De Gids. Jaargang 91
(1927)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
Het vrij-katholicisme.Dat het oude christendom in Europa in staat van ontbinding verkeert, zal menigeen toegeven. Daarbij raken dus allerlei elementen van religie los, die soms nog in klompjes blijken gegroepeerd, soms geheel uitgezuiverd, in volle eenzijdigheid worden nagejaagd. Soms ook vinden hergroepeeringen plaats, die den typische schoonen schijn van leven voortooveren, waaraan geen wezenskracht beantwoordt. Men kàn b.v. den oud-germaanschen geest samensmelten met modern imperialisme, zooals sommige reactionair Duitsche kringen willen. Men kan de Bergrede met Tolstoï en moderne wereldstadsnooden in een alliage brengen. Men kan ook wel de romantische genieënvereering met de economie van Adam Smith, en de bekende ‘oneindige waarde der enkele menschenziel’ tot een soort ivoren toren van onuitsprekelijke zaligheden ombouwen. Geheel in denzelfden geest berust de gangbare mentaliteit der theosofen op een combinatie van bepaalde hindoeïstische godsdienstvormen met westersche, zorgvuldig uitgeschift. Deze theosofische verbindingen zijn velerlei. Voor een daarvan kan ik nu verder uw aandacht vragen: te weten voor die merkwaardige samenstelling van katholieke eeredienstvormen, natuurfilosofische bespiegeling, anglosaxische energie vergoding en echt theosofisch occultisme, dewelke in Nederland wordt geheeten ‘de Vrij-Katholieke Kerk’. Ik zal het geloof in den nieuwen wereldleeraar daarbij geheel buiten bespreking laten. Want dat geloof hangt samen met àndere verlangens en angsten, de zoogenaamde ‘eschatologische’ zijde der religie, die in 't geheel niet kenmerkend is voor de Vrij-Katholieke Kerk als zoodanig. Veeleer is de | |
[pagina 155]
| |
combinatie van die twee machten, Messias-geloof en Vrij-Katholicisme een soort decadentie in de 2de macht, te duidelijk een onkruid, dan dat men er lang bij behoeft stil te staan; buitendien te grillig en willekeurig, om meer dan de nieuwsgierigheid te prikkelen. Maar de kerk van C.W. Leadbeater en J. Wedgwood biedt op zichzelf een zeer dankbaar materiaal, om het probleem van decadentie en religiositeit aan te toetsen. Dat stellen wij ons dan ook als verdere taak.
* * *
Uitgangspunt kan ons wezen het lijvig boekwerk van den voorzittenden bisschop der Vrij-Katholieke Kerk, C.W. Leadbeater, geheeten: ‘The Science of the Sacraments’. Ik las het indertijd in het Engelsch, maar citeer hier naar de hollandsche vertaling.Ga naar voetnoot1) Het eerste nu wat opvalt aan Leadbeater's zienswijze is de veronderstelling: ‘de Kerk van Christus’. Wat beteekent dat, de Kerk van Christus? Goed anglosaxer als hij is, verzuimt hij zorgvuldig, zulke principiëele quaesties aan te snijden. Een zekere common-sense opvatting daarvan heeft immers iedereen? Duidelijk is, dat de katholieke en anglicaansche kerkidee wordt verdedigd tegen de Hervormers. Van het Protestantisme is niet veel begrip: ‘Het bereiken van verstandelijke vrijheid was een noodzakelijke stap in den loop der menschelijke ontwikkeling’. (blz. 17). Dat is nu wel een héél eenzijdige, om niet te zeggen volstrekt onjuiste kijk op Luther en Calvijn. Ook treft de toon van een zin als deze: ‘Vele van de sekten, die zich ongelukkigerwijze van de Kerk hebben afgescheiden....’ (blz. 16). Het diepgaand verschil tusschen kerkhervorming en sectevorming, door E. Troeltsch in zijn ‘Soziallehren der christliche Kirchen und Gruppen’ zoo meesterlijk ontleed, wordt hier totaal over 't hoofd gezien. Maar enfin, stellen wij ons met Leadbeater voor een oogenblik op den grondslag dezer idee, die de Kerk beschouwt als eene stichting van Christus, zonder breuk of verwringing uit Zijn erflating aan de Apostelen ontstaan. Wat is nu het doel dezer Vrij-Katholieke Kerk, die zich haar sectewezen en ketterij | |
