De Gids. Jaargang 91
(1927)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
Johann Heinrich Pestalozzi.
| |
[pagina 202]
| |
En z'n verdere leven heeft getoond dat beiden 'n juiste kijk op hem hadden gehad: wat inderdaad, tot ‘iets goeds’, naar de burgerlike maatstaf gemeten, heeft hij 't niet kunnen brengen; en 'n ‘wonderlike dwaas’ is hij altijd geweest. Men moet zich er evenwel voor hoeden te denken dat Pestalozzi betrekkelik weinig intellektuele ontwikkeling bezat. Tot deze opvatting heeft ook aanleiding gegeven 'n uitlating van hem, n.l., dat hij in 30 jaar geen boek had gelezen. En tot onze de Raadt, die hem in 1819 bezocht, verklaarde hij: ‘ich bin ein Kind der Natur und habe seit 50 Jahr kein Buch gelesen.’Ga naar voetnoot1) Hij bedoelde daarmee echter te kennen te geven, dat hij z'n iedeeën niet aan boeken had ontleend. 'n Feit toch is, dat hij in z'n jeugd veel gestudeerd en gelezen heeft; en de bewijzen zijn er, in de vorm van uittreksels uit boeken, dat hij in z'n verder leven tamelik goed bijhield, wat er zo al uitkwam. Aanvankelik vatte hij 't voornemen op om prediekant te worden, misschien onder invloed van 't voorbeeld van z'n grootvader. Hij bezocht daartoe van 1763-1765 'n soort akademie, hoofdzakelik bestemd voor aanstaande theologen, 't Collegium Carolinum. Hier doorliep hij de twee eerste kurzussen, 'n filologiese en 'n filozofiese. Om gezondheidsredenen onderbrak hij bij de laatste, de theologiese, deze studie. Wel wilde hij noch in de rechten gaan studeren, met de bedoeling om dan werkzaam te kunnen zijn tot heil van 't arme volk, dat hij als advokaat in z'n strijd tegen onderdrukking ter zijde zou kunnen staan. Want in z'n studiejaren had Pestalozzi, vooral onder invloed van Bodmer, een van z'n leraren, zich ook bezig gehouden met polietieke en sosiale studie, en was toegetreden tot de ‘Helvetische Gesellschaft’ die ‘Läuterung und Hebung des sittlichen, politischen und socialen Lebens’ beoogde. De leden ervan, waartoe o.a. ook de meer intieme vrienden van Pestalozzi, Lavater, Füssli, Bluntschli, Schulthess, behoorden, noemden zich ‘Patrioten’, en hielden wekelikse samenkomsten waarop over polietiek, moraal, pedagogiek gelezen en gesproken werd. | |
[pagina 203]
| |
Een van de genoemde vrienden, Bluntschli, raadde hem echter de advokaten-loopbaan af, als voor zijn aanleg en karakter ongeschikt. Pestalozzi gaf aan die raadgeving gehoor, en besloot in de landbouw te gaan. Hoe kwam hij tot deze, van z'n voorafgegane studie, zo geheel afwijkende beroepskeus? In de eerste plaats, hoe vreemd dat oppervlakkig ook schijnt, onder dezelfde invloed, waardoor hij zich eerst tot 't advokaatschap van 't onderdrukte volk voelde aangetrokken. Dat was Rousseau, wiens geschriften 'n demokratiese, zo niet revolutionaire stemming in hem hadden wakker geroepen. En zo wilde hij dan nu ook, niet maar enkel landbouwer worden; maar zag zich in de toekomst door 'n ruime baten afwerpend bedrijf instaat, in z'n omgeving bijtedragen tot de verheffing van de volksontwikkeling. Eveneens van Rousseau was 't iedee, dat 't eenvoudige platteland veel beter is dan de bedorven stad. En 'n ander motief voor deze keus - waarbij ook z'n gezondheidstoestand van enige invloed zal zijn geweest - was meer persoonlik. Z'n vriend Bluntschli, die in de kring der Patriotten, de naam droeg van ‘Menalk’, was op 't ziekbed geworpen. Daar was Pestalozzi in nadere aanraking gekomen met Anna Schulthess, doordat 't hun beider vriend was. En toen dat ziekbed 'n sterfbed was geworden, had hun gemeenschappelike smart hun noch nauwer verbonden. Ze hadden zich verloofd - in stilte; want haar ouders - haar vader was 'n welgesteld koopman - wilden van 'n verbintenis met iemant zonder vooruitzichten niets weten. Pestalozzi koesterde nu de hoop dat hij, door in de landbouw, en wel voornamelik de meekrap en groenten te gaan, zich spoedig zou kunnen vestigen. Zo begaf hij zich in 1767 tot 't verwerven van de nodige vakkennis naar Rudolf Tschiffeli in Kirchberg in 't kanton Bern, die daar 'n groot landgoed bezat. Na ijverige studie, kocht hij 't volgend jaar gronden in de nabijheid van Brugg, in 't latere kanton Aargau, en begon die te bebouwen. In 1769 gelukte 't eindelik van de ouders van Anna toestemming tot 't huwelik te verkrijgen - zij 't ook, van de moeder vooral, verre van ganser harte! - en werd dit dan ook dat jaar gesloten. 't Jonge paar woonde tijdelik te Müligen, tot 't | |
[pagina 204]
| |
nieuw gebouwde huis ‘Neuhof’ kon worden betrokken (1771). Tijdens hun verloving hebben Pestalozzi en Anna Schulthess (‘Nannette’) 'n tamelik drukke briefwisseling onderhouden. Deze is uitgegeven.Ga naar voetnoot1) Er moeten, in 't algemeen gesproken, m.i. wel zeer gewichtige redenen zijn, om dergelijke zeer intieme briefwisselingen - zij 't ook van grote persoonlikheden, en zij 't ook lange jaren na hun dood - te publieseren. En ik waag 't uittespreken dat 't me toelijkt, dat zulke overwegende redenen in dit geval niet bestonden. 't Wil me voorkomen, dat de speurders naar ‘Pestalozziana’ hadden kunnen volstaan met 't publieseren van heel enkele brieven, en misschien noch 'n paar fragmenten van andere. Maar dat ze alle, zowel van Pestalozzi als van Anna, moesten worden uitgegeven - piëteitsoverwegingen hadden dit moeten beletten waar, nochmaals naar mijn gevoelen, de noodzakelikheid dit allerminst gebood. Immers, aan de totaalindruk van Pestalozzi's persoonlikheid hebben ze als geheel m.i. niet veel nieuws bijgedragen. Maar ik kàn me begrijpen dat hier de verleiding te groot is geweest! Want 't lezen van deze briefwisseling van twee, die elkaar zo innig liefhadden, met zoon zuivere en hoge liefde, is 'n geestelike verkwikking en 'n weldadige beroering des harten. Die van Pestalozzi zijn over 't algemeen ernstiger, verhevener gestemd dan die van ‘Nannette’ - al ontbreken ook bij hem geestige uitlatingen, ja soms dolle spotbuien niet. Z'n verloofde, die in algemene ontwikkeling niet voor hem onderdeed, schrijft luchtiger, ook geestiger, vaak ook opgewekter; maar altijd toch met 'n duidelik voelbare ondergrond van ernstige, heerlike, vrouwelike liefde en toewijding tot haar geliefde. Soms bemoedert ze hem 'n tikje - ze is ook zeven jaar ouder dan hij - maar toch zijn haar brieven die van 'n jong meisje, in wier leven 'n ‘dag der dagen’ gelicht had, waarvan de glans al 't heerlike noch heerliker maakte, en de tegenspoeden en verdrietelikheden zacht overstraalde. En hij of zij, die deze wederzijdse overgave, dat wederzijdse vertrouwen, die wederzijdse openhartigheid die uit deze briefwisseling ons tegemoetstraalt, zelf in eigen leven heeft mogen ervaren, | |
