De Gids. Jaargang 91
(1927)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |||||
Over de opleiding van meisjes.Kritiek, soms scherpe, soms aarzelende, soms van mismoedigheid getuigende - maar 't is altijd kritiek, die gehoord wordt over de tegenwoordige opleidingsmogelijkheden voor het meisje. Niemand waarschijnlijk, geen vaders en geen moeders, zouden niet alleen niet kunnen, maar ook niet willen terugkeeren tot de ouderwetsche opvoeding, toen het meisje, na beëindiging van de leerperiode, uitsluitend thuis bekwaamd werd tot de aanstaande huisvrouw, en in den kring van om hulp verlegen vrienden en verwanten zich ontwikkelde tot de dienende, zich toewijdende vrouw. Zoo wordt ook niemand gewaardeerd, die altijd kind blijft; maar er is geen edeler streven dan vanuit de kronkelwegen van zwakheid en baatzucht, waarheen het leven ons allen trekt, met heilig heimwee het eenvoudige weggetje terug te zoeken, waarlangs het kind argeloos gaat, en erop te willen blijven trots de argeloosheid die verloren ging. Het beeld is toepasselijk op de geschiedenis van de opvoeding en opleiding van het meisje. De echt vrouwelijke neiging tot toewijding en praktische bezigheid in het algemeen, werd geëerbiedigd en aangekweekt in de ouderwetsche opvoeding. Maar de ontwikkeling van de maatschappij in de laatste halve eeuw, heeft de vrouw uit de huiselijke sfeer getrokken en haar gebracht op den heerlijken weg met het wijde vergezicht naar vrijheid, geestesontplooiing, finantieele onafhankelijkheid. Verkwikkend was dat alles; het leek of de waarde der vrouw nu pas aan haar zelf en de maatschappij werd ontdekt. Totdat de ontgoocheling kwam, hier en daar, en langzaam aan door velen luide is erkend. Want vele vrouwen zijn afgedwaald van haar eigenst zelf, van dat, wat in haar psychisch | |||||
[pagina 78]
| |||||
wezen nu eenmaal anders is dan in den man, van haar neiging tot dienen en zich wijden aan anderen. Zoo wisten zij haar taak in het huishouden niet meer te waardeeren en miskenden zij zich zelf. Vele tegenwoordige ouders zijn van deze fout doordrongen en wenschen niets liever dan hun meisjes de ontgoocheling te besparen. Er is in wijden kring heimwee merkbaar naar den ouden tijd, toen het meisje haast vanzelf werd voorbereid tot haar latere levenstaak, die meestal lag in het gezin. En het is voor de vrouw een zéér moeilijk probleem, hoe in het ingewikkelde moderne leven, waarin ook zij voor een belangrijk deel haars ondanks wordt gedreven, en waaraan zij zich met al haar secondaire eigenschappen heeft aan te passen, de onveranderlijke kern van haar wezen te behoeden en te laten gedijen, niettegenstaande den bijna verstikkenden rijkdom, dien geest en zinnen in het heden verwerven. Wie wil meewerken aan de oplossing van dit probleem, zie toe hoe zijn taak is beperkt. Willen oproeien tegen den stroom van het maatschappelijk leven, beteekent verspilling van kracht. Ook als hij meegaat met den stroom, blijft den stuurman werk genoeg tot aan het einde zijner vaart. De meest voor de hand liggende taak van den opvoeder, en van ieder, die in het algemeen aan de leiding van de jeugd meedoet, is aan zichzelf te werken. De grootste fouten in de opvoeding begaan, zijn altijd te wijten aan eigen zwakheid en bekrompenheid. Een voortreffelijk mensch weet verrassend veel te bereiken ondanks den ‘geest des tijds’ en de gebrekkige instellingen, waarvan hij gebruik moet maken. In de tweede plaats kan er gestreefd worden naar verbetering van de bestaande, naar oprichting van gewenschte instituten van onderwijs en opvoeding. Wel bewust zijn zij door menschen gemaakt - wel bewust kunnen zij ook door menschen vernieuwd, en - moge het zoo zijn - verbeterd worden. In de volgende bladzijden wil ik de vraag aan uw aandacht onderwerpen of er ook reden is de hand aan de ploeg te slaan ter verbetering van het bestaande middelbaar onderwijs voor meisjes, en om te komen tot de oprichting van een nieuw opleidingsinstituut voor die meisjes, die de middelbare school hebben doorloopen. | |||||
[pagina 79]
| |||||
I. De middelbare school voor meisjes.Ga naar voetnoot1)Ouders uit den gegoeden stand, die dochters hebben groot te brengen, staan verlegen tegenover de groote keuze van inrichtingen van onderwijs, waartoe hun meisjes toegang hebben. De vreugde die er voer door vooruitstrevende vrouwen van een goede dertig jaar her, toen de universiteit, het gymnasium en de H.B.S. hun karakter van uitsluitend jonge mannen- en jongensinstituut begonnen prijs te geven, heeft bij velen plaats gemaakt voor een gevoel van verlegenheid en onbevredigdheid. Men is er sinds lang aan gewend, dat elke school voor meisjes toegankelijk is en men acht dat vanzelfsprekend. Het ongestild verlangen gaat thans uit naar ander onderwijs voor meisjes, dan het tot nu toe bestaande. Ouders toonen zich bij het kiezen van een school voor hun dochters zéér difficile. Het is begrijpelijk: in de volkomen onzekerheid aangaande haar toekomst, zit de ingewikkeldheid van het vraagstuk der meisjesopleiding. De onbestendigheid van het bezit, voor ons allen sinds den oorlog een duidelijk geïllustreerde waarheid geworden, doet alle ouders wenschen, dat ook hun dochters zich een onvervreemdbaar kapitaal zullen verwerven in hoofd of handen. De meisjes zelf willen graag op eigen beenen kunnen staan. Zij kunnen noch willen meer ontkomen aan een opleiding tot een of andere praktische of intellectueele bekwaamheid. Maar daarbij is en blijft toch de wensch, dat hun meisjes een goed en gelukkig huwelijk zullen doen, onveranderlijk in het ouderhart gekoesterd. En wanneer een meisje hard moet ploeteren op gymnasium of H.B.S., of in haar lateren studietijd een periode van overspanning doorworstelt, dan leggen de ouders zich doorgaans niet gelaten daarbij neer, als bij een nu eenmaal niet altijd te vermijden schaduwzijde van het streven naar een goede carrière. Dan vragen zij zich af: hebben wij wel den juisten weg gekozen | |||||
[pagina 80]
| |||||
om ons kind tot een mensch te doen groeien, zóó als wij hoopten dat zij éénmaal in haar kring zou zijn? Is er door den soms tè zwaren intellectueelen druk niet veel in haar teruggedrongen, waarvan juist de opbloei een zegen had kunnen worden in haar toekomstig gezin? En het slot der overpeinzing is dan, dat de hedendaagsche inrichtingen van middelbaar, voorbereidend hooger, en hooger onderwijs voor onze meisjes niet deugen; of, indien de school wel deugt voor het meisje, zooals de middelbare meisjesschool, dan deugt zij weer niet voor haar carrière. Zoo is de vraag gerezen en vraagt dwingend om een antwoord: aan welke eischen moet de school voldoen, zal zij mede helpen het meisje op te leiden tot haar dubbele levenstaak: veel te zijn en veel te doen. Wat hapert er dan aan de bestaande scholen voor middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs? Er zijn het gymnasium, de H.B.S. 5-jarige cursus, de H.B.S. 6-jarige cursus, uitsluitend voor meisjes, het lyceum en de M S.v.M. Voor de meisjes zelfs twee schooltypen meer dan voor de jongens, en tòch is men niet tevreden. Het gymnasium en de H.B.S. immers zijn ontworpen voor jongens; van eigenlijk meisjesonderwijs is hier natuurlijk geen sprake. De praktijk wijst uit, dat de wis- en natuurkundige vakken op H.B.S. en B-afdeeling gymnasium den meisjes veel zwaarder vallen dan den jongens en haar veel minder interesseeren. Ook de A-afdeeling van 't gymnasium blijkt voor de meisjes een moeilijke school te zijn, wat in nog sterker mate het geval is met de gymnasium-afdeeling van het lyceum. Belangrijke bezwaren; maar.... aan de keerzijde staat geschreven: toegang tot de Universiteit. De H.B.S.v.M. 6-jarige cursus zal, dunkt me, door diè ouders als een uitkomst worden beschouwd, die hun dochters opgeleid wenschen voor de Universiteit, maar tegen het moeilijke gymnasium en de in 5 jaar saamgedrongen leerstof van de H.B.S. bezwaar hebben. Die H.B.S. 6-jarige cursus doet logisch verwachten, dat ze zal uitgroeien in de groote steden tot een meisjeslyceum.Ga naar voetnoot1) Maar de leerstof is en blijft de eertijds voor jongens gedachte. | |||||