[pagina 156]
| |
tegenover de Kerk van Christus zoo gansch en al niet be wust is? Het inleidend hoofdstuk van zijn boek geeft op deze vraag een zeer duidelijk antwoord: het gaat om ‘eene nieuwe opvatting van den kerkdienst.’ Leadbeater wil geven eene wetenschappelijke behandeling van het wezen der Sacramenten, om daardoor in zijn Kerk den dienst zóó te kunnen opdragen, dat een maximum geestelijke kracht wordt uitgestort. De liefde tot de liturgie is het, die hem scheidt van het Protestantisme. De bewustmaking ervan onderscheidt hem van Rome. Immers deze bewustmaking draagt een occultistisch karakter. De uitstorting van geestelijke kracht tijdens een dienst is een psychologisch waarneembaar feit, dat ieder, die zijn oogen daartoe openzet in een katholieke, protestansche, of heidensche godsdienstoefening, waar ‘stemming’ is, kan waarnemen. Nieuw voor velen is slechts de wijze waarop dit geestelijk proces nu wordt nagegaan in zijn materieele ge volgen. De geestelijke kracht namelijk schept ijle stoffelijke vormen, zoodat bij het opdragen der mis een soort doorschijnend-iriseerende Vorm ontstaat, waarvan de onderdeelen door den Introïtus, het Kyrie, het Gloria, het Sanctus, enz. in het aanzijn worden geroepen: de getegelde vloer, een vierkante ruimte, byzantijnsche koepels, islamitische minarets; alles van astrale stof (blz. 29). Bovendien gaat van een goed opgedragen dienst een glans van zegen en vrede uit voor de omgeving. Alvorens ons nu in détails te begeven, moet eerst worden vastgesteld, dat hier beginselen worden gehuldigd van zeer verstrekkende beteekenis: de geest blijkt alleen te werken op de lagere stof door het intermediair van astrale en andere vormen. Kanalen (men komt het woord bij Leadbeater dikwijls tegen, gelijk bij R.W. Trine) moeten voortdurend gevormd worden. Geestelijke kracht interesseert hen vooral door haar afdruk in de stof, op een min of meer natuurfilosofische (ik zeg niet natuur-wetenschappelijke) wijze begrepen. Hier ligt ongetwijfeld een der belangrijke elementen in deze kerk: zij is een typisch anglosaxische verzoening van godsdienst en natuurwetenschap, door het werk der kerk voor te stellen | |
[pagina 157]
| |
als een energetisch gebeuren - van hoogere orde. Men zal vragen: waar blijft dan het mysterium der aanbidding? Eenerzijds wordt dit bedekt door het onderscheid tusschen occultontwikkelden tegenover de buitenstaanders. Andererzijds moet de schoonheidsontroering het element wijding, dat in elken aanbiddingsdienst ligt, bewaren (blz. 37). Zoo wordt de oude christelijke liturgie van een dienst, waar zondenvergeving de aanbidding en den innerlijken vrede samenvoegt, tot een dienst van energie-uitstorting. Nu heeft de Kerk echter drie ‘boeien’ of vincula, waardoor zij hare eenheid bewerkstelligt: naast de liturgie, de hierarchie en het dogma. Hoe vat de Vrije Katholieke Kerk de hierarchie op? Haar Liturgie zegt daarvan het volgende: ‘Door het H. Sacrement van het Priesterschap ontvangen de geestelijken in verschil lende graden of stadiën de macht en het gezag hun geestelijke plichten te vervullen.’ (blz. 355). Dat lijkt geheel in de oude banen der Katholieke opvatting te gaan. Vele bladzijden lang geeft Leadbeater zich zelfs de moeite, de leer der apostolische successie tegen de moderne historische kritiek te beveiligen, en besluit dan: ‘Helderziend onderzoek naar den toestand in die vroegste tijden bevestigt geheel en al de voorstelling der Roomsche Kerk.’ (blz. 360/'61), en Christus zelf zou de drie Orden der Priesterschap hebben ingesteld. Tevens verzekert hij zichzelf een aparten toegang door te zeggen: ....‘maar zij weten ook, dat de gnostieken gelijk hadden in hun bewering van het bestaan van een geheime overlevering....’ (blz. 361). Zoo wordt het apostolisch gezag gerugsteund, niet door de ‘traditie’ der kerkvaderen, maar door de ‘disciplina arcanorum’ der uitgeworpen gnostieken. Dit is een teer, maar zeer belangrijk punt. De Roomsche Kerk erkent de wijdingen der Vrije Katholieke Kerk niet als ‘echt’. Dit typeert steeds het echt Roomsch karakter in de opvatting der priesterschap: zij is sterk juridisch gekleurd, een moment van het alomspinnend Kerkrecht, de bekende erfenis van den ouden Romeinschen geest. Wie dan weer ‘De Wetenschap der Sacramenten’ opslaat, die treft wel heel andere klanken: geen advocatistisch betoog, maar het bepleiten van een economisch beheer der voorradige | |
[pagina 158]
| |
geestelijke kracht: ‘De Christus heeft nu ten dienste van Zijn nieuwen godsdienst een soort speciale afdeeling van dit reservoirGa naar voetnoot1) ten gebruike daarvan afgezonderd, opdat een aantal daartoe aangewezen personen het vermogen kunnen ontvangen om door het bezigen van zekere speciale ceremoniën zekere woorden en machtsteekens, kracht uit dit reservoir te doen stroomen ten bate van het geestelijk welzijn hunner gemeentenaren’ (blz. 386). Het geringe aantal geestelijken wordt verdedigd door de overweging, dat het meedeelen van de hoogste vermogens aan allen ‘een zoo groot verlies aan kracht zoude meebrengen, dat daaraan niet zou kunnen worden gedacht’ (blz. 387). Dan wordt de trappengang der wijdingen verbonden met een bepaalde psychologie, afzonderlijk uitgewerkt aan het slot van het boek in een lezing over ‘De ziel en hare gewaden’, en evenzeer elke hierarchische rangorde, zoodat de diaken ‘reikt’ tot in de astrale wereld, de priester tot in de z.g. verstandswereld, en de bisschop tot in de wereld van intuïtie en monade. Het primitieve geloof in de magische bevoegdheid der geestelijken wordt hier dus door eene zekere occulte psychologie gesteund. En dan het derde vinculum: het dogma. De Vrije Katholieke Kerk bezigt het z.g. Nicaeno-Constantinopolitanum van 381, met enkele wijzigingen. Zij legt - zegt de commentaar uitdrukkelijk op blz. 154 - ‘geen enkele beperking op aan het geloof harer leden.’ En dan volgt een zinnetje van bijkans zalvende inschikkelijkheid: ‘....zoodat, indien er iemand is, die liever de quasi-geschiedkundige beteekenis aanneemt van het Credo, dit hem geheel vrij staat, terwijl wij tegelijkertijd bereid zijn hem, die in staat zijn het te vatten, datgene te geven, wat wij voor de geestelijke beteekenis ervan houden.’ Zoo, zoo! Quasi geschiedkundig? Neen, het verbaast ons dan toch niet, dat de Kerk van Rome dit spiritualisme niet wil erkennen. Het mysterium der vleeschwording des woords, het kras-materieele heils-feit, laat geen mogelijkheid over, de evangelische geschiedenis als symbool te interpreteeren. Hier spreekt Leadbeater de taal der gnostieken en van het moderneuropeesche idealisme (ik meen Lessing, Kant, Goethe, Hegel) | |
[pagina 159]
| |