[pagina 205]
| |
die zal van de lezing 'n dubbel genot hebben. En als er iets uit blijkt dan is 't wel dit, dat dit voortreffelike meisje in de jaren vol tegenspoed en beproeving die voor Pestalozzi zouden aanbreken, hem als z'n vrouw tot 'n trouwe en sterke steun zou zijn. Al heel spoedig brak de tijd aan, dat Pestalozzi die steun en troost zou behoeven. Eerst smaakte 't jonge paar noch de vreugde van de geboorte van 'n zoontje in 1770, Hans Jakob (‘Jacqueli’). Met de landbouwonderneming ging 't tengevolge van allerlei omstandigheden niet. 't Bankiershuis dat de gelden had voorgeschoten, en de mislukking zag aankomen, eiste die gelden terug; waardoor 't bedrijf te gronde gericht werd. Behalve dat Pestalozzi daardoor 't onderhoud voor zich en de zijnen bedreigd zag, werd hem ook noch de illusie ontnomen, dat hij eenmaal door de winsten van z'n landbouwonderneming tot verheffing van de arme bevolking zou kunnen bijdragen. Toch kon hij deze gedachte niet loslaten, en hij kwam tot 't besluit, te trachten op z'n landgoed 'n stichting in 't leven te roepen voor de opvoeding van arme kinderen. 't Zou 'n inrichting worden waar deze 'n liefderijke huiselike opvoeding genoten en onderwijs kregen. Door gemeenschappelike arbeid, bestaande in groenteteelt en katoenspinnen en -weven, zou de instelling, tenminste grotendeels, zichzelf moeten bedruipen. Pestalozzi richtte 'n oproep tot 't publiek, om financieële steun voor 't in-gang-zetten van dit plan; waarop hij vrij wat geld in de vorm van renteloze voorschotten ontving. De Wehrli-Anstalten, die in 't begin van de 19e eeuw op verschillende plaatsen in Zwitserland werden opgericht, geheel in de geest van wat Pestalozzi zich met zijn onderneming had voorgesteld, hebben bewezen dat dit plan niet onuitvoerbaar genoemd kon worden. Pestalozzi zelf bracht 't tot meer dan 50 leerlingen, en 'n personeel van 12 personen. Hij was echter niet prakties en organiezatories genoeg aangelegd, om zulk 'n inrichting te kunnen beheren. Tot 1780 hield hij de zaak met de uiterste inspanning gaande; maar toen moest hij ook deze onderneming staken. Hij had die jaren, zoals hijzelf later schreef, geleefd ‘im Kreise von mehr als fünfzig Bettlerkindern, teilte in Armut mit ihnen mein Brot, lebte selbst wie ein Bettler, um | |
[pagina 206]
| |
zu lernen, Bettler wie Menschen leben zu machen.’ Door gedeeltelike verkoop, en gedeeltelike verpachting van z'n landgoed kon hij ten slotte z'n schuldeisers enigzins voldoen. Elisabeth Näf (‘die Lisabeth’) bood zich als hulp in z'n ontredderd huishouden aan; en dit uitmuntende meisje werd met de jaren geheel tot 'n lid van 't Pestalozzi'se gezin. Door haar onbaatzuchtig helpen en handelen heeft ze Pestalozzi in z'n zwaarste tijd behoed voor twijfelen aan 't goede in de menselike natuur. 'n Vriend nam de zorg op zich voor z'n ekonomiese aangelegenheden; en zo was Pestalozzi tenminste uit de bitterste nood gered. Maar gedurende 't tijdperk van 1780 tot 1798, dus 18 jaar lang, moest hij uitzien naar 'n gelegenheid om z'n iedeeën in praktijk te kunnen omzetten. Met schrijven en korresponderen gingen deze levensjaren voor hem heen. Z'n naam werd bekend, beroemd. In 1792 werd hij - met Schiller en Klopstock - tot ereburger van de franse republiek benoemd. En toen in 1798 door de Fransen de helvetiese republiek werd uitgeroepen, en Pestalozzi z'n diensten aan 't nieuwe zwitserse bewind aanbood, ter opvoeding van 't arme volk, werd hem toegestaan in vlugschriften en in 'n volksblad te trachten, 't volk in de nieuwe stand van zaken intewijden. In datzelfde jaar echter stond de roomse bevolking van Uri, Schwyz, en Unterwalden tegen 't nieuwe bewind op. Deze opstand werd door de Fransen in bloed gesmoord; waardoor in de omgeving van 't Vierwaldstätter-meer grote ellende heerste. Vierhonderd kinderen waren daar, wier ouders waren omgekomen of volslagen verarmd. Dat was 't ogenblik, waarop de toen 52-jarige Pestalozzi tot zichzelf zei: ‘Ich will Schulmeister werden!’ Men stond hem toe in Stanz in 'n verlaten vrouweklooster zich aan z'n roeping te wijden. Pestalozzi gaf zich geheel; en ofschoon hij toen noch geen enkel vast plan van opvoeding had, stond men verbaasd over wat hij in korte tijd met die kinderen van 4 tot 10 jaar bereikte. Maar de Fransen hadden 't klooster nodig voor hospietaal, en Pestalozzi had zich totaal overwerkt, zodat hij Stanz moest verlaten. Toen 't gebouw weer beschikbaar kwam, en hijzelf ook weer was hersteld, maakte men echter bezwaar hem in diezelfde, geheel roomse omgeving, | |
[pagina 207]
| |