[pagina 81]
| |||||
Alleen de M.S.v.M. gaat aan dat euvel niet mank. Stellig zou deze school dan ook door de meeste ouders verkieslijk geacht worden, indien ‘je vandaar maar iets kondt beginnen’. Want, vreemd is het, maar waar: naar de meening van vele ouders is een middelbare school, die geen toegang geeft tot de Universiteit ‘een school waaraan je niets hebt.’ En de M.S.v.M. doet dat niet! Vandaar dat zoovelen, die de M.S.v.M. op zichzelf aardig en geschikt achten, er ten slotte van terugdeinzen, als het oogenblik der beslissing voor hun kind is gekomen. Zoo zijn wij het rijtje der scholen langs gegaan, en we kunnen de klacht begrijpen, dat geen der bestaande inrichtingen van onderwijs de tweeledige wensch der ouders kan bevredigen: hun dochters onderwijs te doen genieten dat haar voorbereidt voor de Universiteit en de hoogst gesalarieerde betrekkingen, en tegelijk onderwijs, dat vóór alles gericht is op de zuiverste ontwikkeling van den psychischen aanleg der vrouw. De klacht is begrijpelijk; maar moet toch onredelijk geacht worden. Het onderste uit de kan mag men niet begeeren; men moet het onder de oogen zien: de vervulling van dien tweeledigen wensch is niet mogelijk. Streeft men er toch naar, dan komt men tot ondeugdelijke compromissen. Zulk een compromis heeft de Minister van Onderwijs voorgesteld in het wetsontwerp M.O. van 1921, waarin o.m. voor de M.S.v.M. een gelijke onderbouw van twee klassen met de jongensscholen is ontworpen, en verder faciliteiten voor het Staatsexamen in uitzicht zijn gesteld voor haar, die het eindexamen M.S.v.M. met goed gevolg hebben afgelegd. Voor de rest is het programma pasklaar gemaakt voor 's meisjes neiging en aanleg, met het gevolg, dat de ontworpen school nòch een goede voorbereiding voor de Universiteit, nòch een waarlijke meisjesschool beloofde te worden.Ga naar voetnoot1) Men moet den wensch laten vallen, dat het diploma eener M.S.v.M. toegang zal geven, of althans een deurtje half zal openen naar de Universiteit; één instituut mag niet rusten op twee verschillende principes. Het komt mij voor, dat er wèl een oplossing van het vraag- | |||||
[pagina 82]
| |||||
stuk is te vinden. Vóór we daarnaar zoeken, moeten we allereerst vaststellen, dat voor het gezonde, sterke meisje, begaafd met een klaar en vlug verstand, en dat al jong een zekere dorst naar kennis vertoont, het probleem eigenlijk niet bestaat. Voor haar staan vele scholen open, die zij zonder bezwaar zal kunnen doorloopen: gymnasium, H.B.S. 5-j. cursus, Lyceum. Zonder bezwaar, d.w.z. zonder dat het echte meisje in haar geweld wordt aangedaan. Want school en huiswerk zullen niet al haar tijd in beslag nemen; haar liefhebberijen en de tijd voor de noodige rust zullen niet in het gedrang raken. Zulke meisjes zijn de gelukkigen, die zonder physiek of psychisch kleerscheuren het voor den geest meest verdiepend, en 't meest omvattend onderwijs kunnen genieten, om daarvan de waarde blijvend te ondervinden, of zij naar de Universiteit gaan of niet. Welke school de ouders ook voor zulk een kind kiezen, het resultaat zal altijd bevredigend zijn. Ook als zoo'n meisje de M.S.v.M. bezoekt en zij wil ten slotte toch gaan studeeren, zal er weinig verloren, waarschijnlijk voor het innerlijk véél gewonnen zijn. Het Staatsexamen zal ook voor haar wel geen peulschilletje blijken; maar toch ook niet meer dan een ernstige taak, die blijmoedig kan worden aanvaard. Een oplossing moet gezocht worden voor het véél meer voorkomende meisje, dat niet naar alle kanten zoo goed is toegerust als het bovengenoemde kind - voor het meisje, dat psychisch of intellectueel minder begaafd is, of bij een uitstekenden geestelijken aanleg niet de minste dorst naar kennis of zin voor studie vertoont, of van een zwak gestel is. Voor die meisjes, de overgroote meerderheid, is het immers dwaasheid te betreuren, dat de M.S.v.M., door haar bezocht, geen toegang opent tot de Universiteit. Het meisje van tegenwoordig toont geen verlangen naar de wetenschap. Ik ben weinig beducht voor tegenspraak, als men maar begrijpen wil, dat ik een open oog heb voor de uitzonderingen, voor die gebenedijde meisjes, die haar zonder schade verworven wetenschappelijke vorming en kennis met heilig vuur wenschen dienstbaar te maken aan haar gewoon vrouwelijk verlangen naar praktisch werk in den dienst van anderen. Het gewone meisje, niet de uitzondering, moet geholpen worden. | |||||
[pagina 83]
| |||||
Zouden niet vele ouders van zulke meisjes uit de moeilijkheid geraken, wanneer 1o de M.S.v.M. van thans op belangrijke punten wordt herzien, en in waarheid gemaakt tot een school voor algemeene ontwikkeling, ingesteld op den aard van het meisje: op haar neiging en belangstelling dus, maar tevens haar tekort aan verstandsdiscipline, aan beheersching van het gevoel bij haar oordeelvorming. Aan de noodzakelijke bestrijding van dit tekort wordt te weinig gedacht, terwijl wij arme vrouwen toch zoo vaak moeten hooren, dat wij praten ‘als een kip zonder kop’, dat wij onlogisch zijn, en wij de boomen wel zien, maar het bosch niet. Verwijten, die ons eraan herinneren moeten, dat de vrouwelijke neiging en aanleg, waarmee graag een beetje gecoquetteerd wordt en die ieder weldenkend mensch tot zijn recht wenscht te doen komen, niet in zijn geheel gekoesterd moet worden. Een school dus voor algemeene ontwikkeling moet de M.S.v.M. blijven, gelijk ook de huidige dat is. Als zoodanig zal zij haar beteekenis behouden; tal van meisjes, die van de school thuis komen of de huishoudschool of een andere vakschool gaan bezoeken zullen de waarde van haar schoolontwikkeling als een schat voor het leven erkennen en blijven waardeeren, wanneer 2o de M.S.v.M. tevens de voorbereidende school wordt voor een nieuw te stichten instituut voor verdere meisjesstudie en praktische opleiding, waaraan ik den naam zou willen geven van Athenaeum voor Meisjes. Ik stel mij voor dat de meeste ouders den toegang tot dit, nu nog slechts gedroomde Instituut meer op prijs zullen stellen dan de toegang tot de Universiteit. Het plan voor deze instelling hoop ik verderop in groote trekken te kunnen schetsen. Allereerst komt nu de vraag om een antwoord hoè de tegenwoordige M.S.v.M. gereorganiseerd moet worden, zal zij aan de eerstgenoemde eisch kunnen beantwoorden. De M.S.v.M. is bedoeld als de inrichting, waar meisjes tusschen circa 12 en 18 jaar op de doelmatigste wijze die geestesvorming en kennis wordt bijgebracht, welker bezit de leerlingen stempelt tot meisjes van een goede algemeene ontwikkeling. Een aanzienlijke hoeveelheid kennis moet nu eenmaal worden veroverd, zal het meisje niet door lastige on- | |||||
[pagina 84]
| |||||
wetendheid belemmerd worden in den omgang met haar medemenschen, in haar streven zoowel naar zelfverdieping als naar succes in het praktische leven. Het onderricht in althans twee moderne talen is onontbeerlijk; niet gemakkelijk zou een ander der ook thans gedoceerde vakken kunnen worden gemist. Maar ik wil er den nadruk op leggen, dat het voornaamste doel van het onderwijs, den geest te vormen, op de meisjesschool slechts dàn kans heeft bereikt te worden, wanneer