- en alleen zijn naieviteit op wijsgeerig gebied kan hem doen voorbijzien, wèlk een kloof hem hier van de geheele oude christelijke Kerk, en hare leeraren, van Irenaeus, over Athanasius, Augustinus, Thomas v. Aequino, tot Luther en Calvijn toe, scheidt. De geheime overlevering zal hier wel moeten bijspringen, om uit te leggen, dat het heilsfeit een kinderlijke vorm is, eene aanpassing. Geen gepraat over de diepzinnigheid der Drieeenheid kan dat ooit vergoeden. En dan nog wèlk eene bespiegeling. De zuiver theosofische bespiegeling over de Triniteit, en de drie aanzichten van den Logos, de Vader-religies (Jodendom, Islam, Shiva-dienst), de Moederreligies (Ishtarcultus, Vesta, AstarteGa naar voetnoot1), en de Zoonreligies (Christendom, Vaishnava-richting, Mithradienst) staat mijlen ver af van de rechtzinnige christelijke dogmatiek, hoe interessant zij hier ook moge zijn. De theosofische theorie heeft in dezen de godsdiensthistorische verwijding van blik tot vooronderstelling, en eene duidelijke influenceering door het hindoeïsme, gepaard met een zeer vrijzinnig geloof in de universeele openbaring van den Goddelijken Geest, die in ieder punt het lijnrechte tegendeel is van de harde, exclusivistische dogmatiek der oude tijden van het christendom, die trouwens onverzwakt in den modernen tijd door Roomschen en Confessioneele Protestanten wordt gehandhaafd. Vatten wij dit alles samen, dan blijkt het systeem der Vrije Katholieke Kerk een zeer interessante transpositie van het Roomsch Katholicisme. Zij vult de oude christelijke vormen met ten deele volstrekt nieuwe inhouden. en geeft op bijna elke bladzij van haar commentaar een geheel nieuwen uitlegGa naar voetnoot2), die ons met des te meer belangstelling doen vragen: Waarom eigenlijk deze vorm nog zoo quasi-getrouw bewaren? Deze nieuwe kerkdienst vindt het idee van dienst aan God verwerpelijk. Dat is al niet heel diep: want met het woord gods-dienst is nooit bedoeld het diensten bewijzen aan God, zooals Leadbeater blijkbaar gelooft, maar wel degelijk het aanbiddende leven, dat zich er op beroemt van ons menschen | |
[pagina 160]
| |
uit, niet anders te willen dan God zelf te huldigen met en door ons leven. Maar goed, daar stappen wij over heen. De bedoeling van Leadbeater is, door het juiste gebruik dezer oude vormen, de Engelen te helpen hun gegeven kracht om de wereld uit te storten. Nobel hierin is het onzelfzuchtige van den opzet, en wordt toch voortdurend gewaagd van het ‘hooge genot’ dat deze dienst den celebrant en den simpelen geloovige brengt: ‘Mit einen bisschen andern Worten, hat das der Pfarrer auch gesagt!’ Christus had een ‘methode’ (blz. 8), een ‘stelsel’ (blz. 9), waardoor Hij Zijn genadegaven bizonderlijk verzorgd aan deze wereld naliet. De liturgie helpt nu, de krachtsuitstorting zoo weinig mogelijk te belemmeren, haar economisch te verdeelen. Zoo maar uitdeelen in den wilde weg, ‘zou verspilling moeten worden genoemd’. Riekt dat niet bedenkelijk naar W. Ostwald's imperatief: ‘Vergeude keine Energie’? Dat komt er van, als men de materialisatie zoo belangrijk gaat vinden! Er kan geen twijfel aan zijn: de hang naar devotie, het verlangen naar eene wijde gebedsgemeenschap, en een groote eerbied voor de vormen van het verleden zijn daarbij aandrijvende factoren geweest. Maar daarnaast staan dan toch de occultistische studie, een moderne energetische natuurfilosofie, de oude gnostieke emanatietheorieën, magie en magnetismeGa naar voetnoot1). Deze allen tezamen hebben het wonderlijke samenstel in 't leven geroepen, dat de Vrije Katholieke Kerk heet.