als schoolmeester te laten werken. Met veel moeite gelukte 't hem, toestemming te krijgen om in Burgdorf in de z.g. ‘Lehrgottenschule’Ga naar voetnoot1), 't geringste schooltje uit die dagen, z'n pedagogiese denkbeelden in daden omtezetten. Z'n ‘metode’, waartoe hij in Stanz al tastende was gekomen, ging hem hier in Burgdorf steeds duideliker voor de geest staan. Hij kreeg nu ook medewerkers, onder wie Hermann Krüsi. In 1800 gaf de regering hem de beschikking over 't oude slot te Burgdorf, om er z'n modelschool onder te brengen. En daarheen begon 't al spoedig bezoekers te stromen, van binnen en buiten de grenzen van Zwitserland; waarvan velen daarna vol geestdrift verslag uitbrachten over wat ze er gezien en gehoord hadden. Ook leerlingen kwamen in overvloed. Toen in 1803 't slot te Burgdorf voor andere doeleinden nodig was, werd Pestalozzi dat te Münchenbuchsee aangeboden; waarheen dan ook z'n inrichting werd overgebracht. Hier kwam er, vooral door de bemoeiing van de medewerkers van Pestalozzi, 'n soort samenwerking tussen deze en Fellenberg met z'n onderwijsinrichting te Hofwyl. Maar dit bleek al spoedig, vooral ook ten gevolge van de verschillende geaardheid der persoonlikheden P. en F., niet te gaan; en Pestalozzi die 24 jaar ouder was, trok zich vrijwel terug. Toen hem dan ook door de regering van Iferten (Yverdon), aan 't meer van Neufchâtel 't daar staande slot werd aangeboden, verliet hij Münchenbuchsee, en vestigde in Iferten 'n nieuwe inrichting. Gaandeweg kwamen z'n medearbeiders, die 't op den duur ook niet met Fellenberg konden vinden, ook daarheen; zodat in 1805 de inrichting in Münchenbuchsee werd opgeheven. Te Iferten bereikte Pestalozzi 't hoogtepunt van z'n roem: de invloed van z'n iedeeën verbreidde zich over Zwitserland zelf, over Duitsland, over Frankrijk. Pruisen zocht officieëel voor z'n innerlike vernieuwing z'n heil bij Pestalozzi. Wat z'n inrichting betreft, in 1809 waren er 15 onderwijzers, en | |
[pagina 208]
| |
165 leerlingen van 6 tot 17 jaar uit Duitsland, Frankrijk, Italië, Zwitserland, Rusland, Noord-Amerika; terwijl 32 personen er z'n metode bestudeerden. En nu is 't tragiese van dit alles dat Pestalozzi, die met z'n iedeeën en met z'n geschriften, terwijl hij 't ook met daden getoond had - zich vóor alles beijverde voor de opvoeding van de armen, onderwijsinstellingen leidde voor betalende jongelui. En ook, dat Pestalozzi, die ten enenmale voor organiezator en leider ongeschikt was, zich nu aan 't hoofd van zoon grote instelling bevond. Dit laatste werd dan ook voor 'n groot deel de oorzaak van 't verval van 't instituut te Iferten. 't Is niet mogelik hier ook maar enigzins in biezonderheden 't verloop te schetsen. Heel in 't kort kwam 't hierop neer. De twee meest betekenende medewerkers van Pestalozzi waren Johann Niederer die, noch jong theoloog zijnde, in 1803 uit grote verering voor Pestalozzi, in diens instelling in dienst was getreden; en Joseph Schmid die in 1801 op 14-jarige leeftijd, als kwekeling, in de instelling was gekomen, en er later door z'n aanleg voor wiskunde, in dit vak les gaf. De eerste was teoretikus, de laatste, praktikus, en de beste onderwijskracht van Pestalozzi's instelling. Op den duur ontstond door verschil in aanleg en opvattingen onenigheid tussen Niederer en Schmid; wat van dien aard werd, dat er zich onder de leerkrachten twee partijen vormden. Pestalozzi was de man niet, deze onderlinge tweespalt te bezweren of te onderdrukken. Integendeel; door z'n wankelmoedigheid tussen deze beide medewerkers, werd 't er niet beter op. En toen Niederer de hand verwierf van 't meisje, dat ook Schmid tot z'n verloofde gewenst had, nam deze in 1810 z'n ontslag.Ga naar voetnoot1) De toestand van de instelling werd echter voortdurend zorgeliker, en ten einde raad riep Pestalozzi Schmid in 1815 terug. Door de reorganiezatie van deze werd de toestand voor 't uiterlik tenminste verbeterd; maar te verwonderen is 't niet, dat spoedig de twist tussen de twee oude tegenstanders weer ontbrandde. In 1817 nam nu Nie- | |
[pagina 209]
| |
derer z'n ontslag. Maar voor Pestalozzi was daarmee de ellende niet ten einde. Niederer, wiens houding tegenover Pestalozzi in alle opzichten onwaardig was, deed met z'n vrouw hem nu 'n proses aan over geldelike aangelegenheden betreffende 't meisjesinstituut, dat in 1813 't eigendom van z'n vrouw was geworden. Te midden van al die wederwaardigheden trof Pestalozzi noch de zware slag, in 1815 z'n geliefde vrouw door de dood te verliezen. Met z'n onderwijsinstelling ging 't voortdurend achteruit. Niettemin, toen Pestalozzi kans meende te zien z'n levensiedeaal: 'n inrichting voor onderwijs aan arme kinderen, te verwezenliken, liet hij die niet voorbijgaan. Schmid bezorgde bij Cotta 'n uitgaaf van Pestalozzi's werken, en de zwaar beproefde man, na 'n leven van zorg en geldelike moeilikheden, dacht er niet aan van 't geld dat deze uitgaaf opbracht tenminste 'n rustige ouwedag te nemen, maar besteedde 't voor de oprichting in 1818 van zoon instelling te Clindy, niet ver van Iferten. Na 3 jaar moest deze echter worden opgeheven, en in 1825 ook 't instituut in Iferten. Pestalozzi, nu 79 jaar, trok zich terug op de Neuhof. ‘Wahrlich ist es mir, als machte ich mit diesem Rücktritte meinem Leben selbst ein Ende, so weh thut es mir.’ Deze woorden, toen door hem gesproken, zijn volkomen verklaarbaar; zelfs al vergeten we daarbij niet dat dit instituut niet ‘das Werk seines Herzens, ja nicht einmal seiner Traumsucht’ geweest was; Rust kende hij echter niet. Zo had hij noch plannen, aangaande de toepassing van z'n metode op de klassieke talen. Ook hield hij zich weer bezig met z'n oude iedeaal: 'n onderwijsinrichting voor arme kinderen. In verband hiermee bezocht hij in 1826, in gezelschap van Schmid, de beroemde Zeller Anstalt te Beuggen bij Basel. Hier ontvingen de kinderen hem met gezang. Men gaf hem 'n eikekrans, die hij echter niet aanvaardde. ‘Nicht mir, sondern der Unschuld gebührt der Kranz’; meende hij. Toen daarna de kinderen hem nochmaals toezongen, en wel 'n lievelingslied van hem: Wanderer's Nachtlied van Goethe: | |
[pagina 210]
| |
Der du von dem Himmel bist
Alles Leid und Schmerzen stillest,
Den der doppelt elend ist
Doppelt mit Erquickung füllest, -
Ach! ich bin des Treibens müde!
Was soll all' der Schmerz und Lust?
Süsser Friede!
