger geplaatst was; waar en hoe lang de strijd gevoerd
| |
| |
zou worden wist niemand met zekerheid te zeggen; gedurende de maanden Juli en Augustus had hij nog vrijheid en hij wilde zijn vriend bezoeken. Renaldo Maria antwoordde dat ook hij in den oorlog ging en schreef hem naar zijn slot te komen, aangezien hij den tijd van zijn verlof ook aan zijn moeder schuldig was, wier bede om haar zoon te zien lang onvervuld moest blijven.
Bij het afscheid eischte Beatrice dat hij spoedig in haar dienst terug zou keeren. Isabella sprak zacht en gaf hem goede wenschen. Haar zuster zeide niets, doch toen zij haar hand bood zag hij in haar oogen een grooten glans.
| |
V.
Daar hertog Ercole allen in zijn dienst geregeld hun loon placht te betalen had Renaldo Maria herhaaldelijk het goud dat hij niet behoefde naar huis kunnen zenden, en zijn moeder had het wel beheerd en slot zoowel als land verbeterd. Toen hij kwam vond hij jeugd en welvaart: gebroken muren en verweerde steenen behoorlijk toegemetseld, de brug hersteld, gave tegels in alle zalen, licht en ruimte door nieuwe vensters. Ook had zij de landerijen uitgebreid. Indien het slot weder een gezin mocht herbergen zou het een fraaiere woning zijn dan toen zij er binnenkwam.
Doch meer verbaasde Renaldo Maria zich over de jeugd zijner moeder. Ofschoon hij een rimpel zag en zij hem het enkele witte haar wees, glansde van haar gelaat hetzelfde licht hem tegen dat hij er immer had gezien, de klaarheid die beter dan de blos het teeken is van een bloeiend leven. Clarice had één liefde, één gedachte, één hoop, en deze waren jong als op den dag toen zij moeder werd. Soms klonk in haar stem een toon, dien hij tot dusver slechts van Marco gehoord had en het scheen hem of hij met haar spreken kon als met een vriend; en soms weder, wanneer zij luisterde met nedergeslagen oogen, voelde hij zich of hij nog haar kleine zoon was.
De dagen gingen snel met zijn verhalen van hetgeen hij aan de hoven gezien en ondervonden had. Wanneer zij vroeg deed zij het niet uit nieuwsgierigheid naar dezen heer of gene edelvrouw, maar om den aard van zijn oordeel te kennen. Toen hij
| |
| |
van zijn dienst in het kasteel Sforza sprak verstond zij onmiddellijk den klank zijner woorden, maar zij vroeg niet, door vrees weerhouden. En wijl hij immer opnieuw van dit deel zijner ervaringen vertelde, de vrouwe Isabella met medelijden noemde en van haar zuster zweeg, groeide haar vrees dat hij een droefheid verborgen hield. Toen wilde zij weten of de terugkeer naar Milaan tot zijn geluk kon zijn.
Zij vroeg met weinig woorden omtrent Veronica. Hij antwoordde dat zij een goede en schoone vrouw was, die hij gaarne beter zou dienen dan hij kon. Met de vrees thans tot droefheid veranderd sprak Clarice zeer zacht, hem radende na den oorlog Ercole te verzoeken dat hij hem elders zond. Renaldo Maria knielde aan haar schoot, en kuste haar hand, en er werd tusschen moeder en zoon verder hierover niet gesproken.
Dien zomer aanschouwde zij hem vaker en langer dan zij ooit gedaan had; van dien tijd was het hem, later wanneer hij aan haar dacht, of haar oogen grooter waren geworden.
In den morgen gingen zij door den boomgaard om de rijpe vruchten te plukken, langs de beek om met brood de visschen te lokken; of zij zetten zich in de schaduw van den muur en, terwijl zij zijn hand hield, vertelde zij hem van haar vaders huis, van een broeder en zusters die zij nimmer had wedergezien. Uit haar herinnering toonde zij hem liefelijke tafereelen van haar geschiedenis en den zoeten klank hoorde hij in haar stem toen zij sprak van voorvallen in zijn kindertijd. Te avond bij de kaars zong zij haar oude liederen, en hij zijn nieuwe, dan kwam wel bij dit geluid een krekel in de laurieren nader en voegde zijn zang daarbij. Zij waren verheugd, zij lachten, omdat zij spelen konden.
Renaldo Maria ontving de rust in zijn hart. Gelijk zijn moeder de liefde gedragen had, zoo wilde hij haar dragen, met de handen gereed om te geven en te dienen. Wat baatte een klacht over hetgeen niet kon zijn? Schooner dacht het hem te doen wat de hemel hem zond met het schoonste dat hij had.
