De Gids. Jaargang 91(1927)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 181] [p. 181] Verzen. De wachter. Onder het duister van de poort Brandde de toorts zijn rossen walm - Schaduwen, door dit spel bekoord, Stuwden rondom, in laatst getalm. Leunend aan speer en somber schild Waakte de wachter 't laatste uur: Rossige weerschijn lichtte wild Over 't metaal van zijn armuur. Als kindren voor een boozen hond Drongen wij dichter nog bijeen, Dezelfde wanhoop om den mond: Wij waren vrouwen en alleen - - De wachter, op ons schuchter woord, Zag spottende Naomi aan, En grijpend Orpa's gordelkoord Deed hij haar mantel openslaan - Maar op zijn arm kwam Moeders hand: ‘Hij die ons wacht, is ook uw Heer!’ En als vorstinnen van zijn land Bracht hij den groet ons met de speer. [pagina 182] [p. 182] Ruth. ‘Uit vochte diepten uwer oogen Klom van uw liefde op de zon, Toen hij zich eerstmaal had bewogen En 't eigen lijf in u begon. Uw handen zochten koesteringen Voor wat uw lichaam nog besloot, En uw geluk, als wiegezingen, Omzong de wieg van uwen schoot. En gij waart leven van zijn leven, Eer mij nog deze wereld droeg, Die eens met kloppend hart zou geven Wat hij alleen aan mij maar vroeg - Nu rest mij enkel nog op aarde, Waar zijn gelaat en lijf verging, De peul, die eenmaal hem bewaarde: Zijn moeder, vol herinnering. Ach Moeder - troost is mij te geven Aan u en uw onzeker lot: Uw land is mijn land, waar 'k zal leven, De God, dien gij dient, is mijn God!’ W.A.P. Smit. Vorige Volgende