De Gids. Jaargang 91
(1927)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 256]
| ||||||||||||||||
Een belangrijk verslagGa naar voetnoot1)De Staatscommissie wier verslag men in de noot vindt aangeduid, had één hoofdvraag te beantwoorden: namelijk die, of als gevolg van de afsluiting van de Zuiderzee te verwachten is, dat tijdens storm hoogere waterstanden en een grootere golfoploop, dan thans het geval is, zullen voorkomen vóór de kust van het vasteland van Noord-Holland, Friesland en Groningen, alsmede vóór de daarvoor gelegen Noordzee-eilanden. Daarnaast werd het antwoord gewenscht op de vragen, of een indijking van het Amelandsche wad verhooging van den waterstand tijdens storm voor de ten Westen en Oosten gelegen zeedijken zal kunnen meebrengen, en of het overweging zou kunnen verdienen om den westelijken zeedijk dezer indijking naar Terschelling inplaats van naar Ameland te richten. Aan deze vragen omtrent het Amelandsche wad worden 7 bladzijden besteed, terwijl het geheele rapport 345 blz. beslaat. Het doel van het rapport was dus de oplossing van een zuiver praktisch vraagstuk. Er zal echter wel zelden een rapport hier te lande of elders zijn samengesteld, dat zulk een schat van gegevens bevat van zoo groote wetenschappelijke beteekenis, die ver uitgaat boven de beantwoording van het praktische vraagstuk. Een uitgelezen groep van mannen heeft samengewerkt om tot dit resultaat te geraken, een resultaat dat verkregen is onder de bezielende leiding van een der allergrootsten onder de levende natuurkundigen H.A. Lorentz. Uit het rapport blijkt niet hoe groot ieders aandeel er in is, | ||||||||||||||||
[pagina t.o. 256]
| ||||||||||||||||
[pagina 257]
| ||||||||||||||||
maar zeker is dat van den voorzitter buitengewoon groot en door zijn leiding en door het grootste gedeelte der wetenschappelijke berekeningen, die hij voor zijn rekening heeft genomen. Het is de vraag of onder andere leiding de uitermate ingewikkelde problemen zoo logisch gesteld, zoo scherpzinnig opgelost hadden kunnen worden. Een triomf voor de wetenschap is het, dat zij op de gestelde vragen een antwoord heeft kunnen geven, een geluk voor Nederland, dat het nog de mannen bezit, die daartoe wetenschappelijk voldoende ontwikkeld zijn. Het is misschien niet ondienstig er hier op te wijzen, dat de beantwoording van dergelijke moeilijke vraagstukken van eminent praktische beteekenis slechts kon geschieden door toepassing van de tot het allerhoogste peil opgevoerde wetenschappen. Waar tegenwoordig zoowel in de Tweede als in de Eerste Kamer een angstwekkend en bedroevend gemis aan belangstelling voor het hooger onderwijs bestaat, moet er de nadruk op worden gelegd, dat stilstand in het hooger onderwijs achteruitgang beteekend; dat na jaren langen stilstand, dus achteruitgang, nog steeds op veel te bekrompen wijze gelden worden toegestaan om den achterstand in te halen. Dit geldt in het algemeen voor Nederland. In het bijzonder blijkt uit dit rapport op pijnlijke wijze, dat een behoorlijk geoutilleerd waterbouwkundig laboratorium in Nederland nog ontbreekt. De enkele proeven, die genomen werden om een inzicht in bepaalde vraagstukken te verkrijgen, moesten door gebrek aan een dergelijk laboratorium op zeer kleine schaal worden uitgevoerd. Wanneer men bovendien bedenkt, dat voor de uitvoering der Zuiderzeewerken tegenwoordig proeven op behoorlijke schaal worden uitgevoerd in het waterbouwkundig laboratorium in Karlruhe terwijl in Berlijn proeven genomen werden in verband met de kanalisatie van de Maas en voor den sluisbouw bij IJmuiden, natuurlijk tegen vergoeding der onkosten, dan is het toch zeer te betreuren, dat de ervaringen bij die proeven opgedaan - de ontwikkeling van het experimenteeren in waterbouwkundige laboratoria - voor ons land verloren gaan. De unieke gelegenheid, die het reusachtige Zuiderzeewerk biedt, om talrijke waterbouwkundige vraag- | ||||||||||||||||