Clarice zag hem aan op een morgen toen hij van zijn toekomst had gesproken en, zijn hoofd aan haar borst nemend, kuste zij hem op beide oogen.
Vroolijker werd die zomertijd toen Marco Farra kwam, omtrent het midden van Augustus. Een sterk jonkman was hij
| |
| |
reeds lang, doch in een jaar tijds was hij gegroeid tot krachtige manbaarheid. Onwrikbaar hield de hand een wapen; het woord klonk kort en vol; de blik stond recht. Toch waren de manieren hoffelijk en wanneer hij lachte hoorde men heldere blijdschap.
Clarice ontving hem of hij haar tweede zoon ware, want zij zag, zooals een moeder ziet zonder dat het haar gezegd is, dat hij zijn moeder derfde. En Marco boog voor haar teederheid eerbiediger dan voor zijn heer.
In de eerste dagen hadden de vrienden louter spel, zoodat het slot schalde van hun geluid. Zij reden ook op verre tochten uit behoefte aan lucht en zonneschijn, niet om te jagen, want de laatste hond was te oud en valk had men er nooit gehad. Bij deze ritten was het dat hun harten dichter elkander naderden en de scherts verdween. Eens, rustend bij een boom aan den weg nadat zij de paarden gedrenkt hadden, begon Marco te spreken van de toekomst en hetgeen hij van haar verwachtte; het leven aan het hof noemde hij valsch en ijdel, geschikt voor narren en kooplieden die onder een edelen schijn bedriegelijk hun werk verrichtten; met de vuist van toorn gebald gaf hij voorbeelden van kuiperij en verraad waarin schelm en slachtoffer elkander evenaardden. Hij had besloten voortaan met zijn degen onder soldaten te leven, mannen die streden slechts voor dagelijksch brood; goederen noch roem wenschte hij, alleen vrijheid om te doen, te gaan en te zeggen zoo hij wilde. Renaldo Maria begreep hem, omdat ook hij de teleurstelling kende en aan het hof veel had gezien dat hij slecht moest noemen; edel en gemeen, eer en oneer verschilden er in menig geval enkel door het gewaad. Toch meende hij dat Marco in het beginsel zich vergiste: indien degenen die hun heer met oprechtheid dienden hem verlieten, op wie dan kon hij bouwen?
Marco peinsde en wist geen spoedig antwoord. Toen hij een andermaal het gesprek hervatte klonk er geen toorn of verontwaardiging, wel bedroefde nederigheid. Hij bekende gaarne voor zijn heer te willen staan al waren er duizend valsche wapens; de verdediger echter die gewond werd had geen nut, eer het tegendeel. De verwondering van zijn vriend ziende dat hij, zoo sterk, van verslagenheid kon spreken, stond Marco op om zijn ontroering te beheerschen, doch in een minuut
| |
| |
opende hij zijn hart geheel: daar was de liefde, daar was een vrouw die men hem ontvoerd had naar geld en goed. Renaldo Maria voelde zijn eigen pijn waarvoor geen verstand of berusting baatte en, dicht bij zijn vriend staande, deed hij evenals hij en sprak van een vreugde die in de kiem verging. Hoewel zij de namen eerbiedigden begreep de een zoowel als de ander uit vertrouwelijkheden wederzijds dat het lot beiden gelijk de hoop onthield.
Marco kon het eerst de ontroering overwinnen. Een vrouw had het beste van zijn hart genomen en hij zou haar nimmer zien; de wereld zou haar een beter geluk schenken dan hij had kunnen bieden. En zou hij daarom treuren? Indien hij in de avonturen, welke hij van het krijgsbestaan verwachtte, vergetelheid vond zou hij tevreden zijn.
Renaldo Maria echter kon aan geen geluk gelooven voor haar die hij moest verlaten; hij had gezien dat zij niets bezat dan de genegenheid van een zuster, zelf zonder vrienden. Waar en wanneer zij hem ook riep zou hij moeten komen.
Zij reden zwijgend huiswaarts of zij naar den adem hunner paarden luisterden, doch aan den avonddisch, met de vrouwe Clarice tusschen hen gezeten, wekte haar stem hun glimlach weder.
Die tijd, schoon kort te tellen, was zoo rijk en rustig, des daags met een wedstrijd in vriendschap onder de boomen, des avonds met maanlicht en de aanwezigheid der moeder, dat Renaldo Maria en Marco toen zij scheiden moesten beiden wisten dat zij hem nooit vergeten zouden.
De een ging naar de ruiterij van Gonzaga, de ander naar het voetvolk onder San Severino. Reeds voor Napels zagen zij elkander weder.