In de 3de plaats moet voor een meisjesschool gedacht worden aan die vakken, en die wijze van behandeling der stof, die de behoefte van het meisje om te bewonderen en mee te leven, en haar zin voor een sfeer van schoonheid en gezelligheid bevredigen en ontwikkelen. 1o. De meisjes moeten werken in een sfeer van rust. Het zijn belangrijke jaren van lichamelijke ontwikkeling en psychisch ontwaken, die zij op de Middelbare School doorbrengen. Wèl moge ertegen gewaakt worden, dat niet door een te eenzijdig intellectueele arbeid de groei van het goede, echt vrouwelijk voelen wordt belemmerd. Dat kàn gebeuren, wanneer er te veel herseninspanning van de meisjes wordt gevergd, zoodat de dagen voorbijgaan, gevuld met de lessen over dag, en het huiswerk 's avonds. Geëerbiedigd wordt het zich ontwikkelend zieleleven van het meisje het best in een rustige omgeving, waar van het verstand geen leven boven zijn krachten wordt vereischt, en waar de kennis, die wordt bijgebracht, niet als het hoogste goed wordt beschouwd. Het behoeft slechts rust om uit te groeien, niets opzettelijks moet ervoor gedaan, slechts het te veel moet nagelaten worden. De sfeer waarin men leeft, onder rustig naaiwerk of op een wandeling, die heeft het opgroeiende meisje noodig. Op die wijze kweekt men geen futlooze, verwende kinderen, wat sommigen mij misschien willen tegenwerpen. Integendeel. Het zal van de docenten afhangen, of zij haar leerlingen op het ijzer leeren bijten - de besten zullen dat niet nalaten. Het meisje, dat zich zoo rustig kan ontwikkelen, zal van die uiterste krachtsinspanning, af en toe gevergd, genieten en er haar voordeel mee doen. De leerlingen daarentegen, die de | |||||
[pagina 85]
| |||||
dagelijksche schooltaak nauwelijks kunnen volbrengen, zooals zij op de gymnasia zooveel voorkomen, zakken ineen, als er extra inspanning van haar wordt gevraagd. Velen zouden zich op zulke dagen liefst ziek melden, inplaats van opgewekt en frisch te denken: ‘Ziezoo, dat zaakje zullen we eens netjes zien op te knappen.’ De conclusie van deze beschouwing is een pleidooi voor een meisjesschool, waar het tempo van het onderwijs langzamer is dan op de tegenwoordige jongensscholen, en waar, tenzij de praktijk het dwingend eischt, het einddiploma kan worden verworven zonder voorafgaand eindexamen.Ga naar voetnoot1) 2o. De verstandsdiscipline moet streng zijn. De denkkracht moet worden geoefend, het trekken van juiste conclusies de leerlingen geleerd; haar moet duidelijk worden waar een probleem schuilt en dat er problemen bestaan tot welker oplossing het menschelijk denkvermogen te kort schiet. Dat geeft verruiming van den geest, waaraan meer behoefte is op een meisjes- dan op een jongensschool. Want de jongen heeft van nature meer zin voor het voor hem objectief bestaande. Het meisje, emotioneel van aard, raakt zichzelf moeilijk kwijt; haar geest heeft zooveel levendige subjectieve gemoedservaringen te verwerken, dat haar eigen wezentje het centrum van haar belangstelling dreigt te blijven. Zij heeft aanleg tot bekrompenheid; een strenge geestestucht heeft zij vóór alles noodig. Op de meisjesschool mag het onderwijs niet slapper zijn dan op de jongensscholen. Integendeel: oppervlakkigheid moet eruit gebannen worden. Het mag er niet te doen zijn om een vernis van algemeene ontwikkeling. De meisjes zullen op haar rustige, niet te veel huiswerk eischende school niet zoo- | |||||
[pagina 86]
| |||||
veel tastbare vorderingen kunnen maken als b.v. de leerlingen van het gymnasium; maar aan de vorming van haar geest mag niet minder moeite worden besteed dan voor de gymnasiasten gebeurt. Of dit hoogere doel zal worden bereikt, hangt in de eerste plaats af van de docenten, zooals het succes in alle werk ten slotte van de persoonlijkheid afhangt, die het onderneemt. Ook de methode volgens welke de docent zijn vak onderwijst, is van groot belang; zoo zal bij het onderwijs in de moderne talen het verstand meer gescherpt worden, wanneer van de leerlingen veel vertalingen uit de vreemde taal in het Hollandsch worden geëischt, dan wanneer de nadruk wordt gelegd op het leeren spreken van de taal. Zoo kan het onderricht in de geschiedenis verruimend werken op den geest, wanneer de leeraar of leerares door het maken van vergelijkingen tusschen vergelijkbare toestanden van vroeger en nu, of door het volgen van een meermalen voorkomend verschijnsel door den loop der eeuwen heen, en het aantoonen welke invloeden zoo'n verschijnsel dàn weer doen òndergaan, en dàn weer te voorschijn doen komen, de leerlingen inzicht geven in de ontwikkeling van het maatschappelijk leven en het leven der staten, en hen voorzichtigheid leeren in het trekken van wel voor de hand liggende conclusies, maar die toch de toets van beter nadenken niet kunnen doorstaan. Bestaat de geschiedenisles alleen in het lezen en laten leeren van een hoofdstuk uit een leerboek, dan kan zij wel gemist worden - dan zal het resultaat voor het leven niet meer zijn dan de zekerheid: 1600, slag bij Nieuwpoort. Zoo hangt het voor de meeste vakken, waarin les gegeven wordt om kennis bij te brengen en den geest te vormen, geheel af van den docent, of dit laatst genoemde doel, het belangrijkste voor het leven, zal worden bereikt. Intusschen zijn er enkele vakken van onderwijs, die in zichzelf de macht hebben den geest tot nauwgezetheid te dwingen: de wiskunde en het Latijn. Welk dezer vakken de voorkeur verdient als middel tot oefening des geestes, blijft een strijdvraag. De H.B.S., de school van de wiskunde, heeft zijn aanhangers, evengoed als het gymnasium, de school van de klassieke talen. Maar hoe het zij, het wordt voor beide school- | |||||
[pagina 87]
| |||||
typen een groot voordeel geacht een hoofdvak op het programma te hebben, dat de leerlingen dwingt tot nadenken en correct werken. Een voordeel, dat bijv. de nieuwe litterair-oeconomische afdeeling van de H.B.S. mist. Voor de M.S.v.M. acht ik het van groot belang, dat één dezer vakken er zal geëerd en gedoceerd worden, hoofdzakelijk als middel voor de verstandsdiscipline, die de meisjes in het bijzonder behoeven. Hier komt het er op aan, dàt der beide vakken te kiezen, waarvoor de meisjes den meesten aanleg en de meeste belangstelling aan den dag leggen. Want stellig gaat er weinig vormende kracht uit van de beoefening van een vak, waarvoor de aanleg gering is. Nu meen ik, dat er geen oneenigheid meer bestaat over de vraag of het meisje in het algemeen meer aanleg heeft voor wiskunde dan wel voor het aanleeren en begrijpen van talen. De ruwe ervaring zoowel als verscheiden statistiekenGa naar voetnoot1) wijzen duidelijk het laatste uit. Hierop is dan ook mijn overtuiging gegrond, dat op een meisjesschool voor de vorming van den geest meer zal worden bereikt met het correct leeren vertalen uit het Latijn dan met het zoeken naar de oplossing van wiskundige vraagstukken. Voor een verstand dat voor beide soort oefeningen een goeden aanleg heeft zal misschien de waarde van beide vakken gelijk zijn. Ik durf geen keuze doen, al gaat mijn voorliefde uit naar de klassieke talen. Maar, als de aanleg ontbreekt, kan men geen resultaat verwachten, hoeveel moeite men zich ook getroost. Daarom zou ik op de M.S.v.M. als nieuw en belangrijk vak willen invoeren: het Latijn. Zooals men bij het paraphraseeren ven een gedicht van Potgieter zich zeer nauwkeurig rekenschap moet geven van de beteekenis en de waarde der woorden en hun onderlinge verhouding in het zinsverband, zoo is het ook bij het vertalen van een Latijnschen zin. Hij is kort en gedrongen, vergeleken met den Hollandschen, waarmee hij wordt vertaald; het | |||||
[pagina 88]
| |||||