* * *
Vatten wij nu ons uitgangspunt weer op, het probleem van decadente religiositeit, dan begint daarmee het eigenlijk kritische proces. Het is moeilijk een persoonlijk smaakoordeel uit te schakelen. Daarom begin ik er liever mee. Dit geheel is mij te zoetelijk van toon, te overgevoelig, te zeer afhankelijk van het aesthetische. Te zoetelijk: de toon b.v. waarop over ons hulpbetoon aan de dienstdoende Engelen wordt gesproken, herhaaldelijk, en b.v. hier (blz. 65): ‘Wanneer een verheven Engel toevallig voorbijkwam en het teeken des kruises zag | |
[pagina 161]
| |
en de goede gedachten die het vergezelden, zou hij zeker den persoon, die het maakte, een stralenden glimlach schenken, maar hij zou verder waarschijnlijk zijn eigen werk voortzetten.’ Zeker: smile a smile, please. Vriendelijk, maar vervelend, en wee. Te overgevoelig: omdat de text van het Anglicaansche ritùaal niet zoo goed is als Leadbeater vindt dat het wezen moest, en de Roomsche text wel angst-en-vrees momenten in zicht draagt, kan bij die diensten niet zulk een perfecte eucharistische vorm van astrale stof worden opgebouwd, als elders mogelijk is. Hier legt men den vinger waarlijk op een stuk decadentie: de afhankelijkheid der hoogere wereld van onze lagere wereld, de gebondenheid der Engelen aan onze menschelijke disposities. Terwijl het Vrije Katholicisme de geesten boeit door zijn leer der hoogere werelden, beneemt het tegelijkertijd het uitzicht op het Absolute. Dit is niet vrouwelijk meer ('t ware 'n beleediging voor de vrouw, dat te zeggen); dat is damesachtig; of in een man: verwijfd. Een typisch stukje decadentie. En te zeer afhankelijk van het aesthetische. Hoogelijk wordt de ‘symmetrie’ geroemd der eucharistische astrale kathedraal (blz. 15). Dat is een tastbaar stijlvooroordeel, dat hen ook een modelkerk als vierkant laat ontwerpen. Maar de gothisch-asymmetrische vormen dan? Het is alles zoo akelig netjes afgewogen - zeer gentlemanlike, en correct. Wat blijft er over van de dionysische vervoeringen, en de hunkering naar het Matelooze, die toch aan elke godsdienst het hartebloed geven? Maar ook te zeer aesthetisch nog in dien anderen zin, van àfhankelijk van de waarneming, te weinig los van die ‘lagere’ stoffelijkheid, waarover Leadbeater zoo graag 'n beetje esoterisch-hooghartig glimlacht. Door deze verfijnde ontleding der tusschenliggende stadia worden de uitersten van God en Ziel niet in hun raadselachtigheid onthuld; alleen maar voor elkaar verheeld. Maar het wordt tijd dit smaakoordeel te toetsen aan algemeener gezichtspunten. En dan vindt de kritiek nog zeer verschillende onaannemelijkheden. a. Het subtiele materialisme is een decadente vorm van het kritisch idealisme. Ik kan niet heel breed daarover uitweiden in dit bestek. Laat mij het daarom zoo mogen zeggen: die | |
[pagina 162]
| |
geheele psychologische constructie over de hoogere gebieden van geestesleven valt onder die groep denkfouten, die men met Kant zou kunnen noemen: de paralogismen der Zuivere RedeGa naar voetnoot1). Dit is geloof tegen geloof. Want ook Leadbeater en andere occultisten weten wel, dat hunne beschouwingen niet binnen de grenzen der Rede liggen. Vandaar hun herhaald beroep op de hoogere vermogens. Dat is nu vooral daarom zoo lastig te bediscussieeren, daar dat hoogere zich wel bedienen moet van de termen, beelden, en begrippen der lagere gebieden (in casu: de Rede). In die vertolking nu hebben de bespiegelingen over den aard der hoogere astrale, mentrale, en andere werelden weinig zin. Het ‘monadische’ is een metaphysische grootheid zonder meer. Nu is het heelemaal niet erg, daarin te gelooven, maar het wordt wat zot, wanneer men dan deze waarnemingen en de waargenomen verschijnselen gaat inspinnen in de formules van natuurfilosofie en wijsbegeerte, die daarmee niet goed weg weten. Het wonderlijke is