[pagina 258]
| ||||||||||||||||
stukken experimenteel op te lossen, komt nu voor een groot gedeelte ten goede aan het buitenland. Nederland hinkt met de op verkeerde objecten toegepaste bezuiniging ook hier weer achteraan. De beteekenis van dit rapport is daarom zoo groot, omdat het van allerlei standpunten beschouwd, zoo veel nieuws biedt. In de eerste plaats is er de waterbouwkundige beteekenis, dan de hydrodynamische, de natuurkundige, en ten slotte ook de geologische beteekenis. Evenals er hier in ‘De Gids’ over dit rapport wordt geschreven, zal het besproken moeten worden in natuurkundige en waterbouwkundige vakbladen. Er is stof in dit rapport voor talrijke colleges en voordrachten. Er is nog nooit iets geschreven, dat van zoo groot belang is voor de kennis van de krachten, die op de Nederlandsche kust werken, die deze gevormd hebben en steeds vervormen. Het Zuiderzeevraagstuk wordt in het rapport zoo beschouwd, dat vergeleken wordt het tegenwoordige effect der krachten, die op de Waddenzee benoorden de lijn Wieringen - Piaam (of Zurig) en de aansluitende Zuiderzee-kom ten zuiden daarvan werken, met den toestand, waarin die kom, door het leggen van een dam, zal hebben opgehouden haar invloed op de krachten te doen gevoelen. Bijzaak is het vraagstuk van den golfoploop, waaronder verstaan wordt het oploopen der golven boven den hoogsten waterstand, gedurende storm. Hoofdzaak is, voor alle plaatsen ten Noorden van den toekomstigen afsluitdijk, te bepalen hoe hoog de hoogste waterstand bij storm zal worden, om daarmede in overeenstemming de dijken te verhoogen. Die hoofdvraag wordt in twee cardinale vraagstukken gesplitst:
Die twee vraagstukken kunnen echter slechts worden opgelost, wanneer mede in de beschouwingen worden opgenomen: 3. de horizontale getijbewegingen (getijstroomingen) en 4. de stroomen door den wind ontstaan. | ||||||||||||||||
[pagina 259]
| ||||||||||||||||
Met die getijden staat het eigenaardig. Vroeger leerden wij, dat hoogwater samenvalt met den maansdoorgang. Niet slechts is dit echter gebleken geheel onjuist te zijn, maar tevens bleek, dat men zich omtrent het natuurlijk mechanisme der getijbewegingen nauwlijks meer een voorstelling kan maken. Daarentegen heeft men tegenwoordig met de methode der harmonische analyse der getijden, die aan Lord Kelvin en G.H. Darwin te danken is, een hulpmiddel in de hand om zonder nu precies te zeggen, waarom de getijden optreden, wel met een groote mate van nauwkeurigheid te berekenen, hoe laat en hoe hoog hoogwater en laagwater zullen optreden voor elke plaats aan de kust. Zoowel voor Nederland als voor Nederlandsch Oost-Indië hebben wij deze moeilijke berekeningen volgens de methode der harmonische analyse te danken aan J.P. van der Stok. De getijverwekkende krachten, waartoe de aantrekkingskrachten van maan en zon, de rotatie der aarde, de scheeve stand der aardas enz. behooren, werken in belangrijke mate slechts op zeer groote waterbekkens, op de oceanen. Primair ontstaat dus als direct gevolg der getijverwekkende krachten een getijbeweging o.a. in den Atlantischen Oceaan, die daar uitsluitend een verticale beweging is. Secundair ontstaat hieruit een zeer ingewikkelde getijbeweging in de Noordzee, die in hoofdzaak beïnvloed wordt door getijbewegingen, die van ten Noorden van Engeland zich in de Noordzee voortplanten en die in mindere mate - en vermoedelijk slechts voor het gedeelte van de Noordzee bezuiden de lijn Harwich - WestkapelleGa naar voetnoot1) - ook beïnvloed wordt door voortplanting der oceanische getijbeweging door het Nauw van Calais. Deze secundaire getijbewegingen in de Noordzee gaan reeds gepaard met horizontale bewegingen: getijstroomen, vooral langs de ondiepe kusten, zooals de Nederlandsche. De getijbewegingen in de Waddenzee en Zuiderzee eindelijk, waarbij getijstroomen in verband met de geringe diepte dezer zeeën een nog veel grootere beteekenis spelen, zijn tertiair ten opzichte van die in den Atlantischen Oceaan. De getijbewegingen in de Noordzee kunnen worden op- | ||||||||||||||||