logisch verband der rededeelen is moeilijk te ontdekken, mede door de woordschikking die zoo volkomen verschilt van de Hollandsche. De leerling heeft bij het vertalen van elken eenvoudigen Latijnschen zin zoodanige moeilijkheden te overwinnen, als hem in de moderne taallessen slechts bij uitzondering kunnen worden voorgelegd. Bovendien heeft het onderwijs in het Latijn nog bijkomstige voordeelen, die de wiskunde mist en die niet onbelangrijk zijn. Het is een niet te waardeeren steun bij het leeren van het Fransch en ook van de andere moderne talen. En ten slotte, hoeveel woorden en uitdrukkingen in de omgangstaal en in de litteratuur, hoeveel op- en onderschriften op gebouwen en onder kunstproducten worden niet levend voor dengene, die Latijn kent, terwijl de niet begrepen, en dus doode letters belemmerend werken op den geest. Het resultaat mijner overwegingen is dus, dat op een meisjesschool, niet minder dan op de jongensscholen het onderwijs dienstbaar moet zijn aan de vorming van den geest, en dat in verband met den aanleg van het meisje, de beoefening van het Latijn zich daartoe beter leent dan die der wiskunde. Op de M.S.v.M. acht ik daarom de invoering van het Latijn wenschelijk, al zal dat slechts kunnen ten koste van vele uren wiskunde. Mijn berekening is, dat met 18 uur Latijn, over de 5 leerjaren verdeeld, de leerlingen in de hoogste klasse Cicero en Ovidius kunnen lezen. Misschien zou 't gewenscht zijn, den meisjes bij het begin van de derde klasse de keuze te laten tusschen Latijn en Wiskunde, met dien verstande, dat voor de wiskundige meisjes toch in elke klas 1 uur Latijn blijft uitgetrokken, en voor de taalkundige 1 uur wiskunde. Dit uur wiskunde zal dan voornamelijk dienst doen als hulples voor de natuurkunde - het uur Latijn kan gebruikt worden om het geleerde te onderhouden. Als men zegt, dat het programma van een meisjesschool rekening heeft te houden met neiging en aanleg van het meisje, dan wordt daarbij, denk ik, allereerst gedacht aan haar gebrek aan aanleg voor de wiskunde, en voorts aan haar zin voor praktisch werk en haar behoefte aan gevoelsbevrediging, d.w.z. haar verlangen naar wat mooi is, naar wat de ziel verwarmt, naar bewondering. In den bovenstaanden grondslag voor de meisjesschool ben ik deze neiging en aanleg indachtig | |||||
[pagina 89]
| |||||
geweest toen ik pleitte voor een rustige werksfeer, en voor de beperking van het onderwijs in de wiskunde v.n.l. tot de eerste en tweede klasse. Maar ook positief moet er op de M.S.v.M. gewerkt worden aan de verzorging van het gevoelsleven. Praktisch is het meisje bezig in de teeken- en handwerkles. Wanneer er een goede samenwerking is tusschen de docenten in teekenen en handwerken, wordt er door de kinderen dikwijls aardig wat bereikt op het gebied van kunstnijverheid. De teekenleerares vooral zal de meisjes leeren zien, wat mooi is, niet alleen in de teekenlessen, maar ook in de les der kunstgeschiedenis, die de meisjes in de hoogere klassen haast zonder uitzondering buitengewoon waardeeren. Ook in de litteratuur- en in de geschiedenislessen bestaat gelegenheid het gevoelige in het meisje te treffen. De gave der bewondering is een kostelijk bezit; heldenvereering en overgegeven eerbied voor kunstenaars en wat zij voortbrachten - het meisje heeft het noodig voor haar ontwikkeling. Maar het tegenwicht moet bestaan in een strenge tucht voor het verstand.Ga naar voetnoot1)
Helaas beweegt zich de M.S.v.M. op het oogenblik in het geheel niet in de richting, door mij voorgestaan. Daaruit vloeit dan ook mijn verlangen voort, te pleiten voor verandering van koers. De gemeenten hebben daartoe alsnog de vrije hand. Nog altijd geldt de Wet op het Middelbaar Onderwijs van 1863, waarbij de inrichting van de bij de wet mogelijk gemaakte middelbare meisjesscholen geheel wordt overgelaten aan gemeentebesturen, provinciën of bijzondere personen. Het ziet er niet naar uit, dat die vrijheid der gemeentebesturen spoedig zal worden beperkt door de wet. Het wetsontwerp op het M.O. van Minister de Visser, in 1923 enkele dagen voordat het in behandeling zou komen, weer ingetrokken, is met de Nota van Wijziging van 15 Dec. 1924 weer weggeborgen in portefeuille. De troonrede voor het pasingetreden regeeringsjaar belooft niets voor het M.O. Zoo wil | |||||
[pagina 90]
| |||||
ik niet tegen windmolens gaan vechten en het indertijd met eenige hartstocht bekeken en beoordeelde wetsontwerp,Ga naar voetnoot1) benevens zijn nota's van wijziging laten rusten. Wel moet ik de aandacht vestigen op de wijzigingen door vele gemeentebesturen aangebracht in de programma's der M.S.S.v.M. In 1908 werd de Haagsche meisjesschool na het 2de leerjaar gesplitst in twee afdeelingen, waarvan de eene het oude programma behield, en de andere in 4 jaar de leerstof ongeveer van de hoogste drie klassen der H.B.S. met 5-jarigen cursus zou behandelen, met het logisch gevolg, dat het eindexamen aan die afdeeling verbonden, gelijk kwam te staan in inhoud en rechten met het eindexamen H.B.S. 5-jarigen cursus voor jongens. Hier is de eerste stap gedaan in de verkeerde richting. Die reorganisatie van de meisjesschool kwam voort uit opportunisme, niet uit den drang te zoeken naar dàt onderwijs, dat voor het meisje de meest gewenschte ontwikkeling beloofde. Het aantal leerlingen, dat in de laatste jaren was afgevloeid, vooral naar de H.B.S. 5-jarigen cursus, hoopte men op die wijze weer binnen de muren van de meisjesschool te trekken;Ga naar voetnoot2) de M.S.v.M. beleefde een crisis, waaruit zij gered moest worden. De meeste steden volgden het voorbeeld van den Haag na, zoodat de meisjesschool nu bijna overal het voordeel biedt, dat de meisjes na twee jaar kunnen kiezen tusschen het gewone meisjesonderwijs en het H.B.S.-programma in een langzamer tempo dan op de H.B.S. 5-jarigen cursus. Maar de nadeelen van deze verandering overtreffen vèr de voordeelen. In sommige steden bloeit de nieuwe afdeeling, in andere niet; maar hoe het ook zij, in het oog der menigte heeft de meisjesschool door deze reorganisatie meer aanzien verkregen. Het gevaar is dan ook niet denkbeeldig, dat men door gaat op den ingeslagen weg, en zoo steeds verder afdwaalt van de goede M.S.v.M., zooals zij bestond. Het is m.i. te veroor- | |||||
[pagina 91]
| |||||
deelen, dat men bij de reorganisatie van de school niet heeft gestreefd naar een grondige herziening, in het belang van het meisje; maar slechts gegrepen heeft naar diè wijziging, die den meesten trek van leerlingen beloofde. Er is geen leiding uitgegaan van de onderwijsautoriteiten, wier taak dat was; er is slechts sprake geweest van zich aanpassen aan de handelwijze der ouders, die in die jaren meenden dat de H.B.S. voor hun meisjes de meest doelmatige school was. Uit het feit, dat de H.B.S.-afdeeling van de meisjesschool hier en daar bloeit - in géén geval overal - is geen rechtvaardiging van de instelling af te leiden. Als het betere niet bestaat, zijn de ouders vanzelfsprekend aangewezen op het minder goede. Het droevige gevolg dier reorganisatie is geweest, dat de oorspronkelijke vijf-jarige M.S.v.M. daarbij veel van haar eigen karakter heeft ingeboet. De laagste twee klassen toch moesten nu den gemeenschappelijken onderbouw vormen voor de beide afdeelingen der school, waarbij natuurlijk die afdeeling, die tot slot niet aan eindexameneischen hoefde te voldoen, in het gedrang kwam. Zoo werd in de eerste en tweede klasse, ter wille van de H.B.S.-afdeeling, het aantal uren wiskunde vermeerderd, de natuurlijke belangstelling en den aanleg van het meisje ten spijt. Men heeft zich bovendien door den dwang van den gemeenschappelijken onderbouw de handen gebonden, waardoor een grondige herziening van de M.S.v.M. zéér wordt bemoeilijkt. Ook meen ik te kunnen vaststellen, dat tengevolge van de toegevoegde H.B.S. 6-jarigen cursus, de sfeer in de docentenkamers meer geladen is van voorkeur en bewondering voor de exacte vakken dan vroeger het geval was. Het zou te verklaren zijn uit de toeneming van het aantal docenten in die vakken, als noodzakelijk gevolg van de oprichting der H.B.S.-afdeeling. Bovendien wordt in de oude afdeeling, de M.S., het onderwijs van die docenten, die in beide afdeelingen les geven, gemakkelijk eenigszins met den H.B.S.-geest besmet. De voordeelen toch, die de H.B.S. biedt, zijn min of meer tastbaar: men voelt meer houvast bij zijn onderwijs, als men opleidt voor een eindexamen, en de meisjes toonen in de hoogste klasse gewoonlijk meer ijver. De belangrijker voordeelen van de gewone M.S.v.M. behooren daarentegen tot de imponderabilia. Dat het gevaar van die besmetting werkelijk | |||||