verder, dat alle aandacht praktisch valt op de methode om de geestelijke ‘ladingen’ over te brengen. Wierook wordt geladen (die staafjes, die door Mrs. Besant gewijd zijn, zijn bizonder werkdadig). De wanden der oude kerken heeten geladen met devotie. De heele priesterkleedij wordt gewijd om de grootere uitwerking die dat heeft (soms heet het: omdat zij beter geleiden). De heele hopelooze santekraam van bijgeloovigheden, amulettenvereering enz. doet langs dezen weg wederom haar intocht in den godsdienst. Dat kàn men niet anders dan subtiel materialisme noemen. Of, naar de religieuse zijde bezien: een herleving van fetisjisme. Zulk een revival nu is een typisch decadentieverschijnsel: een faze van godsdienstig leven, in onze cultuur lang overwonnen geacht, staat op. En draagt het maskerade pak eener quasi idealistische filosofie. Dat is oververfijning, die al weer neigt tot barbarizeering, een verschijnsel, dat waarlijk niet op zichzelf staat, maar zijn pendant vindt in de moderne bewondering voor mexicaansche afgodsfratsen. b. Decadent is de vervanging van eerbied voor het geheimenis door occultisme. Het is een geheime, zeer bekende, aan- | |
[pagina 163]
| |
matiging van den menschengeest, op de een of andere wijze het geheimenis te ontraadselen. Gansch onze technische beschaving berust feitelijk op dit beginsel. Alleen voor zooverre wij de Natuur niet vereeren, maar ondervragen en onderzoeken, gehoorzaamt zij ons. Precies ditzelfde nu doet immers het occultisme, ‘voor de hoogere gebieden’ - naar zijn eigen zeggen. Ook daar is telkens ‘de bestudeerder’ aan het woord, die door jaren lange studie deze terreinen van werkzaamheid in zijn macht krijgt, door meditatie, ascese, en zoo meer. Ook dáár wordt de aanbidding voor een poos stop gezet, om gelegenheid te krijgen te doorvorschen. Dus ook om het verborgene te openbaren, te rationaliseeren, van zijn mysterium-karakter te ontdoen. Het behoort tot de vele bijtende ironieën der historie, dat die menschen, die het luidst gewagen van de oude mysterie-godsdiensten, en dan ook het oud-christelijk rituaal in een soort mystagogisch stelsel opnemen, juist door hun methode het geheimenis te niet doen. Occultisme is en blijft een erfvijand der religie. Daarom ook stoot die natuurfilosofische gewichtigheid zoo af. Dat de Roomsche Kerk het wonder der transsubstantiatie leert, is misschien wel vreemd, indien getoetst aan de eischen der zuivere Rede, maar heet dan tenminste ook wonder. Door het wonder weg te redeneeren (Leadbeater spreekt van ‘het vreemde, onwetenschappelijke denkbeeld van wonderen..’, blz. 8), krijgt men een dor intellectualistische, en ingewikkeld-symbolische uitlegging van hetzelfde gebeuren (blz. 221-241). Hier is werkelijk de durf, de paradoxie des geloofs radicaal opgeofferd aan de zucht een permutatie van stof tot geest en omgekeerd te leveren, die door veelheid van overgangen het klaar begrip niet verheldert, maar wel een schijn van logischen samenhang brengt. Dit vertoon van eerbied, die geen eerbied is, het verschuiven van het mysteriebesef naar de occulte wijsheid, is een tweede decadentie-kenmerk. c. Een derde trek van decadentie ligt in den vormdwang, het neurotisch-formalistische eener magisch opgevatte liturgie. Freud heeft in een brochure eens gewezen op de innerlijke verwantschap tusschen dwangneurose en ritualisme. De Vrije Katholieke Kerk geeft er menig voorbeeld van. Ik laat nu nog daar, of niet àlle overmatige correctheid een zekere leegte | |
[pagina 164]
| |