[pagina 260]
| ||||||||||||||||
gevat als de directe oorzaak van de getijbewegingen in de Waddenzee plus Zuiderzee. De eerste zullen geen invloed ondervinden van de afsluiting der Zuiderzee, omdat hierdoor slechts een betrekkelijk klein, weinig diep, dus weinig volumineus waterbekken aan de watercirculatie onttrokken wordt. Daarentegen ligt het voor de hand, dat de getijbewegingen in de Waddenzee na afsluiting der Zuiderzee geheel andere zullen worden. Er zijn in hoofdzaak twee zeegaten, waardoor de Noordzee de Waddenzee en Zuiderzee beïnvloedt, dat zijn het Heldersche Zeegat en het Vlie. Het Eierlandsche Gat is van weinig belang, er ligt geen uitgebreid geulenstelstel achter; het Amelandsche gat beïnvloedt in hoofdzaak het Amelandsche Wad. Dat er achter het Eierlandsche Gat geen belangrijke geulen liggen is een gevolg van de relatief jonge vorming van dat zeegat; in 1314 waren Texel en Vlieland nog één geheel. Achter Terschelling ligt het Terschellinger Wad, een gebied waarover geen verbindingsgeulen van het Vlie naar het Amelandsche gat loopen. Dat is een gevolg van het optreden aldaar van een z.g. ‘wantij’, een zeer zwakke getijbeweging ontstaan door tegengestelde en ongeveer even sterke vloedstroomen, die door het Vlie en door het Amelandsche gat om Terschelling binnenkomen. Waar de snelheid van het water hier nul nadert, bezinken de meegevoerde vaste deeltjes en ontstaat de ondiepte: het Terschellinger Wad. Een soortgelijke toestand zou ook verwacht mogen worden achter de tweeëenheid: Texel - Vlieland. De vloedstroomen, die door het Heldersche zeegat en het Vlie binnenkomen, zouden daarachter een volmaakt wantij vormen, indien niet in dit gebied de Zuiderzeekom haar invloed op de waterbeweging deed gelden. Door deze zuigende invloed van de Zuiderzee is het normale gebied van wantij achter Texel - Vlieland verbroken door twee geulenstelsels: Scheurrak - Oude Vlie en Doove Balg. Een der conclusies, waartoe de commissie komt, is nu deze, dat er zich na de afsluiting van de Zuiderzee een volledig wantij achter Texel - Vlieland zal vormen en dat dus Scheurak - Oude Vlie en Doove Balg zullen verdwijnen. Het gevolg zal dus zijn, dat eenigszins diepgaande schepen van Harlingen niet meer via het Helder- | ||||||||||||||||
[pagina 261]
| ||||||||||||||||
sche zeegat, maar uitsluitend via het Vlie de Noordzee zullen kunnen bereiken. Alle geulen in de Waddenzee zijn het gevolg van getijbewegingen, dus van de uitschurende werking der getijstroomen, die over de Wadden trekken. Stormvloeden vormen misschien tijdelijk nieuwe geulen, die echter heel spoedig weer door de normale getijstroomen verzanden. De eerste helft der gestelde vraag omtrent de verhooging der stormvloeden vindt hare beantwoording in de berekening der normale getijverhooging tengevolge van de afsluiting der Zuiderzee. Het zijn nu juist de allerbelangrijkste deelen van het rapport, die waarin de methodes der berekeningen worden uiteengezet, die hier uit den aard der zaak onbesproken moeten blijven. Het is trouwens de vraag, of dat even duidelijk maar in minder woorden zou kunnen worden gedaan als in het rapport zelf. De uitkomst dezer berekeningen is, dat de normale getijverhooging zal bedragen:
Dit zijn bedragen, die niet erg onrustbarend toeschijnen, de maximale verhooging bij springvloed slechts 50 cM.! Maar, er komt nog een flink bedrag bij door den invloed van den storm. De beantwoording van de tweede helft der vraag, die van verhooging van het water door wind gedurende stormweer is al even ingewikkeld als die van de eerste helft. In de eerste plaats is hierbij een meteorologische kwestie belang en wel deze: welke windrichtingen zijn voor het vraagstuk het belangrijkst, hoe lang duren de meeste stormen en welke zijn die met de grootste kracht. Alle belangrijke stormvloeden van 1824 tot 1926 zijn door de commissie geanalyseerd om de algemeene gezichtspunten, die voor de oplossing van het vraagstuk van belang zijn, te vinden; die van 3 en 4 | ||||||||||||||||