[pagina 92]
| |||||
bestaat, blijkt, dunkt me, uit de instelling enkele jaren geleden van een eindexamen, óók voor de M.S.v.M.: een gelijk examen voor alle meisjesscholen, en evenals het eindexamen H.B.S. afgenomen ten overstaan van deskundigen. Het programma is voor eenige jaren door de directrices der M.S. en een der inspecteurs M.O. opgesteld, in de verwachting dat eerlang bij de wet of bij K.B. aan het diploma van dit examen rechten zullen worden verbonden. Zoo is men helaas, mede door haar samenkoppeling met een H.B.S. 6-jarigen cursus steeds verder afgedwaald van het ideaal eener goede meisjesschool. In de groote steden zal misschien plaats blijven voor een meisjes-H.B.S. 6-jarigen cursus, maar dan in vereeniging met een meisjesgymnasium. Moge van deze oorspronkelijk voor jongens ontworpen scholen de Middelbare School voor Meisjes voor goed gescheiden worden! Wil men de meisjesschool reorganiseeren, dan moet men zijn geest allereerst vrij maken van het vooroordeel, dat de school meer waard zal zijn naar mate er meer positieve resultaten zijn aan te wijzen. De neiging tot vergelijking van de M.S.v.M. met de jongensscholen staat een grondige herziening deerlijk in den weg. Men moet, eer men aan het werk gaat, niets en niets anders in zich weten dan het verlangen om de meest gewenschte geestes- en gevoelsontwikkeling van het 12- tot 18-jarige meisje te dienen. Het gaat niet in de eerste plaats om den bloei van de school, om de achting, die de school geniet in de publieke opinie, om de maatschappelijke carrière van de leerlingen - het gaat allereerst om het meisje zelf. Wordt de M.S.v.M. in het werkelijk belang van het meisje hervormd, dan volgen de overige goede dingen vanzelf. Zoekende naar een leiddraad bij een eventueele vernieuwing van de M.S.v.M., heb ik gemeend die te vinden in de voorschriften:
Om het beste tuchtmiddel voor het verstand te kunnen vinden, betoogde ik, dat het hierbij noodig was, rekening te houden met den aanleg en de belangstellingsrichting van het meisje. Zoodoende kwam ik op voor het Latijn als nieuw in te voeren vak op de M.S.v.M. | |||||
[pagina 93]
| |||||
De belangrijkste wijzigingen sinds 1908, n.l. de tweejarige gelijke onderbouw voor H.B.S. en M.S. en de instelling van een eindexamen, hebben naar mijn overtuiging de sfeer verontrust, en neiging en aanleg van het meisje veronachtzaamd. Maar wat moet ons kind beginnen met het diploma van de M.S.v.M., dat immers geen rechten geeft? Die vraag, waarin de verwerping van de school reeds ligt opgesloten, kan men in menig gesprek over de opleiding der meisjes hooren. En met die rechten wordt dan steeds bedoeld de toegang tot de Universiteit, of althans de verlichting van het Staatsexamen. De vraag vestigt weer de aandacht op het merkwaardige verschijnsel, dat de mensch dikwijls iets begeert, omdat hij het niet bemachtigen kan, niet omdat hij de zaak zoo begeerenswaard acht. Het kind, dat snoepen mag, doet het niet veel. Maar o wee, het duiveltje in hem, als het verboden is. In de laatste jaren zien weinig ouders meer in de academische studie het heil hunner dochters, tenzij zij intellectueel uitmunten. Maar wee de school, die haar niet opleidt, of althans op weg helpt naar de Universiteit, ook al duidt de aanleg van het kind er niet op, dat zij ooit van de gelegenheid tot academische studie zal gebruik maken. Gaat zelfs van de meisjes-abiturienten van H.B.S. en gymnasium wel een groot percentage studeeren, om van de meisjesleerlingen van de eerste klasse niet eens te spreken?Ga naar voetnoot1) Verblind door de begeerte, omdat men niet krijgen kan, zien de ouders niet, welk een goede basis van algemeene ontwikkeling de M.S. den meisjes geeft - een basis waarop zij op velerlei wijze kunnen voortbouwen. De huishoud- en andere vakscholen, het bibliotheekwezen, zoo belangrijk sinds er vele openbare leeszalen zijn gesticht, het maatschappelijk werk, te leeren op de cursussen van Kinderverzorging en | |||||
[pagina 94]
| |||||
Opvoeding en later op de school voor Maatschappelijk Werk, het godsdienstonderwijs, het tuinbouwonderwijs, de opleiding voor muziek en teekenen, de middelbaar technische en de hoogere handelsscholen, de studie voor het lager en middelbaar onderwijs - al deze instituten, cursussen en opleidingsmogelijkheden zijn er immers voor de meisjes, die de M.S. met goed gevolg hebben doorloopen, en voor het succes in welke dier richtingen ook, geeft de algemeene ontwikkeling, op de M.S. verworven, een voortreffelijke kans. Intusschen - er is reden te gelooven, trots allen vermeenden vooruitgang, dat wij menschen in den grond zullen blijven gelijk wij zijn. En daar ik meen, dat het belang van het meisje gediend wordt, wanneer haar ouders de M.S.v.M. voor haar kiezen, zou het praktischen zin hebben om in dit geval aan het menschelijk zwak van te begeeren wat men niet krijgen kan, tegemoet te komen. Een tegemoetkoming in den vorm van een ontwikkelingsinstituut voor meisjes, waartoe de leerlingen, die met een einddiploma de M.S. hebben verlaten, toegang zullen krijgen. Gelukkig dekken elkaar deze praktische aanleiding om voor de nieuwe instelling te pleiten, en de grondige reden, die ik ervoor wil aanvoeren en die voor mij dan ook alleen geldend is. Vele ouders toch, die het zich finantiëel kunnen veroorloven, laten hun dochters student worden om twee redenen: in de hoop dat zij de een of andere studie zullen volbrengen, maar ook om haar nog eenige jaren te geven van ruime ontwikkeling, van véél vrijheid binnen het studentenverband, van zelfstandigen psychischen groei. Hiertoe worden de Universiteit en het studentenleven aangegrepen, omdat er weinig andere gelegenheid bestaat. Omdat die zelfstandige ontwikkeling mijn volle sympathie heeft, maar ik daartoe de academische studie voor het meerendeel der meisjes niet het beste middel acht - wil ik pleiten voor de oprichting van een nieuw instituut: | |||||
II. Een meisjesathenaeum.Met deze schepping bedoel ik een instituut, dat in den aanvang althans, zelf geen onderwijsprogramma heeft, gelijk Universiteit en School die bezitten - dat geen eigen docenten | |||||
[pagina 95]
| |||||
heeft, maar wel in wijden greep omvat alle onderwijsprogramma's en onderwijskrachten van de Universiteit en van die vakscholen, wetenschappelijke en praktische cursussen, en instituten van onderricht in maatschappelijk werk, die in de stad van zijn vestiging door meisjes worden bezocht. In den beginne moet de taak van het instituut zijn, het brandpunt te vormen waarin de stralen uitgaande van alle bestaande inrichtingen voor meisjesopleiding samenvallen, opdat het met zijn helder licht de studiosae, die zich hebben laten inschrijven, voorlichte bij de keuze en volbrenging van haar opleiding. Mijn verwachting is, dat op den duur het Athenaeum niet slechts bemiddelaarster zal blijven, maar een persoonlijkheid zal worden, die zelf de hand aan de ploeg slaat om bestaande opleidingen voor meisjes te verbeteren en nieuwe te scheppen, indien de behoefte daaraan zich doet gevoelen. Dan zal het zelf onderwijskrachten tot zich trekken en aan zich verbinden. Het zal een instituut zijn, welks leerlingen dus voorloopig niet méér richtingen kunnen inslaan, dan zij ook nu, na de M.S.v.M. doorloopen te hebben, kunnen doen. Maar het nieuwe zal aanstonds al zijn, dat de leerlingen zich weten opgenomen in een groot verband van werkende meisjes op alle mogelijk gebied: met het hoofd werkende meisjes voor leerares bij het middelbaar onderwijs, voor bibliothecaresse, godsdienstonderwijs, enz. - meisjes die een praktische opleiding krijgen, op alle vakscholen en in het ziekenhuis - meisjes, die werken met hoofd en hand, b.v. op de School voor Maatschappelijk Werk of de cursussen van Kinderverzorging en Opvoeding, of aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding - meisjes op kunstgebied werkende als leerlingen van Conservatoire of Teekenacadenie. De opsomming is niet volledig. Al deze opleidingsmogelijkheden - ik zeg het nog eens met nadruk - bestaan ook nu voor elk meisje, dat met een diploma de M.S. v. Meisjes heeft verlaten. Maar al deze aan het Athenaeum ingeschreven meisjes zullen één corps vormen waarbinnen weer debatings- en ontspanningsclubs zullen ontstaan, zooals dat in de studentencorpsen ook geschiedt. De Martha's en Maria's zullen gelegenheid vinden elkander te beïnvloeden en samen pret te hebben, en zullen met de voorlichting en praktische hulp van een Directrice of | |||||