Snel drong het leger van den Franschen koning voort van stad tot stad die hem de poorten opende, hier door geweld en ginds door vrees, in het land van Napels ook door verraad, want velen verlieten koning Alfonso. Een roemlooze overwinning was het en de afdeelingen door Milaan gezonden trokken mede of zij voor hun genoegen reisden. De arme stad Napels echter betaalde duur voor haar gasten; de rijken hadden tijdig hun have geborgen, dus moest het kleine volk dubbel geven. Zelfs de heeren, die den vreemdeling juichend hadden binnengehaald, berouwden het dra.
| |
| |
De twee vrienden namen kwartier in hetzelfde huis, gelegen in het deel der stad waar de Milaneesche troepen lagen. Zij waren hier nog kort toen Merona een brief ontving, zonder naamteekening, van een vrouw die hem bad haar, ter wille der barmhartigheid, te bezoeken. Hij volgde den bode naar een woning, door een muur omringd, en hier zag hij verdrietelijkheden van het bestaan die hem onbekend waren gebleven.
In het gelaat der vrouw die de deur opende herkende hij een gelijkenis. Er stonden twee stoelen in de kamer en zoodra hij zich naast haar gezet had, noemde zij haar naam, Giovanna Mila, de moeder van Veronica, die haar vroeger over hem geschreven had; aangezien zij sedert den oorlog geen berichten meer ontving, wenschte zij dat hij van haar dochter vertellen zoude. Hij kon weinig anders zeggen dan dat zij, bij zijn afscheid, zich wel bevond. Eerst daarna, zich bezinnend, verbaasde hij zich dat een vrouw in zulke nederige omstandigheden, kenbaar aan haar woning en kleedij, de moeder kon zijn van een koningsdochter, en aarzelend toonde hij zijn twijfel. Zij schreide, met het gelaat in de handen afgewend, en Merona verweet zich dat hij haar leed gedaan had; hij hoorde dat zij tot zich zelf sprak, bijna fluisterend: is het zoo geworden dat zij zich over haar moeder schaamt? Dan wilde hij troosten, doch zij rees en verzocht hem morgen terug te keeren omdat zij thans te vermoeid was om te spreken. En zij bad hem met gevouwen handen haar een goudstuk te geven, niet voor haar eigen baat. Hij gaf en ging snel.
Zij droeg toen hij wederkwam een vlekkeloos kleed en zij scheen vroolijker dan te voren. Van de tafel nam zij eerst een gebedenboek en toonde hem op de laatste bladzijde wat daar geschreven stond, dag, maand, jaar en de vermelding der geboorte van Veronica Mila, dochter van Giovanna en den vorstelijken heer Aragon; dan een brief, waarin Merona zijn eigen naam las, met den beminden naam daaronder. En weder opende zij op een andere bladzijde en liet hem lezen van het huwelijk, in de kerk San Gennaro, van Veronica, doch hetgeen volgde was met inkt zwart gemaakt. En nogmaals moest hij lezen dat op zulk een dag van zulk een jaar geboren was Filippo, zoon van Veronica. Hij legde het boekje neder, kuste haar hand en vroeg vergiffenis.
| |
| |
Giovanna Mila, de overtuiging niet voldoende achtende, wilde hem ook haar lot verklaren. De vreugde, in den tijd dat een groot heer haar gunsten schonk, had kort geduurd en lang het leed dat daarna volgde. Rijkdommen had Veronica kunnen verwachten toen zij als genoot van Isabella aan het hof mocht komen, doch zij had ze dra verspeeld door haar vlucht, enkel te vergeven wegens het onverstand van haar vijftien jaren. Den schelm, die haar tot de roekeloosheid verlokte en op steelsche wijze haar echtgenoot werd, had men nimmer kunnen vangen, ofschoon er scherpe dolken naar hem zochten. Sedert hadden machtige heeren, ook van de kerk, vaak beloofd dat de band ongeldig verklaard zou worden, maar niemand had zijn woord gehouden. Toen Giovanna Mila, tezamen met haar schoonheid, de gunst verloor, vergat een ieder haar, behalve de vrouwe Isabella, die voortging aan haar en het kind Filippo wel te doen; thans echter, dat de vijand in de stad lag, konden de gaven haar niet bereiken.