[pagina 262]
| ||||||||||||||||
Februari 1825, van 30 en 31 Januari 1877 en van 22 en 23 Dec. 1894 waren vermoedelijk de hevigste. Het gevaarlijkste type storm is dat, waarbij het begin gevormd wordt door een dagenlange periode van Zuidwesterstorm, die overgaat in Westerstorm en eindigt in Noordwesterstorm. Door lang aanhoudende wind in dezelfde richting ontstaat tengevolge van de wrijving tusschen lucht en water een ‘driftstroom’, welks snelheid ongeveer 3% van de windsnelheid bedraagt. Is de wind nu naar het land toe gericht, dan ontstaat een effect, dat met ‘opwaaiïng’ wordt aangeduid, is de wind van het land af gericht, dan ontstaat ‘afwaaiïng’. De opwaaiïng is omgekeerd evenredig met de diepte, zal dus aan ondiepe kusten grootere bedragen bereiken dan aan diepe kusten. Tengevolge van de opwaaiïng ontstaat een onderstroom, die van het land af is gericht. Daarom is het gevaarlijk zich bij Westenwind bij het baden ver in zee te wagen. Bij afwaaiïng ontstaat daarentegen een onderstroom, die naar het land toe is gericht. In overeenstemming daarmede wordt bij harden Oostenwind materiaal van den zeebodem op het strand gebracht. De opwaaiïng is behalve van de kracht en den duur van den wind ook afhankelijk van de lengte van open water, waarover de wind zijn invloed kan doen gelden. De Amerikanen noemen dit de ‘length of fetch’Ga naar voetnoot1) In verband met de beperktheid van een stormgebied is de effectieve ‘fetch’ hoogstens 600 zeemijlen (= ruim 1100 K.M.) lang. Nu zal ook duidelijk zijn, waarom het bovengenoemde type van storm zoo gevaarlijk is voor Waddenzee en Zuiderzee. Zuidwesterstorm gevolgd door Westerstorm veroorzaken opwaaiïng aan onze kust, die toe zal nemen van Hoek van Holland naar het Heldersche zeegat. De Noordwesterstorm heeft de grootste ‘fetch’ en zal dus de opstuwing van water voor Texel, Vlieland en Terschelling nog doen toenemen. Met geweld wordt dit water door het Heldersche zeegat en het Vlie in de Waddenzee gedrongen. Het Nauw van Calais is te nauw om het aan onze kusten opgestuwde water bij Noord- | ||||||||||||||||
[pagina 263]
| ||||||||||||||||
westerstorm spoedig naar het Zuiden af te voeren. Van verdere draaiïng van den wind zal het nu afhangen, welk gedeelte van Waddenzee of Zuiderzee het meest van opwaaiïng te lijden hebben. Bij den storm van 13 en 14 Januari 1916 draaide de wind nog verder tot hij uit het N.N.W. woei (hij ‘ruimde’ nog verder), zoodat daardoor in den Zuidwesthoek der Zuiderzee ongekend hooge waterstanden met dijkdoorbraken optraden. De duur der stormen is van groot belang voor de beantwoording der vraag, of de stormvloeden na afsluiting in de Waddenzee hooger zullen oploopen dan bij den tegenwoordigen toestand. Er is natuurlijk tijd voor noodig om het voor de Noordzeekust opgestuwde water naar binnen te brengen. Uit bestudeering der stormen is het de commissie gebleken, dat de stormen nooit zoo lang duren, dat een evenwichtstoestand in Waddenzee+Zuiderzee optreedt, waarbij dus evenveel water oppervlakkig zou worden aangevoerd als in den vorm van onderstroomen zou wegvloeien. Voordat een dergelijke stationnaire toestand optreedt, is de storm voorbij. Nu wordt de toestand echter geheel anders, wanneer door de afsluiting de Zuiderzeekom geen water meer zal kunnen opnemen. Dan behoeft de evenwichtstoestand slechts in de Waddenzee alleen te worden bereikt, waarvan de bergingscapaciteit veel kleiner is, zoodat daarvoor wel bij den duur onzer stormen de stationnaire toestand zal worden bereikt. Het gevolg is dus, dat, omdat na de afsluiting de Zuiderzeekom haar afzuigenden invloed zal hebben verloren, het water in de Waddenzee hooger gestuwd zal worden. Hier moeten natuurlijk