[pagina 96]
| |||||
Rectrix - voor welke betrekking de beste vrouw in Nederland niet te goed zal zijn - kunnen komen tot combinaties van praktische en theoretische werkzaamheden. Toegang tot het Instituut zullen hebben de abiturienten van het Gymnasium, H.B.S., Lyceum, de M.S.v.M. en waarom ook niet - van de Kweekschool. De eerste drie groepen kunnen zich laten inschrijven, zoowel bij de Universiteit als bij het Athenaeum; ook indien zij academisch willen studeeren, kunnen zij toch als middelpunt van haar studentenleven de club van de studiosae aan het Athenaeum kiezen. Die club biedt het niet te onderschatten voordeel, dat zij bestaat uit meisjes van elken denkbaren aanleg en elke belangstellingsrichting. Eenzijdigheid kan dààr niet worden gekweekt. Het is mij erom te doen de beste kans te scheppen voor een evenwichtige ontwikkeling in het meisje van hoofd en hart en hand. Degelijk onderlegd te zijn in het vak van haar keuze, heeft gróóte waarde; maar het meisje mag dáármee alleen niet tevreden zijn. In wetenschap, in kunst, bij de toegepaste kunst, op al die gebieden van werkzaamheid, die in eenzaamheid bewerkt kunnen worden, kan zéér veel worden bereikt ook door den mensch, wiens karakter de wonderlijkste lacunes toont. Voor het gebied, waar het werk der vrouw bij voorkeur ligt, geldt dit niet. Het bijzondere en het rijke van het vrouwenleven is, dat het de vrouw altijd een rol doet spelen in menschelijke verhoudingen, en dat zij, krachtens haar aard, alleen dàn gelukkig geprezen kan worden, indien zij door haar werk en levensomstandigheden in menschelijke verhoudingen wordt betrokken. ‘Kleine liefdedaden, woordjes teer en zacht’ - de groote levenseisch voor de vrouw, te omschrijven als: leven voor een ander, met de juiste tact, - ‘hebben vaak in het kleinste huis het grootst geluk gebracht.’ Wij, ouderen van dagen geworden, begrijpen dikwijls pas nu de kinderversjes, die we in onze jeugd zongen en braaf en vervelend vonden. Dat is wat laat; nu meen ik, dat het streven naar de evenwichtige ontwikkeling van het meisje hetzelfde beteekent als te trachten haar de groote eenvoudige levenswaarheden te leeren belijden, in den tijd, dat zij nog vol frissche, jonge, pittige levenskracht, niets liever wil dan de daad voegen | |||||
[pagina 97]
| |||||
bij het begrip. Daartoe is harmonie in haar wezen noodig. In de tegenwoordige intellectueele opleiding ontbreekt het element, dat voor het psychisch evenwicht heeft te zorgen, geheel; dit is niet het geval bij de praktische opleidingen - ja, misschien komt men op de School voor Maatschappelijk Werk het ideaal van harmonie in de opleiding zeer nabij. Maar er is toch ook één praktisch vak, het pleegzusterschap, gelukkig wel meer en meer door ontwikkelde meisjes gekozen, waar te weinig intellectueele vorming wordt geëischt, dan dat de opleiding van de pleegzuster een evenwichtige ontwikkeling waarborgt. De oefening, uitsluitend van het hart, en zijn dienares de hand, is evenmin gewenscht. Aan het meisje-student en de pleegzuster, in zekeren zin uitersten te noemen - aan deze twee wil ik nog enkele regels wijden om te illustreeren het goede, dat ik van het eventueele Athenaeum verwacht. De meeste meisjes gaan niet uit roeping studeeren, evenmin als de jongens. Over haar, die dat wel doen, die uit innige overtuiging predikant, of dokter of leerares willen worden, spreek ik nu niet. Zij zijn de besten, zij werken met haar hoofd om later des te meer voor anderen te kunnen zijn; bij haar is weinig kans op verstoring van het evenwicht. Maar zij zijn de uitzonderingen. Van studieroeping is bij de meesten geen sprake. Toch gaan zeer velen prat op het student zijn en achten zich veel meer dan het praktisch werkende meisje, waarmee zij geen omgang zoeken. Zoo ziet ook het gymnasiastje neer op de meisjesburgerscholier. Vele van deze meisjesstudenten zijn pedant op datgene, waarin zij niets bijzonders presteeren, terwijl haar blik aan haar werkelijke innerlijke waarde voorbijgaat. Dat schaadt. Zij loopen scheef tegen het leven aan; gelukkig komt vroeger of later gewoonlijk de duw in de juiste richting - maar zeker is dat niet. Ik heb ook meisjesstudenten gekend, die in het gevaar verkeerden ten onrechte te meenen dat de wetenschap zelve voor haar het hoogste goed vertegenwoordigde, hetzij uit liefde voor de studie, hetzij uit hevige eerzucht. Een gevaar noem ik het, omdat in de jaren van uitsluitenden geestescultus veel van het gevoelsleven wordt onderdrukt dat gewoonlijk later met kracht zijn rechten opeischt. Het leven kan dan reeds zoo | |||||
[pagina 98]
| |||||
volkomen zijn ingesteld op intellectueele bevrediging, dat het veel moeite kost een ander doel te brengen voor de gevoelige plaat. Dan komt de bittere strijd, die vermeden had kunnen worden, en nu maar al te veel van de energie verbruikt die in den onontkoombaren strijd des levens noodig zou blijken. Ik houd van den strijd - hij staalt het karakter. Maar ik meen, dat het de taak van de opvoeding en opleiding is te trachten om de jonge menschen door de juiste harmonie in hun ontwikkeling, die alle psychische faculteiten in evenwicht doet blijven, bestand te maken tegen de onvermijdelijke slagen van het leven in den natuurlijken vorm van ziekte en dood, in den gecompliceerden van eenzame of misplaatste liefde, van duivelsche verleiding, van miskenning of eenzaamheid. Het gaafst, het meest gelouterd komt degene uit den strijd met het leven terug, die van alle zijden goed was toegerust. Een gelukkige jeugd, een juiste ontwikkeling van alle gaven in de leerjaren, beloven het beste voor de ‘Wanderjahre’. Stuart Mill vertelt in de eigenaardige autobiografie van zijn geest, hoe hem, op zijn twintigste jaar de ontoereikendheid voor zijn geluk bleek van de tè eenzijdige kritische vorming van den geest, waarin zijn opvoeding had bestaan. Hoever hij het toen ook gebracht mocht hebben in het onderzoek van de krachten in het maatschappelijk leven, en hoezeer hij zich voorstelde te zullen meewerken aan de verbetering der maatschappij - die studie en zelfs die praktische toekomstplannen vermochten niet hem een zware melancolie te boven te doen komen. Hij weet het aan de van jongs af aan tè uitsluitend kritische geestesarbeid met veronachtzaming van alles, wat emotioneel is, van hartstocht, van pret, van vreugde, van verbeelding of schoonheidsontroering. Dat alles was sluimerend gebleven of onderdrukt, en het eischte onverwacht zijn erkenning. Later hebben een treffende episode in een boek, en de poezie van Wordsworth hem de bevrijding gebracht. Mill lezende, dacht ik eraan, hoe in menig studeerend meisje eenzelfden strijd heeft plaats gehad, waaruit zij niet altijd ongehavend is te voorschijn gekomen, en die er niet had behoeven te zijn, indien er in haar studiejaren een voldoende tegenwicht voor de studie ware geweest. De pleegzuster! Welke keuze van vak toont meer de echt | |||||