Komm ach komm in meine Brust!
toen was 't niet te verwonderen dat de ontroering de grijsaard overmande. En verder hield hij zich noch ijverig met uitgeven en schrijven bezig. Z'n laatste geschrift behandelde de onderlinge twisten te Iferten. Bij de beschrijving hiervan was Pestalozzi, wat de feiten betreft, onrechtvaardig geworden tegenover Niederer - wat vooral is toeteschrijven aan de suggestieve invloed die Schmid in de laatste jaren op hem oefende. Niederer meende zich te moeten verweren; maar de wijze waarop hij dit deed, stempelde 't tot 'n laagheid. Hij liet door Biber, 'n jong schrijver, 'n smaadschrift tegen Pestalozzi verschijnen, dat deze zich zo aantrok dat 't hem op 't ziekbed bracht; waarvan hij niet meer zou opstaan. Men vervoerde hem noch naar Brugg, om dichter bij de geneesheer te zijn; maar twee dagen later, de 17e Februarie 1827, overleed hij. ‘Ich vergebe meinen Feinden, mögen sie den Frieden jetzt finden, da ich zum ewigen Frieden eingehe! Ich hätte gern noch einen Monat gelebt für meine letzten Arbeiten; aber ich danke auch wieder der Vorsehung, die mich von diesem Erdenleben abruft. Und ihr, die Meinigen, bleibet still für euch und suchet euer Glück im stillen häuslichen Kreise.’ Dat waren z'n laatste woorden. Volgens z'n wens werd hij te Birr begraven. Doordat er sneeuw lag, en de begrafenis vroeger plaats vond dan verwacht werd, woonden maar weinig vreemden de plechtigheid bij. Onderwijzers en schoolkinderen uit de omliggende dorpen zongen 'n eenvoudig lied. Op z'n graf groeide jaren lang slechts 'n rozestruik. In 1846, bij de 100-jarige herdenking van z'n geboortedag, werd z'n stoffelik overschot opgedolven, en overgebracht in 'n graf aan de gevel van 't nieuwe schoolgebouw. Er werd daar tevens 'n nis met z'n borstbeeld geplaatst, waaronder | |
[pagina 211]
| |
deze eenvoudige, maar veelzeggende, en toch niets te veel zeggende woorden: Retter der Armen auf Neuhof, | |
II. Z'n werken.Pestalozzi heeft zeer veel, en zeer veel belangrijks gepublieseerd. En evenals er hier slechts 'n vluchtig overzicht van z'n leven kon gegeven worden, kunnen alleen z'n voornaamste werken, en dan noch maar heel kort, besproken en gekarakteriezeerd worden. Vooraf 'n paar algemene opmerkingen. In al z'n pedagogiese werken komt duidelik naar voren dat hij de invloed van de opvoeding èn voor 't individu èn voor de gemeenschap overschat. Dat vermindert echter volstrekt niet de waarde van die werken. En 't is bovendien ook zo van-zelf-sprekend, die overschatting bij Pestalozzi: kan men zich 'n geniaal mens voorstellen, die nuchter of skepties zou staan tegenover de waarde van de zaak, waaraan hij door innerlike drang z'n leven moet wijden! 'n Andere opmerking betreft z'n schrijftrant. Om drieërlei oorzaak is 't lezen van z'n werken niet altijd gemakkelik. In de eerste plaats doordat hijzelf vaak worstelde met de vorm waarin hij z'n gedachten en gevoelens moest uiten. En dan ontstonden er gewrongen periodes, uiterst ondoorzichtig samengestelde zinnen, waarbij 't logies verband niet altijd is optesporen. Vervolgens gebruikte Pestalozzi sommige woorden en termen in 'n betekenis, door hemzelf eraan ge- | |
[pagina 212]
| |
hecht,Ga naar voetnoot1) waardoor de lezer die daarmee niet bekend is, kans heeft op 'n dwaalspoor te geraken, en de schrijver misteverstaan. Ten slotte moet men hem nochal eens volgen op zijpaden; en ook komt men vaak dezelfde gedachte meer dan eenmaal in andere vorm, in andere bewoordingen, tegen. Over 't geheel is hij - 't lag ook wel aan z'n tijd - te breedsprakig voor ons. Hij schreef eens: ‘Wenn du Nächte durchwachen müsstest, um mit zwei Worten zu sagen, was andere mit zwanzig erklären, so lass dich deine schalflosen Nächte nicht dauern.’ 't Was misschien te wensen geweest, dat hijzelf om deze reden wat slapeloze nachten had doorgebracht! Maar daar tegenover staat veel wat de lezing van z'n werken ten volle loont: wondermooie gedeelten, poëties proza te noemen, die hem zo uit z'n groot warm voelend hart zijn geweld; schone en diepe gedachten overvloedig als rondgestrooid over de bladzijden; ook humor, en ook innige verontwaardiging, zich soms in sarkasme uitend. Kort na de ondergang van ‘Neuhof’ in 1780, schreef Pestalozzi in de Ephemeriden van z'n vriend Iselin, 'n periodiek dat voornamelik handelde over opvoeding, armenverzorging, ekonomie, en wetgeving, Die Abendstunde eines Einsiedlers; 'n geschrift, dat 'n eeuw lang vrijwel onopgemerkt bleef. Toch is 't de aandacht ten volle waard. 't Geeft in aforistiese vorm overpeinzingen van zedekundige en godsdienstige aard; mooi, maar moeilik te begrijpen soms, door diepte van inhoud en zwaarte van iedeeën. Belangrijk is dit geschrift vooral ook, omdat 't als 't ware de overgang uitmaakt tussen twee levenstijdperken van Pestalozzi. Als zodanig geeft 't de vrucht die in de afgelopen jaren in z'n geest was gerijpt; en bevat 't tevens de zaadkorrels voor de komende jaren.Ga naar voetnoot2) Pestalozzi kenschetst 't zelf in 'n brief aan Iselin, als ‘Vorläufer von allem was er schreiben werde.’ En wel merkwaardig is deze voorzegging van 'n man als Pestalozzi, overigens zo intuïetief van natuur, dat hij hier, als in 'n helder bewust ogenblik, z'n volgend geestelik leven doorschouwde. Want inderdaad | |
[pagina 213]
| |