voorondersteld. Maar relegieus gesproken is dit zeker het geval. Men kan het meemaken, dat iemand voor een dienst in kleinen kring eene bepaalde opstelling van menschen bevoorkeurt, naar de 5 of 7 punten van een ster. Soit! Maar dat is een menschelijk hulpmiddel om ongewenschte wrijving te voorkomen, juist zoo als een tactvolle gastvrouw dat zou doen voor een diner. Maar is het niet absurd, te onderstellen, dat de Goddelijke Geest (speurt men het volle gewicht van deze twee woorden: Goddelijke Geest?) voor onbelemmerde werking hieraan gebonden ware? ‘De Geest waait waarhenen hij wil’. Het is dit uitschakelen van de onberekenbare spontaneïteit des Geestes, dit menschelijke schikkingen in de plaats schuiven van ootmoedig aanvaarden zonder voorbehoud van wat komt, dit zelf mee willen doen inplaats van afwachten, dat evenzeer een symptoom is van religieus verval. Ja, dit formalisme vooral is zulk een symptoom. Ten onrechte voert deze theosofische secte het predicaat ‘vrij’. Men is tolerant, zeker. Men kan geen bloed en geen brandstapel zien. Maar er is geen spoor van vermoeden dat de Oneindige, de Eeuwige, de Heilige God dit keurig gearrangeerde spel met gewijde vormpjes kan doorbreken en opruimen, te niet doen en exalteeren naar Zijn souverein welbehagen. Engelen en krachten beteekenen hier veel meer dan God zelf. Daarom moeten er geestelijke reservoirs worden aangelegd. Alles wordt tijdruimtelijk gedacht, d.w.z. eindig gemaakt. En deze natuurfilosofische maskerade van religie is nu waarlijk een soort overgevoelige religiositeit, decadentie gemeten aan een geloof als van Augustinus of Luther, Pascal of Kierkegaard. En 't is óók decadentie, gemeten aan de eerlijke grofheid van Büchner, Darwin en Haeckel. d. Maar dan komt nog het ergste: dat is het religieuse wanbegrip van wat in het Christendom zonde heet. Nu weet ik volstrekt niet, hoe de lezers van de Gids op dat woord reageeren. Maar afgezien van eenige reactie, zooveel zal ieder toegeven, dat met zondebesef een der diepste elementen van het godsdienstbewustzijn wordt genoemd. Het niet-goddelijke, onheilige, het creatuurlijke, het zedelijk verwerpelijke, dat door de menschenziel ervaren wordt in zijn volle verschrikkelijkheid, wordt door Leadbeater afgedaan als een minder- | |
[pagina 165]
| |
waardig gevoel van vrees. Nu is het christendom, zoowel van Katholieke als van Protestantsche belijdenis, in wezen een godsdienst van zondenvergeving. God's vergevende zondaarsliefde is in de gelijkenissen van Jezus, de mystiek van het Johannes-Evangelie, en de geloofsopvatting van Paulus de grondtoon. Met dit alles kan Leadbeater natuurlijk niets aanvangen! Daarom wordt het weggewerkt, als joodsch, restant van den primitieven angst voor ‘den jaloerschen stamgod’ (blz. 92). Weggewerkt: dat is niet altijd even eenvoudig! Neem b.v. het ‘Kyrie eleison’. De Vrije Katholieke Kerk neemt de oude woorden in haar rituaal over, en ofschoon ze in de Christelijke Kerk altijd zijn gebezigd als vorm van een smeekgebed om vergeving, knoopt Leadbeater aan bij de etymologische mogelijkheid van zich mededeelen, zich geven, en concludeert daaruit, dat het beteekent: ‘Heer, stort Uzelf uit’, zooals het in den ouden Egyptischen Ra-dienst gebruikt zou zijn geweest (blz. 123). Deze correctie gaat lijnrecht tegen alle traditie van uitleg in; maar meer nog tegen het beginsel der verdeemoediging en der schuldbelijdenis: ‘Geen redelijk mensch, die bij zijn verstand is, voelt ooit werkelijk, dat hij door en door slecht is....’ (blz. 88). Leadbeater leidt de strenge taal der kerkelijke schuldbelijdenis daar ter plaatse ook af uit eene ‘reactie tegen zekere buitensporigheden, welke de beschavingen ontsierden, te midden waarvan dat geloof wortel vatte.’ Dan volgen eenige afgrijselijke oppervlakkigheden over ‘de Griek’ en bij de bespreking der absolutie hooren wij niets dan een redelijke kritiek op uitdrukkingen van de gramschap God's (blz. 93). Van aanvoelen der symboliek dier termen, van eenig begrip, dat God kan zijn ‘een verterend vuur’ is geen sprake. Zoo wordt de zonde een ‘transgressie’ van den goddelijken Evolutiestroom (blz. 95/96), een staat van verwarring, waaraan de genezende kracht der absolutie beantwoordt. Dus: ziekte en geneesmiddel. Daarmee vervalt ook de zin van het zoenoffer van Christus. En het ‘Onze Vader’ handhaaft Leadbeater ook slechts omdat het er nu eenmaal staat - het ‘Agnus Dei’ werd geschrapt. Nu is er niets tegen, dat er menschen zijn - het bekende type van ‘healthy mindedness’ - wier religie geen plaats heeft voor | |