[pagina 99]
| |||||
vrouwelijke behoefte aan toewijding en zelfverloochening dan die van pleegzuster - welk vak legt meer beslag op hart en hand dan de ziekenverpleging. Het kan niet anders, of de ernst van haar leven, de kennismaking met physieke ellende en menschelijke verhoudingen, even droevig als zij ooit in boeken kan lezen, moeten op haar wezen een diepen invloed hebben, en zeker meestal een veredelenden. En toch - wij menschen zijn nu eenmaal zwak en vol gebreken. Wanneer in ons, vrouwen, ons geoefend verstand niet strak de teugel weet te houden van onze overgevoeligheid, die in allerlei uitingen ook ons meest zelfverloochenend werk tracht te begeleiden, die eigenwijsheid en jaloezie en zelfs onoprechtheid te voorschijn doet springen - dan mist ook de edelste vrouwelijke werkzaamheid dikwijls nog haar doel. Behalve voor de enkele begenadigden, is ontwikkeling van geest de voorwaarde om het allerbeste te kunnen presteeren, ook in het praktische leven. De klachten over kleingeestigheid, afgunst, met onoprechtheid in 't gevolg, voorkomende daar waar veel vrouwen samenwerken, hebben zij niet dikwijls betrekking op het pleegzusterscorps? En zou de oorzaak niet schuilen in het ontbreken van een ruimere intellectueele ontwikkeling bij de meeste pleegzusters, die in haar school- en opleidingsjaren geen voldoende tegenwicht hebben kunnen vormen tegen al de kleinheden, die onze vrouwelijken aard helaas ook kenmerken, en die in de tamelijk van de buitenwereld geisoleerde pleegzustersmaatschappij een rijken voedingsbodem vinden? Welk heil zouden het meisje ondervinden, dat het Athenaeum kiest voor haar studie in plaats van de Universiteit, en de pleegzuster die haar opleidingstijd met een jaar verlengt om van het ontwikkelende leven als leerling van 't Athenaeum te profiteeren? Een korte uiteenzetting van mijn plan voor het nieuwe instituut moge een bevredigend antwoord zijn op die vraag. Indien een rijk man de fondsen wilde schenken, dan zou ik voorstellen allereerst in Amsterdam, en later ook in Groningen, een Athenaeum te stichten. Er is daartoe een ruim huis noodig, dat een kleine aula, verscheiden cursuskamers en de spreek- en zitkamers van de Directrice zou moeten bevatten. Een | |||||
[pagina 100]
| |||||
gedeelte van het huis of een aangrenzend perceel moet tot Clubhuis voor de scholieren worden ingericht. Het moet bestaan uit een groote gemeenschappelijke clubkamer, enkele kleinere gezelschapskamers, een eetzaal en een aantal slaapkamers, zoodat een klein deel der studiosae daar haar intrek kan nemen. De exploitatie van dit huis zou misschien de kosten kunnen dekken. Een Curatorium moet er worden ingesteld. Voor de Directrice, die een moeilijke en belangrijke taak op zich heeft durven nemen, moet materiëel goed worden gezorgd. Naar deze inrichting komen dan telkens in September de nieuwe leerlingen, die een diploma van de M.S.v.M., H.B.S., Gymnasium, Lyceum of Kweekschool moeten kunnen overleggen. Zij mogen zich voorstellen, dat zij in 4 jaar tijds klaar zullen zijn om zelfstandig in de maatschappij haar werk te beginnen, in welke richting dan ook. In Amsterdam zijn inrichtingen voor alle soort onderwijs te vinden: de Universiteit, welker colleges zij kunnen volgen, cursussen voor de opleiding tot de Middelbare Acten, opleidingsgelegenheid tot bibliothecares, godsdienstonderwijzeres, een Academie voor de lichamelijke opvoeding, huishoudscholen, school voor Maatschappelijk Werk, cursussen voor Kinderverzorging en -opvoeding, ziekenhuizen, Academie van beeldende kunsten, Conservatorium voor muziek, school voor Kunstnijverheid, etc. Het eenige misschien, wat er ontbreekt, is een tuinbouwschool. Ik stel mij voor, dat vele meisjes, die pas aankomen, haar richting nog niet hebben bepaald. Zal de keuze ernstig worden opgevat, dan is daartoe zelfbezinning noodig, en ik wensch den meisjes toe, dat haar eigen thuis haar daartoe de beste en gelukkigste gelegenheid zal bieden. Maar niet altijd zal dat het geval zijn. Daarom meen ik, dat elk jaar van September tot December als orienteeringstijd voor de leerlingen moet worden beschouwd. De eerste weken worden besteed aan onderlinge kennismaking; daar zal een novitiaatstijd uit groeien, zooals die in de meisjestudentenclubs op een aardige manier bestaat. Daarna zullen de meisjes gelegenheid vinden, de beste leiders en leidsters van de meeste der onderwijsinrichtingen, boven genoemd, te hooren over hun vak en werkkring, en de studie die ertoe leidt. De directeur van de School voor Maatschappelijk Werk, een directrice van een M.S.v.M., van een huis- | |||||
[pagina 101]
| |||||
houdschool, van een ziekenhuis, een predikant over 't godsdienstonderwijs, een bibliothecaris, enz. enz. - zij zullen uitgenoodigd worden in de herfst een lezing te komen houden in de Aula van het Athenaeum, over hun werk; de meisjes, tot een of andere richting aangetrokken, zullen dan weten, tot wie zich, behalve tot haar Directrice, te wenden om nadere voorlichting en raadgeving. Het spreekt van zelf, dat de meisjes, die wisten wat zij wilden toen zij aankwamen, zich reeds dadelijk als leerling aan de een of andere school of op een cursus konden aanmelden.Ga naar voetnoot1) Voor wie dat niet doen, zullen die eerste maanden een rijke tijd van orienteering kunnen zijn in een ruimere sfeer, dan zij tot nu toe kenden. Amsterdam biedt daartoe ruimschoots de gelegenheid. Die meisjes, die aanstonds in September volledig leerling van een vakschool willen worden of leerling-verpleegster, en dus den geheelen dag bezet zijn, zullen maar weinig gelegenheid hebben te profiteeren van de kans op ruimere ontwikkeling, die haar als scholier aan 't Athenaeum wordt geboden. Slechts de eettafel en het samenzijn 's avonds, zouden voor haar bereikbaar zijn, waartegenover dan de verkorting van den opleidingstijd met één jaar, een voordeel biedt. Het waardevolle echter van het studieleven aan het Athenaeum zullen in veel ruimere mate zij genieten, die voor haar opleiding slechts colleges, cursussen of lessen hebben te volgen, of die in de gelegenheid gesteld worden de vakschool harer keuze gedurende de twee eerste jaren slechts de helft van den dag te bezoeken, zoodat de andere helft overblijft voor de ruimere ontwikkeling, die ik bedoel. In deze gevallen treedt het werk van de Directrice naar voren, en is de goede wil van de leidsters der vakscholen onontbeerlijk. Het moet te regelen zijn voor de leerlingen der vakscholen, dat zij alleen den morgen of alleen den middag met het praktische werk zijn bezet. De Directrice van het Athenaeum en de Directrice van de vakschool die erin betrokken is, overleggen en regelen dat samen; bij het bezoeken verder van het college of de cursussen, die zulke half praktisch | |||||
[pagina 102]
| |||||