Aldus het verhaal dat Merona hoorde en geloofde. Het bevatte de waarheid voorgesteld of al het recht hier was en al het onrecht daar. Zij had gezwegen van een ander kind, haar zoon Juan, dien zij gisteren met het haar geschonken geld uit de gijzeling had kunnen koopen en die heden de rest gestolen had. Ter wille van dit kind, dat de grootere liefde zijner moeder misbruikte voor zijn kwade neigingen, had zij haar dochter verwaarloosd, en dit was de reden dat haar beschermers haar verlaten hadden. Het huwelijk van Veronica met een gemeen man, die zich verhuurde voor ieder werk van het wapen, had men niet willen erkennen, noch haar kind Filippo. En zoo was het gekomen dat Giovanna Mila in nooddruft leefde, bijgestaan alleen door giften van de hertogin; vaak ontving zij ook deze niet en meende dat de bode beroofd moest zijn; den roover Juan zag zij dan vele dagen niet in het huis, waar geen brood was voor den knaap en voor haar, geen enkel voorwerp meer om te verkoopen.
Merona werd haar dierbaar, wijl hij haar de ergste zorgen kon besparen. Hij had Marco alles van haar verteld toen hij geld van hem moest leenen en ook de vriend kwam in het huis. Giovanna, die eenmaal het behagen van een prins trok, vond haar waardigheid weder in den eerbied der beide edelen. Het
| |
| |
knaapje Filippo leerde spelen met degens en hoorde van zijn moeder ginds aan een hof rijker dan hij droomde; hij ontving geschenken zoo fraai dat hij de heeren kuste. Merona ontbood een schilder om een beeltenis van het kind te maken en toen zij gereed was zond hij haar naar Milaan, met een brief dien Giovanna schreef; hoeveel tranen zij daar verwekte, tranen meer van droefheid dan van vreugde, wist hij niet. De liefde schijnt een redelooze: door een beeltenis zette zij een moederhart in brand, verjoeg het zoetste dat een minnaar kon verwachten, misleidde een edel leven, doch voerde ten leste tot de hoogste poort.
Gedurende vijf maanden verbleven Farra en Merona in de stad; in de laatste schreven zij schuldbrieven bij een woekeraar, die hun moeilijkheden veroorzaakten. Ondanks den eenvoud van haar behoeften sprak Giovanna, die thans gelukkig scheen, vaak van geld, immer met een glimlach daar zij zeker was het te zullen ontvangen, doch hoe zij het uitgaf konden de vrienden niet begrijpen; dat zij een zoon had wisten zij niet, want zelfs het kind zweeg van hem.
Eer zij vertrokken, dat was kort nadat de Fransche koning de kroon van Napels nam, ontdekten zij een duister stukje van het geheim dat Giovanna Mila verborgen hield.
Farra bezocht haar onverwacht om haar een geschenk te brengen, een gouden speld voor een anderen dien zij verloren had. In het huis kreten hoorende opende hij de deur met geweld en binnen vond hij een misdadiger, dien hij herkende daar hij hem eens door de wacht had zien geleiden, op heeterdaad Giovanna Mila, op den grond, met vuisten te slaan. Een schop wierp hem tegen den muur en de degen werd al op hem gericht toen de arme vrouw luid jammerend opsprong om Farra te weerhouden. Van haar zelf vernam hij dat de schelm haar zoon was en zijn toorn steeg daar te meer van, doch voor het smeeken der moeder bedwong hij zich, en Juan kon wegsluipen.
Voor Merona bekende zij dat haar zoon veel leed veroorzaakte, een ongelukkige die van zijn eerste jaren nooit een vriend gehad had, nooit een beschermer, en gemakkelijk de verleidingen volgde. Schreiend klaagde zij over zijn lot, maar zij zuchtte ook over zijn zwakheden die meer ellende gebracht
| |
| |
hadden dan zij noemen kon. En zij knielde en smeekte hem haar zijn goedheid niet te onthouden ter wille van den onschuldigen knaap Filippo.
De vrienden overlegden hoe zij haar helpen konden. Marco wist een middel, en hij paste het toe, doch verzweeg het Renaldo Maria tot zij de stad verlaten hadden. Den avond voor hun vertrek voegde hij gaarne een groot deel van zijn loon bij het zijne om het Giovanna te geven, met nog een goudstukje bovendien dat, zoo hij zeide, uit een andere beurs kwam. Zij kon moeilijk scheiden, zij hield hen lang omarmd, dankend met tranen voor meer vriendschap dan zij sedert lang gewoon was, en bad hun haar niet te vergeten.
Op hun tocht noordwaarts vertelde Marco hetgeen hij gedaan had om Giovanna althans eenige maanden voor de monsterlijkheden van haar zoon te vrijwaren. Hij had zes soldaten onder bevel van Renzo voor het huis op wacht gezet, die Juan, toen hij kwam, gegrepen hadden en naar de haven gevoerd, waar hij op een galei geklonken werd. Men had hem voor een langen leertijd terdege aanbevolen en zijn handgeld, dat de kapitein gaf, had de moeder zelf ontvangen.
