over dezen koopman met zijn nooit tot zijn recht gekomen kunstenaarsnatuur, en onder het suizend gaslicht bekeken wij kinderen, blad na blad, met stille bewondering en vreugde over dit zeldzaam familiebezit.
Aan dit alles moest ik denken toen ik het boek van Mevrouw Kröller-Müller gelezen had, een weinig vermoeid na de lezing, daar ik de overstelpende massa cursiva alle eer had willen bewijzen, hetgeen niet minder na-dreunt dan het berijden van een paard dat gaat in te hoogen draf.
‘Bij alle erkentelijkheid èn voor mijn opdrachtgevers èn voor mijn toehoorders bestaat er bij mij nog een andere, diepere beweegreden, namenlijk, eens nog tijdens mijn leven mijn inzicht over kunst - en meer nog speciaal over moderne kunst - te kennen te geven en tevens vast te leggen welke motieven mij hebben geleid bij het bijeen brengen mijner verzameling.
Ik wilde... eens nog heel vrijmoedig uitspreken, welke meening ik ben toegedaan en tot welke conclusies ik gekomen ben. Ik wilde dit doen in hoofdzaak ter wille van mijn dochter, die vooral naarmate zij ouder wordt, ongetwijfeld meer dan iemand anders mijne op een vaste levensbeschouwing berustende zienswijze zal deelen. Voor haar wilde ik een bekentenis afleggen in een meer concreten vorm dan tot nog toe, een bekentenis voor latere tijden.
Ik leg dus dit boek, wegens de diepere reden van zijn ontstaan in het hart van mijn eenige dochter etc. etc.’
Welk een lief'lijk droombeeld roept de lezing van het geciteerde op. Ik zag de aanvallige Kröller-Mullertjes van over vijftig of wellicht honderd jaren vóór mij, luisterend naar de verhalen, hoe eenmaal een verre verwante de wijsheid bezat, in tijden toen andere ouders voor hun dochters Citroëntjes kochten, een kostbare verzameling bijeen te brengen van de schoonste kunst dier jaren, en hoe zij haar wijs inzicht en diepe kennis in een omvangrijk schriftuur vastlegde, dat zou blijven een ‘bekentenis voor latere tijden’.
Daarna werd dit schriftuur het zeldzaam familiebezit, het schoon gecalligrafeerde unicum, ontvouwd, en met inachtneming van alle aanzwellende accenten en met een perfecte uitspraak der overtalrijke gallicismen, voorgelezen.
Of de aanvallige jongeren alles begrepen, daarvan was mijn droom niet zeker; maar vinden kinderen niet alles prachtig wat moeder voorleest, vooral als het uur van naar bed gaan er door verschoven wordt, en alle woorden wijdoogig en meer dan levensgroot uit een vage donkerte schijnen te naderen, om weer voorbij te gaan? Welk een schoone toekomst had dit handschrift kunnen hebben, onaantastbaar, onaanrandbaar, in liefde beveiligd door de veneratie van elkaar steeds opvolgende geslachten, als de openbaring van een reeds legendarisch geworden schoonheid.
Dit bedenkend, sloot ik het boek met oprechte compassie, omdat het zoo roekeloos zijn eenig duurzaam heil verzuimde.
R.N.R.H.