werkende meisjes willen volgen, zullen zij ook steeds in de Directrice van het Athenaeum een belangstellende leidsvrouw mogen verwachten. Indien nu het meisje, dat plan had te gaan studeeren, b.v. omdat haar vriendinnen het ook wilden doen, inplaats daarvan zich laat inschrijven als leerling van het Athenaeum, dan kan zij daar o.a. worden opgeleid tot leerares in alle vakken, die op de M.S.v.M. of H.B.S. 3-jarigen cursus worden gedoceerd, dus in Nederlandsch, de moderne talen, aardrijkskunde, geschiedenis, plant- en dierkunde, wiskunde, natuur- en scheikunde, gymnastiek, staatsinrichting en staathuishoudkunde, ja zelfs ook handwerken. De nu bestaande opleidingsprogramma's van de Middelbare Acten zouden voorloopig dienst kunnen doen; alleen in het eventueel te doceeren Latijn kan slechts een academicus les geven. Dat meisje nu, dat zich wil laten opleiden in één dezer vakken van onderwijs, ontmoet in 't Clubhuis aan tafel of 's avonds de Martha's, die enthousiast zijn over haar kookkunde of over de lessen, waarin zij het onderhoud van het huisraad leeren. Of wel zij sluiten vriendschap met leerlingen van de cursussen voor kinderverzorging en -opvoeding, die o.a. kinderspeelgoed leeren maken, en zich praktisch met kinderen bezig houden, die ook over kindermuziek hooren, en zelf leeren uitvoeren, en zulke interessante voordrachten over de psychologie van het kind volgen. De a.s. leerares, die wel degelijk interesse heeft voor haar eigen studie, maar wie het volkomen egocentrische studeerkamerleven benauwt en praktische bezigheid een zeer welkome compensatie zou zijn, vindt door den omgang met haar praktisch werkende medescholieren, en de hulp van de Directrice, de veiligheidsklep voor haar emotioneele leven in den vorm van een of andere practische cursus. De a.s. godsdienstonderwijzeres, die zich in de toekomst ook in maatschappelijk werk betrokken weet, moet, tenzij zij nog volledig leerlinge van de school voor Maatschappelijk Werk worden wil, een keuze kunnen doen uit cursussen, zoowel daar als door de vereeniging voor Kinderverzorging en Opvoeding gegeven. De leerling van de huishoudschool of een andere vakschool voelt zich van hààr kant gelukkig in den omgang met de intellectueel werkenden, door wie ze hoort van belangwekkende colleges | |||||
[pagina 103]
| |||||
of cursussen. Mogelijk zal zij niet rusten vóór een of ander litteratuurcollege of misschien zelfs een aktenstudie, b.v. voor de staathuishoudkunde, door bemiddeling van de Directrice binnen haar bereik valt. Ten slotte kom ik terug op de a.s. pleegzuster. Indien het mogelijk ware, dat die studiosae aan 't Athenaeum, die verpleegster willen worden, gedurende de eerste twee jaren den halven arbeidsdag of 4 van de 7 arbeidsdagen in het Ziekenhuis werkten, en dan later nog twee jaar volledig, hoe zouden zij dan niet kunnen profiteeren van het verblijf in het scholierenverband, waarin zij zich heeft laten opnemen. De een wil een college volgen over psychologie, wijl er de roep van uitgaat, dat het ook voor leeken vruchtdragend is - een ander geniet van een reeks voordrachten over Faust, waardoor zij gesteund wordt op den weg tot zelfverdieping, tot beter menschelijk inzicht in de tragiek van de schijnbaar onbeduidendste feiten - het zal haar in haar werk te pas komen. 't Kan ook zijn, dat wetenschappelijke belangstelling een a.s. pleegzusje drijft naar de colleges voor het candidaatsexamen in de medicijnen, waardoor zij niet eigenwijs mag worden, maar wèl een bekwame hulp voor den arts. Of ook wel, denkende aan de menschen van alle mogelijke levensomstandigheden, aan wie zij zich zal wijden, ontwaakt het interesse in haar b.v. voor het huwelijksrecht, waaronder wij hebben te leven. Op dat gebied is er wel een college, misschien een cursus voor haar te vinden. De hoofdverpleegsters, wier verruimde menschelijkheid tevens beteekent het prettig werken voor allen, die onder haar staan, de directrices, de administratrices, de zusters van maatschappelijk werk - zij zullen als regel voortkomen uit diegenen, die den invloed van de studiejaren aan het Athenaeum hebben ondergaan. Het zijn maar voorbeelden van combinaties, die ik ter illustratie van mijn bedoeling heb gegeven, en die later - ik heb er vertrouwen in, door de praktijk zullen worden verbeterd en aangevuld. De stichting van het Athenaeum - dat wil zeggen, het zoeken van een leidende kracht, en van een gebouw, dat als middelpunt moet dienen voor de leerlingen en tevens het aanrakingspunt moet vormen tusschen de inrichtingen voor | |||||
[pagina 104]
| |||||
meisjesopleiding en de scholieren. In den aanvang zal geen nieuwe school, geen nieuwe cursus opgericht behoeven te worden; van al het bestaande kan gebruik worden gemaakt. Maar het spreekt van zelf, dat de nieuwe instelling, indien zij werkelijk wortelt in een bereiden bodem, groeikracht zal toonen en een karakter ontwikkelen, welks aard niet is te voorspellen. Ik stel mij voor, dat het Athenaeum al zéér spoedig meer zal worden dan een honk voor de op alle gebied werkende meisjes, die daar elkander treffen en beïnvloeden, en raad en baat kunnen vinden in alles wat haar opleiding betreft, bij de Directrice. Het Curatorium en de Directrice zullen vanzelf opleidingsprogramma's samenstellen voor bestaande, of voor nieuwe betrekkingen, indien de oude programma's niet meer bevredigen. De cursuskamers, die ik mij denk in het te stichten gebouw, zullen misschien al spoedig in gebruik worden genomen door de eigen docenten van het Athenaeum. Het zou niet te verwonderen zijn, indien door het Bestuur van het Instituut zelf een nieuw plan voor opleiding tot leerares bij het Middelbaar Onderwijs werd ontworpen, omdat de bestaande studie voor de Middelbare akten niet in alle deelen bevredigend kan worden genoemd. Zoo kan men ook verwachten dat de behoefte aan praktisch paedagogisch onderwijs zal leiden tot de instelling van een paedagogisch seminarie binnen het kader van het Athenaeum. Ik zou het niet vreemd achten, wanneer het steeds toenemend maatschappelijk werk, o.a. op het gebied van Kinderbescherming het verlangen deed opkomen naar cursussen over gedeelten van het burgerlijk recht en het strafrecht, waarvoor de bestaande akten voor staatsrecht en oeconomie eenigermate als richtsnoer zouden kunnen dienen. Ook hoop ik, dat er vraag zou ontstaan naar degelijk onderricht in de beginselen der wijsbegeerte, niet zoozeer omdat het een vak van onderwijs zou moeten worden op de M.S.v.M., dan wel omdat het verlangen naar onderwijs in de wijsbegeerte van haar, die voor één enkel vak wordt opgeleid, zou pleiten voor de den geest verruimende methode, bij de opleiding tot die speciale vakkennis toegepast. De Aula van het gebouw, tusschen September en Kerstmis dikwijls bezet, zal ook verder in den loop van den cursus meer en meer getuige zijn van levendige | |||||
[pagina 105]
| |||||
gedachtewisselingen. De Directrice, in overleg met 't Curatorium zal ertoe komen personen uit binnen- en buitenland, die iets eigens te zeggen hebben op het gebied van het werk der vrouw, of die zelf met der daad op dat gebied belangrijks hebben gepresteerd, uit te noodigen tot het houden van lezingen voor den wijden kring van de leerlingen. De toekomst bergt voor een eventueel Athenaeum voor Meisjes zéér veel mogelijkheden. Is het verblinding als ik meen, dat er in het heden geen onoverkomelijke moeilijkheden, finantieel noch administratief, bestaan om dit gedroomde Instituut een kans te geven in het werkelijke leven? De vorige Minister van Onderwijs, Z. Exc. de Visser heeft voor eenige jaren de vraag opgeworpen naar een middel om het aantal studenten aan de Universiteiten te doen afnemen. Ik meen door mijn ontwerp Z. Exc. een antwoord te geven op zijn vraag. Maar niet was het aanwijzen van zulk een middel doel van dit schrijven. Hoofddoel is, onzen jongen meisjes de beste kans te geven om het leven in te gaan, bereid en in staat daarbij haar geheele persoonlijkheid in te zetten, zonder welken inzet de vrouw, in het algemeen gesproken, haar werkelijk geluk vergooit. Aan het slot mijner beschouwing gekomen, bedenk ik, dat ik onder zóóveel woorden over de opleiding van onze meisjes het woord huwelijk niet of nauwelijks heb gebruikt. Men zou mij verkeerd verstaan hebben, indien de gedachte aan de toekomstige huwelijkstaak van het jonge meisje niet was gevoeld als de grondtoon van dit betoog. Dat ik die gedachte niet behoefde uit te spreken, waag ik aan te voeren als een argument ten gunste van mijn pleidooi. De beste opleiding toch voor het meisje tot haar taak in de maatschappij is die, waarbij zij tevens onopzettelijk wordt voorbereid voor de taak van vrouw en moeder. M.J. AALBERS - HAMAKER |
|