weer de methodes der berekening der stormvloedhoogten buiten beschouwing blijven. Er werden er drie verschillende, respectievelijk die van Gallé, Lely en Lorentz toegepast. De methode Gallé komt neer op de afleiding van de bedragen van opwaaiïng op de Waddenzee, nadat de afsluitingsdam gelegd zal zijn, uit bekende gegevens van opwaaiïng. De methode Lely berust op den ‘verlagenden invloed’, dien de Zuiderzee op de Waddenzee gedurende stormvloeden uitoefent. Is die invloed eenmaal bekend, dan kan berekend worden, hoeveel hooger het water in de Waddenzee na de | ||||||||||||||||
[pagina 264]
| ||||||||||||||||
afsluiting zal oploopen, omdat dan de Zuiderzeekom geen water meer uit de Waddenzee tot zich kan trekken. De methode Lorentz is de meest theoretische; zij gaat uit van hydronamische bewegingsvergelijkingen. De resultaten der drie methodes kunnen niet zonder meer met elkaar vergeleken worden. Vergelijking kan slechts op bepaalde bekende stormen worden toegepast. Het blijkt dan, dat de methode Lely in het algemeen de laagste waarden voor verhooging van den stormvloed oplevert en dat de methodes Gallé en Lorentz tot ongeveer dezelfde verhoogingen leiden. De commissie heeft zich blijkens tabel 42, kolom 18, vereenigd met de hoogste waarden, die volgens de methode Lorentz gevonden zijn, en besluit, dat indien de dijken overeenkomstig de daarin genoemde verhoogingen van den waterspiegel worden verhoogd, ‘men de toekomst met dezelfde gerustheid zal kunnen tegemoet gaan, als wanneer de zee niet werd afgesloten en de dijken op hun tegenwoordige hoogte waren gelaten.’ Intusschen acht de commissie het noodzakelijk dat gedurende de uitvoering der afdamming de verschijnselen worden waargenomen en met de theorie vergeleken. Ook na de afsluiting moeten de onderzoekingen worden voortgezet, omdat het geulenstelsel in de Waddenzee door de gewijzigde getijstroomen veranderingen zal ondergaan en die veranderingen weer invloed op de waterbeweging zullen uitoefenen. In zekeren zin is reeds door een twaalftal stormen na Juli 1924 bewezen, dat de berekende verhoogingen tengevolge van stormvloed juist zijn. Dat de afsluiting van het Amsteldiep tusschen Noord-Holland en Wieringen een verhooging van den stormvloed bij Westerland op Wieringen zou tevoorschijn roepen, was voorzien. Welnu de berekeningen deden een verhooging van 30 à 35 cM. verwachten en het gemiddelde der twaalf stormen leverde een verhooging van 32 c.M. op! Het tweede kaartje geeft het resultaat der berekeningen weer. Wat nu de golfoploop betreft, zij er slechts op gewezen, dat de waterdiepte vóór een dijk verreweg de voornaamste factor is, welke den golfoploop beheerscht. Hoe grooter de waterdiepte voor den dijk is, des te grooter zal de golfoploop zijn. Zoowel de verhooging van den stormvloed, als de vergroo- | ||||||||||||||||
[pagina 265]
| ||||||||||||||||
ting van den golfoploop zijn bijzonder ongunstig voor Piaam en aanmerkelijk gunstiger voor Zurig. Daarom is het beter de afsluitdijk van Wieringen naar Zurig te leggen, inplaats van naar Piaam. De indijking van het Amelandsche gat zal volgens de berekeningen het gunstigst zijn, wanneer de dijken van de oost- en westpunt van het eiland naar de Friesche kust loopen. Wanneer dan straks, als gevolg van een groote voortvarendheid in de uitvoering der Zuiderzeewerken, de dijken om de Waddenzee zullen zijn verhoogd en de afsluitdam zal zijn gelegd, dan verrijze op Den Oever een gedenkteeken, aan de eene zijde voorzien van de namen van de directie en uitvoerders van het werk, aan de andere zijde van die der mannen van het Zuiderzeerapport. Twee zijden blijven dan nog open, die op geen betere wijze aan het nageslacht den roem der allergrootsten onder ons volk zullen kunnen verspreiden dan door deze te voorzien van het borstbeeld van den belangrijksten bouwer van het werk op de derde zijde en dat van H.A. Lorentz op de vierde.
B.G. Escher. |
|