gaf hij ermee ‘Programm und Schlüssel seines pädagogischen Wirkens.Ga naar voetnoot1) Veel meer onmiddellik sukses had Pestalozzi met z'n volgend werk. In 1781 verscheen 't eerste deel van Lienhard und Gertrud. Hij noemde 't ‘ein Buch für das Volk’. Met ‘volk’ bedoelde hij hier vooral 't arbeidende volk, in 't biezonder dat van 't platteland. Maar toch had hij er eigenlik ook 't hele volk mee op 't oog; waarbij hij met name de autoriteiten, de regerende klasse, 'n rol had toebedeeld. Dit boek nu maakte hem op slag tot 'n beroemd schrijver. Spoedig na de verschijning werd 't in verscheiden talen vertaald. Zelfs had 't tot gevolg, dat hij uit verschillende plaatsen werd aangezocht, om zich daar met de volksopvoeding te willen belasten. Hieruit mogen al terstond twee konkluzies worden getrokken: vooreerst, dat 't boek ‘goed’ geschreven was; en ten twede, dat 't 'n stof behandelde die de algemene belangstelling trok. Iselin schreef ervan: ‘Das Buch hat in seiner Art noch keines seinesgleichen, und die Ansichten, die darin herrschen, sind dringende Bedürfnisse unserer Zeit.’ Deze uitspraak bevestigt in de eerste plaats de laatst door mij genoemde konkluzie. Voor de andere pleit, wat koningin Louise van Pruisen vijf-en-twintig jaar na 't verschijnen van 't boek noch schreef: ‘Ich lese jetzt Lienhard und Gertrud von Pestalozzi, ein Buch für das Volk. Es ist mir wohl in diesem Schweizerdorfe. Wär ich mein eigener Herr, so setzt' ich mich in meinen Wagen und rollte zu Pestalozzi in die Schweiz, um dem edlen Mann mit Thränen in den Augen zu danken. Wie gut meint er es mit der Menschheit! Ja, in der Menschheit Namen dank' ich ihm.’ Vooral deze lofspraak is tekenend; en verklaart ook voor 'n deel de grote opgang die 't boek maakte. De toestanden waarin in Pestalozzi's tijd, in 't biezonder de landelike bevolking van Europa verkeerde, waren allerellendigst. Maar er waren juist toen in enkele landen simptonen te ontdekken, dat er in ‘hogere kringen’ enig besef van die wantoestanden begon doortedringen, dat men er oog voor kreeg; ja, dat men door allerlei maatregelen ging trachten, er verbetering in te brengen. En nu schetste dit boek niet alleen, hoe jam- | |
[pagina 214]
| |
merlik dat alles was; maar gaf ook aan, op welke wijze de verbetering zou moeten komen. Daarbij kwam noch, dat de schrijver z'n personen op 'n voor die tijd ongekend natuurlike wijze ten tonele voerde, en hun omstandigheden ongewoon realisties uitbeeldde. In 1783, '85, en '87 voegde hij er achtereenvolgens noch drie delen aan toe, die echter veel minder gelezen werden; deze waren dan ook minder ‘uit 't leven gegrepen.’ Voor 't samenstellen van dit werk ging hij, waar 't 't schetsen van personen en toestanden betrof, te rade met z'n eigen ervaring: met mensen die hij in z'n omgeving had leren kennen; met toestanden onder de landelike bevolking, zoals hij die, toen hij vaak bij z'n grootvader in Höngg was, en later in Kirchberg, tijdens z'n verblijf bij Tschiffeli, had meegemaakt. 't Spreekt overigens haast wel vanzelf, dat 't met betrekking tot dit alles, toch zowel ‘Wahrheit’ als ‘Dichtung’ bevat. In later levensjaren zou Pestalozzi eens uitroepen: ‘Liebes Volk! Ich will Dir aufhelfen!’ - daarmee uiting gevend aan wat hij heel z'n leven door, als z'n roeping, z'n levenstaak had gevoeld. Lienhard und Gertrud, dat aan 't begin van z'n schrijversloopbaan staat, is al dadelik 'n duidelik getuigenis van z'n edel streven. En ook blijkt er noch wat anders uit; n.l. dit, dat hij dat ‘aufhelfen’ opvatte in de zin van: in 'n zodanige toestand brengen, dat 't zichzelf kon helpen. Pestalozzi had 'n zeer gevoelig hart; en hij was innig begaan met de stoffelike noden van de in zijn tijd zo arme en verdrukte landelike bevolking. Maar bovenal trof hem de geestelike ellende van de mensheid, als gevolg van de polietieke en ekonomiese omstandigheden. Daarom ook wilde hij 't volk ontwikkelen; niet in de eerste plaats om de vermeerdering van kennis en wetenschap voor allen, als wel om verhoging van zedelike kracht, van menselik bewustzijn. En voorts wilde hij de vatbaarheid wekken, de kracht vormen om, wat nodig en wenselik mocht blijken te zijn, zichzelf eigen te maken. In de voorrede voor 't derde deel noemt hij z'n werk dan ook 'n ‘ABC-Buch der Menschheit’; waaruit de mensekinderen moeten leren spellen. Daartoe heeft hij 't geschreven, en zal hij ermee voortgaan - en niet, om er ‘Guggaus und Guggein’ mee te maken. | |
[pagina 215]
| |
Laat ik nu noch heel in 't kort meedelen, hoe Pestalozzi de stof heeft behandeld in de vier delen; tesamen in de nieuwe uitgaaf ruim 600 bladzijden druks. Hij begint met de schildering van 'n gezin, als de kleinste vorm van menselike samenleving, de sel waaruit de gehele maatschappij is opgebouwd. Dit gezin verkeerde, èn door de algemene slechte ekonomiese omstandigheden, èn door de karakterzwakheid van de man en vader, in zeer benarde toestand. En omdat Pestalozzi in 't algemeen de vrouw en moeder als 't levenwekkende middelpunt van 't gezin beschouwt, laat hij dan ook Gertrud 'n zegenrijke invloed oefenen op 't karakter van Lienhard, en laat hij haar 'n voortreffelike moeder voor de kinderen zijn. Zo zien we, hoe dit gezin zich langzaam door eigen kracht opheft uit z'n ellende. Dan gaat Pestalozzi over naar de grotere gemeenschap, 't dorp. Ook daar vinden we allerlei wantoestanden: ekonomiese ellende en zedelike verwildering. De hoofdschuldige is hier de dorps-autoriteit, de schout-herbergier, met z'n aanhang. Diens wanbeheer dreigt 't arme volk lichamelik, geestelik, en zedelik te gronde te richten. Hier vindt de schrijver gelegenheid de goeie invloed te schetsen, die er op zoon volksgemeenschap kan uitgaan van de godsdienst en van de school: en niet door preken en praten, maar door doen. Zo laat hij de ‘heer’ van 't dorp, gesteund door dominee en schoolmeester, in onderlinge samenwerking 'n betere toekomst voor de dorpsbewoners voorbereiden. Ten slotte vindt Pestalozzi dan gelegenheid tot 'n uiteenzetting van z'n denkbeelden inzake hervormingen in 't staatswezen. Welke taak hij zich hierbij gesteld had, leert de volgende uitlating uit de opdracht van 't 4e deel aan Felix Battier - waarmee ik dit korte overzicht van Lienhard und Gertrud besluit: ‘Die wahren Grundsätze der gesellschaftlichen Ordnung mussten durch alles Gewirr der tausendfachen Hindernisse hinab in die niedern Hütten gebracht werden - und das alles sollte sich allenthalben an wirkliche Volksbegriffe und Volksgefühle anschliessen, und allenthalben sollte die innere Stimmung der niedern Menschheit den Bildern nahe stehen, die ich hinwerfe, sie zu reizen, sich selber zu helfen.’ Noch 'n enkel woord over de literaire betekenis van 't werk. | |
[pagina 216]
| |