[pagina 166]
| |
zondebesef en vergiffenis. Maar waarom, in vredesnaam, bezigt dat theosofisch-occult monisme voor zijn verwerkelijking het rituaal eener religie, die in wezen op de tegenstelling zonde en genade is gebouwd? Als er nu iets is, dat huichelarij of betweterij zal kweeken, danis het dit voortdurend retoucheeren van den gegeven text, dit krampachtig uitzuiveren van alle specifiek evangelische waarden in een liturgie, uit evangelischen bodem gegroeid. Hier is een oververfijning aan 't woord, een overgevoeligheid, en een vertoon van bezit van het juiste inzicht, die waarlijk de grens van het gezonde en gewenschte verre te buiten gaan. In deze vier punten laat zich de kritiek op de beweging der Vrije Katholieke Kerk samenvatten. Er zou nog wel meer te noemen zijn. Het saloneske b.v., dat de reliquienvereering wel handhaaft, maar toch comfortabler oordeelt, in de plaats van botjes of andere overblijfselen in den altaarsteen ter heiliging neder te leggen: zeven juweelen (blz. 516 v.). Die hebben dan weer elk hun verband met de 6 kaarsen + het kruis. Soms worden de drie maçonnieke beginselen van Wijsheid, Kracht en Schoonheid genoemd. Verwarrend bepaald werkt de vermenging van de uitademing van den Logos en het Offer van Christus (blz. 680). Zoo zou er nog wel meer te noemen zijn. Ik laat dat echter ter zijde. Het was mij om eene kritiek op het geheel, het stelsel als zoodanig begonnen: een paar onsympathieke détails meer of minder doen er dan niet toe.
* * *
Eindelijk en ten slotte: nu kan men nog vragen, of niet dit theosofisch ritualisme ook cultuurhistorisch bezien, op dit oogenblik er in ons werelddeel een uitgesproken vorm van decadentie is? Daar zou ik volmondig ‘ja’ op zeggen. Niet alleen omdat Spengler ons met alle geweld den Ondergang, de seniele aftakeling wil laten beleven, en dus de Vrije Katholieke Kerk ten onzent zoo'n soort pendant zou moeten heeten van den Isisdienst in Rome's decadentietijdperk. Neen, maar in onze wereld met haar felle tegenstellingen van energieverheerlijking en wijdingsbehoefte, van geraffineerde luxueuze genietingen (ook geestelijk)e en grenzenlooze slordigheid van geestelijk leven, van jacht naar exotismen en | |
[pagina 167]
| |
angstvallige behoudzucht, heeft deze mengvorm de waarde van een symbool. Maar dan in den zin van een decadentiesymbool, in den zin van onvruchtbaarheid. Erger: dit is geen steriele vroomheid - dit is gecastreerde religiositeit. Daarin is iets pervers, zoetigs, iets hopeloos-quasi. Ik ben waarlijk niet blind voor fijne gedachtencombinatiën, die men in dit Vrije Katholicisme kan aantreffen, voor de serieuze poging de oude liturgie te laten leven voor moderne menschen. Maar die poging is waardeloos van het oogenblik af, dat zij èn theologisch-wijsgeerig, èn religieus zóó kieskeurig, zoo eclectisch te werk gaat. Deze wetenschap der sacramenten is geen wetenschap in de gangbare zuivere beteekenis van dat woord. Zij brengt ook geen sacramenten meer, daar zij zonder zonde geen genade behoeft. Zij dient een groep die meer een theosofische orde is dan eene Christelijke Kerk. Katholiek is zij alleen door een vage aspiratie naar humanitaire verbreodering. En vrij - ach, van de vrijheid des Geestes is in deze methode, dit stelsel, deze onbescheiden commentarieering van een slechts halfvereerden heiligen text eerst recht geen sprake! Welk ander eindoordeel zal men dan over dit type van religiositeit hebben dan ‘decadentieverschijnsel’?
L.J. van Holk. |
|