Toen zij Milaan naderden vernam Merona dat hij met andere afdeelingen naar Forlì moest trekken om hulp te brengen in een opstand tegen de heerscheres van die stad. Farra keerde naar Mantua terug. De bevelhebbers wisten reeds te zeggen dat de legers spoedig weder verbonden te zamen zouden komen.
De opdracht verlichtte Merona, omdat hij vreesde dat er verdriet zou zijn indien hij voor Veronica verscheen. Hoe zou hij van haar moeder kunnen spreken? En indien zij hem naar Filippo vroeg? Ook zou zij hem danken voor het portret, terwijl hij van alle menschen het minst recht had op haar dank.
Het was een schoone tijd in Forli. De heer en held, dien hij daar ontmoette in vrouwengewaad, Caterina Sforza, wekte herinneringen aan het edelste dat hij gelezen had van Rome en Griekenland. Nimmer had hij met zulk ontzag den hoed van het hoofd genomen. Zij vermomde zich met sieraad noch kleedij, alleen de zuivere wil, door liefde gedreven, gaf de schoonheid aan haar gelaat. In haar herkende Merona de rechtheid, welke hij geleerd had, maar aan geen hof gezien;
| |
| |
en toen hij haar zeide dat hij haar liever zou willen dienen dan alle vrouwen van de wereld, hoorde zij dat een hart jong en oprecht, maar reeds gewond, tot haar sprak. Hij droeg toen hij vertrekken moest een beeld voor zijn vereering mede.
In het heetste van den zomer, met overmatige dagreizen, keerde zijn afdeeling tot het leger terug en weldra voegden zich de troepen van Gonzaga daarbij. Merona en Farra ontmoetten elkander weder. Na twee dagen rust aan de Taro begon het gevecht waarin zoo vele edelen vielen en waarin de koning de kroon, welke zij hem onlangs hadden helpen winnen, weder verloor. De bombarden van Mantua bleken geweldiger dan de serpentijnen, doch de Fransche ruiterij en de onstuimigheid van haar ridders behoedden den koning voor een ramp, zoo geducht strijdend dat zij de faam van hun land bevestigden. Hoewel Gonzaga gewonnen had bleef de vrees voor de macht des vijands.
Farra verloor zijn paard en verwondde zich in den val; ook Renzo moest een doek om den arm winden, doch hij had meer gestreden dat hij vermocht. Merona kreeg vergunning in de achterhoede te volgen, opdat hij zijn vriend en zijn dienaar mede kon voeren. In Pavia dan ontbond de bevelhebber zijn afdeeling, wijl voor het verder krijgsbedrijf alleen de Zwitsers gebruikt zouden worden.
Terwijl hij hier verbleef, een maand lang, met Farra die moeilijk loopen kon, vernam hij dat, na het verscheiden van Galeazzo, de keizer het hertogdom aan Lodovico had geschonken, den zoon van Isabella aldus zijn bezit ontnemend. Die het hem vertelde, een burger, verbaasd dat hij er niet eerder van gehoord had, sprak nog van geruchten welke zich door het dienstvolk buiten het kasteel verspreidden: dat de hertogin, namelijk Isabella, rampzalig, nergens steun kon vinden voor haar recht.
Merona begreep dat het leed niet slechts eene der zusters trof. Hoe moest hij doen? Hij was thans vrij, alleen gebonden aan Ferrara. Het hart, dat hij bedwongen meende, gloeide en dreef. Hij zou roekeloos gehandeld hebben indien Marco hem niet geraden had: rijd naar Milaan, treed, volgens het bevel van hertog Ercole, voor zijn dochter, zoo eischt de regel; en bedenk wat wij vergeten moeten.
| |
| |
Toen hij voor Beatrice stond, in de Rocchetta, want de andere hertogin genoot van den nieuwen heer het recht het kasteel te bewonen, trad Lodovico binnen, begroette hem hartelijk en bezon zich dat Merona de ware man was voor een kiesche taak. Beatrice scheen verwonderd, doch toen haar gemaal met haar ter zijde had gesproken, glimlachte zij.
In het kasteel werd hij dien middag tot een kort bezoek toegelaten. Veronica zag hij niet. Toen hij opstond en boog sprak Isabella: Vergeet ons niet, arme vrouwen, wij zullen vrienden noodig hebben. Mijn zuster dankt u.
Hij ontving zijn brieven en vertrok, Marco Farra mede voerend daar zijn weg over Ferrara ging.
Arthur van Schendel.
(Wordt vervolgd).
|
|