Die is gelegen in verscheidene goed geslaagde karakterschetsen; in raak, en vaak niet zonder humor getekende dorpstoneeltjes; in stukken wondermooi, soms ontroerend proza, zo eenvoudig uit 't hart geschreven. Ons, die ten dele met realisme en naturalisme zijn grootgebracht, doen enkele dingen wat vreemd, wat ‘romanties’, ook wel wat ‘sentiementeel’ soms aan: de bozen zijn wel heel erg boos, de braven heel erg braaf; er komen situaties in voor die, met 'n realisties oog beschouwd, niet goed door de beugel kunnen; de Wertherstemming is er niet in te miskennen. Toch ‘went’ dit alles wel; en dan ontdekken we, zelfs ook in zulke eerst wonderlik aandoende 18e-eeuwse elementen, dikwels noch onverwachte schoonheden. Natuurlik is 't als geheel geen literair werk, in engere zin, te noemen. Daarvoor is 't niet alleen te tendentieus; maar bevat 't in verhouding tot 't ‘verhaal’ veel te veel redenering en lering en bespiegeling - die overigens tal van diepe en goeie en schone gedachten bevatten, en dus 't lezen zeer zeker waard zijn - maar waardoor de literaire schoonheid over 't algemeen toch niet wordt gediend. Trouwens, Pestalozzi bedoelde natuurlik ook geen literair werk te scheppen met z'n Lienhard und Gertrud; en 't getuigt alleen van z'n veelzijdigheid, dat 't niettemin zeer zeker literaire verdiensten heeft. En verder staat daar z'n erkenning, uitgesproken in terugblik op z'n achttien jaren van - niet werkloosheid, maar - (gedwongen) daadloosheid: ‘dass es unendlich mehr braucht, etwas Gutes in der Welt durchzusetzen, als dasselbe in einem Buche wie einen Traum den Menschen in ihre Seelen zu legen, dass sie darob staunen und das Bild schön finden.’ In 1782 verscheen van Pestalozzi's hand z'n twede ‘volksboek’, getieteld Christoph und Else. Hier laat de schrijver 'n boeregezin in dertig avonden gezamenlik 't eerste boek van Lienhard und Gertrud lezen, waarbij de gezinsleden hun zedelik, huiselik, polietiek, en psychologies kommentaar leveren. In tegenstelling met z'n eerste, ondervond dit twede volksboek niet de minste bijval - wat, alleen al door z'n karakter van ‘slechts’ kommentaar, volstrekt niet te verwonderen is. | |
[pagina 217]
| |
'n Drietal werken, hoewel van meer belang dan 't zo pas genoemde, kan ik hier toch ook alleen maar vermelden. In 1782 verscheen Ein Schweizer-Blatt, 'n weekblad dat slechts één jaargang beleefde, en bijna alleen door Pestalozzi werd gevuld. 't Is 't best te vergelijken met onze 18e-eeuwse spektatoriale geschriften, maar op 'n hoger plan dan deze over 't algemeen stonden. Pestalozzi schreef er 'n aantal merkwaardige en belangrijke stukken in; waarvan ik in 't biezonder 'n drietal uitmuntende artiekels over opvoeding noem. Tussen 1780 en 1790 schreef Pestalozzi 'n aantal ‘fabels’, juister: gelijkenissen, onder invloed van de naderende franse revolutie. Wanneer ik heel in 't kort, z'n standpunt tegenover deze beweging benaderend zou moeten aanduiden, dan zou ik zeggen: Pestalozzi juichte in teorie deze revolutie toe, omdat hij tegen onderdrukking was; maar in de praktijk veroordeelde hij diezelfde revolutie.... eveneens omdat hij tegen onderdrukking was. In 1797 nu verschenen de genoemde ‘fabels’, onder de tietel Figuren zu meinem ABC-buch oder zu den Anfangsgründen meines Denkens. Door deze tietel bracht Pestalozzi dit geschrift in enige betrekking tot z'n Lienhard und Gertrud, dat hij immers 'n ‘ABC-buch der Menschheit’ genoemd had. En nu bevatten deze ‘Figuren’ uiteenzettingen van en toelichtingen op de tendenzen van dat boek. Vandaar dan ook dat er, ondanks 't ‘gelegenheidskarakter’, toch veel gelijkenissen in voorkomen die 'n algemeen menselike strekking hebben. Enkele zijn eveneens van veel belang om de sosiaal-pedagogiese beginselen die erin tot uiting komen. Nadat er in 1803 'n onveranderde twede uitgaaf van verschenen was, bezorgde Pestalozzi in z'n verzamelde werken er in 1823 'n derde uitgaaf van, waarbij hij toelichtingen publieseerde die de bedoeling van elke gelijkenis weergaven, ten einde eventuele misvatting te voorkomen. Eindelik verscheen, eveneens in 1797, Meine Nachforschungen über den Gang der Natur in der Entwicklung des Menschengeschlechts, dat door Herder 'n ‘Geburt der deutschen philosophischen Genius’ is genoemd. We zullen nu iets langer stilstaan bij z'n werk dat in 1801 voor 't eerst uitkwam, en dat in z'n tietel ook noch 'n herinnering aan 't ‘volksboek’ bevat. 't Heet namelik Wie Gertrud | |
[pagina 218]
| |
ihre Kinder lehrt. Overigens komt Gertrud er in 't geheel niet in voor: 't zijn veertien, van lengte zeer ongelijke brieven, door Pestalozzi gericht aan z'n vriend, de uitgever H. Gessner. Ze bevatten z'n iedeeën over 't volksonderwijs. Daardoor hoort dit tot z'n belangrijkste werken; en vooral ook, omdat hij toen noch geheel zichzelf was, noch onder niemants invloed schreef. 't Zijn geheel zijn gedachten en zijn woorden. 't Is genoemd:Ga naar voetnoot1) 'n hoeksteen voor 't volksonderwijs, 'n onuitputtelike bron voor de praktijk van opvoeding en onderwijs. Pestalozzi zelf schreef in éen van deze brieven, dat er maar éen goeie onderwijsmetode is: n.l. die berust op de eeuwige wetten der natuur. ‘Ich weiss wohl, dass die einzige gute weder in meinen, noch in den Händen irgend eines Menschen ist’ - maar hij tracht deze met al z'n krachten te benaderen. En 't doel dat hij met z'n metode beoogde was, de mensen ertoe te brengen zichzelf te kunnen helpen, ‘da ihnen auf Gottes Boden niemand hilft und niemand helfen kann.’ Hij meende dat ieder, tot de eenvoudigste boerevrouw toe - vandaar dan ook de tietel van dit werkGa naar voetnoot2) - z'n metode maar in werking hoefde te stellen, om rezultaat te verkrijgen. 't Kan natuurlik hier niet de bedoeling zijn 'n overzicht van dit geschrift te geven; evenmin als van de krietiek, die zich zowel over de teorie als de praktijk van Pestalozzi's opvoeding en onderwijs niet onbetuigd heeft gelaten. Alleen wil ik er even op wijzen, hoe we telkens bij de lezing van Wie Gertrud u.s.w. getroffen worden door diepe gedachten, door de warmte waarmee 't onderwerp is behandeld, door soms rake krietiek op bestaande opvattingen en toestanden op onderwijsgebied, door mooie stukken proza. 'n Afzonderlike vermelding verdient de ontroerende brief (XI), waarin Pestalozzi vol weemoed z'n schuld beleidt, omdat hij z'n doel: 't heil van 't volk, niet heeft kunnen bereiken; en alleen door | |
