De Gids. Jaargang 91(1927)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 231] [p. 231] Het simpele kind. Wij schoven haar in 't lommer van de hooge sterke linde. De wind die alle leven streelt kwam vriendlijk haar omwinden, Haar oogen zagen troebel groot ons aan gelijk een blinde. Een vogel zong den hemel in De witte bloesem rilde. Haar handjes zwenkten mat en wit, onwetend wat zij wilden. Of lagen roerloos-open of ze teederheden tilden. Dan viel haar hoofdje zijwaarts af of zonk diep achterover. Soms zag ik langs haar jong gezicht een glimlach, scheef en poover. Haar wezen was, als op haar mond bewoog, het zwervend loover. Het plankje als een speelgoedpop, het eenigst wat zij kende, gleed door haar vingers zinneloos in dwars en schichtig wenden. Het zieke haar hing glanzend los als kroon op haar ellende. [pagina 232] [p. 232] Vaak zat ik in den ouden tuin geleund aan de warande - En zag het licht als vlinders gaan en spelen langs haar handen En hoe het leven wisslend zich in haar verloor en spande. Een zwerm van witte duiven viel rond haar als lieve woorden. De bloemen stonden recht omhoog en bloeiden aan de boorden. En zij was schommlend tusschen dood en liefde die niet hoorde. Martien Beversluis. Vorige Volgende