[pagina 219]
| |
de bijstand van anderen tenminste niet helemaal zonder nut heeft geleefd. Ten slotte moet noch genoemd worden de merkwaardige en belangrijke voorrede, die Pestalozzi schreef voor de twede uitgaaf (1820) van dit werk, waarin hij uiteenzette hoe z'n ‘Idee der Elementarbildung’ in hem lag, en uit hem werd geboren - daarmee getuigende van z'n geniale intuïetie.Ga naar voetnoot1) Nu iets over 'n tweetal geschriften die verband houden met de revolutie. Wat Pestalozzi hierover geschreven heeft, betreft vooreerst de franse, en ten twede de zwitserse revolutie. Tot de laatste behoren drie groepen geschriften: ten eerste, die bestemd waren voor de overheden in Zürich, en geschreven zijn vóor 't uitbreken van de revolutie in Zwitserland; ten twede, vliegende blaadjes, waarschijnlik op regeringskosten in 't licht verschenen, uit de jaren 1798 en '99; ten derde, stukken uit 't Helvetische Volksblatt, 't officieële weekblad van de zwitserse ‘Einheitsregierung’, waarvan Pestalozzi in 't begin de redaksie voerde, tot hij, ongeveer na de tien eerste nummers, naar Stanz ging. De algemene geest van deze geschriften is: kalmering van de gemoederen. Verreweg 't belangrijkste geschrift dat betrekking heeft op de franse revolutie is Ja oder Nein? met de ondertietel ‘Aesserungen über die bürgerliche Stimmung der europäischen Menschheit in den obern und untern Ständen.’ 't Is geschreven in 1793 ‘von einem freien Mann.’ Voor 't eerst werd 't in 1870 door Dr. Seyffarth uitgegeven. 't Belang van dit geschrift is daarin gelegen, dat 't ons doet zien hoe Pestalozzi ten opzichte van de franse revolutie stond. ‘Ja oder Nein’ - d.w.z.: ‘is 't waar of is 't niet waar’, dat de machtsaanmatiging van de vorsten 't gevaar van de onrust in de staten teweeg gebracht hebben? 't Geschrift geeft eerst de on-dit's weer over de onrust in de maatschappelike verhoudingen, de middelen ter verbetering, de oorzaken ervan. Dan wijst Pestalozzi erop dat in de tijden van de feodalieteit - waarvan hij ook de nadelen niet miskent - | |
[pagina 220]
| |
tenminste iedere stand z'n bepaalde rechten had, die verzekerd waren. Dat gaf 'n gevoel van vrijheid en zelfstandigheid. De despotiese vorsten, die daarna kwamen, hebben overal in Europa - te beginnen met Frankrijk - de rechten en vrijheden der standen vernietigd. Volgens de schrijver komt dan ook de volksontstemming tegen de regeringen voort uit de machtswellust van de vorstenhoven met hun aanhang. Uitvoerig wordt de daardoor ontstane toestand getekend: scherp, geestig, sarkasties, verontwaardigd. En 't zijn niet alleen de hogere standen, maar de ganse maatschappij van hoog tot laag, waarin 't bederf is doorgedrongen. Alleen - van de lagere standen is 't te verklaren uit 't feit, dat op eenmaal al hun banden werden losgemaakt. Volgens Pestalozzi zal dan ook òf Europa door 't despotisme in barbaarsheid verzinken, òf de regeringen zullen aan 'n redelike wens naar vrijheid moeten tegemoet komen - 'n middenweg is hier niet. In de franse revolutie ziet hij, om 't kort te zeggen, 'n noodzakelik kwaad; waarom dan ook de nieuwe regeerders hebben te zorgen, dat de geest van de revolutie zal verdwijnen, mèt 't onrecht dat erdoor is teweeggebracht. 't Geschrift eindigt met 'n vermaning aan de duitse keizer. Dit is in 't kort de inhoud van dit stuk, waarin 'n aantal mooie en treffende gedachten voorkomen; en dat de geest weergeeft van 'n waarlik ‘vrij’, d.i. moedig en onpartijdig man, die 't opneemt tegen onderdrukking en onrecht. In een van de boven genoemde vliegende blaadjes richt Pestalozzi ein Wort an die gesetzgebenden Räte Helvetiens. Dit getuigt eveneens van z'n moed en van z'n rechtvaardigheidzin. Ook in Zwitserland had de revolutie gezegevierd: de een-en-ondeelbare republiek was gevestigd, en daarmee de partij, waartoe ook Pestalozzi z'n leven lang had behoord - de ‘Patriotten’, de ‘demokraten’ - aan de regering gekomen. Maar nu treedt hij hier op, als de pleitbezorger van z'n oude vijanden, ‘die alten Oligarchen’; omdat hij van oordeel is, dat de nieuwe regering onrechtvaardig tegenover deze zal gaan handelen, door ze met hun vermogen aansprakelik te stellen voor de gevolgen van hun openbaar optreden tegenover de ‘patriotten’. Uit deze mooie pleitrede, waarvan ik hier geen overzicht geef, wijs ik alleen op de | |
[pagina 221]
| |
volgende uitlating: ‘Patriotten! We zijn nu overwinnaars; maar waarlik niet door verdienstelikheid der werken, maar uit genade. Laten we de overwinning met bescheidenheid benutten, en tegenover de overwonnen oligarchie handelen, zoals we wensen dat ze tegenover ons zou gehandeld hebben, als wij voor hun dwaling en hun aanmatiging 't onderspit hadden moeten delven.’ Waarlik, dit zijn woorden die de overwinnende partij na 'n revolutie ten allen tijde ter harte mag nemen - zoals trouwens van de geest van 't hele stuk gezegd kan worden. Die verschillende kortere revolutionaire geschriften vinden dan later als 't ware hun samenvattende bekroning in 't in 1815 verschenen An die Unschuld, den Ernst und den Edelmut meines Zeitalters und meines Vaterlandes. Ook dit is 'n ‘gelegenheidsgeschrift’. 't Heeft namelik betrekking op 't feit, dat Zwitserland toen 'n nieuwe republiekeinse staatsregeling kreeg. Maar toch is dit ‘prächtige, freiatmende, jugendfrische Buch’Ga naar voetnoot1) zo vol van gedachten die geldend zijn voor alle tijden, dat 't daardoor veel meer dan ‘maar’ 'n gelegenheidsgeschrift is geworden. Pestalozzi geeft hier noch eens z'n sosiaal-polietieke beginselen, z'n denkbeelden over volksontwikkeling, z'n opvattingen over wat 'n staatsregeling moet bereiken, z'n inzichten in de wederkerigheid van de individuele en de volkskultuur - stof waarover hij ook al in Meine Nachforschungen z'n iedeeën had geuit. Wondermooie gedeelten treft men in dit geschrift aan. Ik noem er hier éen van; n.l. dat, waarin hij vrij uitvoerig beschrijft hoe Napoleon de staat gebruikte. Echt menskundig, fijn psychologies schildert hij deze, die hij als tieran had leren verafschuwen. Maar toch blijft noch smeulende in hem de bewondering voor de grootheid van Napoleon - 'n bewondering die af-en-toe zo duidelik voelbaar is, dat juist daardoor voor de lezers de tragiek in diens leven helder voor ogen komt te staan. Treffend zijn verder o.a. ook noch die stukken, waarin Pestalozzi 't verschil aangeeft tussen 't individu en de massa. Telkens wijst hij erop dat deze ‘dierliker’ is dan 't eerste - al gebruikt hij de moderne term ‘psychologie van de massa’ daarbij niet. En dat geldt niet alleen voor 'n wille- | |
[pagina 222]
| |
keurige kollektiviteit, maar ook voor die groepen die in 't maatschappelike en 't staatsleven traditionele en zelfs wettelike vormen hebben aangenomen. Zo wordt ook in de kollektiviteit die in de staat met de macht is bekleed, de menselike natuur niet geacht. ‘'t Gaat alle perken te buiten, ik zeg 't zonder schroom - de russiese moeder, die door de wolven achtervolgd, haar zuigeling van de borst rukt en hem, om haar leven te redden, deze dieren toewierp, handelde niet onmenseliker ten opzichte van haar vlees en haar bloed, dan zulke diep in 't beschavingsbederf verzonken machtsmensen vaak en veel ten opzichte van de zwakheid van hun geslacht, dat ook hun vlees en hun bloed is, handelen, wanneer ze door hun dierlike zelfzucht, als door de wolven achtervolgd, om hun eer- en geldzucht te bevredigen, dat vlees en bloed zedelik en maatschappelik aan de hoogste verdorvenheid prijsgeven.’ En noch eens: herhaaldelik wordt men erdoor getroffen hoe veel, dat feitelik enkel plaatselik en tijdelik was, toch door de wijze van uiteenzetting en de iedeeën daarbij verkondigd, ver boven plaats en tijd uit komt te staan. Twee andere werken die ik hier noch moet vermelden, hebben beiden z'n pedagogiese beginselen tot onderwerp. 't Zijn ten eerste Ansichten und Erfahrungen die Idee der Elementarbildung betreffend, verschenen in 1807; en ten twede Über die Idee der Elementarbildung, in 1810 in druk verschenen. 't Eerst genoemde geschrift zijn zes brieven; en 't is eigenlik 'n fragment van 'n voorgenomen groter werk. 't Twede was oorspronkelik 'n rede, door Pestalozzi in 1809 gehouden voor de ‘Gesellschaft der schweizerischen Erziehungsfreunde’ te Lenzburg. Beide zijn uiteenzettingen en verdedigingen van z'n pedagogiese beginselen; de lenzburger rede, waarvan 't eerste gedeelte vóor de uitgaaf door Niederer is bewerkt, zelfs 'n zeer uitvoerige. Ze vormen met Wie Gertrud 'n mooie trits om ons in de ‘Idee der Elementarbildung’ te verdiepen. 'n Jaar vóor z'n dood verscheen Pestalozzi's Schwanengesang, waarin hij 'n terugblik werpt op z'n lang en moeilik leven; uiteenzet wat 't wezen en doel is van z'n ‘Idee der Elementarbildung’, en hoe hij die heeft trachten te verwezenliken; verklaart, waarom hij z'n doel maar zo gebrekkig | |
[pagina 223]
| |
heeft bereikt. Bewonderenswaardig is 't, hoe de tachtigjarige noch vol geestdrift is voor z'n pedagogiese grondbeginselen. Deze, zegt hij, bezielen hem noch met 't zelfde vuur en dezelfde vlam als in z'n jongelingsjaren. ‘Dit vuur en deze vlam zal ook niet in me gedoofd worden, tot ik m'n ogen sluit.’ Hij besluit dit werk met dezelfde ootmoedige, maar tevens dringend aanmanende woorden, als waarmee hij 't begonnen was: ‘Onderzoek alles, behoud 't goede; en als er in uzelf wat beters gerijpt is, zo voeg 't, na wat ik u in deze bladzijden in waarheid en liefde trachtte te geven, in waarheid en liefde daaraan toe, en werp ten minste 't geheel van de pogingen die m'n leven vervulden niet weg als iets dat, al afgedaan, geen verder onderzoek zou behoeven. - 't Is waarlik niet afgedaan, en behoeft zeer zeker 'n ernstig onderzoek, en wel niet ter wille van mij en van mijn verzoek.’ Eveneens in 1826 verscheen Meine Lebensschicksale, waarin hij, volkomen te goeder trouw, maar eenzijdig, de oorzaken uiteenzette, waardoor z'n instellingen in Burgdorf en Iferten te gronde waren gegaan. Die eenzijdigheid bestond daarin, dat hij aan de verdiensten en betekenis van z'n vroegere medewerker Niederer niet voldoende recht liet wedervaren - onder de invloed van diens tegenstander Schmid, waaraan hij zich in z'n laatste levensjaren niet meer vermocht te onttrekken. We hebben gezien dat de gevolgen van de publiekatie van dit geschrift Pestalozzi's laatste levensdagen zeer moeilik hebben gemaakt. Ik hoop met dit korte overzicht bereikt te hebben, dat men besluit eens iets van hemzelf te gaan lezen,Ga naar voetnoot1) en dit dan kan doen in de vereiste stemming. Dat wil zeggen: in volle overgave; opziend met bewondering en verering tot een die ons vóorgaat, ons wijzend naar 'n heerlik doel, 'n iedeaal. Maar tevens in ons wekkend de wil om, zij 't met onze veel zwakker krachten en geringer talenten, evenals hij | |
[pagina 224]
| |
te streven naar dat doel, ons leven in dienst daarvan te stellen. Pestalozzi schreef eens van zichzelf:Ga naar voetnoot1) ‘Noch gebroken, geloofde hij aan 't menselik geslacht, meer dan aan zichzelf, stelde zich 'n doel voor ogen, en leerde onder bloedig lijden voor dat doel wat weinig stervelingen kunnen.’ We zien hier ‘de Held’. Laten we hem trachten te zien, zoals Dr. H.W.Ph.E. van den Bergh van Eysinga 't ons leert, als hij in z'n Revolutionnaire cultuur o.a. 't volgende schrijft: ‘In en door de evolutie wil een hoogere menschheid komen, en zij realiseert zich dan, om te beginnen, in individuen, die pionniers zijn van de toekomst en den weg bereiden der wordende cultuur. Zij zijn de “Heroes” van Carlyle, de “onerkende wetgevers”, van wie Shelley spreekt, en zij zijn het, omdat door hen gevoeld wordt een komende beschaving, een beschaving, die heerschen en die vervangen zal de oude, omdat zij is de ideëele spiegeling van een oekonomische werkelijkheid, die de tegenwoordige eens aflost en verdringt.’
Amsterdam. P.L. van Eck Jr. |
|